 |
|
 |
|
|
 |
17-06-2018 |
Kafka |
Er zijn boeken, die maanden, jaren onaangeroerd staan in hun rek, echter daarom niet ook onaangeroerd in mijn geest en dan zeker Franz Kafka niet. Zeker niet wat hij schreef in verband met wat er gebeuren moest, na zijn dood, met zijn geschriften en tekeningen, in het bijzonder, de opdracht die hij gaf aan zijn vriend , Max Brod.
Ik las deze opdrachgt in een boek dat ik ooit kocht in Praag, een opdracht die nooit zou volbracht worden, en, misschien, maar dat is maar een gissing van mij, was het precies dit dat Franz Kafka verhoopte?
Mon très cher Max, ma dernière volonté: tout ce qui se trouve dans ce que je laisse derrière moi (donc dans la bibliothèque, l’armoire à linge, la table de travail, chez moi et au bureau ou bien dans quelque lieu où cela aurait été transporté et tomberait sous tes yeux), tout, qu’il s’agisse de journaux intimes, de manuscrits, de lettres (écrites par moi ou par d’autres), de dessins etc., doit être totalement brûlé sans être lu, de même tous les textes et tous les dessins que toi ou toute autre personne à qui tu devras les demander en mon nom pouvez détenir. S’il est des lettres qu’on refuse de te remettre, il faudra au moins qu’on s’engage à les brûler[1].
Deze wilsbeschikking, lag die niet in de lijn van wat Jozef K overkwam, die op het einde naamloos wordt uit de weg geruimd en aldus verdwijnt uit de samenleving alsof hij nooit geweest was. Was het de bedoeling van Kafka een identieke naamloze dood te sterven?
Verkeerd is dit echter uitgevallen want zoals Jozef K. is blijven voortleven, zo is ook het werk van Kafka blijven bestaan en dan nog wel verspreid over de hele letterkundige wereld.
Max Brod, had hij het recht in te gaan tegen de beslissing van Kafka, of beter, Kafka had hij het recht de verbranding te eisen van alle geschriften en tekeningen van hem of die met hem iets te maken hadden; behoorden deze geschriften hem wel nog toe; behoorden ze niet, eens geschreven, tot de gemeenschap?
In een van zijn brieven verwijt hij zelfs aan zijn correspondent, zijn adres niet duidelijk te hebben geschreven, want zegt hij van het ogenblik dat de brief aan mij geschreven onder omslag gaat, is hij mijn eigendom en moet hij als mijn eigendom met de nodige zorg behandeld worden.
Maar de ene Kafka is de andere niet en wat hij vraagt aan Max Brod is voor een vriend en letterkundige die Max Brod was, een esthetisch onmogelijk te volbrengen opdracht.
Als ik wil dat alles wat ik ooit geschreven heb verbrand zou worden dan zou ik beginnen het zelf te doen, of het zelf te verzamelen om het buiten te zetten voor de volgende papier afhaling die komen zou. Wat ik vandaag nog niet zinnens ben te doen, en morgen wellicht ook niet. Het geschrevene behoort mij niet meer toe, het werd me toevertrouwd komende van ik weet niet waar, maar eens geschreven hoort het toe aan de gemeenschappelijke bron waar we allen uit putten kunnen en mogen, en dit gemeenschappelijke is nooit van mij alleen geweest.
Het was niet aan Kafka om erover te beslissen. Had zijn werk totaal waardeloos geweest dan ware het zonder de minste twijfel een slachtoffer geweest van de Tijd, waar mijn geschriften wellicht het slachtoffer van zullen worden.
Ik hoef dus geen dergelijke opdracht na te laten. Maar ik wens ook niet het tegengestelde te vragen, namelijk dat het dus bewaard zou blijven. Integendeel, ik laat het over aan hen die het later zullen vinden, in de staat en verspreid zoals het er zal zijn; zoals die er thans uitziet is het een warboel, en of ik de tijd zal vinden hieraan nog iets te wijzigen betwijfel ik.
Mijn geschriften zullen wellicht een stille dood sterven. Ik hoef er me dus weinig zorgen over te maken, toch niet deze zorg die Kafka zich er, o zo duidelijk – of was het maar schijnbaar - over maakte.
[1] ‘Kafka, Le Cercle de Prague’, texte de Patrizia Runfola, Photographies d’Irina Ionesco, Editions Eric Koehler, Paris, Institut Français de Prague, 1992, page 68.
17-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-06-2018 |
Het Eedgoed in Serskamp |
En, mijn jeugd blijft me bewonen. Zijn het de luchten, de drijvende wolken, de winden in de bomen; of is het niets anders dan het jagen van de dagen dat ik even tegenhouden wil, tegendraads zijn om hopelijk wat langer nog te leven?
Mijn verre jeugd, mijn speelse jaren: ik wandel door de velden, van Serskamp-Schellebelle, de weiden en de velden, de boomkwekerijen, de rozenvelden, de Schelde aan de einder, en voor mij, en nog steeds, als centraal punt erin een uitgestrekt domein, op vergeelde kaarten getekend als het ‘Eedgoed’[1], een oude hoeve, gelegen in een verwaarloosd park, omgeven door een brede gracht.
Als jonge knaap droomde ik er te wonen, en het park te kunnen doorkruisen in alle richtingen. Ik droomde zelfs het ooit te kunnen kopen van de oudere bewoners, twee broers en een zuster. Ik zou de gebouwen, met de toren boven de inrijpoort in hun vroegere glans herstellen; ik zou er een boek schrijven in de schemerkamers, voor de open haard gezeten aan een brede tafel; ik zou het park als bos, open en bloot gelaten hebben met alleen de slotgracht die ik zou laten uitdiepen om het brakke water te vervangen door een spiegel voor de bomen erover.
Het was ook de tijd dat ik Elias van Maurice Gilliams las, de bootjes die werden uitgezet op het water en ik zag in mijn dromen het domein met de vroegere herenwoning, als dat van Elias en Aloysius en tante Henriette. Ondertussen is het domein verkocht en niet alleen verbouwd en de grachten uitgediept, maar ook zorgvuldig omheind en de hoge omheining begroeid met klimop.
Maar mijn droom is gebleven, mijn manuscript dat is blijven liggen, ontoereikend geacht, of te drooms, te filosofisch, te metafysisch en al wat dit laatste betekenen kan, tot waar ik kwam, draagt er de diepe sporen van.
Veel later, het gebeurde regelmatig dat mijn broer Georges en ik, na het bezoek aan het graf van vader en moeder, er nog eens heen wandelden. De laatste jaren was het helemaal afgeschermd, niet alleen door de bomen er omheen, maar ook door een meterhoge omheining die nu begroeid is met een klimophaag. Ik kijk dan uit naar het sierlijk prieeltje binnen het domein, het enige dat nog overbleef van de vroegere herenwoning, maar nu verborgen blijft als men geen opening vindt in de ranken klimop.
In mijn verre jeugd toen er nog een zekere toegankelijkheid was ben ik ooit eens, over de uitgedroogde gracht doorgedrongen tot de muren ervan en toen ik door het stofferige venster keek, ik in de donkere waterogen keek van een vrouw met verwarde haren en een man, naakt over haar gebogen, zodat ik een schreeuw liet en hals over kop weggelopen ben, het park uit, de gracht over, de lucht brandend in mijn keel van angst.
Maar dat is lang geleden al. Te lang opdat ik mijn schreeuw van toen nog horen zou als ik er langs kom. Het kan ook best dat het beeld dat ik van het prieeltje over houd, eerder een deel van mijn manuscript is dan een deel realiteit. De zekerheid die je hebt van iemand die schrijft is soms ver te zoeken, schrijven dromen zijnde.
[1] Het ‘eedgoed’, gelegen in Serskamp, een omwald domein, vroeger omvattende een ruime herenwoning, afgebroken in 1840, en een overgebleven oude hoeve, gelegen in een verwaarloosd park van 25 Ha. De toegangspoort met toren draagt het jaartal 1573, maar het domein komt reeds voor in documenten daterend van de XIVde eeuw
16-06-2018, 17:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-06-2018 |
Gedicht |
Een goede dichter biedt een lezer iets dat anders is dan anders, maar toch vertrouwd aanvoelt. Op die manier leg je een essentie bloot die al ergens vermoed werd.
Rutger Kopland (1934-2012).
Wat de avond van de rozen weet,
het licht weet van de nacht
is kennelijk overbodig, is te ver gezocht.
Maar toch een vraag:
hoe in elkaar verweven,
het ene niet zonder het andere kan,
maar in elkaar gebed,
als in gebed, verstild verzonken,
ademend de tijd
Van de dingen die er waren
en de dingen die er zijn,
die, totaal verschillend,
toch elkaar bezitten.
De toonaard kent de klank ervan
de musicus, de poëet, de hand
het blad waarop geschreven wordt,
of in het marmeren blok
het beeld al is
alvorens het gehouwen wordt.
Wat indien we niet waren
met guirlandes in de geest omhuld,
met rozenvelden in de lente
bezoedeld in de nevel:
momenten van vertedering
dat onze wereld is.
Of wij, gelopen in de regen
we zelf de regen waren:
geur die van de rozen is
en van de regen in de aarde is.
Terwijl zo iel, zo onopgemerkt,
verwonderlijk,
dit niet de lente van de ouders is,
niet de bedwelming is
van de luchten over ons gebogen
maar van de rozen in de avondzon.
Dit, toen we, in Schellebelle
langs de velden dwaalden,
de jonge jaren
die van ons leven waren,
toen, met floers omfloerst,
van ogenblik tot ogenblik,
de tijd, een doek gesponnen,
tot zo lang nog als de dagen,
en, soms het toeten
van de boten op de Schelde,
soms herhaaldelijk:
Herinneringen, je ontgaat ze niet,
zelfs de drie abelen niet.
15-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-06-2018 |
A fairy tale |
Afterwards when she was gone, he thought that their meeting wasn’t fortuitious at all, that it must have been a kind of rendez-vous, she coming out of the blue, he being on the spot where he hadn’t thought of in the morning that he should have been. But however, it happened, as a lot of things happen in a lifetime. When he came out of the cathedral, he saw her, standing like a statue of salt in the middle of the St-Baafs Square, a still young, well-looking woman, cut out of Vogue. Dressed like a Madonna, in a long dark skirt that covered her whole body, a statue that started walking towards him, as soon as he came out on the square.
First he didn’t know if she came to him or to someone else who was behind him, but seeing how she moved and the smile on her face, as if she knew him, her long dark hair dancing in the wind, her left leg, naked till the knee, he was moved by her youth and how womanish – he didn’t want to use another word - she was.
She almost ran into him: ‘You knew it’, she said, ‘it is indeed you, I was waiting for’, she said. ‘I saw you down in the crypt, observing you how you looked at the things there, and I, and don’t ask me why, wanted to know if you were what I thought you were. I have waited for you in the square, if you came out, on the westside, where I thought you would come out, I would walk to you, if you went out on the southside I would miss you and forget what I had thought of.
‘You’re welcome’ he thought but he didn't say it.
She looked at him , she looked straight into his eyes. He stood there, taken by surprise, as he had never been before.
‘I was curious to know you, curious to know if what I thought of you was correctly felt. I know it seems strange to you, but it is stronger than myself, I needed to know. Its not my profession, rather a hobby of mine.’
He looked at her, he looked into her dark, almost black eyes and felt overwhelmed. He saw the softness of her lips when she spoke, he saw how vulnerable she seemed as a woman, but also how steady and strong she was in her way of speaking.
‘Never mind’ he said, ‘you are welcome’, even very welcome, for this is a strange day, it is a happening, written down, years, centuries before, something we never could have missed, it had to occur and to occur at this very moment’. He felt very close to her, he almost wanted to touch her with his lips. She might have felt it.
‘May I, she said, ‘may I have your left hand, the hand of the heart?'
He reached out his left hand and she took it, the palm of the hand upside. She looked at it for a long time, following the lines in it with her finger. ‘The heartline is beautifully long’, she said, ‘and the number eightyone nicely readable for the Arabs, but I have no problem with the vertical lines in it. You are, as I thought, a man of words. you are a writer, but a writer of strange things, metaphysical things, you are a dreamer and a writer.’
‘Don’t be upset’, she said ‘but the dreams you are dreaming, will come true, if you can wait long enough’.
He looked at her. He looked into her beautiful, glittering black eyes and he felt totally lost.
She still held his hand, she was very close now, he could smell her, she was so close he could have kissed her moisty lips; he could have put his free hand in her neck, running it softly through her long hair. He could, but he didn’t move an inch.
‘It’s very moving what you told me’, he said, ‘It’s my lucky day’. People were all over the place, he noticed it, he saw a multitude of pigeons looking for grains or small pieces of bread. Should she feel what he felt? You are very beautiful, he wanted to say, but he didn’t say it, he couldn’t find the voice to say it.
But she read it in his eyes what he wanted to say: ‘It doesn’t matter if I am or not’, she said, ‘I am Armenian, my name is Kalilla, and I live in Ghent now.’
‘I am Ugo’, he said, ‘I am a very lonesome man today.’
‘Lonesome because of me, because of our meeting here in this square?’
‘Yes’, he said, ‘this morning I didn’t feel being lonesome. But now everything has changed, for I am in love with the Mount Ararat.
‘For what reason?’ she asked;
.
‘O’, he said, ‘this is a long story’. ‘May I offer you a drink, a coffee, a tea, a glass of wine?
She looked at him for a long time, as if she was looking into the future, as if she felt - that was also what he thought afterwards – that she was going to fall in love.
‘No’ she said, ‘no’, it seems almost a fairy tale, it doesn’t seem propitious to accept, It is better as you are a dreamer to keep it as a possibility of what could have been.’
And after a while: ‘Better for both of us. Let it be as if it could have been, a possibility that we will probably never forget. Let us keep it as an unfulfilled possibility.
She kissed him very softly on his lips. ’Which way are you going?’ she asked.
‘That way’, he said, and showed the direction of the Donkersteeg.
Oh, she said then I am going in the opposite direction to the Geraard Duivel Steen : Maybe, one day, on a day like this, we will meet again’, she said.
‘No’, he said, ‘we missed the opportunity, today was the day.’ He stood there for a moment, passengers were moving left and right of him, a multitude of pigeons flew up, a streetcar named desire was passing by. He looked in the direction she had taken, but she was gone.
Maybe, he thought, maybe it was but a dream, it will be over soon. But it wasn’t over, up to now, it was still there.
14-06-2018, 07:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-06-2018 |
De dame, het lot en Eperlecques |
Het gebeurde maandag, 11 juni, dat mijn blog die ik, zo dacht ik toch, de avond van 10 juni correct had ingelogd, door een speelsheid of wat ook van de centrale computer, geplaatst werd, niet op de datum van 11 juni, zoals het hoorde, maar op de datum van 1 januari 1970, zoals de computer zelf het me meldde.
Ik heb dit pas vastgesteld op 11 juni om 10.25, zodat voor de eerste maal, sinds mijn blogs zijn gestart, zijnde mei 2010, er een tiental lezers zijn geweest die op een blanco plaats zijn terecht gekomen. Het had niet moeten/mogen gebeuren, maar het gebeurde, een kleine speling van het lot.
Een dame, maandag, die ik ontmoette aan de vijver waar ik zat, werkend aan een eerder ingewikkelde blog, sprak ook over het lot. Het lot, zegde ze, dat er voor gezorgd had dat haar eerste echtgenoot haar verlaten had omwille van haar vriendin, haar tweede echtgenoot vertrokken was met haar nicht en een derde met haar buurvrouw.
Ze sprak erover met een zekere gelatenheid, een soort van fierheid zelfs, het was het lot dat toegeslagen had tot driemaal toe, en tegen het lot valt niets te beginnen. Maar nu had ze alle moeilijkheden overwonnen en was tot een grote rust gekomen, het zou niet meer gebeuren. Haar eerste man was zelfs terug opgedoken, hij wou terugkomen, maar er was geen sprake van, zegde ze met hoge stem.
Ik heb geluisterd naar wat ze absoluut kwijt wou, dat ze lichtgelovig was geweest kwam niet bij haar op, ze was een slachtoffer van het lot. Een ogenblik dacht ik haar te zeggen dat ook Dante het had over het Lot, over Dame Fortuna, die soms gunstig was en daarna tegendraads; maar ik heb wijselijk gezwegen, want van Dante en zijn Inferno had ze zeker nog nooit gehoord.
Maar ze had daarenboven iets belangrijks te vertellen, en ik wil niet nalaten het hier over te nemen omdat ze er vol vuur over sprak. Ze had de vorige dag, met een bus vrienden, het Blockhaus, gelegen in de bossen van Eperlecques - ‘Sperleke’, een dertigtal km van Calais, 10 van St-Omer - bezocht iets dat ze zich niet kon inbeelden dat zo iets bestond.
Ik ook ben er langs geweest; werd er heen gevoerd, jaren geleden, door een goede vriend, Marc Herbert die er nu niet meer is, maar hij kende al die plaatsen in Frans Vlaanderen, waar de Duitse legers zich hebben uitgeleefd wat de bunkers betreft en er betonnen bouwwerken hebben achtergelaten die qua omvang, elke verbeelding tarten.
Het Blockhaus in Eperlecques zelf is een bunker dertig meter hoog, en 90 meter lang, het type van de kunst van de waanzin. Het was de lanceerbasis van de V2’s die in de oorlog - de laatste hier die wij gekend hebben - afgevuurd werden op Engeland.
Het is niet iets om over te schrijven, trouwens Google weet er heel wat over. Dichter bij Calais, in Helfaut/St.Omer is er een andere reuzenbunker, la Coupole genaamd, gebouwd in 1943/44, van waar uit V2’s gelanceerd werden op Engeland. Een welgerichte bijzonder zware bom, a ‘tallboy’ heeft die site getroffen waarbij meer dan 500 (Russische?) krijgsgevangen die er werkten bedolven werden onder een massa beton. Ze moeten er nog liggen.
Dit voor zij die aan toerisme van het sensationele willen beginnen. Ontgoocheld zullen ze niet zijn, verbaasd over wat toen al mogelijk was, wel.
13-06-2018, 06:55 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-06-2018 |
De tijd van het oogsten. |
Er is altijd het magische ogenblik van het schrijven, het verlossende van het inloggen en het kritische moment van het herlezen van wat ingelogd staat.
Er is bijna telkens een nacht tussen het schrijven en het herlezen en de vaststelling dat ik mijn gedachten anders had kunnen formuleren, maar je laat gewoonlijk wat er staat omdat je bezig bent met wat je nieuw te schrijven hebt, meer dan met wat er geschreven staat.
Soms, ben je licht ontgoocheld, soms ben je erover verbaasd, omdat het totaal nieuw is; soms niet, omdat het iets is dat je lang voorheen geschreven hebt en nu hebt herop gedist omdat je niets beters gevonden had. Zo gaat het nu eenmaal.
Maar één zaak is duidelijk het is keer op keer het werk van een koorddanser, en op je leeftijd is dit niet zo evident. Wat bevreemdend is, ook voor je zelf, is dat je die koorddanser wilt zijn en zeker niet iemand anders, iemand die vertrekt van op de begane grond en deze niet wenst te verlaten, omdat die grond een zekerheid is en de koord een mogelijkheid inhoudt, hoewel ook tot falen, ook tot succes. Hij heeft dus kennelijk geen faalangst.
Hij dacht over het mooie dat hij gisteren had geschreven en vanmorgen had herlezen, die mooie, krachtige; veel belovende zin erin die hem leerde dat na zijn dood, de gedachten die hij had, de mens die hij geweest was, zijn houding ten overstaan van de natuur en de kosmos, ten overstaan van de klassieke muziek, ten overstaan van de kunst, dat dit alles in een potentiële vorm zou worden overgedragen op een kind dat geboren zou worden en dit kind, deze boorling nog, het leven dat hij gekend had, met zijn successen en zijn falingen overnemen zou, ook zijn ingesteldheid van nu hoe die vele falingen te voorkomen.
Hoe uitzonderlijk dit was, heen te gaan met deze gedachte als leidmotief.
Maar ook, en vooral welke verantwoordelijkheid dit betekende voor hem, welke zorg het was een eerlijk man te zijn – ‘mijn vadertje hij was rechtvaardigheid, hij had de zware last op zich geladen…’, schreef Marnix Gijsen, en zo verder – en, als hij het naging, hij had zich weinig te verwijten, alleen wist hij nu, maar het zou ook niet meer gebeuren: hij is te veel dromer geweest, te veel koorddanser en te weinig begane grond. Dit was wat zich niet meer mocht voordoen. Er moet een weging zijn tussen droom en realiteit, van beide wat, maar liefst minder droom dan realiteit.
Dit is hoe de Kosmos, te werk gaat, gaande van de tijd die was naar de tijd die is om te komen tot de tijd die zijn zal, traag heel traag maar gestadig; dit is waar we uitkomen zullen en hoe het gebeurt dat we, ondanks alles, in het gareel blijven lopen. Of om het poëtisch te zeggen:
There is for us, and a time of sowing, and a time of harvesting: the time of sowing is our real life, the time of harvesting is our new birth.
We should allways, every moment of our existence here on earth, keep this in mind.
12-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-06-2018 |
Bhagavad Gita |
Ik waag het, vandaag te verwijzen naar de orthodoxe Hindoe Schriften en wel naar een bijzonder deel ervan, de Bhagavad Gíta[1].
Weinig zijn er, hier in het westen, die hierover iets te zeggen hebben, zoals er weinig zijn die zich wagen iets te vertellen over de Bijbel; maar het is een geschrift dat dieper graaft in het wezen van de dingen en een sterke aanleiding is voor de westerling die we zijn, te gaan geloven in het onwaarschijnlijke.
Wat weten wij ervan, de ‘arme zondaars’ die we zijn? Wat weten we van wat er overblijft van ons, eens het eindpunt van ons zijn bereikt; niet van ons omhulsel, dat weten we, het is maar wat stof, maar wat van ons ‘ik’, van wat er opgeslagen, opgestapeld ligt, in onze elektronen, in onze, om het even welke quarks of partikels, of Higgs-bossons?
Wat rest er van het ‘ik’ dat ons lichaam bewoonde, is het niet een deeltje van het kolossale, ondoorgrondelijke, nebuleuze ‘ik’ dat van het Universum is; het deel dat, zoals de Bhagavad Gita het laat uitschijnen, onsterfelijk is en overgaat van het lichaam van de ouderling naar het lichaam van de boorling? Wat de Hindoe als volgt formuleert?
Never have I not been, never have you not been, and never have these princes of men not been; and never shall the time come when all of us shall not still be. As the tenant soul goes through childhood and manhood and old age in this body, so does it pass to other bodies.
Of, zoals de ziel die we in pacht kregen, overgaat in ons lichaam van onze kindsheid, naar onze volwassenheid en naar onze late jaren, zo gaat ze over op andere lichamen.
En ik begrijp, als ik dit lees, dat het deeltje geest dat we als mens in pacht hebben gekregen, onsterfelijk is en overgedragen wordt van leven op leven. En,‘altijd ben ik geweest van in den beginne, en altijd zal ik er zijn, altijd een tikje, een leven meer dan ik al was..
Het oerbeeld van het levende ‘ik’, het, komende van in den beginne tot in het eeuwige doorgegeven ‘ik’ van mens op mens, zoals het geschreven staat in de Bhagavad Gita.
En er zijn andere wijsheden, meer aards gebonden dan, meer gericht op het dagelijkse van ons bestaan, regels die we nimmer hebben aangeleerd maar die een oplossing brengen voor onze verzuchtingen, meer en meer te zijn of te hebben.
Er is een versregel uit de ‘Four Quartets’ van T.S.Eliot die ik wel eens durf gebruiken als ik me zorgen maak over de kwaliteit van wat ik geschreven heb. Eliot heeft het over zijn pogen, woorden te gebruiken om zijn gedachten uit te drukken. Elke poging, dicht hij, is een gans nieuwe start en een andere soort van faling. Maar zegt hij verder:
‘For us, there is only the trying. The rest is not our business’.
Het is zo iets als doe wel en zie niet om. Echter, voor iemand die schrijft is het niet zo eenvoudig, al wat je neerzet op je blad, met deze stelregel te bedekken.
Eliot heeft zeker de Hindoeschriften gelezen, in tal van zijn verzen spreekt hij over de god Krishna, een belichaming van het absolute zijn. Ik ben dan ook niet verbaasd, de oorsprong van zijn versregel te lezen in de Bhagavad Gíta:
‘Let your reward be in the actions themselves; never in their fruits. So be not moved by the fruits of actions. Nor let inaction dwell in you’.
Het komt er dus, en ook voor mij, vooral op aan actief te zijn, en actief te blijven. Te trachten woorden te gebruiken om gedachten, beelden, herinneringen, gebeurtenissen, op de meest literaire wijze weer te geven. Eens dit gedaan, is mijn werk af.
Maar de gelatenheid van de Hindoe bezit ik niet, ik blijf uitkijken naar the fruits of my actions. Ik blijf er gevoelig voor.
[1] A Book of Hindu Scriptures in the form of a dialogue between Prince Arguna and the God Krishna”; The Peter Pauper Press, Mount Vernon - New York 1959, pag. 13.
11-06-2018, 10:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |