 |
|
 |
|
|
 |
09-12-2018 |
Dag vierennegentig: De Lunch (2) |
Wel, tot vanmorgen, goed, ik vorder,
ik beloofde mezelf dat ik het afsluiten zou voor de zomer. Ik zou, to please you, Jane, nog wel iets kunnen
vertellen over Bergher en het mysterieuze in La Chartreuse de Parme,
want het is een veel belovend boek waarin Bergher, en hij verbaasde me hiermee,
uitzonderlijk verwijst naar psalm 139 die ik zo graag citeer, namelijk de psalm
over het boek, waarin al het nog voor ons komende, staat opgetekend. Ik zou ook
nog wat meer kunnen vertellen over Akhnaton en dan vooral over zijn Atonhymne
die, hetzij een kopie is van een andere psalm, deze van 104, hetzij de
oorspronkelijke tekst ervan is, al naar gelang Akhnaton geplaatst wordt, naar
het schijnt, na of vóór Mozes. De meningen zijn, zoals altijd, als het de
Bijbel betreft, uiteenlopend. Ik zou ook nog kunnen uitweiden over Kamal Salibi
en wat hij waagt te schrijven over Jezus, maar ik denk dat ik al te veel spreek
over dat wat de jaren me geleerd hebben.
Het mag vooral geen opsomming van kennis worden. Ik denk ook dat ik gekomen ben
op een punt waar ik mijn boek kan sluiten, bijvoorbeeld met deze uitzonderlijke
lekkere maaltijd.
En, is er dan een plot in je boek,
wacht er ons een verrassing op het einde? Vroeg John.
Elk fragment ervan is een plot, dacht Ugo
te zeggen. Er kome wat komen zal, mijn ontmoeting destijds met jou in de
bergen was er een, mijn ontmoeting met Ray en Jane was er een. Ik verwacht er nog
andere waaruit ik dan kiezen kan.
Ik herhaal het, ik heb het al dikwijls
vernoemd, je bent een vreemd man, Ugo. Je spreekt met het komende.
Het heden is het nu, dat kennen we,
zoals we het verleden kennen, mijn waarde John, het komende is waar het om gaat
en, nu ik al zo ver gekomen ben, vertrekkende van zero paginas, is mijn vertrouwen
groot, er zal een plot zijn, ik weet het, maar weet nog niet dewelke. En dit
is, nu ik het zeg, wat me verder schrijven doet. Alles samen genomen gebeurt er
niet zoveel in dat boek van mij, ik zou er dus nog heel wat kunnen aan
toevoegen, maar ik denk dat waar ik nu aangekomen ben, het zelfs beter ware er
dingen uit weg te laten dan er nog andere aan toe te voegen.
Maar overdreef hij niet, als hij maar
bleef uitweiden over dat boek van hem, alsof het een meesterwerk aan het worden
was, alsof het morgen al in alle etalages liggen zou?
En, had John gezegd, de brief, en er
zijn er nu twee, die je me vorige week hebt gestuurd komen die in je boek?
Ik denk het John, ik denk het. Als ik
hem geschreven heb was het met de bedoeling hem ergens tussen te schuiven.
Maar, Ugo, je antwoordt hierin niet
op de vraag welke zin het leven heeft.
Wel, Ray en Jane ik zal je een kopie
ervan laten geworden, laat ik jullie eerst zeggen dat ik niet claim dat, wat
ik geschreven heb de absolute waarheid is. Er kan morgen bij mij een andere
gedachte opduiken die de waarheid, als er een is, dichter benaderen zou. Wat ik
heb willen duidelijk maken is heel eenvoudig, maar, zoals ik geschreven heb,
revolutionair: als de Neanderthaler is opgeklommen tot de homo sapiens dan, heb ik gezegd, is het niet te danken aan de
Neanderthaler zelf, het is een groei die inherent is aan het evolutionair
karakter van de kosmos, met dien verstande.
Hij stopte even: je volgt nog? Met
dien verstande dat de homo sapiens
wellicht niet het einde betekent en dat logisch gezien, als ik gelijk heb met
wat ik durf verkondigen, hij slechts een begin is zoals de Neanderthaler ooit een
begin was. Ik vermoed dus sterk dat dit op-weg-zijn-naar
amper begonnen is. Vraag me niet waar dit eindigen zal. Ik sluit niets uit,
vraag me eerder of de Bijbel, hierbij een rol kan gespeeld hebben. Wel het kan,
het wijst in elk geval in die richting. Wat betekenen zou en hier wik ik dubbel
mijn woorden, dat de Bijbel in dit opzicht een (gewild!) hulpmiddel was.
En dan, zegde John, is de zin van
het leven: de zin die we zelf, als full time homo sapiens, geven aan het leven.
Het komt er dus op aan, een mens te zijn die zijn verantwoordelijkheid neemt
als volwaardig lid van een gemeenschap van mensen.
Ja, dit is wat ik begrijp als het faire son métier van Camus, maar dan
ook als een wezen volledig geïntegreerd in een kosmosgebeuren - hij dacht aan
de Tao of Physics van Capra - In de mate dat we dit geïntegreerd zijn
begrijpen, elk op zijn eigen manier, leven we zoals het hoort. Een andere zin
is er niet, al dacht ik er vroeger anders over, nu denk ik dat we, de mens, ondanks
al wat er zich kan voordoen, en er kan zich de volgende generaties heel wat
voordoen, verder in deze richting zullen evolueren, maar, ik herhaal het, een
absolute zekerheid heb ik niet.
Hij zag hoe het licht dat nog restte zich stolde in een rode
gloed laag over de horizon tussen het roerloze van de bomen tot op de gezichten
voor hem, een roze gloed nog die als een bevestiging was van wat er gezegd werd.
*
Ze hadden afscheid genomen van elkaar.
John had herhaald aan Jane dat het een rijke en hoogst merkwaardige lunch was
geweest, die naar hij hoopte, kijkend Ugo in de ogen, het boek zou halen. En Ray,
dat uit de wijnen straffe gedachten waren ontstaan die de wereld zouden
verbazen als ze verspreid werden, ongeacht, zegde hij, de nieuwe, binnen sijpelende
Neanderthalers en hun geloof. En, wat hij niet vergeten mocht, er was Jane,
zwijgzaam, die hem met warmte omhelsde
toen hij vertrok.
Thuis, die avond, aan zijn tafel gezeten,
herbeleefde Ugo de woorden en de gevoelens die deze opriepen. Hij tekende op
wat de essentie ervan was, niet de kleine details, niet hoe laat het wel was
als ze afscheid namen. Hij wist dat het een grote dag was geweest; hij wist dat
hij er goed zat, rustig sprekend, oneindig levend, denkend bij momenten, aan
Tom, de regenmaker: Lizzie ik wil eeuwig leven. Hij wist dat hij omgeven was met
vrienden; dat hij en zijn boek, op vele ogenblikken, het centrale punt waren
geweest. Waar, op Gods aarde kon hij beter zijn?
09-12-2018, 05:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-12-2018 |
Dag drieënnegentig: De Lunch (1) |
Na zijn brief aan John, na zijn ontmoeting met Daniël
de beeldhouwer, kwamen er dagen waarbij hij schijnbaar, alle contact met de
buitenwereld had verloren : het was een van de meest spiritueel drukke periodes
uit zijn leven. Hij was gaan uitzwerven naar Akhnaton en Oedipus en eens
gelanceerd kwam hij onvermijdelijk terecht bij vers 3, 19 van Genesis. Hij had geen
globaal beeld van wat hij geschreven had, wist niet waar hij stond, wist niet
hoe het verder moest. Maar vandaag hoefde hij het niet te weten want vandaag was
er de verademing, was er de lunch bij Jane en Ray.
Een rustpoos na al die dagen, dat hij vroeg in de
morgen opstond en bleef schrijven, bijna
altijd tot de middag, wanneer hij stil viel, iets klaar maakte om te eten - nog
altijd bekommerd om het geschrevene - en in de namiddag, moe, uitgeput, uitgestrekt
op de sofa voor de haard. Insliep soms tot de zon onderging in een rode gloed
of, op andere dagen, hij zich dwong om zich aan te kleden zoals het moest ;
te doen wat hij te doen had - hout voor de haard was hem soms te veel - en hij
in de velden was onder het immense van de luchten en wandelde tot aan de rand
van het bos, maar het bos ging hij niet binnen, en op andere dagen hij de wagen
nam en naar de vijver reed om er Johan te vinden of Geert of Marc, een vriend
van Geert en Johan. Het waren de enige contacten
die hij had in die dagen dat hij aan het schrijven was geweest.
Vandaag, to-day
was the day, een dag van bevrijding, een dag, dat hij al wat er geschreven
stond kon laten zoals het was en waar het was: een massa zinnen, een massa
woorden op een hoop achter hem, met voor zich uit, een wolk van licht die hij
betreden ging. Hij had geen nood meer te spreken over
wie of wat, had geen nood meer te zeggen dat het, het Allesomvattende was dat
er voor zorgde dat de mens geëvolueerd was tot homo sapiens. Dit alles was voorbij nu, de filosoof in hem kon
worden opgeborgen.
Hij kleedde zich aan zoals hij dacht
dat het hoorde voor een man die schreef en nu ineens was uitgedoofd. En een
cadeautje? Hij kon toch niet met lege handen aankomen; een fles champagne dan,
maar hij had geen passende doos erbij; een ruiker bloemen, maar de
bloemenwinkel in het dorp was dicht. Iets van hemzelf dan, een ets misschien, iets dat hij jaren terug had
gemaakt?
Hij opteerde voor het laatste. Een
kleine ets, een boom met zijn vertakkingen ragfijn uitgetekend in een cirkel,
en er onder een bolster open op het zaad. En wat hij destijds had aangedurfd, gekleefd
ernaast, precies op de juiste plaats: een ongewoon schelpje, een ongewoon stukje
wortel en een ongewoon geslepen steentje meegebracht uit Yemen. Hij dacht, ik
riskeer het er op, het is iets van mij, een soort gedicht in lijnen en vormen
en een inhoud die te raden is. Maar of het gesmaakt zou worden, zeker was hij
niet.
Wat ook, hij voelde zich goed, los en
ontspannen voor het eerst sedert dagen, als hij, tussen de twee wakende
leeuwtjes, onder de torenpoort door reed en de wagen parkeerde naast die van
John. Hij hoefde niet aan te bellen, de deur van de woning werd geopend en Ray
wachtte hem op: Welgekomen, onze grote schrijver en meester.
Dank je, mijn beste Ray, je
verwelkomt me zoals Dante, Vergilius, maar ik ben maar Ugo, de schrijvende man
in het bos, ik heb hoegenaamd niet de allures van een Vergilius.
Wel, wat is er verkeerd aan, voor
mij, na al wat ik hoorde van jou, ben je een Vergilius and it pleases me.
Hij was binnen in de woonkamer, half
in de schemer, het vuur in de haard, een vreugde het te zien. Jane groette hem
met een omhelzing, en er was John die hem tegen zich aanhaalde. Hij voelde hun
genegenheid en was er door geraakt. Hij dacht dat zijn hand beefde als hij,
zijn in papier gewikkeld geschenk overhandigde aan Jane, zeggend dat het een
resultaat was van de man die hij vroeger was. Jane wachtte niet, ze was te nieuwsgierig,
opende het pakje en scheen totaal verrast met wat ze in de handen hield.
Dat doe je ook? Kijk, dit is hij helemaal,
zegde ze en ze toonde het kadertje aan John en Ray: Het is zijn handteken
wist John, een talisman, een document
dat meer Ugo is dan een foto van hem.
De toon was onmiddellijk gezet, de
stemming was er volop. Het gesprek liep over programmas op de televisie, de
Beethoven van gisteren, over boeken en tentoonstellingen terwijl de champagne
werd geschonken, parelend in coupe-glazen en rechtstaande gedronken, het begin
van een groot samenzijn met heel wat beloftes als hij zag hoe de tafel gedekt stond.
En de beloftes vervulden zich naarmate
de tijd vorderde. Er waren kleine hapjes die rondgingen op een schotel. Daarna,
aan tafel, waren er oesters met een excellente Pinot gris die ze hadden
meegebracht, zegden ze, van Riquewihr, een dorpje in de Elzas die ze zeker eens
bezoeken moesten.
En over reizen gesproken, wisten ze
elk een bijzondere plaats te vernoemen, waar dit te zien was of dat en waar het
goed was enkele dagen te verblijven met de naam van het hotel erbij en het
restaurant dat ze niet missen mochten.
Ondertussen was Jane bezig in de
keuken, niemand mocht haar helpen tot ze tevoorschijn kwam met een grote schotel
kreeft à lArmoricaine, een totale verrassing waar weinige huisvrouwen zich aan
wagen zouden. Ze kregen een speciaal doekje om de hals, maar dan met een kreeft
in plaats van met een rood kruis zoals bij de drie musketiers. De kreeft was
overheerlijk, zacht en romig, prachtig afgewogen smaak, en zoals het hoorde met
de nodige pilipili, zeer pittig klaar gemaakt.
Jane verdiende alle lof en ze wist,
zegde ze, dat alles gelukt was zoals ze het wenste, precies van smaak,
misschien toch had ze beter cognac gebruikt in plaats van armagnac, maar de
musketiers vonden het bijzaak.
Er was nog een selectie kazen erna met
een beste Pommard Village, om uiterst voldaan de koffie te nemen. Wat een
maaltijd vonden ze, als ze neer zaten op de sofa achteraf. En het was inderdaad
gedenkwaardig geweest, zeker drie sterren waard. En dan kwam de onvermijdelijke
vraag van Jane: Ugo, hoe staat het met je boek?
08-12-2018, 06:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-12-2018 |
Dag 92: Wat nodig is: een nieuwe renaissance. |
Maar hij ondervond dat alles op zijn
tijd komt. Zo was hij gelukkig in La
Langue hébraïque restituée van Fabre-dOlivet - hij zag dit boek liggen in
een etalage in de hoofdstad en had het zonder aarzeling gekocht - over de twee
basis-vertalingen van de Bijbel - de Septuaginta of de Griekse vertaling en
deze van Hiéronymus in het Latijn, de Vulgaat - te kunnen lezen wat hij altijd
heeft willen lezen, namelijk dat wat eigen is aan de geest geofferd werd aan
het zichtbare, en dat wat universeel werd opgevat, als persoonsgebonden (Adam
en Eva) werd voorgesteld.
Het betoog van Fabre-dOlivet komt er
op neer dat de geest van de tekst niet aan bod komt en dat het voor hem meer
dan duidelijk is, dat de inhoud van 3, 19 hem leert dat de mens terug keren zal
tot het geestelijk element dat het principe van zijn wezen is, à lélément
spirituel qui est le principe de son être.
En met de jaren zou hij ook Paul
Nothomb gaan lezen die in een schitterend betoog, handelend over de
onsterfelijkheid van de mens, tot het besluit komt, dat die bewuste goddelijke
veroordeling (vers 3,19) begrepen moet worden als een benedictie, want: je werd gevormd onsterfelijk en tot
onsterfelijkheid keer je terug. Wat heel wat anders is dan gij zijt stof en tot stof keert gij terug.
Beide vertalingen, deze van
Fabre-dOlivet en deze van Nothomb bedekken de idee die de traditie ons
voorhoudt en altijd heeft voorgehouden. Het uitzichtloze van 3, 19 wordt aldus
een tekst lijk een kathedraal, een tekst die een totaal andere waarde geeft aan
het leven en de mens optilt tot zijn ware dimensie, de dimensie van zijn geest.
Het is onweerlegbaar dat de auteur van
de Kosmogonie de tien eerste hoofdstukken van Genesis - wie hij ook moge
geweest zijn, ons meer had te vertellen over het fenomeen mens dan dat hij uit
stof was gemaakt en tot stof terugkeren zou. Neen, de boodschap had een
oneindig ruimere draagwijdte en situeerde zich op een totaal ander vlak. De
auteur wou ons namelijk duidelijk maken dat de mens ontstaan was uit de geest
van Elohim en als dusdanig conform was aan deze geest, misschien nog niet in
zijn huidig stadium, maar er naar evoluerend, er in potentie al aanwezig.
En, dacht hij, bij dit alles zou men
zich toch de vraag moeten stellen hoe de wereld, en dan niet alleen de Westerse
wereld, er zou hebben uitgezien indien de kerkvaders van in den beginne geconfronteerd
waren geweest met de onsterfelijkheid van de geest in plaats van met de
stoffelijkheid van het lichaam?
Men kan aldus stellen dat het
zwaartepunt van onze westerse beschaving gestoeld is geweest op feiten die nu
niet meer als aanvaardbaar worden aanzien en dat de huidige theologie in verband
met de zin en betekenis van de dood van Christus, heel wat ingewikkelder blijkt
dan de nog immer (stilzwijgend) aangeleerde opvatting voortvloeiend uit het
erfzonde-gebeuren van Adam en Eva. Echter, en dit wil hij benadrukken,
vermindert dit in niets de grootheid van Christus en van Paulus, integendeel,
het verheft hen als mens onder de mensen en als sterkend voorbeeld voor de mens
die een regel zoekt om naar te leven.
Hugo Claus zou nooit geschreven hebben
zoals hij schreef en over wat hij schreef ware hij niet verteerd geweest door
het dogmatische. Want het is overduidelijk dat al deze aarzelingen, met hun
echo in het krampachtig dogmatische, onze Westerse wereld hebben gebracht tot
waar we ons thans bevinden: losgeslagen en ontheemd, zoekend naar nieuwe
begrippen en nieuwe formules, vertaald naar onze moderne tijd toe, gekenmerkt
door een totaal nieuwe horizon die aanvaard kan worden zowel door gelovigen als
niet-gelovigen. Maar wie is het die in deze, in volle omwenteling zijnde
wereld, uit de massa op zal staan en gehoord zal worden?
*Fabre-dOlivet: La Langue Hébraïque restituée,Collection Delphica. Editions lAge dHomme 1975,(Facsimile). pag. XVII : Tout ce qui était esprit y est devenu substance,
tout ce qui était intelligible est devenu sensible, tout ce qui était universel
est devenu particulier.
**Paul Nothomb: Homme immortel , Albin Michel, Bibliothèque de
lHermétisme 1984, , pag. 51,Tu as été formé immortel et tu le redeviendras.
07-12-2018, 07:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-12-2018 |
Dag 91: De intelligente lezer van Umberto Eco |
Zondigt hij tegen de nederigheid als
hij nood heeft af te wijken van het dagelijks gewone om1: meer dan gebruikelijk
is, de richting van de geest te kiezen, als hij het heeft over zaken die een
domein belichten dat, gelukkig nog, velen onder ons de dag van vandaag
bezighouden? En nog, als hij dan de plof hoort van de steen die Umberto Eco in
eenzelfde kikkerpoel gooit, Eco die in een interview vertelt over:
Een
nieuw sociologisch verschijnsel: de intelligente lezer; een lezer die wenst
uitgedaagd te worden, een lezer die het niet langer pikt dat een auteur of een
uitgever hem als een halve debiel beschouwt en hem alleen maar voorgekauwde
fast-food lectuur voorschotelt ...*'
Al is er ook dit andere vers van Eliot
dat hij terughaalt uit het stripverhaal en een ander aspect van wijsheid
belicht: And what you do not know is the
only thing you know.
Is hier dan ook niet, zeer duidelijk
een soort morfische resonantie - Rupert Sheldrake - aan het werk en mensen, wier voelhorens antennes
zijn, deze resonantie opvangen kunnen?
Zijn taal is de taal van een ketter
wellicht - maar het deert hem niet het minst - als hij vooropstelt in dit
alles, in deze resonantie, deze echo onder de gewelven van de geest, de gouden
tekenen te zien van de werking, de stootkracht van een Energie die ons bespeelt
en zaken uitpuurt.
Dat hij, als Bernanos schrijft, que tout est grâce**, hij stellen mag
dat alles geest is en dat de zin
van het leven enkel gezocht kan worden in de richting die deze geest in zich
draagt.
Men kan zich terecht afvragen wat een
Jezus, maar dan de Jezus uit het evangelie van Thomas, ons in het begin van dit
derde millennium zou te vertellen hebben. Zou hij rekening houden met de weg
die de wetenschap ondertussen heeft ingeslagen om meer nog de nadruk te leggen
op de spiritualiteit in de mens die het teken is van de levende mens onder de
dode levenden. Al was het maar om een poging te doen, de liefde onder de
mensen, of het respect van de mens voor zijn evenmens, wat al heel veel is, via
een andere weg te bereiken?
Of, is wat hij schrijft woordkramerij
en ijdel gepraat en is het toch zo dat er slechts één wet is, de wet van de
onbaatzuchtige liefde, al heeft deze ons nog niet heel ver gebracht?
Het boek dat uit hem oprijst, lijk een
aalscholver uit het water, is een wanhoopskreet omdat hij bewust is dat zijn
essentie niet van stof is en dus niet tot stof keren zal. Laat dus Jahweh aan
diegenen die hem danken en loven, maar dat men hem toelate die Jahweh te
beoordelen van uit een totaal andere, kosmisch gerichte gezichtshoek: hij deel
zijnde van deze Kosmos.
Hoeft hij te zwijgen als alles in hem
roept naar een mens van een andere dimensie die hem bindt over alles heen aan
het Alfa, het begin van alles, en hem tevens positioneert op zijn weg naar het
Omega, het einde van alles? Zoniet is de dood, de donkere holte en niet de
lichtende eeuwigheid en heeft het geen zin verder te willen reiken dan wat
Steven Weinberg, wat Leo Apostel, wat zovelen met hen, in hun grote oprechtheid
hebben gemeend te moeten besluiten: hopen op het licht maar vrezen dat het de
duisternis zal zijn!
*
Zo is het dat hij, wat de Bijbel
betreft, met het zich ophopen van de jaren en het naderen van de dood, vers 3,
19 uit Genesis niet meer kan aanvaarden. Het is de uitspraak van Jahwe, na de
val van Adam en Eva, die als volgt, in de Willibrordus-versie, wordt opgenomen:
In het zweet zult gij werken
voor uw brood
tot gij terugkeert naar de
grond
waaruit ge zijt opgenomen
Gij zijt stof en tot stof keert
gij terug.
Wellicht is de zin ervan altijd over
ons heen gevloeid lijk water over de bergwand; maar men begrijpe dat deze
laatste regel van 3, 19 een totale veroordeling van de mens inhoudt: Gij zijt stof en tot stof keert gij terug.
Het is een vers dat een doek neerlaat over al ons doen en laten, over al ons
verwachten, een vers dat ons, van bij de aanvang, leert waar ons einde ligt en
waarbij met een zeker sarcasme, de mens wordt klem gereden.
Het schijnt hem toe dat dit een
vertaling is geweest om de tekst gemakkelijk te houden. Het zijn woorden door
de mens gesproken en niet door de Elohim van bereshit bara elohim. Want, dat ons lichaam, na de dood terugkeert
tot stof hoefde helemaal niet te worden opgenomen in een document dat men de
Kosmogonie van Mozes noemt, opdat elk van ons dit weten zou. Trouwens wat is er
van een Elohim die de mens creëert, zo gezegd naar zijn beeld en gelijkenis, -
dat enkel een gelijkenis in essentie kan zijn - om hem daarna opnieuw te
herleiden tot een handvol stof?
Zo, hoe kan het dan dat het sublieme
in de mens, de geest, of het wonder van het wonder zoals te lezen
staat in het, jammer genoeg apocrief gehouden evangelie van Thomas, zo maar met
enkele woorden vergruisd wordt. En verder nog, welke boodschap hebben we aan
dit : gij zijt stof en tot stof keert
gij terug, deze totaal negatief geladen grondregel waarmee de Westerse
mens geconfronteerd werd en wordt.
Het is nochtans meer dan
waarschijnlijk dat de eerste tien hoofdstukken van Genesis een Egyptische
oorsprong moeten gehad hebben. En steunen alle Egyptische bronnen zich niet op
een geloof in het eeuwigheidsbeginsel in de mens. Ideeën die we terugvinden in
de tradities van alle volkeren uit de oudheid en die ons een sfeerbeeld geven
van de spiritualiteit en de religiositeit van toen. Het verbaast hem dan ook,
in dat fameuze vers 3, 19 een uitspraak te lezen die niet alleen niets nieuw
zeggend is maar dan ook nog diametraal dat sfeerbeeld benadert.
Aldus was het maar al te evident dat
hij zich vragen ging stellen over de juistheid van de termen van 3, 19. Het
scheen hem toe dat de Zeventig te ondoordacht waren geweest in hun vertaling
van het Hebreeuws naar het Grieks en dat hun bedoeling was geweest, de tekst
afgestemd te houden op het zichtbare zodat ze geen oog hebben gehad voor het
esoterische karakter ervan, om maar niet te zeggen dat de vertalers niet bij
machte waren de ware boodschap te begrijpen.
*Umberto Eco:
Een nieuw sociologisch verschijnsel, de intelligente lezer Schrijven is wandelen in een Doolhof. De
Standaard van 21 en 22 januari 1995. Bijdrage van Peter Jacobs en Mark
Vlaeminck.
**Georges Bernanos : Journal dun Curé de
Campagne.
06-12-2018, 07:49 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-12-2018 |
Dag negentig: T.S.Eliot en Marc Sleen |
Hij wandelt in het bos van zijn jeugd
zoals hij wandelt rond de vijver van Johan, zoals hij, bij valavond, bladert in
zijn dagboeken. En vandaag - zegge op het uur dat het gebeuren moest - struikelt
hij over een ingekleefd dagbladknipsel uit het Nero-stripverhaal*:
O,
lees jij ook Eliot?
Hij
is mijn livre de chevet, hij is onbeschaamd elitair; een mijlpaal in de
wereldliteratuur is zijn Four Quartets.
En deze versregels, in wolkjes, gevolgd
door wat hij zo dikwijls al heeft herhaald en beklemtoond, de zovele jaren dat hij
Eliot leest en hem citeert: The only wisdom we can hope to acquire is the wisdom of humility:
humility is endless.
Wie, denkt hij, zorgde ervoor dat ik
ooit, in heel bijzondere omstandigheden, het werk van T.S. Eliot heb leren
kennen en dan, waarom heb ik dit knipsel hier bewaard, is het opdat ik het
vandaag, nu ik het meest nodig heb,
terug zou vinden en zou overnemen in mijn manuscript om beter nog te
zeggen wie ik ben?
Want, Is hij ook niet schaamteloos
elitair en, is het boek dat zich schrijft, wel een bewijs van nederigheid; is
het in twijfel trekken van wat men toeval noemt en het laten uitschijnen dat er
iets anders in het spel is, of zijn elitair zijn want dat is hij is dit wel
een voorbeeld van nederigheid?
Hoe komt het dat hij vandaag dit
Nero-verhaal terugvindt, bestaat er ook een onzichtbare band tussen al degenen
die T.S. Eliot in hun hart en vooral in hun geest dragen of, wat nog hechter is,
kan het dat we gevolgd worden van uit de toekomst?
Zoals hij destijds verbaasd was de
verzen van Eliot te vinden in het stripverhaal van Marc Sleen, is hij nu even verbaasd
dit knipsel terug te vinden precies het uur dat hij het nodig had het te
vinden.
En dan wat het nederig zijn betreft, is
het ook wel nederigheid te spreken over al wat hij las en heeft opgeslagen; is
het nodig dit alles te etaleren en te gaan vermengen met wat er zich binnen in
hem afspeelt of, anders gezegd, zijn kennis te gaan versieren met flarden uit
zijn jeugd, uit zijn liefdesleven zoals hij herhaaldelijk heeft gedaan de
voorbije dagen en maanden?
Is het wel nodig zich te tonen zoals
hij is en dan uiteindelijk toch nog het aller intiemste te verbergen, en
vooral, het alledaagse dat van ons allemaal is, weg te laten: niet schrijven hoe
hij opstaat en hoe hij ontbijt en al wat er op volgt, hoe hij wegrijdt met een
laatste zin in zijn hoofd - soms een eerste - die blijft terugkomen, zelfs al
verdwijnt hij soms voor ogenblikken, maar hem bij blijft waar hij ook gaat of
wat hij ook doet?
Het is wel niet zoals bij Rubinstein
die opstaat met het pianoconcerto van Chopin in zijn hoofd; ontbijt, telefoons
ontvangt, en ondertussen in zijn onderbewustzijn, het concerto verder speelt om
het, naar het einde toe, zo vertelt hij toch, terug bewust op te nemen in zijn
gedachten.
In feite, het verschil is niet zo
groot, ook hij schrijft verder zonder pen in de hand; hij ook ziet, al is het
soms aarzelend, hoe of langs welke weg hij verder moet. Als hij dit zo optekent,
is dit dan wel een vorm van nederigheid en heeft hij aldus, nog niet de
wijsheid opgedaan om te zwijgen wat hij meent te moeten zeggen?
Het zijn zovele vragen die blijven
komen waarop alleen de tijd zal antwoorden. En, hij schrijft de tijd in, zonder
enige rem te aanvaarden. Hij doet het in de eerste plaats voor zichzelf om te
weten waar hij staat, vanwaar hij komt en waarheen hij gaat. Hij doet het ook
misschien, nu de beschreven paginas zich opstapelen, opdat hij zou kunnen
zeggen: hiermede gaat mijn geest de eeuwigheid in, er kan me dus helemaal niets
meer overkomen.
Vooral dan de indruk te hebben dat
zijn leven niet nutteloos is geweest, dat hij eruit gehaald heeft, spiritueel
gezien, en daar komt het op neer, wat er voor hem uit te halen was. Hij heeft
steeds de drang gekend vooruit te willen in al wat waarheid kon zijn of worden.
Steeds maar een stap verder willen zetten dan tot waar, om het even welk boek,
hem bracht. Zijn ganse leven, vrienden, boeken, voorvallen te confronteren met
elkaar en uit deze confrontatie zijn inspiratie te halen om die stap naar meer
te kunnen zetten.
Vandaag is het Marc Sleen over Eliot,
gisteren was het Daniël, de beeldhouwer, over de formule van Einstein, zelfs al
is het slechts een kleine stap in meer geweest en zelfs al hebben anderen er
grotere gezet, dan toch kan hij het niet verzwijgen verheugd te zijn over wat
hij presteerde; hij, Ugo, nu tronend in een droomwoning, zijn huis in de
woestijn, beseffend dat het soms buitengewoon was er te vertoeven.
En nu, nu hij er bijna elke dag voor
een paar uren aanwezig is, ook de vijver van Johan waar hij van dichtbij het
wonder van de natuur kan zien en voelen en tezelfdertijd - Max Wildiers wist
dit maar al te goed, zoals hij al schreef - vertoevend in het gezelschap van
zovelen die zoals hij, een boek hebben geschreven of willen schrijven waaraan
ze dag na dag, maand na maand, misschien jaren, misschien een leven lang,
hebben gewerkt; steeds maar volhardend, met hoogtes en laagtes; steeds verder
werkend, soms met de moed der wanhoop omdat ze vonden bij het ontwaken, dat ze
in het ijle aan het schrijven waren.
Maar, wat of hoe ook, vandaag is er in
zijn leven, dit boek in wording dat hij, zoals elk boek, lijk een steen in de
kikkerpoel wil werpen. En, is het wel zo, Eliot, dat de ene wijsheid die we
verwerven kunnen, deze van nederigheid is; komt dit niet neer op het toezien en
laten begaan hoe de mens stilaan wegzinkt in de poel van een afgelijnde
alledaagsheid, een gemeten kleinburgerlijkheid wat zijn spiritualiteit betreft?
*Over
het Nero stripverhaal.
Het
betreft strips 125 en 126 in De Standaard van 21 april 1993, en het gaat over
de ontmoeting van Adhemar met Wonderboy, op de daktuin s zomers verkies ik op de daktuin te studeren met aan hun voeten, Wonderboys boeken zoals:
A. Gore Jr, W. James, Amerikaanse Psychologie, H. Longfellow, The Beffroi
of Bruges, Samuel Beckett.
En
dan, de genie van Sleen: in een stripverhaal: Adhemar die een boek van T.S. Eliot
neemt de tekst in wolkjes - en vraagt: O, lees jij ook T.S.Eliot?
En
Wonderboy: Mijn lievelingsdichter, mijn
livre de chevet. Four Quartets van Thomas Stearns (1888-1965) is nooit ver uit
mijn buurt. Het is een hoogtepunt uit zijn poëtisch oeuvre
Maar ook een mijlpaal in de
wereldliteratuur. Hij is onbeschaamd elitair. Herinner je uit East Coker: in order to possess what you do not possess,
you must go by the way of dispossession.
En, voegt Adhemar er aan toe: And what you do not know is the only thing
you know.
Meesterlijk!
antwoordt Wonderboy: The only wisdom we
can hope to acquire is the wisdom of humility: humility is endless.
Mooi!
Een spelletje schaak?
Graag.
05-12-2018, 06:20 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-12-2018 |
Dag 89: Het prille van de lente. |
En, waarom zich zorgen maken over het
lot van wat hij schrijft? Er zal zijn wat komen zal, het heden zal heden zijn
in de toekomst en verleden worden. Hij houdt niets in de hand en hij kan niet
beter dan de wijze waarop hij zijn woorden neerzet en waarover. Dit is het en dit
blijft het en hij moet er verder mee, het is de adem van zijn dagen.
En ook, en ook hij heeft gezien dat de
mossen die hij meebracht uit het bos, de kleur krijgen van levende mossen, dat
het takje met een rode zaadbol dat hij knipte van de rozelaar, in de warmte van
de kamer, aan het botten is, en nog meer, toen hij even buiten was in de tuin,
gezien heeft dat het kleine, ontheemde plantje génépi
uit de bergen, dat verslagen de winter was ingegaan, terug tot leven komt.
Het minuscule, maar daarom niet minder
grote leven dat herneemt op de tafel buiten, in die blauwgelakte Chinese kom en
ook het leven dat herneemt in zijn geest, in zijn hand over het blad, in zijn
bloed wellicht, in zijn vreugde, in zijn geloof in wat schuilt in de mens.
Bouw
met je dromen een huis in de woestijn alvorens een huis te bouwen binnen de
stad, schrijft Khalil Gibran. Hij weet niet
precies wat hij hiermee bedoelt, maar hij zal verder leven in die droom van
hem, kijkend en luisterend naar dat minuscule leven dat herneemt in zijn mindscape waar hij binnen wandelen kan,
in zijn Varykino, om er dat ene grote boek te schrijven waaraan hij, zoals
Pasternak, zijn hele leven werken zal.
Nadien zal hij weten dat alle plaatsen
goed waren om te schrijven, dat elke plaats een huis in de woestijn kon zijn.
Maar van in die jeugd van hem, kende hij de overtuiging dat hij in die
droomkamer van zijn droomwoning een boek zou schrijven.
En toen hij Johan Daisne las, en
vooral dezes Trap van Steen en Wolken,
zag hij zich liggen in die kamer met de vrouw die hij lief had, op een schapenvacht
voor de brandende haard. Terwijl de meubels toekeken op hen, de boeken onder
elkaar aan het fluisteren waren en de vele voorwerpen aan het wachten, om te
zien hoe ze hand in hand er lagen, de schijn van de vlammen over hen. Zwijgend
met misschien Bach of met Mozart of met Albinoni, of welke muziek ook, je te veux van Satie misschien.
En dit beeld en de talloze andere
beelden uit zijn jeugd mengen zich nu, vloeien door elkaar: hij is de knaap van
twaalf, hij is achttien jaar, hij is er dertig, hij is elke ouderdom ineens en
bemint terug. Hij leest in zijn herinneren alle boeken die hij las, en een zin
komt terug het vers van Poesjkin dat hij gebruikte voor zijn eerste antwoord
aan John: Zing zwaluw, zing, zing mijn
hart tot rust. Hij hoort het fezelen van de zwaluwen op de
elektriciteitsdraden, laat in de zomer, om op een dag de draden leeg te zien,
de velden wachtend op de herfst.
*
Hoe leven we, hoe komt het dat wat zo
intens was, zo wijd uitgestrekt, vol bloemen en zon, vol leven, in één ogenblik
plots verdwenen lijkt, ordeloos dicht gegroeid, veldwegels en grachten?
Of waar begint ons eigenlijke leven of
waar de werkelijkheid die we niet meer aankunnen eens de droom verdwenen. Hoe
ervaarde Ernst Jünger het, hoe ervaren we allen onze jeugdjaren als we
vaststellen dat van al wat was, zelfs niet meer het landschap overbleef, zodat
men zich afvragen moet of er wel een jeugd is geweest, of er wel een knaap is
geweest, die boeken las in het ovenhuis, of er wel de geur is geweest van
versgebakken brood of er wel de stemmen zijn geweest van spelende kinderen op
late zomeravonden, geluiden van het rijzen van de sneeuw tussen de bomen, het
kraken van het ijs op de dicht gevroren vijvers van weleer.
Was het er of was het er niet, het
maakt vandaag niets meer uit, je leeft het leven dat je houdt, het voorbije is
voorbij en is bijna pijn geworden. Je kunt het nog oproepen, het komt nog terug
in flarden, in korte losse stukken en soms zink je erin weg, blijf je erin
hangen en wens je er niet meer uit los te komen.
Soms is dit zo en soms is dit zo niet.
Soms wil je weg naar de veiligheid van vroeger als alles ophield bij vader en
moeder, en soms is er het knallende leven, het onbezorgd bijeenzijn onder
vrienden, het bed met de vrouw die je liefhebt, zijn er de kinderen.
Dagen gaan erover, de seizoenen, de
jaren en soms zijn er, lijk kleine wonderen van tederheid, waar je hart zich
breekt als je hun handen houdt, hun stemmen hoort, zijn er de kinderen van je
kinderen.
De lange weg die o, zo kort is
geweest, zo ongelooflijk kort als samengebald in één pagina, opgerold tot een
bolletje papier dat je in de hand houdt en zo weg gooien kunt in de papiermand.
Of, op dagen zoals deze, uren schrijvend, uren over zijn blad gebogen als je,
bij het laatste licht het nog even openrolt en een deel van het blad plat
strijkt om te herbeleven wat er geschreven staat, omdat het soms toch zo groot
is zich even te herinneren.
04-12-2018, 07:08 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-12-2018 |
Dag 88: Hoe we bestaan en soms niet bestaan (2) |
Zo, deze morgen kwam hij wakker op één
heldere ster, pal in het zuiden, een of andere planeet, een god gelijk, Athena,
Ares, Zeus, er zijn er zovele om op te noemen. Maar ze dragen geen boodschap
meer, ze dragen geen lichtende inhoud meer, geen begeestering; geven je geen
adem om verder te gaan met wat je begonnen bent. Afgesloten van hun inspiratie
ben je niet véél meer, ben je de moedeloosheid zelf, juist nog goed om weg te
duiken in je schelp en er te blijven, wachtende op hem die komen gaat. Je roept
hem, je kreunt dat hij je nemen zou, je waagt het zelfs het te schrijven omdat
je weet dat, wat komen gaat, geen hoop meer draagt. Illusies uitgedoofd ben je
de vijver waaruit het water is weggevloeid, de vissen dood, de waterplanten
verdord, de troosteloosheid van blote aarde met barsten erin, met stukken
wortels van oude bomen, eeuwen al vergaan, ontheven van elke mogelijkheid tot
leven. En als je er komt: elke weerspiegeling van bomen en luchten verdwenen.
Enkel nog een donkere vlek aarde waar je niet meer heen zult gaan om je te herinneren
hoe het ooit was.
Illusies op leeftijd hebben geen
armslag indien negatief uitgevallen, hebben geen mogelijkheid meer je te
herbronnen en je op te stellen als de natuur in de vroege lente. En dan zit je
knel, je boxing spirit knocked out,
uitkijkend naar de enige uitweg die je nog overblijft. Welke ster of welke
planeet ook voor het venster, het is deze van je eeuwigheid. Je klampt je er
nog aan vast voor een tijdje, om daarna los te laten wat je loslaten wilt en te
verdwijnen. Een man zonder illusies is er rijp voor.
Dit is het donkerste van wat hij ooit
geschreven heeft en hij heeft niet de wil er uit op te staan. Hij heeft
verkeerd geleefd. Zelfs de batterij van zijn uurwerk laat het afweten.
*
Het is de stagnatie die binnen sluipt. Het gevoel
bezig te zijn met een gevecht tegen het woord. Een roep in de woestijn om zijn
bestaan te verkondigen en tevens zijn geloof in iets dat hij niet zo maar
bepalen of omschrijven kan. Maar toch te verkondigen, zijn hunker naar
onsterfelijkheid die in hem uitgestrooid ligt, die zijn geest doorkruist en
waarin hij de moed heeft te geloven. En, in feite, waarom?
Dit alles was stilte geworden, de
stilte van het huis als de avond valt over de tuin en het deemstert in de
bomen. En in de dag alle gedachten weggezogen en een gevoel van geen vertrouwen
meer in wat hij was, in wat hij deed, bijgehouden in wat holle woorden.
Geen boek geopend, geen dagblad
ingezien. Geen bezoek, geen teken van leven tot hem gekomen. Niet gezien hoe de
tuin reageerde. Het niets over hem. Geslapen of niet geslapen, denkend soms aan
de eerste paginas van het boek van Elio Vittorini dat op zolder tussen de vele
andere boeken moet liggen. Maar hij zoekt het niet op. Hij weet dat de zin niet
past omdat Vittorini het heeft over de mensheid die verloren is en omdat hij
misschien wel het geloof in zichzelf heeft verloren maar nog niet zijn geloof
in de mensheid, alhoewel?
Hoewel hij weet van de wereld dat
mensen op dool zijn, leven in erbarmelijke omstandigheden die de dood betekenen
van de geest in hen, terwijl er zovele zijn, die het desondanks wagen met een
glas champagne te verschijnen op het scherm dat niets verborgen houdt.
Hoewel hij weet van de vele plaatsen
waar kinderen wenen van honger, waar zieken en gewonden sterven van ontbering
en anderzijds op hetzelfde ogenblik in de tijd, waar er gefeest wordt en
etensresten worden afgevoerd. En dit alles op een zelfde aardbol die zich keert
en wentelt alsof miserie en verspilling, oorlog en pollutie, dood en leven,
helemaal niets betekenden en wellicht helemaal niets betekenen als men verder
de toekomst in kijkt, waar de rimpels van de mens in-wording zich zullen
effenen. Daarom gelooft hij nog altijd in il
genere umano, gelooft hij nog in de mensheid.
Hij haalt dan toch het boek van de
zolder en hij leest: la vita in me come
un sordo sogno, e non speranza, quiete en hij denkt, ook in mij is thans
het leven lijk een doffe droom, is er geen opening naar hoop, is er stilte. Of
er nu een boek in meer ligt of het boek blijft bestaan in potentie, welk
verschil maakt het uit. Is het niet beter alles te houden zoals het is: al wat
geschreven staat en hoe het er staat, weg te bergen op de onderste plank van
zijn boekenkast. Zal dit niet minder pijnlijk zijn dan ongelezen te liggen, of
misschien even aangeraakt en doorbladerd en terug neergelegd, om dan na verloop
van tijd - de levensduur van een boek is nu drie maanden hoorde hij - te
eindigen in een second-hand book shop?
Eens te meer had het bevreemdende van
het schrijven hem geraakt. Hij kon er niet van los, kon er niet omheen. Het was
nog niet het bevreemdende van Vittorini die met kapotte schoenen door de
regenstraten loopt in een sordo sogno.
Hij heeft nog de bescherming van het huis, loopt nog niet in natte schoenen,
heeft nog niet het geloof in de mensheid verloren.
En dan
is er ineens een stukje zon, daar waar Vittorini de zwartste zinnen van
zijn oeuvre schrijft vindt hij de zin van Rilke op een stukje papier, vroeger,
erin gekleefd: Zal je nog wel slapen
kunnen als ik me niet meer als een lindenkroon ver-fluister over jou?
Ugo, denkt hij, Ugo, man, wanhoop dus
nooit, er is altijd een boek dat zal opduiken, een gedicht dat je wakker
schudt, een vriend die je ontvangen zal, een idee waar je, je over ver-fluisteren
kunt. Een idee die je uitrollen kunt zoals de merveille-deeg die je maakte in dat dorpje in de Valais op
regendagen en uitstreek in papierdunne velletjes die je daarna in stukken
sneed, een handpalm groot en vallen liet in de pot met kokende olie, waarin
deze onmiddellijk opzwollen in de meest grillige vormen.
Een zin om uitgerold te worden is een
goede zin, en een goede zin is lijk goede deeg, is lijk een reddend gedicht van
Rilke.
03-12-2018, 06:26 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |