 |
|
 |
|
|
 |
30-06-2019 |
Arabesken |
Ik teken me elke dag uit in arabesken van orgelmuziek. Helemaal niet zoals Luc Tuymans, with his ‘Nose’, maar eerder als Cees Nooteboom op zijn eiland.
Weet je wat dit betekent? Het is kruipen onder je huid, om te kijken wat bloot gekomen is in de nacht en te oordelen of het raakvlakken heeft met een soort realiteit die deze is van jou.
Maar je dag is goed, je hoorde vanmorgen op Klara een warme deugddoende zin komende van het kunstenfestival in Watou, het dorpje bij Poperinge en Poperinge bij Ieper waar je een stuk van je hart verloor toen je er woonde voor een tijd: ‘Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt’. En dit is poëzie naar mijn hart, het absoluut tegengestelde van wat een Leonard Pfeijffer over poëzie, de Vlaamse, kwijt wil. De poëzie die, zoals ik meen begrepen te hebben als ik de uitleg bij het woord ‘Saudade’ lees, ons iets te leren heeft, die een draagvlak heeft dat reikt tot onder het oppervlakkige van de dagelijkse dingen, die door schuift naar de roerselen van de geest, zich vastankert in wat niet te verhalen is met woorden, maar woorden nodig heeft om er een afdruk van na te laten.
‘Saudade[1]’, een woord voor de dichter van het hart, een woord om te koesteren. Mijn Portugees woordenboek van 1869 vertaalt, Saüdade als: ‘désir ardent d’un bien dont on est privé; regret de l’absence; triste, tendre, doux souvenir, tendre regret. C’est un mot exclusivement Portugais. Morrer de saüdades d’alguem: mourir, dessécher du désir de voir quelqu’un.
Een woord dat nog weemoediger is dan weemoedig, een gevoel dat me soms overvalt als ik kreun naar de bergen, naar die plaats op mijn ‘promontorium’ op de kust van San Juan; plaatsen die in mij zijn gebrand en plots opduiken met een schreeuw die pijn is.
Ik wens hierover niet verder te schrijven. Wel is het zo dat ik het woord niet zo vlug vergeten zal, dat ik het promoten wil, te meer dat de innerlijke kleur ervan verweven zit in de fado gezangen, die even Portugees zijn als het woord zelve.
Dit is dan mijn bijdrage voor de laatste dag van de maand, juni 2019.
Het ga je heel goed, mijn vriend lezer.
[1] Google vertelt: Van 29 juni tot en met 1 september openen de deuren van enkele bijzondere locaties in grensdorp Watou zich opnieuw voor Kunstenfestival Watou. Met als overkoepelend thema, SAUDADE - Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt - brengt vzw Kunst er ook tijdens deze 39ste editie van het belevingsfestival verzamelde verhalen van kunstenaars en dichters samen langsheen het parcours doorheen het dorp. Het campagnebeeld voor de affiche werd getekend door Laura De Coninck. Als beeldend kunstenaar met veel aandacht voor de verbinding tussen taal en beeld weet Laura woorden om te zetten naar sprekend beeld. De emotionele werelden die haar vader, Herman de Coninck op zijn unieke manier met de juiste woorden kon oproepen, roept Laura op met eenzelfde authenticiteit aan de hand van een ingetogen samenspel van lijnen, beelden, inkt, verf en papier. Laura doet met haar recentste werk een oproep naar ambassadeurs voor ‘saudade’. Ze maakt zich sterk dat het woord over vijf jaar in Van Dale kan staan als er maar genoeg mensen het omarmen.
Het thema van deze editie is tweeledig maar onlosmakelijk verbonden. Het tot nu toe onvertaalbare ‘Saudade’ is Portugees en staat voor een manier van zijn. Het omvat de voortdurende onzichtbare aanwezigheid van onbestemde weemoed en de eindeloze zoektocht naar iets waaraan we niet eens een welomschreven herinnering hebben. De mijmeringen die het woord oproept, komen neer op heimwee, nostalgie en weemoed met een niet concreet aanwijsbare oorsprong. De Portugese cultuur en het dagelijkse leven van de Portugezen is ervan doordrongen. Zij zijn er fier op en claimen het als een nationale trots. Wij denken echter dat ‘Saudade’ een universeel gegeven is dat tot het DNA van de mens en la condition humaine behoort. Daarom voegden we de quote ‘Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt’ uit de roman ‘Bezonken Rood’ van Jeroen Brouwers toe. Onze levens zijn doorweven van toevallige voorbijgaande ontmoetingen met elkaar, met de dingen rondom ons, met onze dagelijkse omgeving en met andere culturen. Soms vluchtig en niet echt waarneembaar, soms diep rakend. Soms verbonden, soms losstaand. Meestal niet aanwijsbaar en toch ingrijpend.
30-06-2019, 08:48 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-06-2019 |
Van vroeger en nu. |
Ik ben een kind, ik ben een jonge man van de Kerk geweest. Daarna, met de jaren is de twijfel opgerezen. De twijfel die er, de Verlichting zijnde wat hij was en is, ook moet bestaan hebben in de hoofden van de Kerk. Ik heb afgehaakt, zij zijn verder gegaan alsof er niets gebeurd was, alsof die Verlichting van voorbijgaande aard zou zijn, dat er dus geen conclusies dienden getroffen te worden, dat alles kon verder gaan zoals het geweest was.
Het kan dat er in den beginne amper een klein deel van de bevolking rijp was om de ware aard van de Verlichting te vatten, en bleef het begrijpen een proces van lange duur. Misschien zelfs vandaag is het nog niet duidelijk als ik hoor dat er politiekers zijn die denken dat Verlichting iets te maken heeft met het licht. Maar de Kerk had de gevolgen moeten zien aankomen maar bleef zonder reactie, zelfs toen ze moet gezien hebben dat de twijfel gezaaid door de Verlichting bleef toenemen, zodat de Kerk hier in het westen, waar de Verlichting het diepst is doorgedrongen, op weinig na in de vergeethoek werd gedrumd.
Het belet echter niet, en ik denk dat het voor velen het geval is, dat ons heimwee naar het ‘gelovig-zijn’ van vroeger, ons blijft volgen, dat we er niet van los komen, en dat we heel stil worden, heel klein en nederig als we in een kerk, het mag nog het kerkje van Bavegem zijn, een begrafenis mis bijwonen, als we luisteren naar de gezangen in het Latijn, het Sanctus en het Agnus Dei, en het summum van alle gezangen, het In Paradisum. En je denkt aan je vader en wat er op zijn doodsbeeldje stond: ‘De rechtvaardigen leven tot in de eeuwigheid… Zij vinden hun loon bij de Heer en de Allerhoogste draagt zorg voor hen. Daarom zullen zij de heerlijke kroon en de schone diadeem uit de hand van de Heer ontvangen…’ (Willibrordus: Wijsheid 5: 15 & 16).
Wat een wereld het was, wat een weelde aan geestelijke warmte waarin we zijn opgegroeid. Ademend nu - zoals me ooit iemand zegde, een avond in de lente en het regende, het was een jonge man die theologie studeerde - het ijselijke van een wereld zonder God.
Maar vergeef me dit uitweiden over het geloof dat ik bezat. Als ik ben opgestaan deze morgen wou ik het hebben over mijn hart, en wel voor mezelf. Namelijk dat, wat ik niet kan, is luisteren naar het kloppen van mijn hart wat soms gebeurt als ik neerlig in een bepaalde houding.
Ik vrees dan, wat ik al ontdekt heb, dat er extra systolen zullen optreden die het ritme van mijn hart onderbreken. Ik verkies bovenal, als deze er zouden zijn, die te ignoreren in plaats van er mee geconfronteerd te worden. Ik vertelde dit ooit in vertrouwen aan een goede vriend - ik vertel dit nu in vertrouwen aan jullie - die verbaasd was dat ik er zo over dacht, voor hem, zegde hij, was het een zekerheid dat alles nog goed functioneerde.
Ik ben na mijn hartoperatie, ik zat met vernauwingen van de aders, regelmatig om de zes maanden op bezoek geweest bij een hartspecialist. De laatste maal dat ik er geweest ben was in december vorig jaar. Hij zegde me toen dat er geen wijzingen waren met de vorige keren dat ik bij hem was, en dat ik pas terug moest komen, in de komende maand december, een jaar later dus.
Ik was verrast, en ben weggegaan met een vraag, waarom heeft hij dit zo beslist? Die vraag is gebleven. Ik denk dat ik het nu weet, dat hij minder zorgen had wat mijn hart betrof, maar meer zorgen met het overige van mijn lichaam waarvan hij vermoedt dat het eerder verwelken zal dan mijn hart. Wat had/heeft hij op het oog?
Mijn heimwee naar vroeger maakt deel uit van een geestelijke beroering die van voorbijgaande aard is; de toestand van mijn lichaam is wat ik aan den lijve ondervindt. Het eerste is van mijn ‘ik’ in de diepte, van mijn binnenste, het andere is van het zichtbare, mijn buitenste.
Het eerste is van mijn schrijven, het andere is van mijn ondergaan, is van mijn zwijgen.
29-06-2019, 00:20 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-06-2019 |
Hoop |
June 28: Put on a half shirt first this summer, it being very hot, and yet so ill-tempered am I grown, that I am afeard I shall catch cold, while all the world is ready to melt away.
Samuel Pepys, in 1664, out of ‘The English year’.
Hoe je het ook ziet, het is knielen dat je moet en smeken dat de woorden komen moge, er is geen andere mogelijkheid om te bereiken wat je verlangt. Dit is zo elke morgen, er is geen wijzigen aan. En dan nog: ignoreert je, hoe je weg zal zijn, regelrecht over heuvels en dalen of in een kronkellijn langs met gras begroeide wegels in de velden. Wat je wel weet is dat je aankomen moet waar je verwacht wordt, waar en hoe het ook moge zijn, in thunder, lightning or in rain, zoals de ‘whitches’ het zich afvroegen, of wat je van Macbeth nog over houdt.
Zo houdt je des bribes de phrases uit heel wat boeken die je las. Je loopt er mee te koop et peu en eurent connaissance. Al wou je wel dat het velen waren die je lazen, maar zo rijk ben je niet, je moet je tevreden stellen met wat je hebt en dit is wat je verdient. Niet iedereen staat aan te schuiven aan je tafel voor het weinige dat je biedt.
Hiermede is de toon gezet, nu nog de gezangen die je opvangen moet, een na een zoals het hoort. Wat je zag vanmorgen - hoe vroeg in deze dagen het licht er is, en hoe lang de dag - is dat de wind er is, dat hij in de takken van de bomen is, dat hij de hitte van de vorige dagen aan het opslorpen is, samen met de echo van de woorden die je schreef, gelaten gezocht op nare plaatsen waar je niet gewoon bent te vertoeven. Dit is dan de wereld of, wat is in jou van de wereld, dat je verhalen wilt, waarop je bent ingesteld, maar veel valt er niet te vertellen, je bestond amper, je waart verloren in de mazen van het net gevangen.
Er stond je zoveel te vertellen en het is er niet uitgekomen, de feeling was er niet, liet op zich wachten; de verleiding was er niet, wat je zag en hoorde was niet van die aard om er voor uit te komen. Je zat er maar bij en je wachtte af, het zal wel komen heb je gedacht.
I am also 'afeard' dat wat ik achterlaten zal vandaag niet veel zaaks zal zijn, een poging om dan toch niet achter te blijven, om er te staan en toe te kijken hoe je me lezen zult. Hoe je voelen zult dat ons gesprek moeilijk op gang komt, dat het nog een aftasten is van wat gisteren was en de dagen er voor, dat geen armslag had om te boeien of te verrassen. Zo, met de slaap nog in je ogen, ligt je in de knel met jezelf en je raakt er niet van bevrijd. Het zij zo, het is wat is, hoe weinig ook.
Weet dat je er meer had van verwacht, alleen al omdat de wind er is die van de besneeuwde toppen van de bergen gekomen is en de verfrissing brengt waar je nood aan had. Alles went zich terug. Je hoopt er morgen weer te staan, de vensters wijd open, diepzinnig in je woorden, de geest die binnen waait van de jaren die waren en van deze die (misschien) nog komen. je hoopt er op, soms, maar soms kan het je niet schelen, is er de moeheid er te zijn. Wat erger is en je nauwelijks durft te vernoemen.
Hoe dicht we wel tot elkaar gekomen zijn, na al die tijd dat we samen waren, in weer en wind, in goede en in minder goede dagen. Misschien heb je het ook opgetekend ergens, waar ik nooit komen zal, omdat het zo niet geschreven staat in het boek dat ik elke dag te lezen heb om vooruit te kijken. Om, zoals de man op zijn erf, het weer te kennen of het regenen zal of droog zal zijn.
Het is op hoop dat we nog leven. Je zult het zo verkondigen.
PS.
The English Year - From diaries and Letters- compiled by Geoffrey Grigson. London Oxford University Press, 1967.
28-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-06-2019 |
Later |
Je hoort soms van mensen, kennissen, vrienden zelfs, dat ze gaan slapen zijn en niet meer zijn opgestaan. Je hoort ervan het kan je dus ook overkomen. Je hoort van anderen dat ze het groot lot gewonnen hebben, maar dit zal jou niet overkomen, er zijn geen loten weggelegd voor jou. Wel het lot dat van het leven is, wel hoe je bent opgegroeid met horten en stoten, met bleke morgens en zwoele avonden, met goede dagen en minder goede, deze die je, je zo weinig mogelijk wilt herinneren, maar toch de kop opsteken nu en dan.
Leopold Bloom wist het maar al te goed van de ‘sins or bad memories. Merkwaardig hoe hij dit formuleerde en in zijn ‘Portrait of a young man as an artist’, merkwaardig hoe hij ontkwam aan een opleiding tot priester.
Ze schuilen om de hoek, ze overvallen je stiekem en soms blijven ze lang hangen, worden ze beelden, fragmenten van films die worden afgespeeld keer op keer en waarin je versluierd, waarin je opgesloten geraakt. Ze zijn nefast voor een mensenleven, maar ze zijn er, ze tonen je, je zwakheden uit het verleden en je vindt er geen baat meer bij met ze weg te duwen, ze zitten verankerd. Zo bestaan we dan, de mens die we waren en deze die we geworden zijn, maar alles is in een mal gegoten en wat eruit te voorschijn komt ben je als je schrijft en zoals je schrijft, want het heeft geen zin er doekjes om te doen.
Ondertussen verlopen de dagen - ik denk dan aan Mr Chips en ben gelukkig dat het mij niet overkomt: ‘the hours like lazy cattle’ - iets waar je geen vat op hebt, ze komen en ze zijn voorbij, het zijn zij die vat hebben op jou, wat er ook gebeuren moge en waar ook dit gebeuren zich afspeelt het heeft zijn weerslag en zijn gevolgen.
Je ondergaat. Echter niet wanneer je de vrijheid neemt te schrijven wat je wilt achterlaten, de lichtende kant die van het dagelijkse is, de kant die je gebruiken wilt om je te vermenigvuldigen met levens, die er naast verlopen of er even boven, of uitgestreken tot in het hoogste waar je nog moeilijk te bereiken bent. Met mate evenwel en getemperd in ritmes en kleuren, en klanken eraan toegevoegd. Omdat je niet als een wildvreemde wilt overkomen maar aangepast blijven aan wat des mensen is, je broeders in de geest.
Het is hen die je benaderen wilt in elke van de schuilhoeken van hun bestaan. Niet met wat er gebeurt in de wereld, niet met wat er is ontstaan in verre tijden. Behoudens één gebeuren dan waarmede alles begonnen is - een stokpaardje van je - maar dan een dat voor velen een raadsel blijft, echter minder voor jou, al weet je, al vermoed je in elk geval, dat je je antwoord nog altijd niet hebt voltooid.
Wat er het mooie van is, het betwijfelen van wat je vooropstelt. Want wat indien het geweten was met absolute zekerheid?
Wel, er zou geen later meer zijn.
27-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-06-2019 |
Hij hoorde de koekoek |
Hij hoorde de koekoek voor het eerst dit jaar, vroeg op de avond, hij hoorde het gezang van de vogels alsof het feest was, elk in zijn eigen territorium. Hij is er nog een tijd gebleven, zo maar, zonder enig doel, enkel en alleen er te zijn starend in de spiegel die de vijver was, was hem voldoende. Verzadigd van wat de hitte van de dag was geweest.
Hij wist niet wat hem aarzelen deed nu hij al zo ver gekomen was om te gaan, om verder uit te wijken, uitkijkend naar een slaapgelegenheid, alsof hij, na al die jaren, nog slaap behoeftig was.
Zijn kind zijn is hij vergeten, zijn volwassenheid al lang voorbij, hij heeft al het nog bekende van vroeger achter zich gelaten. Hoe hij er staat is hoe hij er gekomen is, maar nog altijd met een groot verwachten op iets dat hem blij zou maken, alsof hij nog blijheid nodig zou hebben.
Het is nochtans de tijd om langs trage wegen verder te gaan, om ergens aan te komen waar hij nog nimmer was. Eigenlijk denkt hij, het liefst nergens, want langs waar hij dacht te gaan zijn alle wegen dicht geslibd of versplinterd in honderd mogelijkheden waar hij te kiezen heeft op goed valle het uit, wat hij niet doen zal.
Beter dus op de oude pelgrimsweg te blijven, de weg van alle dagen uitgestippeld en rechtdoor te volgen. Misschien, als alles mee zit komt hij aan waar zijn bestemming is.
Hij heeft nog uren gewandeld tot in een verlaten dorp met een kerk op een heuvel, met hoger, tussen de bomen en de straten, hier en daar het licht van een haard in het venster. Maar hij hoeft niet aan te kloppen, zijn eenzaam zijn is hem genoeg. Hij is gegaan tot aan het eerste verlaten huis langs de weg waarvan de deur was scheef gezakt en is binnen getreden. In een laatste streep licht hangen de spinnenwebben in de hoeken en gedroogde vlinders klevend aan de balken. Hij is niet geneigd de lakens weg te nemen die over de meubels werden uitgespreid, in een tijd, wellicht ver voor zijn tijd.
Al de tijd van vroeger, zijnde de tijd van nu, samengebald in kringen zoals de jaarringen in de krom gegroeide linde voor het huis, waarvan hij de drempel overschreden heeft.
Hij voelt dat hij er gedoogd wordt, verwelkomd zelfs; dat de bedekte meubels vragen om bloot te komen. Hij ook een meubel is onder hen, want bestaat hij nog wel zoals hij is binnengekomen, is hij niet gemetamorfoseerd, opgeslorpt door al wat is van het huis, van de bewoners die er waren en die misschien achterbleven onder de vele lakens, uitgedroogd zoals de vlinders die hij zag.
Hij dacht, het is nutteloos verder te gaan, deze kamer is je bestemming. Het moet aldus beschreven staan in vergeelde boeken met een koperen slot. Hij weet het, hij hoeft ze niet te lezen, hij hoeft heel weinig nog te weten hier, waar alles geborgen ligt wachtend op de dag dat de ramen geopend worden en de deur in haar hengsels terug gehangen.
Het huis, dacht hij, dat me opnemen zal. Hij opende zijn slaapzak maakte zijn kleren los en deed zijn schoenen uit. Het kan heeft hij nog gedacht dat ik niet meer wakker word. Het kan ook dat ik later gevonden word, even uitgedroogd.
Dit is het risico dat ik hier loop. Maar het kan evengoed dat ik morgen verder gaan zal, de oude traditionele weg volgend. Hij heeft zich uitgestrekt en is ingeslapen. Het was weinig later dat de eerste sterren kwamen, minuscule lichtpunten op het laken van de nacht.
Het is maar wat de hitte een mens schrijven doet.
26-06-2019, 00:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-06-2019 |
Schubert |
En toen je luisterde naar het ‘Impromptu nummer 3’ van Schubert - het was zoals altijd vroeg in de morgen - toen je er naar luisterde zoals je er nog nooit naar geluisterd had, nu als een man op het einde van zijn dagen gekomen, besefte je hoe belangrijk de rustpunten zijn, even belangrijk als de pianoklanken zelf, omdat ze er kleur aan geven, omdat ze er betekenis aan geven, omdat ze je erbij betrekken en jezelf muziek wordt.
Het is zoals je Nooteboom leest en zelf Nooteboom wordt ergens op zijn eiland, in zijn tuin en het leven in zijn tuin en zijn boeken gestapeld in de kamer en het kleine dagelijkse gebeuren van morgens in de lente en van avonden in de zomer; het gebeuren van de wind en van de regen soms, de deugddoende regen soms.
Zo, met de muziek van Schubert, zijnde enkele minuten tijd, en je uitwijken naar Nooteboom, wat rest er je nog dat je te vertellen hebt, alsof je nog niet genoeg geschreven hebt, alsof je nog een oceaan te vullen hebt met woorden. Want voor je het beseft ben je zo ver, dag na dag, en het sort je niet verder te gaan. Integendeel, het is je adem geworden, je levenswijsheid die je blijft rondstrooien: een oude boom die zijn bladeren verliest en weet dat er ooit een dag komen zal dat er geen bladeren meer te verliezen zullen zijn.
Of, hoe bepaalde ideeën je beroeren blijven als je, strikt genomen, enkel met jezelf bent geconfronteerd en je niet, in feite nimmer, weet waar je uitkomen zult. Je niet weet hoe je dag zal zijn, hoe je weer beginnen zult eens je geschrift hier af, en je denken moet aan wat erna zal komen. Denken en denken en bezig zijn en hopen dat er geen einde aan komt, al weet je maar al te goed dat het komt, het einde. Hopen en toch weten, wat je gespletenheid is.
Het Impromptu van Schubert is uitgezongen, Nooteboom heeft zich teruggetrokken, je bent alleen terug met je gezel, het woord. Je kunt dan denken aan zij die alleen zijn met hun penseel of hun beitel, of hun piano, allen broeders in de geest.
De morgen is nog niet uitgestrooid naar de dag toe maar lang zal het niet meer duren, de tijd van hier te eindigen is de tijd die nog nodig is om bevrijd te worden voor een nieuwe tijd. Zo bestaan we, zo zitten we vastgeknoopt in het komende, het komende dat altijd het zijnde wordt.
Hoe de dag begonnen is, is niet verschillend van de dagen voorheen, maar er was geen Schubert toen, geen wondere weergalm van stilte waarin de muziek het voor het zeggen had en jij heel zwak, gesmolten, week geworden en toegeeflijk, dat het woord niet bereiken kan wat de hand over de piano wel vermag, omdat het van Schubert is en je hem bij jou houden wil tot je uitgeschreven bent, neigend naar een hoogtepunt toe bij de laatste tonen, die blijven hangen, een lange tijd.
Muziek is van de sterren in de donkere nacht, is van de ogenblikken van gelukzaligheid, deze van Schubert, deze van de pianist, deze van de luisteraar, in osmose in elkaar opgegaan, de tijd erover tot in het tijdloze.
25-06-2019, 06:20 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-06-2019 |
Hoe we er soms over denken? |
Mijn hoop is, dacht ik vanmorgen toen ik mijn blog van gisteren herlas - en licht verbeterde - dat velen van mijn lezers even zijn gaan zoeken op Google, naar ‘o, Mensch gib acht’ om een van de mogelijkheden die hen er geboden worden te beluisteren. Niet eenmaal, dit is onvoldoende voor iemand die het niet kennen zou, maar meer dan eens, om te voelen hoe diep het je raken kan, vooral dan, en wellicht alleen dan, als je beland bent in een periode waar een belangrijk deel van je leven achter jou ligt.
Nietzsche, in Sils Maria, het dorp in de bergen van Engadin, waar hij in de zomer verbleef wist, geconfronteerd met de grootsheid van het berglandschap, hoe nietig hij er was als mens maar ook, hoe groot hij was als denkende mens, zijn geest alles omvattend, zelfs dat God dood was - die van de Kerk die hij kende, maar hij wist het niet van die andere, die van de Kosmos.
Heeft hij geweten, korenveld zijnde, hij het ook wist van de graankorrel, en hier komt het op aan, dat die korrel, bezeten door het mysterie dat van de Kosmos is, een kleine big bang doormaakte en kiemen ging? Ik vrees dat hij, om dit te verkondigen, te vroeg geboren was, dus, dat hij dit nooit gezegd of geschreven heeft, verblind als hij was, zoals zovelen.
Rudolf Steiner, de antroposoof-theosoof beweerde zelfs in zijn goede dagen dat, als hij lang naar een graankorrel keek, hij zag dat er een straling van uitging! Ik heb ooit getracht het experiment te doen, ik was nog een jonge man toen en er naar kijkend werd ik plots door vrees bevangen, want wat als het gebeuren zou? Nu zal ik er echter niet meer aan beginnen.
Steiner was, niet zoals Nietzsche een breker, maar een positief denkend man, hij bouwde een Steinerdorp in Dornach bij Bazel. Ik zie hem als de zuivere tegenpool van Nietzsche, als iemand die al het negatieve van de wereld opving en verschalkte met het positieve dat voor hem in de Kosmos schuil ging. Hij was een groot man, wiens ideeën voortleven in de Steinerscholen. Hoe het echter gesteld is met wat hij naliet in Dornach, zijn Goetheanum, en of dit nog bezocht wordt, weet ik niet, hoef ik ook niet te weten om te beseffen dat zijn geest, of toch een deel ervan ook in mij voortleeft.
Waarom ik begonnen ben over Rudolf Steiner, terwijl ik met andere gedachten ben opgestaan is me een raadsel, Nietzsche zou het geweten hebben, maar Ik wou beginnen met te zeggen dat ik zelfs in mijn dromen aan het schrijven ben aan mijn blog, dat het mijn eerste gedachte is als ik ontwaak. Alsof mijn droom verder lopen zou en ik pas tot de realiteit van het zijn toe kom eens mijn blog geschreven staat. Dit is de bevreemdende toestand waarin ik geraakt - gesukkeld? - ben. Ik wens het niemand toe.
Hoewel het veredelt, hoewel het verheft, hoewel je wandelen gaat op de rand van de dingen - als zo iets zou bestaan. Hoewel het je toelaat zinnige dingen na te laten, volgens de maatstaven die je hanteert. Zo denkt je toch, zo verwacht je toch, zo hoopt je toch.
Zo kniel je toch voor al het oneindige, het niet gekende, maar het wezenlijk zijnde, dat het leven is.
24-06-2019, 05:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-06-2019 |
Mahlers derde symfonie. |
Schrijven is een kosmische aangelegenheid wist Umberto Eco in zijn tijd. Hij is er nu niet meer, zijn lichaam is van de aarde verdwenen, maar zijn geest is hier nog altijd aanwezig om het te bevestigen.
Het laatste beeld dat ik heb van hem, dankzij de televisie, was van een man die in een appartement vol boeken, met een sleutel een deur opende om binnen te gaan in zijn hemelrijk waar de crème van zijn boeken stond en er een eerste uitgave toonde aan de kijker, ‘Ulysses’ van James Joyce. Welk beeld, denk ik dan, zal ik achterlaten wat boeken betreft?
Een te beperkt, een te onopgemerkt, daar waar de figuur en de talenten van Eco voor zeker doorgedrongen zijn tot in Japan, tot in de uithoeken van Argentinië. Eco, de geest van Eco is grenzeloos, ik neem hem op in mij, ik draag hem mee met mij, soms niet, soms honderdvoudig. Zoals ik Gustave Mahler in mij draag, ‘Das Lied von der Erde’ is lange tijd mijn gezel geweest, zijn ‘Kindertoten Lieder’, zijn ‘Lieder eines fahrenden Gesellen’ om zijn symfonieën niet te vergeten.
Ik keek en luisterde naar zijn derde op BRAVA en kwam terug in de ban van hem. In de ban van zijn ‘O, Mensch gib acht’[1]. Het vierde deel ervan, gezongen door de contralto, een hoogtepunt tronend boven alle hoogtepunten.
Je moet er wel het vijfde deel bij nemen, het koor en wat erna komt, het symfonisch gedicht, een lange poëtische wandeling over een uitgestrekte(misschien te uitgestrekte?) bloemenweide met opgeschoten grassen, een mengeling van klanken, van muziekinstrumenten.
Maar deel vier zit in mij gebakken, volgt me de ganse dag tot in de nacht, tot in de morgen, een begin van droefheid, gemengd met weemoed over de dingen en de handelingen, telkens ik binnenkom - en het gebeurt meer en meer - in de stilte van het leven, ingekeerd in mezelf: ‘O Mensch, gib acht!’.
Wat een wereld denk ik dan, wat een massa van woorden, van muziek, van schilderwerken, van kathedralen, van verrukkingen: alle, werken van de mens..
Hoe houden we dit alles waar we ons soms bevinden - ik bijvoorbeeld als ik schrijf des morgens, het mag nog in de zomer zijn - hoe beleven we al het mooie dat uitgestrooid ligt op onze wegen, deze van nu en deze van destijds?
Let er op, mens, hoe we ingeschakeld zijn, vroeger en nu. Vooral dan waar ze ons binnenleiden willen om er ons te houden en klem te rijden, niet alleen op de zomerweiden van nu, maar op de tentoonstellingen, het moge nog deze van Venetië zijn.
Waar Nietzsche niet aan dacht toen hij zijn woorden schreef, Mahler evenmin toen hij ze omzette in hemelse klanken, want hemels zijn ze, en hemels de stem van de Dame, de contralto die ik hoorde maar van wie ik de naam niet genoteerd heb: ‘O, Mensch gib acht!'
[1] O, Mensch, Gib acht! / Was spricht die tiefe Mitternacht? / Ich schlief, ich schlief, / aus tiefen Traum bin ich erwacht: /Die Welt ist tief. / Un tiefer als der Tag gedacht. / Tief ist ihr Weh, / Lust - tiefer noch als Herzeleid / Weh spricht, vergeh! / Doch alle Lust will Ewigkeit - / will tiefe, tiefe Ewigkeit. (Friedrich Nietzsche.)
23-06-2019, 07:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-06-2019 |
Ik ben niet gestopt even. |
Ik ben niet even gestopt en ben niet, zoals de zon, teruggekeerd op mijn weg, ik ga verder met mijn verhaal dat geen verhaal is, ik ga verder op mijn wandeling door het positieve, het heilzame van mijn leven, waarin je me volgt.
Is het geboeid dat je me volgt?
Of - en nu stijg ik heel hoog - hoe ik me geroepen voel, op de rug van de aarde mee te drijven, mee tollend, op haar baan, op weg naar het Grote Oosten toe. Het Oosten achter het oosten, zoals het geboekstaafd staat in de oude boeken van de Vrijmetselarij, hier te lande als in de verre wereld verspreid en verkondigd.
Hebt je er al één ogenblik, een fractie zelfs van een ogenblik, gedacht aan de weg die we afleggen in de oneindigheid van de ruimte, één van de vele zaken, en welke, die er wezenlijk zijn waar we geen oog voor hebben. Nochtans hoeveel beter ware het niet het wel degelijk te weten en het in te kleden in ons leven.
Maar dan het Grote Oosten, het is maar dat ik het eens vernoemen wilde hoe velen er over denken eens het uur gekomen dat het uur van de wijsheid is, het begrijpen wat van de stilte is, genesteld in de stilte van het zijn. Zo in de morgen als in het vallen van de avond, als in het diepste van de nacht. De stilte van het geconfronteerd zijn, zuiver en alleen, met wat is van jou, in jou, en wat niet in jou, bijvoorbeeld het schrijven, maar niet de woorden die je schrijft. Jij, betastend de randen van het zijn om een opening te vinden om er binnen in te geraken en te weten, eindelijk, hoe je bent op- en ingesteld.
Niet wat van het lichaam is, dat kun je zien en horen, maar wat is van het binnenste ervan, van het binnenste van het binnenste, het wezenlijke van het zijn dat je bent, en dat je maar niet grijpen kunt, zeker niet met je handen, evenmin met de geest.
Want wat is voorbij de randen, is een zee waarin je niet duiken kunt om er in onder te gaan en er in te verdwijnen. En wat we weten is: dat we niet weten wat het is en hoe het is dat ons schrijven doet. Van waar het komt, het nergens opgestapeld ligt en er toch is. Ik er naar toe kan als ik wil, ik het openen kan als ik wil en er uit halen wat ik nog niet weet - nu, zoals ik bezig ben - de drang in mij, blindelings volgend steeds maar verder, grijpend wat komt als woord, uit een bron die niet van mij is, niet van mijn lichaam is.
Bevreemdend als je er aan denkt, bevreemdend als de woorden komen die je grijpt in lettertekens, zo maar neergezet en ik de indruk heb komend van ergens buiten mij.
Of, anders gezegd, misschien minder gesofistikeerd: waar haal ik wat ik schrijf, hoe komt het binnen in mij en hoe vormt het zich in vreemde tekens op mijn blad. Hoe ademt het, hoe verstrengelt het zich met wie ik ben of wie ik denk te zijn? Dat lichaam dat er is en waardeloos, wat het woord aangaat, als ik schrijf.
Het is maar dat ik eens te meer verwonderd ben over wat er me overkomt als ik schrijven ga wat ik nog niet weet en dat komt terwijl ik schrijf. Dat ik niet weet vanwaar het komt en het nooit weten zal.
En ook dat het beter is het ‘niet’ te weten, het is de verrassing die ons wacht.
Later.
22-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-06-2019 |
Zomer. |
Mais où sont les neiges d’antan: waar zijn de zomers van vroeger? Niet dat ze van aard zouden verschillend zijn, dit geloof ik niet, maar de wereld waarin ze gebeuren is totaal verschillend én, ik ben anders. Waar ik de zomers vroeger niet telde, ik had er nog handen vol, tel ik ze nu, heel ruim genomen, op één hand, en dit rekenkundig gevoel, neem ik onbewust mee met mij, mee in mijn uren zelfs, op een dag zoals deze als ik er, meer dan op andere dagen, aan herinnerd wordt. Het is bijna een afsluiten, een weten dat het de laatste zomer kan zijn dat ik er sta op 21 juni, even open en bloot als de grassen die gemaaid gaan worden om, met een grote zekerheid er volgende zomer terug te staan. Wat mijn keren betreft, is het meer dan twijfelachtig, tenware het was, een terugkeer als de geest van een pasgeboren - zelfs bij de bevruchting zelf - van een kind, het kan in Eritrea zijn of, wat ik dan verkiezen zou, in Edam.
Ik dacht ook vanmorgen - de maan, de bijna volle maan, glorieus boven de nok van het huis van de gebuur, het is nog al gebeurd - aan een zin aangehaald door iemand hier uit de streek, Bernard Lernout[1], die hem gehaald heeft bij John A. Wheeler : ‘If you haven’t found something strange during the day, it hasn’t been much of a day[2].
Ik wil het vandaag anders zien. Ik stel me de vraag, waarom knippen, waarom de tollende beweging van de aarde, die een vloeiende, geoliede beweging is, gaan knippen in dagen, waarom onze gedachtewereld gaan knippen, alsof we telkenmale even ophouden te bestaan, om daarna, een volgend ogenblik opnieuw te beginnen?
De wereld binnen in ons is even tollend als de aarde, en om deze reden, the events, splitsen in dagen is een vals uitvindsel enkel en alleen om een ‘zijn’, een gebeuren te situeren in de tijd, meer is het niet, meer kan het ook niet zijn.
Het is ongewoon - zo zie ik het toch - dat ik me telkens en telkens, op welk ogenblik ook, opnieuw instel op het schrijven van een blog, maar, en om deze reden ga ik niet akkoord met John A. Wheeler, ik wacht niet op een ‘volgende dag’ om te schrijven, mijn gedachten lopen door en het kan heel goed dat ik twee blogs schrijf op één dag, drie zelfs. Zelfs het inloggen ervan is niet getimed.
In meer ben ik ingesteld, om tegemoet te komen aan het woord van Einstein - eveneens geciteerd - ‘leren, de wereld te zien met nieuwe ogen’.
En als je vernieuwing wilt: ik zeg dus niet dat mijn ‘dagen’ gekleurd werden door mijn gedachten, ik zeg, en wil het benadrukken, dat op de lijn van mijn leven, gedachten getekend liggen die, had ik ze niet opgeroepen, niet had vastgegrepen, nooit het licht zouden gezien hebben; en vooral, dat het mooier is, zinvoller, meer kosmisch gericht, me bevindend op een lange uitgerekte ellipsbaan, deze van de aarde omheen de zon, dit te schrijven, dan simpelweg te spreken van dagen, seizoenen, jaren.
Dit alles belet echter niet dat ik niet visueel begrijpen kan hoe het komt dat, schijnbaar, de zon, die van de herfstequinox af, maar doorging om steeds maar noordelijker op te staan, plots even is gestopt, ik herhaal schijnbaar, om terug te keren naar het precieze oosten dat ze, zo weten we, bereiken zal op het punt van de lente-equinox.
Je zou bijna denken dat het ver, oneindig ver in de tijd, zo berekend werd en zo ingesteld.
Echter door wie?
[1] Bernard Lernout: ‘Het Leonardo Kompas, Gids voor meer evenwicht en persoonlijke groei’, ‘Witsand uitgevers, Gent 2010.
[2] John Archibald Wheeler (1911-2008) schreef ook, wat ik liever citeer: ‘The universe gives birth to consciousness, and consciousness gives meaning to the universe.
21-06-2019, 07:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-06-2019 |
Grassen |
Grassen zijn van deze aarde, van de grachten en de weiden, van de heuvellanden, de welig tierende, de verblijding van het groen. Als we er zijn, de ogen open, de geest een vrij vermogen ze te zien als een wijding van de dagen. Zo, en niet anders, we houden ze omhelsd als we er zijn. Soms dronken van hun geuren; ons tegemoet gekomen ver voor we er komen. Hun welig zijn, hun groot vermogen te bekoren, als de wind die van de zomer, ons overlaten aan hun pollen en hun geuren. welke beelden wij er halen als we er staan te zijn, te dromen.
En immer is er het verwachten.
De spinnen leven erin, de mieren en de kevers, de muizen in hun nesten in hun holen, de meesjes hangen erin, ondersteboven, en de zwaluwen, vele zijn het niet, erover, rakelings:
Grassen die van de grachten van de aarde zijn, onder de bomen, oningewijde, verborgene en open en blote, meegemaakt op de plaatsen waar we kwamen om er stil te zijn, er neer te zitten. Hoe de wind, teer de halmen neer bewogen, hoe we je smaakten in alle geledingen, je sappen op ons lippen.
Zo dachten we, alsof we je keuren wilden. Je bent ons niet ontgaan. We hebben je gezien en meegedragen met je kleuren en je zaden alsof we samen waren opgegroeid, dooreen gewoeld, niet te ontcijferen wie is, van wat?
De grassen aan de vijver, waren de grachten vol tussen de velden en de landerijen waar we ze zagen. Hoe ze er zijn of hoe ze het doen, het licht van de zomer denken we, en de regen denken we, en zeker de vele winden die hier komen en weer vertrekken, achteloos of ze nog komen zullen, hun gezang gekend van vroegere tijden en opgetekend voor altijd. Echter, niemand weet waarom, vooral dan de zaden die worden meegevoerd of hier, ter plaatse achtergelaten, weggedoken.
Dit al is van het zijn in de dag tot de avond. Wat is van het diepste van de nacht, wat is van de slaap van de grassen, is niets geweten, je zou er moeten slapen met hen, het lichaam in een slaapzak gewikkeld, de geest ver weg, opgelost in de sterren van weleer om de geluiden te horen van de grassen hoe ze bewegen, halm schurend tegen halm als twee geliefden, elkaar bevruchtend met de krachten die van uit de grachten oprijzen zullen. Het is de zucht van de nacht die het weten zal om er over uit te weiden in gefezel van woorden die nog gezocht moeten worden.
Wat er is van de grassen vroeg in de morgen bij het eerste licht is nog niet gezegd geworden. Het kan dat hierover iets te vertellen valt, het kan ook, het best verzwegen. Grassen aan de grachten worden niet gekoesterd, laat staan dat men ze dulden zou. Hoe ze dan glanzen, hoe ze er staan in zon en regen, fier en statig, zwijgend neergebogen, afgekraakt bij wijlen. We houden ze, vandaag en morgen, dicht bij ons hart. Dit is hun plaats al hebben we in essentie er niet veel over te vertellen, niet veel meer dan wat hier te lezen staat.
Het weze dan maar zo, het is hun geur die ons bedwelmt. De geur van vroeger en deze van nu.
20-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-06-2019 |
De zon van 21 juni waar ik aan denk |
De zon nadert - zoals het was voor we het wisten - bij het opstaan, haar meest noordelijke punt: de langste dag van het jaar is eens te meer de realiteit. Daar stopt ze even, een fractie van tijd, die geen tijd is, en keert ze terug naar haar oosten waar ze thuis hoort. In feite - en zeg ik het niet elk jaar, ik zeg het nu - in feite, zoals het is, zoals het altijd is geweest, is het, het wondere van een wonder. Ik ga er niet aan voorbij, ik noteer het vandaag, een dag te vroeg, twee zelfs, omdat velen er achteloos zullen aan voorbijgaan, het raakt hen niet meer.
Wel, mij wel, het raakt me diep, ik wou ook de morgen van 21 juni de zon zien opkomen boven de horizon, in het punt, gelegen precies tussen noord en oost; even alles achterlaten, even alles vergeten om er te staan als een denkend beeld en het wondere ervan te beleven diep in mij. Voor anderen zal het een begankenis zijn naar Stonehenge of andere plaatsen in Engeland of Ierland - hier ook moeten er dergelijke verzamelplaatsen geweest zijn - getekend met dolmen en menhir, waar onze voorouders zich verzamelden op die dag, op die morgen, in aanbidding van het Licht.
Aldus heb ik willen vermijden dat ik, zoals soms gegrepen door mijn jacht op het woord, dat het momentum me zou ontgaan zijn. Ik ben dus het keerpunt van de zon vooraf geweest omdat ik niet wou zondigen door het te vergeten. Want, ik zondig zo al genoeg met het verspreiden van vreemde ideeën over God en zijn engelen, zelfs over de Jezus die Christus wordt genoemd; wat ik echter nooit heb gedaan en nooit doen zal, is neerkijken, met een zekere, is het geen min-achting, het is ver-waar-lozing, op die God en op die Jezus en op die engelen. Want allen en alles wat ermee verband houdt, maken deel uit van wie ik was en wie ik geworden ben, vandaag een soort heiden die de zon vooropstelt op dagen zoals deze.
Echter, en dit is mijn verdediging, de zon IS, het licht IS, ik kan er onmogelijk aan voorbij, zoals onze voorouders er niet aan voorbij konden, voor hen was het, het ‘leven gevende’.
Wat is het voor ons, wijs als we denken te zijn, geworden?
Hopelijk, nadat alles over God en zijn engelen zal opgeslorpt zijn door de tijd, zal er ons nog de zon overblijven om te weten dat er dan toch nog machten zijn die niet konden worden uitgehold. Echter om me heen kijkend schijnt het nu de mens zelf te zijn en zijn handelingen die het licht van de wereld geworden is/zijn. Is er vooruitgang op elk gebied, er is er weinig wat de geest betreft.
Ik stel me de vraag, nu de helft van Zuid-Amerika een elektriciteitspanne heeft gekend, hoe ze het morgenlicht van de nieuwe dag ontvangen hebben. Zouden ze, even maar, gedacht hebben aan hun voorouders, enkele generaties terug in de tijd?
Ikzelf ben er niet op uit om de zon te gaan aanbidden, helemaal niet, maar ik wil de zon zien als een symbool, als een aanwezigheid van een energiebron die altijd, ook ver vóór de tijd er was, ergens of zelfs nergens op een plaats, aanwezig moet geweest zijn.
Het is naar die bron dat de zon ons verwijst.
19-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-06-2019 |
Kunst of geen kunst? |
In de rechterbenedenhoek van de zeefdruk, ‘The Nose’, is er het merkteken ‘art.gallery.be’. Ik zoek op Google naar die galerij en vind er een massa werkjes van Panamarenko die per opbod te koop aangeboden worden.
En het eerste werk dat ik tegenkom is zuivere herinnering: het is een zeefdruk van Panamarenko, formaat 50 x 70 van 2001, het zicht op une dépendance van het oude, typische Furka Hotel van het begin van de negentiende eeuw, nu verdwenen, waar we ooit waren en nu, uit het niets, verschijnt plots voor mijn ogen, dat prachtig werk van Panamarenko dat te kopen is per opbod - vandaag staat de prijs op een schamele 100 € - een prachtig werk.
Ik zou erop bieden tot ik het heb, Ik zou het ophangen in de kamer waar ik werk en ik zou vergaan van weemoed, omdat het een van de eerste plaatsen is in de bergen, de Furka pass met de Rhone-gletsjer en de lange ijstunnel in de gletsjer, die de bergen in mij hebben binnen gebracht begin de jaren vijftig, en me sindsdien niet meer verlaten hebben. Ik herinner me het Furka hotel, we logeerden er en het charmeerde ons omwille van het archaïsche van de stijl van het Hotel, ik herinner me ook nog de bijgebouwen waarvan ik hoor dat Panamarenko er soms in de zomer verbleef. Ik zeg jullie, zoek het op bij Google, doe een bod op het bijgebouw-schilderij, en als je het ooit verwerft dan hebt je een stukje van mijn ziel in je huis. Ik hoopte het beeld op de webside van de galerij te kunnen overnemen maar ben er niet in geslaagd. (Wat mijn blog dus ontbreken zal, maar het is al na middernacht, je zult het me wel vergeven, hoop ik).
Andere werken, typische Panamarenko’s staan er ook te koop eenvoudige tot speelse dingen van hem, maar alle van een sterke spiritualiteit doordrongen. En de biedingen naar ik zie kennen een zeker succes.
Of Panamarenko een kunstenaar is, doet hier niets ter zake, is hij er een tot daar toe, maar hij is zeker een groot maker, iemand die onvervaarde ideeën heeft en die even onvervaard uitdraagt.
Of het hu kunst is of niet speelt hier niet de minste rol, het is naar het werk zelf dat gekeken wordt, wat maar logisch is en onvermijdelijk naar de hand die er achter schuilt. Maar als die van Panamarenko is dan is dit mooi meegenomen.
Eigenlijk is kunst of geen kunst, een overbodige vraag. Het werk zelve wint er niets bij, verbetert er niet door, noch verslechtert er door. Het werk is er, en het blijft zoals het is, wat er ook over gezegd of geschreven wordt, je aanvaardt het of je verwerpt het (als kunst). Meer is er niet te zeggen.
Tussen haakjes:, welke logica steekt er echter achter de verkoop van een stuk tekening van Marc Sleen, voor een miljoen dollars meen ik, ware het niet dat het is van ‘zijn’ hand, getekend met zijn handtekening.
18-06-2019, 00:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-06-2019 |
Verwondering dat het schrijven kan zijn. |
Je wilt elke dag verrassen én met je onderwerp - in vele gevallen dat je nog niet kent als je begint - én met de wijze waarop je het aankleedt en diepte geeft. Het wordt de kleur van je dag omdat het centraal staat in je dag, omdat je het ziet as a must. Iets waar je niet aan voorbij kunt noch aan voorbij wilt, wat een zonde zou zijn.
Zo, verrassen is de boodschap, wachten op wat binnen dwarrelt uit de hemel; wachten op de zin, die in zich alle zinnen draagt die moeten opgetekend worden, in hun geijkte vorm neergezet. En, er is deze morgen een gedachte die overheerst, die te dringen staat om genomen te worden: een vriend, beeldhouwer en schilder, voor wie vandaag de dag is van zijn tentoonstelling.
Je hebt erover in de nacht al een tekst geschreven, op de rand van het bed gezeten. Hij ligt naast jou. Je tracht hem te ontcijferen, maar je geschrift is dermate dat het je teveel moeite kost. Je weet hoe je begonnen bent, je kent zijn werk, het is onbezoedeld werk, het is van hem en van niemand anders. Zijn tekeningen, niemand zou het beter gedaan hebben in de middeleeuwen en zeker nu niet meer; zijn schilderwerken die een bijzondere techniek verbergen en dan zijn beeldhouwwerken - hij is beeldhouwer in hart en ziel - zo gegrepen uit de ether omheen hem als hij aan het werken is.
Het werk kan, zoals de tekening van de kleine Olivia, van niemand anders zijn dan van hem, Daniël Janssens. Daarenboven en hij weet het, zijn wijze van werken is die van hem en wat hij maakt is het tegengestelde van een Koenraad Tinel die telkens vluchten moet naar bestaande vormen en de bewegingen ervan. Hij, Tinel, vertrekt van het bestaande dat hij vervormt op een weinig elegante wijze; bij Janssens, vooral dan in zijn beeldhouwwerken is het de geest, niet het zijnde, die vorm gekregen heeft. Hij is het voorbeeld van de man die buitenkomt uit het hotel, diep ademt en onmiddellijk de heuvels ziet in het zuiden en weet hoe alles leeft en beweegt om hem heen. Het is dit leven dat zijn onderwerp is.
Ik kreeg op zijn facebook, een klein overzicht in een paar foto’s - ik zal niet op de opening zijn wegens familieverplichtingen die ineens zijn opgedoken - maar zijn werken zullen baden in het licht van grote ruimtes, in het licht waaruit ze zijn ontstaan. Gezocht zal worden de beeldhouwwerken te begrijpen, maar ze zijn niet te begrijpen, ze zijn begrip. Ze zijn zo geplukt uit de verbeelding van al wat eigenheid is, gestold tot een perfectie van iets dat is en, er noch voorheen was, noch erna zijn kan.
Als ik hier besluit, hoe al wat ik de laatste dagen geschreven heb in één lijn ligt; het ene nauw verbonden met het voorafgaande, spelingen van het lot waarin we gekneveld liggen. Het lot dat de beslissingen neemt die wij nemen zullen - denken we. Zo, ik had geen eerste zin nodig deze morgen van 16 juni, werkend aan mijn blog van 17 juni. Of hoe de dingen ontstaan en hoe ze verweven liggen in de realiteit van de dag.
Er is in mij, wat dit betreft, een grote verwondering. Alsof in wat ik schrijf vandaag, het zaaisel aanwezig is van wat ik morgen schrijven zal.
PS. De tentoonstelling vindt plaats - van 16 juni tot 18 augustus - in het Senior Resort De Kloef, Klakvijverstraat 15 te 9506 Grimmige. Zoek de kunstenaar, op zijn www.danieljanssens.be.
17-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-06-2019 |
Onbezoedeld |
.
Onbezoedeld is het woord dat past bij kunst. Het betekent de geest, de drijvende kracht, onbezoedeld, los, vrij van alle - om het even welke - invloeden. Iets maken dat er nog niet is, de toekomst vóór zijn in al wat je maakt of schrijft. Het was ook het woord dat ik had moeten gebruiken voor het werk van Olivia die gisteren vier jaar werd. Maar ik was al heel ver gegaan in mijn zoektocht, het verste dat ik kon gaan: ik zat al bij de Big Bang, het ogenblik dat alles is opgestart, dus ook de tekening van Olivia was erin begrepen.
Waar zwerf ik uit vandaag met mijn blog? Vraag ik me af, de dag die nog niet begonnen is. Vertrekkende bij het woord ‘onbezoedeld’ wat kan hieruit ontstaan? De haiku naar het Engels vertaald, op de rand van de fontein voor het hotel kan me hierbij helpen, hier ook is er sprake van een staat van het onbezoedeld zijn. De dichter wist, dat binnen de muren van het hotel gesprekken worden gevoerd, dat er discussies zijn die nog blijven hangen, misschien nog verder worden gezet het ogenblik dat ze buiten komen uit het hotel, dat ze misschien zelfs niet zullen opmerken dat er een fontein is, en zeker niet zullen lezen wat er staat over de heuvels in het zuiden, in de mist gehuld.
Het is een roep om inkeer, om bewust te zijn van het ogenblik, een roep ook om onbezoedeld buiten te zijn met een ruim open geest, ontvankelijk voor het minimale, het zicht van de heuvels in de verte, om hiermee de nieuwe dag binnen te gaan, een soort van herrijzenis uit de donkerte van de nacht.
Een vriend, hij schildert bij wijlen om de gevoelens die opwellen in hem kucht en leven te geven, schrijft me dat hij twee werken heeft die hij me tonen wil, waarover hij mijn oordeel wenst te kennen. Ik denk dat ik niets te kennen heb, dat in het leven alles het verloop kent dat het moet kennen, dat we er niet aan ontkomen. Wat we gemaakt hebben staat er altijd onvolmaakt, altijd voor verbetering vatbaar, omdat al wat is leeft ook een kei die je in de hand houdt, ook een tekst die je geschreven hebt, ook een schilderij die je gemaakt hebt. Ik als toeschouwer kan enkel zeggen wat het ding me zegt en, of het me iets zegt dat de maker niet wist dat het er in te lezen stond.
Wat ik wel weet is, dat we allen op een bepaald ogenblik van onze dagen, nood hebben aan een herbronning om in leven - het leven van een maker - te blijven; om via nieuwe paden te bereiken wat we altijd getracht hebben te bereiken; doen we het niet, we ‘verslensen’ - zou mijne moeder gezegd hebben - we drogen uit, we zijn leeg gezongen, we hebben niets nieuws meer te vertellen.
Ik hoorde van morgen (zaterdag 15 juni) op Klara, een onderhoud met Koenraad Tinel - later heb ik opgezocht wie hij was en wist ik wat hij maakte - het was een hoogst interessant gesprek, iemand die ik zag als een man die heel wat beleefd had, heel wat mensen kende, heel wat voorstellingen had gedaan waarbij de mensen staande applaudisseerden. In één woord een groot kunstenaar. Tot Google me zijn werken toonde. Ik vond ze verslenst, Stefan Hertmans die ik bewonder, niet, en vele andere kunstenaars ook niet. Wie is er fout als het is om het werk van iemand, voor wie het zijn leven is, ofwel als hoogstaand ofwel als verslenst te zien?
Is Koenraad Tinel, hij is tachtig hoorde ik, een onbezoedelde. Is hij niet verstrengeld in zijn werk waar hij niet meer los van komt, of blijft hij maar, zoals hij ademt, beelden maken en boeken schrijven. Ik denk; en daarin schuilt het gevaar voor allen die iets maken, in mijn geval die iets schrijft, dat we onvermijdelijk bezoedeld worden door ons eigen werk.
Iets waaraan de nu vierjarige Olivia van gisteren (nog) niet zondigen zal.
16-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-06-2019 |
Wat over kunst? |
Elk kunstwerk spreekt voor zich zelf. Het is er, het staat er, het hangt er. Hoe het er ook is, het is een eenheid, het is een eigenheid. Hoe het spreekt en wat het zegt, hangt niet alleen af van het werk zelf maar ook van degene die er naar kijkt en hoe hij er naar kijkt. Aldus wordt het werk naar waarde niet afgemeten op basis van andere werken, maar geplaatst naast andere werken als een andere uiting van wat men kunst noemt.
Ik ben nog altijd geraakt, eerder in de negatieve zin dan in de positieve, door ‘The Nose’ - de ‘Christuskop’ zoals hij zegt - van Luc Tuymans[1]. Er tegenover staat hier boven, totaal verweesd bijna, een afdruk van een beschilderde onderlegger. Ik heb me hierbij de vraag gesteld: wat raakt mij het meest, het werk van Tuymans of de tekening hierboven, een bierkaartje groot. Wat is het meest creatieve, het meest, ‘kunst’: het ambachtelijk hoogstaand werk, het gezicht van Tuymans nageschilderd of, een werk zo maar ontstaan uit het niets, speels en puur, de hand de verlenging zijnde van de geest?
Dit laatste, zo maar tot stand gekomen, zonder beredenering, zonder bijbedoeling, de geest ontdaan van alles, enkel gericht op het werk, beginnend bij een leeg wit blad en dan, in alle stilte, er zittend in een lege ruimte, een holte, een luchtbel, aan niets denkende, kleuren, lijnen, vlakken aanbrengend, eigenwijs, uniek. Scheppend iets dat nog niet bestond, nog niet te zien is geweest. Een creatie die enkel kan gekomen zijn - en ik gebruik hoge woorden omdat het nodig is - van het kosmische dat in elk van ons aanwezig is. De ene, de uitzonderingen, weten het deeltje kosmos te gebruiken; de andere doen zich de moeite niet.
In Hanghou, een stad in China, en het is alleen in China dat zo iets gebeurt, bij het buitenkomen uit het Dragon Hotel staat er te lezen op de wand van de fontein voor het hotel: ‘Southern hills appear in sight of a leisurely mind’, of, ’Hij die vrij van geest is zal de heuvels zien in het zuiden.’
Ik gebruik dit om te zeggen dat zij of hij die los van geest is: de geest wijd open uitgestrekt in de wijdheid van het zijn, zal schilderen kunnen wat hier geschilderd werd. Ik noem het de spontaneïteit van de geest, het zuivere, het kinderlijke bijna, totaal los van alles, de geest vrije teugel latend, zonder enige bekommernis - zeker niet deze van Tuymans.
De tekening hierboven werd gemaakt door Olivia, een meisje van nog geen vier jaar oud. Alleen in de kamer, opgesloten in zich zelf, afgesloten van het omringende, diep binnen in het ‘zijnde’, dat enkel het ‘zijn’ van de Kosmos kan zijn, tekenend een haiku gelijk, een klein onooglijk meesterwerk voor het oog, voor de ziel, voor het grote dat in de mens, ingesteld op het eeuwige, aanwezig is.
Van waar kan het anders komen dan van wat er was, het ogenblik van de Big Bang: een kracht, het mysterieuze dat van het Woord is, een schuchter deeltje ervan door het kind, onbewust vastgegrepen en gebruikt.
Ik toonde hier ooit een schilderij van de opa, Johan Souffriau, Olivia heeft, incontestablement, onweerlegbaar, de hand van haar opa overgenomen.
[1] Google: ‘The Nose’, bladformaat 21.5 x 28 cm, prijs 2.750€.
‘De nieuwe zeefdruk is gebaseerd op een schilderij van 2002 dat wordt beschouwd als één van Tuymans’ zeldzame zelfportretten. Het betreffende schilderij gaat terug op een raadselachtige gezichtsuitdrukking. Tuymans zelf noemt het als het ware een Christuskop, omdat de stijl ervan herinnert aan de talloze ‘Ecce homo’s’ die de menselijkheid en het lijden van Christus moesten oproepen.’
15-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-06-2019 |
Over de klank van de stiltes |
Blog van 5 juni die ik toen niet kon inloggen maar die ik niet wil laten verloren gaan.
Van Bernard Dewulf in het DS Weekblad van De Standaard (1-2 juni), een heerlijk stuk proza - poëzie bijna - over de Stilte. Wie het las zal er even bij stil gestaan hebben, zal gedacht hebben hoeveel stiltes er wel zijn in onze taal en hoeveel er nog kunnen aan toegevoegd worden.
De gedachte aan de stilte leidde Dewulf naar ‘een mooi boek met prachtige gedachten over regen en stilte’. Een boek van de, in zijn late jaren blind geworden John Martin Hull (1935-2015) voor wie de stilte natuurlijk heel anders is.
Dewulf schrijft hierover en ik citeer hem:
‘In zijn blinde bestaan speelt regen een cruciale rol. Regen is zijn licht. Zelfs de stilten tussen de druppels helpen hem om de dingen om hem heen te horen - en dus in zekere zin te zien. En kon het in dat licht, verzucht Hull, maar eens regenen in de kamer.’
Sprekend over de stilte dacht Urbain Dewulf aan John Hull en hem lezende ik, ik dacht aan twee personen terzelfdertijd: vooreerst aan mijn goede vriend, Albert Schrever die er een gedicht over schreef met de prachtige titel, ‘Stilte is een zeldzaam kruid’, en, ‘ze is muziek zonder geluid’. Een mooi poëtisch aanvoelend gedicht in eenvoudige, maar veelzeggende woorden, geen fiorituren, niet hoogdravend maar begrijpend zonder omwegen hoe hij de stilte aanvoelt en wat ze betekent voor hem. Het gedicht werd tegelijk op twee plaatsen bekroond met eremetalen en in een plaats leverde het hem zelfs de titel op van dorpsdichter.
Maar Ik dacht ook aan het op vele plaatsen totaal tegengestelde: hier, de stilte die José Saramago (1922-2010) uitbazuinde: ‘Dios es el silencio del universo y el hombre, el grito que da sentido a ese silencio.’[1] God is de stilte van het universum, de mens is de kreet die zin geeft aan het universum.
Hij heeft het niet over de stilte van God, maar over het ‘zwijgen’ van God, een verwijt eigenlijk die hij toestuurt aan de God van de Kerk die, zoals Saramago zelf, gewrongen zit in dogma’s.
De stilte van de God waar hij het over heeft, is ook het euvel van Saramago die zich blind staart op wat de Kerk altijd, en nog, ons heeft geleerd over de antropomorfe God. Op zijn tachtigste zag hij hem nog altijd zoals hij hem zag in zijn jeugd; hij bleef de Kerk bestrijden. Laat ons zeggen dat hij als schrijver nog altijd niet de Verlichting had gekend. Nochtans oppert hij dat de mens, ‘el grito’ is, de kreet, de schreeuw van het Universum.
De Mens, is er dus, als ik zijn woord correct interpreteer, als de stem van het Universum, is er omdat het Universum wou dat hij er was. Of anders gezegd, de mens is er omdat het Universum er is en vice versa, het Universum is er opdat de mens er zou zijn. Wat een belangrijke verklaring is waar, voor Saramago, een god niet aan te pas komt. Er is enkel voor hem de mens in en van het Universum.
Maar daar stopt het even en begint het opnieuw, want nu stelt zich de vraag: hoe is het Universum er, is het er zuiver als materie, zo maar ontstaan uit het niets, uit het ‘nada’?
‘Como escribí en horas de vana interrogación metafísica’, heeft hem het metafysisch onderzoek niets opgeleverd’; is hij er uitgekomen zoals bij er is binnen gegaan - wat me verbaast - blijft hij getekend door zijn ijver, de Kerk, haar leiding en haar leer te bestrijden met het woord. Maar veel verder gedacht heeft hij niet. Hij is gestopt waar hij had moeten beginnen.
Saramajo leed aan een andere blindheid dan deze van John Hull. Ik denk niet dat hij de stilte, welke ook, hoorde of zelfs zocht.
[1] José Saramago: El Cuaderno’, textos escritos para el blog, septiembre de 2008 - marzo de 2009. Traducción de Pilar del Río, Alfagura 2009.
14-06-2019, 06:28 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-06-2019 |
Intimiteit |
Ik ben klaar gekomen, dan toch met twee belangrijke items.
Eén, met het beeld van God, vooral op welke wijze Hij er is, niet als een oude man met baard - bespaar me dat beeld - niet als een wetgever en een rechter, een vader die luistert naar onze gebeden, die tussenkomt in aardse aangelegenheden, neen, neen, maar als een onzichtbare aanwezigheid in al wat was, in al wat is en in al wat komen zal. Hij is er zonder er te zijn. Hem wegdenken is totaal zinloos, zonder Hem is er geen sprankel van bewegen, geen sprankel van leven. Hij is het Leven, Hij is, wat Hij Mozes zegde van uit de brandende braamstruik : Ik ben: 'Ik Ben'. Wat ik begrijpen wil: 'ik ben Het Zijnde', of een verhaal geschreven door een groot filosoof..
En twee, ik ben klaar gekomen met de dood. Hoe ik heen zal gaan, in welke omstandigheden weet ik niet, hoef ik niet te weten, maar als ik ga, zal het met vertrouwen zijn dat ik heen ga naar een andere wereld, naar een ander Universum dat de echo is van dit Universum hier. De echo waaruit ik ben ontstaan op het ogenblik van de bevruchting.
Zo, met beide in het hoofd, wat heb ik nog te vrezen?
Dit zijn twee belangrijke ontdekkingen geweest die ik gedaan heb in mijn leven. Het heeft tijd gevergd. Beide zijn vaststellingen, begrippen die ikzelf, met behulp van wie me is voorafgegaan, met behulp van wie naast mij heeft geleefd, in levende lijve of in boeken, heb gedaan. Maar uiteindelijk ben ik het zelf geweest die de conclusies trok en des te vaster staan ze in mij gegrift tot in mijn bloed dat door mijn aders vloeit, tot in mijn adem.
Dit is wat ik melden wou aan de droeve wereld van vandaag opdat die erover nadenken zou, en vooral, in exclusiviteit, aan allen die om een of andere reden me duurbaar zijn. Ik vind dat het best is dat ze dit zouden weten als ik heen zal gaan. Want dat ogenblik komt nader met zeven-mijlen-laarzen, als ik zie hoe vlug de dagen, de weken, de maanden, de jaren schuiven.
Vlugger nu dan trager vroeger.
13-06-2019, 10:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-06-2019 |
Een streng woorden |
Een streng woorden, een mooie, volle zin die me ontsnapte deze morgen, samen met de nacht die ging. Ik had gedacht ik houd hem wel, hij is te mooi om hem te vergeten, maar toen het lichter werd was hij verdwenen, opgeslorpt. Weinig kun je nog vertrouwen als je ouder wordt, toch je zelve niet. Een vriend, een schilder overkwam het zelfde lot, hij had een schilderij gezien - bij hem was het in zijn droom.In de morgen held hij het nog, maar hij treuzelde tussen de lakens en vond het later niet meer terug. Of, hoe de dingen zijn hier op aarde, hoe je overkomt wat je niemand wenst.
Nu, een volle zin verliezen op het einde van de nacht als het licht er aankomt is wel geen zeldzaamheid, evenmin een drama, vroeg of laat komt hij terug, denkt je dan. Maar toch, ik had hem moeten grijpen op het gepaste ogenblik, bij de hals desnoods, jong en dartel als hij was, vers geboren, dampend nog en hem houden tot ik was opgestaan en aangekleed, fout het was. Geen hoopgevend iets om een dag mee te beginnen.
Het schijnt me toe dat het vroeger anders liep, dat ik hem houden kon tot ver in de dag, dat hij me vergezelde bij het ontbijt, er geen nood was haast te maken, dat er zelfs zinnen werden aan toegevoegd, tot de avond toe en dat ik dan pas ze te nemen had, minuten lang bleven ze maar komen, een lange rij van woorden, gedachten opgenomen tot een ruiker ikebama-achtig. Echter zo veel er was van vroeger, is van nu niet meer. We ondervinden het van de morgen tot de avond, wijselijk, we leggen er ons bij neer. We doen het nu zoals het komt. En of het komt of niet komt, het maakt weinig uit, er zijn geen prijzen mee gemoeid, hoogstens een vleugje dat men erkenning noemt, wat geen eretitel is.
Denk nu niet dat ik die volle zin aan zijn lot ga overlaten, dat ik hem niet terug wil halen, niet behouden wil voor nu als voor later, als alles gezegd zal zijn . En, ook reeds opgetekend in het boek, het boek van psalm 139.
En à propos, ik heb altijd gedacht dat de psalmen de hoofdbrok waren in de Bijbel, samen met het Hooglied, maar dit is sterk persoonlijk. Ik heb een kennis, ik noem hem graag een verre vriend, die dit wel beamen zal.Voor hem echter, en hij heeft het wellicht bij het echte eind, is de Bijbel geschiedenis, waar niet aan te raken valt. Ik volg hem soms op zijn wegen die vol gestrooid liggen met jaartallen en namen; namen te veel en te ongemakkelijk om te onthouden, maar hij is op dat gebied een fenomeen. Er bestaat een grote kans dat hij dit zal lezen, hij weet aldus dat hij in mijn gedachten is van bij zijn eerste geschriften, nu, heel ver terug al in de tijd.
En, om dit verhaal over de verloren zin af te sluiten, ik heb de ganse dag gewacht, hopende hem terug te vinden, maar tevergeefs hij is niet meer opgedoken, later dan misschien. Geen nood eigenlijk er zijn er andere gekomen, niet zo mooi wellicht, al weet je maar nooit, maar toch valabel genoeg om er te staan op een dag zoals deze, die al voorbij is vooraleer hij nog beginnen moet, voor jou, mijn beste die me lezen zal.
12-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-06-2019 |
Gedicht IV |
Je schrijft of je schrijft niet,
er is geen alternatief.
En als je schrijft is er de wereld buiten
en de wereld binnen, verinnigd in elkaar.
Je loopt over de velden, je loopt
de bossen in. Je zit neer aan de vijver
en je leest er een oud boek,
de bladen van wijsheid los gekomen,
vergeeld en je denkt het boek te zijn,
te worden.
.
Je bent in de bergen, je bent aan zee,
je bent er zelfs als je er niet bent,
ben je op alle plaatsen waar je ooit waart.
Je vermenigvuldigt je telkenmale
met de persoon die je bent, als met deze
die je niet bent maar die je wel zou willen zijn,
bezeten als je bent, stof door de geest bevrucht.
En wat is van jou is van de wereld
binnenin en niet van die van buiten.
.
En al dit, mijn vriend,
is het maar om er te zijn,
om er wat rond te lopen, er op neer te zien
onverrichterzake?
Zo, je schrijft of je schrijft niet,
en als je schrijft is er het transcendente
waarin je binnendringen wil, het grensverleggende
omdat je weet dat het
de eeuwigheid is die je omkranst
van kop tot teen in al je woorden.
Je schrijft omdat in jou de hunker is
die al wat leeft in jou, versterkt, verlengt
tot buiten de tijd, tot buiten de ruimte:
het er nog niet zijnde is wat je nog
over blijft, het laatste van het avondlicht
al voor het sluiten van de ogen.
Je geest alsdan zich mengen zal met wie
je immer samen waart.
Zelfs al ken je het nog niet, het zal
je gebeuren zijn nu al boven jou geprojecteerd,
tot in Orion.
11-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-06-2019 |
Vooraf |
Zeg ik jullie dat ik uit mijn dagelijks ritme werd gelicht, dat ik niet meer schrijven kan zoals ik het gewoon was te doen. Ik had de mogelijkheid mijn blog voor te bereiden, een dag, twee dagen zelfs ervoor, al naar gelang de omstandigheden. Hij stond geboekt op mijn harde schijf. Ik had hem maar te kopiëren en over te brengen naar de Centrale Computerwanneer het me paste.
Sedert een week gaat dit niet meer. Ik moet hem rechtstreeks schrijven op het blad van de centrale PC, en dit eist te veel ongemakken, geeft me niet voldoende tijd, toch niet de tijd die ik nodig heb en blijf nodig hebben. Zo gemakkelijk het vroeger was, zo moeilijk is het nu.
Het ergste is, het blokkeert, het ontneemt me de vreugde die ik had een blog te schrijven. Nu is het een last geworden, meer dan ongezellig.
Mijn gedicht van deze morgen, zie verder, is een bewerking van een idee van vroeger. Ik weet dat het niet vloeiend is, niet zoals ik het wou.
Een gedicht schrijft je zo maar niet, het is telkens een voorontwerp waar nog moet aan geschaafd worden.
Het is dit laatste dat het mist en ik voel me er niet goed bij. Niet zoals ik willen zou.
10-06-2019, 07:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Wat indien ik nimmer |
Gedicht drie
Wat indien ik nimmer de Bijbel had gekend
en God niet had gezocht niet,
wie Hij was of ook maar wezen kon?
Wat indien ik nimmer Dante had gelezen,
Cervantes noch Chateaubriand,
geen bloem gezien, geen boom gehouden
alsof het een broeder was;
de zee niet had gekend, de golven
opgevolgd, de witte randen
nagelaten op het strand,
liefst in de morgen, als het licht
aan het opstaan is.
De bergen, roze in de avondzon,
de stem ervan, de roep om er te keren,
wat indien ik nimmer.
Niet getracht had te doorgronden
de tijdloosheid van sterrenconstellaties
en geweten had dat ze bewegen
tot in de oneindige oneindigheid.
Welke mens was ik geweest?
Geen Mozart had gekend, geen Beethoven,
geen Mahler of geen Yanà cek,
En dan, hier niet gelezen wie
Van de Woestijne was, wie
Streuvels, wie Gilliams, Pasternak
of T.S. Eiot was, wat indien?
En de schilders niet genoemd,
de beeldhouwers, niet de bouwers van onze
gotische kathedralen.
Had ik dat alles niet gekend, niet geweten
waar had ik gestaan, de mond gesloten,
de ogen dicht en niet gezien
hoe groot hier alles is, hoe krachtig
alles in elkaar verweven
tot mijn lichaam toe erin begrepen,
Hoe geordend wel de orde is
van quark en elektron
al begrijpen we er weinig van
de orde is er toch, van wie
we enkel gissen kunnen
hoe en van waar gekomen.
Maar wat we wel weten, wij erin
vastgezet, tot orde in onze genen.
En wie ik niet vergeten mag, is Bach
dan nog, die ik beluisteren kan
tot in het transcendente van wie hij is,
want leven doet hij nog, hij is Bach
gebleven hier, hoe we het ook schrijven?
Hoe, mijn God - al weet ik niet wie je bent
of waar je, je ook geborgen houdt -
hoe, had ik het ooit geweten
als George Steiner schrijft, vertaald dan nog:
La mort, je le sens,
sera chose intéressante.
Niets, eraan toegevoegd, niets ervan
weggenomen, maar zeker toch gedacht
het kan, het zal, het staat geschreven.
Het weze zo.
10-06-2019, 07:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-06-2019 |
De Stiltes |
05 juni
De stiltes.
Van Bernard Dewulf in het DS
Weekblad van De Standaard (1-2 juni), een heerlijk stuk proza - poëzie bijna -
over de Stilte. Wie het las zal er even bij stil gestaan hebben, zal gedacht
hebben hoeveel stiltes er wel zijn in onze taal en hoeveel er nog kunnen aan
toegevoegd worden.
De gedachte aan de stilte leidde Dewulf naar ‘een mooi boek met
prachtige gedachten over regen en stilteÂ’. Een boek van de, in zijn late
jaren blind geworden John Martin Hull (1935-2015) voor wie de stilte natuurlijk
heel anders is.
Dewulf schrijft hierover en ik citeer hem:
‘In zijn blinde bestaan speelt
regen een cruciale rol. Regen is zijn licht. Zelfs de stilten tussen de
druppels helpen hem om de dingen om hem heen te horen - en dus in zekere zin te
zien. En kon het in dat licht, verzucht Hull, maar eens regenen in de kamer.Â’
Sprekend over de stilte dacht Urbain Dewulf aan John Hull en hem
lezende ik, ik dacht aan twee personen terzelfdertijd: vooreerst aan mijn goede
vriend, Albert Schrever die er een gedicht over schreef met de prachtige titel,
‘Stilte is een zeldzaam kruid’, en, ‘ze is muziek zonder geluid’. Een
mooi poëtisch aanvoelend gedicht in eenvoudige, maar veelzeggende woorden, geen
fiorituren, niet hoogdravend maar begrijpend zonder omwegen hoe hij de stilte
aanvoelt en wat ze betekent voor hem. Het gedicht werd tegelijk op twee
plaatsen bekroond met eremetalen en in een plaats leverde het hem zelfs de
titel op van dorpsdichter.
Maar Ik dacht ook aan het op vele plaatsen totaal tegengestelde: hier,
de stilte die José Saramago (1922-2010) uitbazuinde: ‘Dios es el silencio
del universo y el hombre, el grito que da sentido a ese silencio.Â’[1] God is de stilte van het
universum, de mens is de kreet die zin geeft aan het universum.
Hij heeft het niet over de stilte van God, maar over het ‘zwijgen’
van God, een verwijt eigenlijk die hij toestuurt aan de God van de Kerk die, zoals Saramago zelf, gewrongen zit in
dogmaÂ’s.
De stilte van de God waar hij het over heeft, is ook het euvel van
Saramago die zich blind staart op wat de Kerk altijd, en nog, ons heeft geleerd
over de antropomorfe God. Op zijn tachtigste zag hij hem nog altijd zoals hij
hem zag in zijn jeugd; hij bleef de Kerk bestrijden. Laat ons zeggen dat hij
als schrijver nog altijd niet de Verlichting had gekend. Nochtans oppert hij
dat de mens, ‘el grito’ is, de kreet, de schreeuw van het Universum.
De Mens, is er dus, als ik zijn woord correct interpreteer, als de
stem van het Universum, is er omdat het Universum wou dat hij er was. Of anders
gezegd, de mens is er omdat het Universum er is en vice versa, het Universum is
er opdat de mens er zou zijn. Wat een belangrijke verklaring is waar, voor
Saramago, een god niet aan te pas komt. Er is enkel voor hem de mens in en van
het Universum.
Maar daar stopt het even en begint het opnieuw, want nu stelt zich
de vraag: hoe is het Universum er, is
het er zuiver als materie, zo maar ontstaan uit het niets, uit het ‘nada’?
‘Como escribà en horas de vana interrogación metafÃsicaÂ’, heeft hem het
metafysisch onderzoek niets opgeleverdÂ’; is hij er uitgekomen
zoals bij er is binnen gegaan - wat me verbaast - blijft hij getekend door zijn
ijver, de Kerk, haar leiding en haar leer te bestrijden met het woord. Maar
veel verder gedacht heeft hij niet. Hij is gestopt waar hij had moeten
beginnen.
Saramajo leed aan een andere blindheid dan deze van John Hull. Ik
denk niet dat hij de stilte, welke ook, hoorde of zelfs zocht.
[1] José
Saramago: El CuadernoÂ’, textos escritos para el blog, septiembre de 2008 -
marzo de 2009. Traducción de Pilar del RÃo, Alfagura 2009.
09-06-2019, 20:46 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Gisteren en vanmorgen |
Vooraf:
Ik word oud, ik voel me verslagen als de techniek me overstijgt, als ik de dingen die ik dacht meester te zijn niet meer meester ben en ik, zoals gisteren was, een tekst geschreven heb in alle haast om er uit te komen. Een tekst te onverzorgd, zoals bleek achteraf, en ik getracht nog heb te redden wat er te redden viel als het te laat al was.
Maar als je schrijven moet, de slaap nog in de ogen, als je, je openen moet voor de vrienden lezers die op je wachten, heb je de tijd nodig om alles op orde te brengen; te overleggen met jezelf of wat er staat waard is er te staan. En wat als je die tijd niet hebt, hoe komt over wat je achterlaat? Niet veel meer dan rode kaken.
Het is niet vol te houden zoals ik thans werken moet om tijdig in de morgen klaar te komen, te zeggen wat ik te zeggen heb, zelfs als het heel weinig is, als het klinkt zoals een SOS - Sikkepit Oorlogsvloot Sikkepit wat ik me herinner van bij de scouts - een noodoproep voor het verdwijnen in de zee van het ongemak dat het schrijven zijn kan. Moet ik dus andere middelen gebruiken op goed valle het uit, een gedicht schrijven dat na het vorige, nog de echo ervan draagt, maar toch anders wil zijn. Zo deze morgen van 9 juni:
Gedicht, noem het gedicht twee.
Hoe ver kan ik terug, wat wil ik
erover kwijt en in welke toverwoorden,
gezegende of vermaledijde
van al dat was en langs vele wegen
leidde tot waar ik nu ben aanbeland.
Waar mijn jeugd, de rozenvelden,
de bossen en de bomen, de vijvers
en het eendenkroos, de lisdodden en bovenal,
de bloemenweiden en als ik er was
met haar, zij met stuifmeel bestoven,
waar ze lag, de eksters krijsend er boven.
Hoe ver kan ik terug en aangekomen
wat wil ik erover kwijt en wat niet vooral?
En luisterend, de wolken die verschuiven
door hoge winden opgejaagd, de stilte,
van het rijpend koren, de leeuwerik
van vroeger hoog er boven,
hij altijd even hangen bleef en, wat weet ik nog
dat ik achterlaten wil op deze plaatsen hier.
Gefocust op vader: de vlucht wilde ganzen,
het oude jachtgeweer, het schot, een pluim
die neder daalde voor ons voeten.
Meer was het niet of toch, die winter
het was oorlog toen, bij de stand van Orion
en Sirius en het sneeuwde, in het bos,
hij en ik, een eik gezaagd, te zwaar voor mij
om hem te dragen.
Orion mijn sterrenbeeld zou blijven
alsof het daar was dat, zoals het voor de farao was,
ook mijn bestemming lag.
En op andere dagen, het sneeuwde nog,
vlokken op haar lippen neergekomen
en dacht ik aan de zomer
en aan de eerste lijn van een gedicht.
Of in september, al voor het licht
opkwam in het bedauwde gras
van paddenstoelen, de witte vlek.
Zo, hoe ver kan ik terug naar wat o,
zo intens toen het leven was.
En als het gelezen wordt, niemand weten zal
hoe toen ineens de zon doorheen de nevel
brak, droppels diamanten uitgestrooid,
zei vader toen: 'het licht, mijn zoon,
het is de stem van God en uit zijn licht
zijn we geboren.'
Later zou ik Lorca lezen en weten
wat ook de poëet erover dacht.
Ik schrijven blijf omdat alles zo doorzichtig
is geworden, zo vaag, ik kom er zelden nog.
Terug genomen zijn deze woorden,
een handvol maar van wat overbleef
en dat ik kwijt wou nu;
Maar al het andere dat bewegen blijft,
roerselen van elektronen
die ik meenemen wil in late beelden
en niemand meer om te beroeren, alle
stemmen uitgedoofd als ik wegglijden zal,
de laatste morgen tegemoet.
Niet meer zo ver af.
09-06-2019, 08:03 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-06-2019 |
Winden |
Hoge krachtige winden waren het, spookgestalten die in de nacht het huis bleven bezoeken en hem wakker hielden alsof hun gebeuk stemmen meevoerden die als zuchten waren. Hij wakker lag en luisterde naar wat ze te vertellen hadden, en dat van veel vroeger was. Toen hij, op een late avond midden in de week, hij was naar een operette geweest in W. een stadje dichtbij - in die tijd was 4 Ã 5 km te voet een gewone zaak, in de hoop zij die hij lief had er te zien, wat niet gebeurde. De muziek van Lehar was uitgelopen, en het was op het randje van de nacht als hij naar huis keerde. Het stormde, een wind die hij zelden geweten had waar hij doorheen moest en het was volle maan. De wolken schoven met hoge snelheid over de huizen in de straat, nu en dan de maan bedekkend.
Het was ineens een lange weg terug, normaal geen hinder, maar nu was het een gevecht tegen de wind in die hem omhulde en langs alle kanten op hem inbeukte. Hij besloot een kortere weg te nemen, een pad dat eerst door de velden liep maar dan ineens het bos indook. Het bos dat hij kende dacht hij, maar hij kende het niet. Eens hij onder de bomen en tussen het lage houtgewas doorliep, kwam hij terecht in een warboel van takken die door elkaar zwiepten zoals hij zich nooit had ingebeeld dat zo iets kon. Het waren levende wezens geworden, gestalten die hem bestookten, die schreeuwden, die hem in sloten in hun geluiden waarin hij als meegezogen over de weg zweefde, als opgetild en terug op de grond gezet.
Het was hels, hij trachtte het op een lopen te zetten maar het was alsof het bos één grote hand was die het hem belette. Hier en daar was er een klaarte in het bos, dat een van oudsher bos was, zonder al te veel wegen er doorheen, een klaarte waar hij even tot rust kwam, even herademde met de schuivende wolken boven hem en het zicht van de volle, bolle, lichtende maan die verdween nu en dan en keerde: schaduwgestalten die oprezen voor hem en terug verdwenen.
Gestalten die hem grijpen wilden, vasthouden, neerdrukken en bedekken met handen die holtes waren. Hij schreeuwde het uit, overvallen door angst, een grote bittere zwellende angst die hem in zijn greep hield. Hij struikelde, hij dacht er goed te liggen, veilig,vast en stevig, lang uitgestrekt. Aan zijn lippen de geuren van aarde en mossen, van rotte bladeren, van zwammen en eikels en dennennaalden.
Hij is er lang blijven liggen in de warme aarde. Leefde hij nog, was hij ook bos geworden?
Lang erna, de winden uitgeraasd, is hij opgestaan, het bos een groot zwijgen over hem. De maan die glimlachte naar hem toen hij opkeek.
*
PS. Mijn tekst over de stilte werd eens te :meer niet opgenomen. Ik ben genoodzaakt geweest bovenstaande woorden deze morgen hier, totaal onvoorbereid, te schrijven. Gelukkig was er de wind. Is het een verhaal dat gebeurd is of niet gebeurd? Wat doet het er toe, het staat geschreven.
08-06-2019, 11:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
De Stiltes. |
05 juni
De stiltes.
Van Bernard Dewulf in het DS
Weekblad van De Standaard (1-2 juni), een heerlijk stuk proza - poëzie bijna -
over de Stilte. Wie het las zal er even bij stil gestaan hebben, zal gedacht
hebben hoeveel stiltes er wel zijn in onze taal en hoeveel er nog kunnen aan
toegevoegd worden.
De gedachte aan de stilte leidde Dewulf naar ‘een mooi boek met
prachtige gedachten over regen en stilteÂ’. Een boek van de, in zijn late
jaren blind geworden John Martin Hull (1935-2015) voor wie de stilte natuurlijk
heel anders is.
Dewulf schrijft hierover en ik citeer hem:
‘In zijn blinde bestaan speelt
regen een cruciale rol. Regen is zijn licht. Zelfs de stilten tussen de
druppels helpen hem om de dingen om hem heen te horen - en dus in zekere zin te
zien. En kon het in dat licht, verzucht Hull, maar eens regenen in de kamer.Â’
Sprekend over de stilte dacht Urbain Dewulf aan John Hull en hem
lezende ik, ik dacht aan twee personen terzelfdertijd: vooreerst aan mijn goede
vriend, Albert Schrever die er een gedicht over schreef met de prachtige titel,
‘Stilte is een zeldzaam kruid’, en, ‘ze is muziek zonder geluid’. Een
mooi poëtisch aanvoelend gedicht in eenvoudige, maar veelzeggende woorden, geen
fiorituren, niet hoogdravend maar begrijpend zonder omwegen hoe hij de stilte
aanvoelt en wat ze betekent voor hem. Het gedicht werd tegelijk op twee
plaatsen bekroond met eremetalen en in een plaats leverde het hem zelfs de
titel op van dorpsdichter.
Maar Ik dacht ook aan het op vele plaatsen totaal tegengestelde: hier,
de stilte die José Saramago (1922-2010) uitbazuinde: ‘Dios es el silencio
del universo y el hombre, el grito que da sentido a ese silencio.Â’[1] God is de stilte van het
universum, de mens is de kreet die zin geeft aan het universum.
Hij heeft het niet over de stilte van God, maar over het ‘zwijgen’
van God, een verwijt eigenlijk die hij toestuurt aan de God van de Kerk die, zoals Saramago zelf, gewrongen zit in
dogmaÂ’s.
De stilte van de God waar hij het over heeft, is ook het euvel van
Saramago die zich blind staart op wat de Kerk altijd, en nog, ons heeft geleerd
over de antropomorfe God. Op zijn tachtigste zag hij hem nog altijd zoals hij
hem zag in zijn jeugd; hij bleef de Kerk bestrijden. Laat ons zeggen dat hij
als schrijver nog altijd niet de Verlichting had gekend. Nochtans oppert hij
dat de mens, ‘el grito’ is, de kreet, de schreeuw van het Universum.
De Mens, is er dus, als ik zijn woord correct interpreteer, als de
stem van het Universum, is er omdat het Universum wou dat hij er was. Of anders
gezegd, de mens is er omdat het Universum er is en vice versa, het Universum is
er opdat de mens er zou zijn. Wat een belangrijke verklaring is waar, voor
Saramago, een god niet aan te pas komt. Er is enkel voor hem de mens in en van
het Universum.
Maar daar stopt het even en begint het opnieuw, want nu stelt zich
de vraag: hoe is het Universum er, is
het er zuiver als materie, zo maar ontstaan uit het niets, uit het ‘nada’?
‘Como escribà en horas de vana interrogación metafÃsicaÂ’, heeft hem het
metafysisch onderzoek niets opgeleverdÂ’; is hij er uitgekomen
zoals bij er is binnen gegaan - wat me verbaast - blijft hij getekend door zijn
ijver, de Kerk, haar leiding en haar leer te bestrijden met het woord. Maar
veel verder gedacht heeft hij niet. Hij is gestopt waar hij had moeten
beginnen.
Saramajo leed aan een andere blindheid dan deze van John Hull. Ik
denk niet dat hij de stilte, welke ook, hoorde of zelfs zocht.
[1] José
Saramago: El CuadernoÂ’, textos escritos para el blog, septiembre de 2008 -
marzo de 2009. Traducción de Pilar del RÃo, Alfagura 2009.
08-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-06-2019 |
Ontgoocheling |
Via het procédé dat ik al altijd gevolgd heb lukt het me niet, zoals ik zie, méér in te loggen dan de titel.
Ik heb deze nacht een gedicht geschreven, niet vooraf zoals ik het gewoonlijk deed om het daarna te kopiëren en de kopie over te brengen naar mijn blog, maar, zoals ik nu zal doen, rechtstreeks te schrijven op de bladzijde van de, wat ik noem, de Centrale Computer. Het gebeurde deze nacht om 01.00. Het resultaat bij het toevoegen was een bittere ontgoocheling, alles was verdwenen.
Vanmorgen , doe ik een nieuwe poging en het lukt, mijn tekst verschijnt, ik kan hem wijzigen, ik kan er mijn 'ontgoocheling' aan toevoegen, zeggen dat het gedicht dat ik deze morgen - het was middernacht als ik eraan begon, dat ik heb ingelogd om 01.00 spoorloos is.
Een gedicht is een bevalling het kost je heel wat moed eraan te beginnen en het te voleindigen. Je schrijft je leeg, maar als het lukt, als j voelt dat je erin geslaagd bent, ken je de vreugde van het geschrevene. Dit was het geval, dit was mijn beloning. Ik heb het toegevoegd en het is opgeslorpt door het lot van de man die , zo komt het me over, al een leven lang elke morgen een blog de wereld instuurt, een roep of een klaagzang, een gebed of een openbaring, een geronnen stilte of een sonate, daarom niet van Mozart of Cimarosa, maar van het diepste dat in hem, dat in de elektronen van zijn 'zijn' aanwezig is en dat hij uitbrengen moet. Dit is mijn lot geworden, denkt er niet anders over, denkt dat het zo is, omdat het zo IS.
Ik ontkom er niet aan, en als ik dan geconfronteerd wordt met technische problemen, als het weigeren/opslorpen van wat ik zo moeizaam, in feite, met mijn bloed geschreven heb, is de wanhoop niet ver weg indien het 'perduren' zou.
Ik ben nog altijd een leek wat het gebruik van mijn laptop betreft. Wat ik nu schrijf weet ik niet dat jullie het zullen te lezen krijgen. Ik schrijf dus in het blinde weg. Ik schrijf op hoop van zegen, ik schijf opdat je niet terecht zou komen op een blanco blad zoals ik gezien heb dat het gisteren/vanmorgen het geval is geweest met mijn blog over de stiltes die ik poog in te loggen, telkens zonder succes.
Ik voeg dit toe aan mijn blog, ik weet niet of het boven water zal komen. Het is 06.06 in de morgen. Alles gaat met zessen heden ten dage.
Gegroet ben je allen, gegroet en gezegend zijn mijn woorden.
Karel.
PS. Het gedicht is terug. je vindt het op de pagina hieronder
07-06-2019, 10:13 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-06-2019 |
Nu de nacht gekomen is |
Wat schrijf ik nu de nacht gekomen is
en ik, half in slaap nog denken wil
hoe het morgen hier zal zijn?
Alsof nacht en slaap niet tellen zouden,
een overgang tussen twee werelden
deze van gisteren en deze van morgen,
een holte van het ene naar het andere,
die een brug maar is om terug te komen
van waar we vertrokken zijn.
Wat nog opgezocht dat blijven hangen is,
wat rafels van de dag die ging en morgen
er terug zal zijn, gelouterd door de nacht
en door de koelheid van de droom die ons
bezocht, her-sponnen en weer opgenomen,
een lijn die even onderbroken was
en je er gebruik hebt van gemaakt
om op te tekenen wat niet nodig was,
alles al geweten zijnde.
Veranderen zal je niet meer, verouderen
evenmin, je bent een zoutpilaar, te veel
omgekeken naar wat je dacht dat er was
maar niets dat je gevonden hebt
dat waard is om mee te nemen als je gaat
waar allen heen gaan zullen,
de ene wat vroeger dan de andere
al naar gelang de seizoenen
en de richting van de winden over zee,
en de regen die zal komen in vlagen
maar stoïsch zal je blijven
in je vergankelijkheid van voeten
in de aarde, je niet hebben zal noch
van ranken in je haren, in voluten
van woorden waarvan je zeggen zal
dat je ze hebt lief gehad,
er op vertrouwend dat ze je voeren zouden
tot over de heuvels van het land
dat er schuil gaat, wachtende
tot je er aankomen zou
met wijd open ogen van verbazen.
Het zal je maar eens overkomen,
daarna wordt het stil over jou.
06-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-06-2019 |
op het randje van het fatale |
Waarde vriend,
Ik slaag er maar niet in om op de gebruikelijke wijze mijn voorgeschreven tekst in te plakken.
Ben van deze morgen begaan om hier iets aan te verhelpen en het stoort me, nu ik zie dat je met velen bent die getracht hebben me te bereiken.
Uiteindelijk zal het wel lukken, wanneer weet ik nog niet, het hangt niet meer van mij af, mijn tekst ligt klaar. Ik zaal hem desnoods rechtstreeks inbrengen en dat vergt wat tijd.
Ugo die nu Karel is.
05-06-2019, 11:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Over de stiltes |
20.28
De Blogmaster beantwoordde zelfs niet mijn vraag om hulp.
IK denk dat hij een even slechte, zo niet nog een slechtere dag dan ik heeft doorgemaakt.
Heeft hij het probleem met de Centrale Computer opgeschoven naar morgen , zoals de vorige keer, we veronderstellen het.
Wat ons betreft, blog 5 juni ligt klaar, we werken aan blog 6 juni. Je hoort nog wel van ons. Zoals ik las bij Ernst Jünger, 'Mein Geduld hat Ursach', maar dat weet je al lang, het is niet de eerste maal dat ik het herhaal. Ik zegde het zelfs aan de dame die met mij op de lift stond te wachten. Of ze het begrepen heeft weet ik niet, maar ze glimlachte toch, wat me voldoende was. Ne mens is soms met weinig tevreden, is het niet?
Ook jullie moeten tevreden zijn met wat ik nu achterlaat.
Weet dat het 20.39 is, en dat ik nog 6 juni te schrijven heb.
Het ga je allen heel goed,
Karel
DE De
Van Bernard Dewulf in het DS
Weekblad van De Standaard (1-2 juni), een heerlijk stuk proza - poëzie bijna -
over de Stilte. Wie het las zal er even bij stil gestaan hebben, zal gedacht
hebben hoeveel stiltes er wel zijn in onze taal en hoeveel er nog kunnen aan
toegevoegd worden.
De gedachte aan de stilte leidde Dewulf naar ‘een mooi boek met
prachtige gedachten over regen en stilteÂ’. Een boek van de, in zijn late
jaren blind geworden John Martin Hull (1935-2015) voor wie de stilte natuurlijk
heel anders is.
Dewulf schrijft hierover en ik citeer hem:
‘In zijn blinde bestaan speelt
regen een cruciale rol. Regen is zijn licht. Zelfs de stilten tussen de
druppels helpen hem om de dingen om hem heen te horen - en dus in zekere zin te
zien. En kon het in dat licht, verzucht Hull, maar eens regenen in de kamer.Â’
Sprekend over de stilte dacht Urbain Dewulf aan John Hull en hem
lezende ik, ik dacht aan twee personen terzelfdertijd: vooreerst aan mijn goede
vriend, Albert Schrever die er een gedicht over schreef met de prachtige titel,
‘Stilte is een zeldzaam kruid’, en, ‘ze is muziek zonder geluid’. Een
mooi poëtisch aanvoelend gedicht in eenvoudige, maar veelzeggende woorden, geen
fiorituren, niet hoogdravend maar begrijpend zonder omwegen hoe hij de stilte
aanvoelt en wat ze betekent voor hem. Het gedicht werd tegelijk op twee
plaatsen bekroond met eremetalen en in een plaats leverde het hem zelfs de
titel op van dorpsdichter.
Maar Ik dacht ook aan het op vele plaatsen totaal tegengestelde: hier,
de stilte die José Saramago (1922-2010) uitbazuinde: ‘Dios es el silencio
del universo y el hombre, el grito que da sentido a ese silencio.Â’[1] God is de stilte van het
universum, de mens is de kreet die zin geeft aan het universum.
Hij heeft het niet over de stilte van God, maar over het ‘zwijgen’
van God, een verwijt eigenlijk die hij toestuurt aan de God van de Kerk die, zoals Saramago zelf, gewrongen zit in
dogmaÂ’s.
De stilte van de God waar hij het over heeft, is ook het euvel van
Saramago die zich blind staart op wat de Kerk altijd, en nog, ons heeft geleerd
over de antropomorfe God. Op zijn tachtigste zag hij hem nog altijd zoals hij
hem zag in zijn jeugd; hij bleef de Kerk bestrijden. Laat ons zeggen dat hij
als schrijver nog altijd niet de Verlichting had gekend. Nochtans oppert hij
dat de mens, ‘el grito’ is, de kreet, de schreeuw van het Universum.
De Mens, is er dus, als ik zijn woord correct interpreteer, als de
stem van het Universum, is er omdat het Universum wou dat hij er was. Of anders
gezegd, de mens is er omdat het Universum er is en vice versa, het Universum is
er opdat de mens er zou zijn. Wat een belangrijke verklaring is waar, voor
Saramago, een god niet aan te pas komt. Er is enkel voor hem de mens in en van
het Universum.
Maar daar stopt het even en begint het opnieuw, want nu stelt zich
de vraag: hoe is het Universum er, is
het er zuiver als materie, zo maar ontstaan uit het niets, uit het ‘nada’?
‘Como escribà en horas de vana interrogación metafÃsicaÂ’, heeft hem het
metafysisch onderzoek niets opgeleverdÂ’; is hij er uitgekomen
zoals bij er is binnen gegaan - wat me verbaast - blijft hij getekend door zijn
ijver, de Kerk, haar leiding en haar leer te bestrijden met het woord. Maar
veel verder gedacht heeft hij niet. Hij is gestopt waar hij had moeten
beginnen.
Saramajo leed aan een andere blindheid dan deze van John Hull. Ik
denk niet dat hij de stilte, welke ook, hoorde of zelfs zocht.
[1] José
Saramago: El CuadernoÂ’, textos escritos para el blog, septiembre de 2008 -
marzo de 2009. Traducción de Pilar del RÃo, Alfagura 2009.
05-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-06-2019 |
Hoe moet het verder? |
Hoe het verder
moet weet je niet maar je verwacht dat zoals het was, het nog voor een tijd blijven
zal. Met dien verstande dat elke dag die is, het er-niet-meer-zijn dichter komt en, al denken we er in de dag maar sporadisch aan, het feit is er toch. Wat echter niet belet dat we de vreugde van het er-nog-zijn behouden willen en de volheid
ervan, geëtst in elk bewegen, hoogmoedig en nederig tezelfdertijd, willen uitdragen.
Zo leven we onze
dagen, bewust van iets dat we ooit kennen zullen: de laatste uren, de laatste
minuten. Hoe ik me dan voelen zal, de minuten tellend, zoals mijn broer het
heeft gedaan, dan toch, zo hoop ik, zo verwacht ik, een blik in de toekomst,
het glorieuze rijk van de geest waaruit ik geboren ben. Wel niet, uit het
ingaan van mijn vader op mijn moeder, maar uit de fractie van het ogenblik van de
bevruchting door de kracht van de geest die van de Kosmos is.
Zo is elke
bevruchting een onbevlekte ontvangenis - Pasternak wist dit - is het een zuiver
kosmisch gebeuren, een klein ‘big bang’- gebeuren van de geest die ingrijpt.
Dit is de reële aard van de bevruchting, niet het ingaan op maar, het tot een
ontploffing komen. Bijna een eeuw later, realiseer ik me hoe ik ben ontstaan in
de schoot, de warme holte van mijn moeder - mijne moeder zou Gilliams
schrijven.
Geboren uit de
geest die van de Kosmos is, kan het onmogelijk anders dan dat ik terugkeer naar
die geest die altijd in mij is aanwezig geweest, een geest die onsterfelijk is,
die is en is en is. Die er nog zijn zal nadat de zon is uitgedoofd, die het
enige is dat is op alle plaatsen.
Waarover moet
ik, wat mezelf betreft, zorgen maken? En nog een vraag hoe is het mogelijk dat
er zijn die dit niet zien, die zeggen atheïst te zijn, maar er nimmer hebben
over nagedacht hoe het komt dat een kersenbloesem zich metamorfoseert in een
kers.
Ik weet het,
ik herhaal me voortdurend. Ik herhaal hetzelfde onderwerp, in duizend andere
woorden, vertrekkend van uit andere horizonten, maar telkens aankomend in dat
ene onvergankelijke punt dat is van alle punten.
Ik dacht er
niet aan vanmorgen als ik ben beginnen schrijven. Ik dacht aan heel weinig -
nog altijd aan Flavius Jozefus misschien - peu
importe, het is, waar ik aangekomen ben dat telt. En ik ben aangekomen in
een veilige haven, eens te meer.
Wie is het die
ik danken moet voor deze weinige ogenblikken van het schrijven, van het ‘kunnen’
schrijven van wat in mij aanwezig is en om kan zetten in woorden, duidelijk
leesbaar en vertaalbaar. Het zijn geen klanken, het zijn geen beelden, geen ‘offerings’, het zijn woorden.
De 'ars scribendi' is wellicht het mooiste en het edelste dat er bestaat! Dankzij die 'kunst' kan je er verder naar streven jezelf te ontplooien, een 'echte mens' te zijn: 'humanior' zouden we kunnen zeggen! Die taak is nooit af.
Het is een vriend die me dit schreef in reactie op mijn 'twijfel-blog van 1 juni. Daarom ook heb ik het woord lief, het beheerst mijn leven, het is van mijn dagen de lucht die ik inadem; ik zal er ook mee heengaan, zoals Pessoa heen ging met zijn bril.
Het is een vriend die me dit schreef in reactie op mijn ‘twijfel’-blog
van 1 juni. Daarom ook heb ik het woord lief, het beheerst mijn leven, het is van
mijn dagen, de lucht die ik inadem; Ik zal er ook mee heengaan, zoals Pessoa
heen wou gaan met zijn bril.
04-06-2019, 06:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-06-2019 |
Hoe je poëet wil zijn. |
Te weinig
slaap, te verdoofd nog het vermogen, te denken, te zijn, te weten, uit de nacht
gekomen, dat je bestaat. Waar is het dat je uit zult komen op het einde van de
dag als alles gezegd zal zijn wat nu nog niet is.
Want je
bestaat nog niet als woord, je bent maar
een pak ongemakken: de schouders, de knieën, de rug, en het is van hier uit dat
je vertrekken moet om zoals altijd te
zijn wie je bent en hoe je bent.,
Flavius Josephus,
de naam die je bindt aan wat je schreef in de nacht - ze dacht dat de naam
Flavius was en niet Josephus - omdat dit
het enige was dat hem bindt aan haar, het overige verzinsel, omdat schrijven
verzinsel is, droomgestalten opgewekt uit het ongerijmde. Al houdt je wel
dingen die meer dan herinneringen zijn: boeken met een handteken er in, een houten
speld met een koperen plaatje: ‘don’t
forgetÂ’, of een klein plaasteren boeddhabeeldje, dat onlangs gevallen was
en waarvan het hoofd terug gekleefd diende te worden.
‘Don’t forget’ de plaatsen waar we waren,
de bomen, de waters, de dreven, de kamers. Tracht niet te vergeten al dat was.
Toch niet op een dag zoals deze, toch niet op andere dagen.
Het leven in
jou dat terugkeert, stilaan, druppelsgewijze. Naarmate je schrijven vordert de
dingen die terugkomen, dingen van ver in de tijd en andere van heel dichtbij,
van de vijver waar je waart gisteren en toen je er zat in de namiddag en je
rond je keek, toen je zag hoe alles was, het water, de struiken, de jonge fruitbomen
in de vrucht - het leven dat zich voltrok - en verder af de groene welving van
de bomen, hoog, de kruinen in elkaar gegroeid en nog verder het lager gedeelte
van het bos, met de zang van de vogels dat meer dan wat ook van het intense
was, het roerloze, van het intense dat van het grote leven is.
Hij er was,
zat van wat hij zag en van wat hij niet zien kon maar wist dat het er was in
een oneindigheid van zijn. Hij het niet benaderen kon, alleen maar zeggen dat
het er was en hoe hij het zag met een ‘niets’ van woorden: et de mon frère le poète, on a eu des nouvelles, il a écrit encore une
chose très belle, et peu en eurent connaissance.’ ; Dit wist Saint-John
Perse dan.
Ik wil die
poëet zijn, ik wil me loswrikken uit de dagen en schrijven, schrijven, mijn
vingers tot bloedens toe. Neer zittend, neer liggend, recht opstaande als ik
het nog zou kunnen, schrijven in alle maten en gewichten, in alle talen, in
alle wezenheden van het zijn.
Dit is dan wat
nog rest van de jeugd in mij, neergedaald in de sappen ervan die de sappen zijn
van de bossen en de luchten, van de waters en de oceanen, van de lage
landerijen en de bergen. De bergen die ik zie, die me blijven toeroepen.
Weet je wat
het is, de roep van zeeën en van bergen, van plaatsen waar je je oneindig
voelde en die blijven terugkeren. Zelfs als alles vanmorgen begon als een
dofheid en je geraakt bent tot een zicht op een deel dat was en je, je erin
verliest, het ogenblik van het neerschrijven, om daarna, zoals nu, voelen hoe
de tranen achter je ogen opwellen willen.
Omdat het
voorbij is, omdat het zo véél was, omdat het, alles samengebald, je leven was,
je eindeloosheid van vergezichten was, immer nog ademend.
03-06-2019, 07:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-06-2019 |
Van het zijnde en het niet-zijnde |
In feite heb
ik nog maar weinig geschreven van wat ik schrijven wou. Ik wou gaan dromen, ik
wou originele verhalen over een ongekende wereld; ik wou vernieuwend zijn in
woord en klank en kleur. Ik wou grote literatuur en, ik ben terecht gekomen in
het landschap van God en geest en New Physics. Afgedwaald van de weg die ik
nemen wou, een weg die ik nu niet meer verlaten kan, al denk ik er elke morgen
aan voor ik begin: zoek ik in mij of ik er geen man ontmoet die iets heel
bijzonders te vertellen heeft. En het gebeurt dat ik er een tegenkom, hij
fietsend in een lange dreef, tussen twee rijen oude eiken met op het verre
einde een wit kasteel. En op hem afkomend op de fiets een dame, de haren los, een
witte sjaal om de hals fladderend in de wind, die nader en nader komt en stopt
voor hem., ‘jij’, zegt ze verbaasd. ‘Oh, jij?
‘De dame,
verliefd op boekenÂ’ zegt hij.
‘En jij’, zegt
ze, ‘verliefd op wie of wat?’
‘Op jou en je
boekenÂ’ wou hij antwoorden maar hij zegde het niet.
Hij had haar
zo dikwijls ontmoet als hij in de stad was, het had hem zovele boeken gekost,
de meest vreemde eerst, omdat hij niet anders kon dan haar winkel te bezoeken.
Het waren niet de boeken die hem aanhaalden, het was zij die hij zien wou, die
hij spreken wou, er staan voor haar om niet meer weg te gaan van haar. En als
hij een boek had uitgekozen hij haar volgde in al haar handelingen, het boek in
haar handen en te zien, hoe zo handig, zo licht bewegend ze het boek in zijn papier
wikkelde, een papier met bloemen en vlinders in warme kleuren. Hij droomde het
beeld van haar lichaam in een lichte losse bloes gehuld, haar hoofd gebogen, de
haren samen gehouden in een gesloten krulling, zij, gehuld in een wolk van teer
parfum naar hem toe en haar blik, haar groene, grijze ogen die hem aankeken als
ze hem het boek aanreikte. Hij wist het allemaal zo goed, zo zuiver, maar het
was ook al dat hij wist van haar. Hij aarzelde altijd even voor hij weg ging,
het liefst wou hij er onzichtbaar achterblijven om te zien hoe ze de boeken
schikte en herschikte.
Maar hij hier
nu in de dreef, zijn fiets in de hand, staande voor haar met haar fiets in de
hand; de zucht van de wind in de bomen, de roep van eksters of van kraaien, hij
voor het eerst kijkend, hoe zacht haar gelaat, hij in haar ogen keek met een
glinstering erin.
‘Ik mag je
alles zeggen, hier, is het niet? Ik mag je zeggen dat je bent, hoe zeg ik het,
je ogen doorzichtig als glas, dat je bent een pagina poëzie, een pagina van Saint-John Perse. Ik
mag het zeggen hier, omdat het een sprookje is je hier te ontmoeten in deze
dreef, onder de eiken die toezien; Hoor je hun gefluister? Bij jou in de
boekenwinkel is er het gefluister van de boeken telkens ik er ben en, je weet
het niet als ik naar je kijk, je weet het niet, maar ik denk dan altijd aan
Kafka, wiens lippen de lucht raakten die was tussen hem en de vrouw die hem
verlaten had.
‘Hoe droef’,
zegde ze.
Ik zeg dit
maar zo. Ik zeg dit maar omdat ik je alles zeggen mag, hier in de dreef waar
zovelen al hebben gewandeld, gefietst, gedroomd, visioenen hebben gehad,
misschien hebben lief gehad. Om deze reden zeg ik het.Â’
‘Je bent een
dromer’ had ze geantwoord. ‘En dromen zijn niet afstandelijk, ze zwijgen wel wat
ze zeggen willen. Ik zie het, telkens je een boek komt halen bij mij. je
wandelt in een wolk en de wolk is je droom. En in je droom de woorden die je niet spreekt.
Ik vraag me dan af wat je denkt, hoe je
binnenkomt is het, voor het boek of is het voor mij dat je komt. Maar hoe ook,
voor het boek of voor mij. Ik wacht elke dag op je komst, en elke dag houd ik
een pianosonate klaar van Domenico Cimarosa - vraag me niet waarom Cimarosa -
voor het geval dat ik jou zou zien staan voor het uitstalraam, wetende dat je
zult binnen komen om het enige, exemplaar van een boek dat, zal je zeggen, alleen
in mijn winkel te vinden is. En, zeg me, hoe gaat het met Flavius?
‘Oh, Flavius Josephus? Goed, ik koester het boek zoals je het hebt ingepakt omdat er je handen over
waren, de parfum van je handen over was, en van wat is van het leven in jou,
van je verlangens ook.Â’ ZE kijkt naar hem, ze legt haar hand op zijn hand: ik
ken zelfs je naam niet, ik weet enkel dat je een vreemde man bent, een stille
man, die van Albert van Hoogenbemt, een stille man met wellicht diepe gronden,
is het niet zo?
‘Diepe gronden
hebben stille waters en mijn naam is Ugo’, zegde hij. ‘Jij, jij bent Samantha.’
‘Hoe weet je
dit?Â’ vroeg ze.
Het is de naam
van een dame in een film die ik zag. De film niet de dame, maar haar stem, een
dame die verliefd was op een ‘hem’ die even verliefd was op een ‘haar’, een
onmogelijke liefdeÂ’, zegde hij.
‘Vele liefdes
zijn onmogelijk, het zijn de mooiste soms, ze duren het langst, ze kennen zelfs
geen einde. Je vertelt maar’, zegde ze nog: ‘je gist een naam voor mij die ik
houden wil. Kom morgen eens langs, niet om een boek, maar om een tas thee, een
heel bijzondere, een groene thee, die we
drinken zullen met de boeken rondom ons, het liefst op het einde van de
namiddag.Â’
CiaoÂ’, zegde
ze. Hij keek haar na als ze wegreed, de laan uit, haar witte sjaal, haar lange
blonde haren in de wankele wind
Had hij een
werkelijkheid gedroomd of was de werkelijkheid maar een droom? Hij zal het
morgen weten als hij bij het binnenkomen de piano van Cimarosa horen zal.
02-06-2019, 00:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-06-2019 |
Hallo juni. |
Hoe dikwijls
nog ga ik ‘hallo juni’ mogen/kunnen schrijven. Ja, beide werkwoorden zijn
geldig, er is een nuance. Er ‘mogen’ er nog zijn, en er ‘kunnen’ er nog zijn.
Het eerste is een normaal verschijnsel, een hopen dat het zo is; het tweede is
een mogelijkheid dat er nog zullen komen en dan nog, dat ik in staat zal
blijven te doen wat ik nu noodzakelijk vind te kunnen doen, hier echter is er
absoluut geen zekerheid.
Onvermijdelijk
denk ik bij dit laatste aan wat Ferdinand von Schirah hierover wist te melden -
een korte tijd geleden schreef ik hierover en het blijft hangen - denk ik aan Christian
de Duve, die me doet denken aan Hugo Claus, die me doet denken aan Harry Mulisch.
Maar liefst niet.
Liefst niet. Daarom:
‘hallo juni’, mijn vriendin onder de maanden, de zon op de middag heeft bijna
het hoogste punt boven de hemelequator bereikt, het begin, schijft mijn ‘Sterrengids’,
van de ‘weerkundige’ zomer. De tijd van het bevruchten is voorbij, het is nu de
tijd van de vrucht die wast, de tijd dat alle krachten van de natuur worden
ingezet om het eindpunt, het doel van alle leven, het zaad ter voortplanting, te
bereiken en de cyclus te sluiten, glorierijk.
Is het ook
mijn tijd, vraag ik me af, de tijd dat de woorden die ik mijn hele leven heb
gezaaid vrucht gaan dragen?
Het is hier
ook een ‘mogen/kunnen’, maar dan van een gans andere aard. Het gebeurt meer en
meer dat ik Â’s avonds voor ik slapen ga, een van mijn rode dagboeken meeneem en er ga in bladeren; dat ik
tracht te herlezen wat ik schreef in bijna minuscule lettertekens, dicht, te
dicht op elkaar en om deze redenen bijna het lezen ervan onmogelijk geworden. Ik
denk dan aan de energie die het me gekost heeft, niet zo zeer het schrijven
ervan, maar de moed die het me vergde elke dag te beginnen bovenaan mijn blank
blad - vandaag is het routine geworden - en pas te eindigen als het vol gezaaid
stond. Het was telkens meer dan een knielen om mijn avondgebed
te prevelen,
De boeken van
1978 tot en met 2010, staan er nu naast elkaar, het resultaat van een leven, maar
zoals ik het zie in mijn ongeloof, niet de vrucht ervan. Want, wat bracht het
op? Niets dan een last voor mijn nageslacht dat zich de vraag zal stellen,
wat doen we ermee, wie neemt de boeken mee naar huis, wie heeft er de plaats voor of,
wie heeft er de moed ze te lezen, te ontcijferen, te doorbladeren?
Mijn God, wat
ben ik ooit begonnen? Wat in den beginne een uitdaging was, een spel in een
zekere zin, is nu een last geworden want ik zelf heb niet de moed deze boeken bij
leven te vernietigen, hiervoor heb ik een Max Brod nodig.
Mijn ‘hallo
juniÂ’ van vanmorgen is aldus een probleem geworden dat eens te meer is
opgedoken en het is maar een begin van probleem, er moeten 10 jaren blogs aan
toegevoegd - gisteren zat ik aan 200 paginaÂ’s voor het jaar 2019. Ik ga maar niet
gaan rekenen maar het is een massa woorden, zaden alles samen genomen.
Hij was, zal
men zeggen, een veelschrijver tot het ziekelijke toe en niet de minste vrucht
is er overgebleven van wat hij bij leven gezaaid heeft. De krachten van de
maand juni zijn niet doorgedrongen tot zijn woorden, deze werden niet bevrucht
door een of andere uitgeverij, de zaden die hij zaaide vielen in barre aarde, ergens op een verre toendra of in het zand van een of andere woestijn. Alles verloren
kiemkracht.
Waarom
eigenlijk, begon ik vandaag met een ‘Hallo juni’?
01-06-2019, 04:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |