 |
|
 |
|
|
 |
11-06-2019 |
Gedicht IV |
Je schrijft of je schrijft niet,
er is geen alternatief.
En als je schrijft is er de wereld buiten
en de wereld binnen, verinnigd in elkaar.
Je loopt over de velden, je loopt
de bossen in. Je zit neer aan de vijver
en je leest er een oud boek,
de bladen van wijsheid los gekomen,
vergeeld en je denkt het boek te zijn,
te worden.
.
Je bent in de bergen, je bent aan zee,
je bent er zelfs als je er niet bent,
ben je op alle plaatsen waar je ooit waart.
Je vermenigvuldigt je telkenmale
met de persoon die je bent, als met deze
die je niet bent maar die je wel zou willen zijn,
bezeten als je bent, stof door de geest bevrucht.
En wat is van jou is van de wereld
binnenin en niet van die van buiten.
.
En al dit, mijn vriend,
is het maar om er te zijn,
om er wat rond te lopen, er op neer te zien
onverrichterzake?
Zo, je schrijft of je schrijft niet,
en als je schrijft is er het transcendente
waarin je binnendringen wil, het grensverleggende
omdat je weet dat het
de eeuwigheid is die je omkranst
van kop tot teen in al je woorden.
Je schrijft omdat in jou de hunker is
die al wat leeft in jou, versterkt, verlengt
tot buiten de tijd, tot buiten de ruimte:
het er nog niet zijnde is wat je nog
over blijft, het laatste van het avondlicht
al voor het sluiten van de ogen.
Je geest alsdan zich mengen zal met wie
je immer samen waart.
Zelfs al ken je het nog niet, het zal
je gebeuren zijn nu al boven jou geprojecteerd,
tot in Orion.
11-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-06-2019 |
Vooraf |
Zeg ik jullie dat ik uit mijn dagelijks ritme werd gelicht, dat ik niet meer schrijven kan zoals ik het gewoon was te doen. Ik had de mogelijkheid mijn blog voor te bereiden, een dag, twee dagen zelfs ervoor, al naar gelang de omstandigheden. Hij stond geboekt op mijn harde schijf. Ik had hem maar te kopiëren en over te brengen naar de Centrale Computerwanneer het me paste.
Sedert een week gaat dit niet meer. Ik moet hem rechtstreeks schrijven op het blad van de centrale PC, en dit eist te veel ongemakken, geeft me niet voldoende tijd, toch niet de tijd die ik nodig heb en blijf nodig hebben. Zo gemakkelijk het vroeger was, zo moeilijk is het nu.
Het ergste is, het blokkeert, het ontneemt me de vreugde die ik had een blog te schrijven. Nu is het een last geworden, meer dan ongezellig.
Mijn gedicht van deze morgen, zie verder, is een bewerking van een idee van vroeger. Ik weet dat het niet vloeiend is, niet zoals ik het wou.
Een gedicht schrijft je zo maar niet, het is telkens een voorontwerp waar nog moet aan geschaafd worden.
Het is dit laatste dat het mist en ik voel me er niet goed bij. Niet zoals ik willen zou.
10-06-2019, 07:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Wat indien ik nimmer |
Gedicht drie
Wat indien ik nimmer de Bijbel had gekend
en God niet had gezocht niet,
wie Hij was of ook maar wezen kon?
Wat indien ik nimmer Dante had gelezen,
Cervantes noch Chateaubriand,
geen bloem gezien, geen boom gehouden
alsof het een broeder was;
de zee niet had gekend, de golven
opgevolgd, de witte randen
nagelaten op het strand,
liefst in de morgen, als het licht
aan het opstaan is.
De bergen, roze in de avondzon,
de stem ervan, de roep om er te keren,
wat indien ik nimmer.
Niet getracht had te doorgronden
de tijdloosheid van sterrenconstellaties
en geweten had dat ze bewegen
tot in de oneindige oneindigheid.
Welke mens was ik geweest?
Geen Mozart had gekend, geen Beethoven,
geen Mahler of geen Yanàcek,
En dan, hier niet gelezen wie
Van de Woestijne was, wie
Streuvels, wie Gilliams, Pasternak
of T.S. Eiot was, wat indien?
En de schilders niet genoemd,
de beeldhouwers, niet de bouwers van onze
gotische kathedralen.
Had ik dat alles niet gekend, niet geweten
waar had ik gestaan, de mond gesloten,
de ogen dicht en niet gezien
hoe groot hier alles is, hoe krachtig
alles in elkaar verweven
tot mijn lichaam toe erin begrepen,
Hoe geordend wel de orde is
van quark en elektron
al begrijpen we er weinig van
de orde is er toch, van wie
we enkel gissen kunnen
hoe en van waar gekomen.
Maar wat we wel weten, wij erin
vastgezet, tot orde in onze genen.
En wie ik niet vergeten mag, is Bach
dan nog, die ik beluisteren kan
tot in het transcendente van wie hij is,
want leven doet hij nog, hij is Bach
gebleven hier, hoe we het ook schrijven?
Hoe, mijn God - al weet ik niet wie je bent
of waar je, je ook geborgen houdt -
hoe, had ik het ooit geweten
als George Steiner schrijft, vertaald dan nog:
La mort, je le sens,
sera chose intéressante.
Niets, eraan toegevoegd, niets ervan
weggenomen, maar zeker toch gedacht
het kan, het zal, het staat geschreven.
Het weze zo.
10-06-2019, 07:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-06-2019 |
De Stiltes |
05 juni
De stiltes.
Van Bernard Dewulf in het DS
Weekblad van De Standaard (1-2 juni), een heerlijk stuk proza - poëzie bijna -
over de Stilte. Wie het las zal er even bij stil gestaan hebben, zal gedacht
hebben hoeveel stiltes er wel zijn in onze taal en hoeveel er nog kunnen aan
toegevoegd worden.
De gedachte aan de stilte leidde Dewulf naar een mooi boek met
prachtige gedachten over regen en stilte. Een boek van de, in zijn late
jaren blind geworden John Martin Hull (1935-2015) voor wie de stilte natuurlijk
heel anders is.
Dewulf schrijft hierover en ik citeer hem:
In zijn blinde bestaan speelt
regen een cruciale rol. Regen is zijn licht. Zelfs de stilten tussen de
druppels helpen hem om de dingen om hem heen te horen - en dus in zekere zin te
zien. En kon het in dat licht, verzucht Hull, maar eens regenen in de kamer.
Sprekend over de stilte dacht Urbain Dewulf aan John Hull en hem
lezende ik, ik dacht aan twee personen terzelfdertijd: vooreerst aan mijn goede
vriend, Albert Schrever die er een gedicht over schreef met de prachtige titel,
Stilte is een zeldzaam kruid, en, ze is muziek zonder geluid. Een
mooi poëtisch aanvoelend gedicht in eenvoudige, maar veelzeggende woorden, geen
fiorituren, niet hoogdravend maar begrijpend zonder omwegen hoe hij de stilte
aanvoelt en wat ze betekent voor hem. Het gedicht werd tegelijk op twee
plaatsen bekroond met eremetalen en in een plaats leverde het hem zelfs de
titel op van dorpsdichter.
Maar Ik dacht ook aan het op vele plaatsen totaal tegengestelde: hier,
de stilte die José Saramago (1922-2010) uitbazuinde: Dios es el silencio
del universo y el hombre, el grito que da sentido a ese silencio.[1] God is de stilte van het
universum, de mens is de kreet die zin geeft aan het universum.
Hij heeft het niet over de stilte van God, maar over het zwijgen
van God, een verwijt eigenlijk die hij toestuurt aan de God van de Kerk die, zoals Saramago zelf, gewrongen zit in
dogmas.
De stilte van de God waar hij het over heeft, is ook het euvel van
Saramago die zich blind staart op wat de Kerk altijd, en nog, ons heeft geleerd
over de antropomorfe God. Op zijn tachtigste zag hij hem nog altijd zoals hij
hem zag in zijn jeugd; hij bleef de Kerk bestrijden. Laat ons zeggen dat hij
als schrijver nog altijd niet de Verlichting had gekend. Nochtans oppert hij
dat de mens, el grito is, de kreet, de schreeuw van het Universum.
De Mens, is er dus, als ik zijn woord correct interpreteer, als de
stem van het Universum, is er omdat het Universum wou dat hij er was. Of anders
gezegd, de mens is er omdat het Universum er is en vice versa, het Universum is
er opdat de mens er zou zijn. Wat een belangrijke verklaring is waar, voor
Saramago, een god niet aan te pas komt. Er is enkel voor hem de mens in en van
het Universum.
Maar daar stopt het even en begint het opnieuw, want nu stelt zich
de vraag: hoe is het Universum er, is
het er zuiver als materie, zo maar ontstaan uit het niets, uit het nada?
Como escribí en horas de vana interrogación metafísica, heeft hem het
metafysisch onderzoek niets opgeleverd; is hij er uitgekomen
zoals bij er is binnen gegaan - wat me verbaast - blijft hij getekend door zijn
ijver, de Kerk, haar leiding en haar leer te bestrijden met het woord. Maar
veel verder gedacht heeft hij niet. Hij is gestopt waar hij had moeten
beginnen.
Saramajo leed aan een andere blindheid dan deze van John Hull. Ik
denk niet dat hij de stilte, welke ook, hoorde of zelfs zocht.
[1] José
Saramago: El Cuaderno, textos escritos para el blog, septiembre de 2008 -
marzo de 2009. Traducción de Pilar del Río, Alfagura 2009.
09-06-2019, 20:46 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Gisteren en vanmorgen |
Vooraf:
Ik word oud, ik voel me verslagen als de techniek me overstijgt, als ik de dingen die ik dacht meester te zijn niet meer meester ben en ik, zoals gisteren was, een tekst geschreven heb in alle haast om er uit te komen. Een tekst te onverzorgd, zoals bleek achteraf, en ik getracht nog heb te redden wat er te redden viel als het te laat al was.
Maar als je schrijven moet, de slaap nog in de ogen, als je, je openen moet voor de vrienden lezers die op je wachten, heb je de tijd nodig om alles op orde te brengen; te overleggen met jezelf of wat er staat waard is er te staan. En wat als je die tijd niet hebt, hoe komt over wat je achterlaat? Niet veel meer dan rode kaken.
Het is niet vol te houden zoals ik thans werken moet om tijdig in de morgen klaar te komen, te zeggen wat ik te zeggen heb, zelfs als het heel weinig is, als het klinkt zoals een SOS - Sikkepit Oorlogsvloot Sikkepit wat ik me herinner van bij de scouts - een noodoproep voor het verdwijnen in de zee van het ongemak dat het schrijven zijn kan. Moet ik dus andere middelen gebruiken op goed valle het uit, een gedicht schrijven dat na het vorige, nog de echo ervan draagt, maar toch anders wil zijn. Zo deze morgen van 9 juni:
Gedicht, noem het gedicht twee.
Hoe ver kan ik terug, wat wil ik
erover kwijt en in welke toverwoorden,
gezegende of vermaledijde
van al dat was en langs vele wegen
leidde tot waar ik nu ben aanbeland.
Waar mijn jeugd, de rozenvelden,
de bossen en de bomen, de vijvers
en het eendenkroos, de lisdodden en bovenal,
de bloemenweiden en als ik er was
met haar, zij met stuifmeel bestoven,
waar ze lag, de eksters krijsend er boven.
Hoe ver kan ik terug en aangekomen
wat wil ik erover kwijt en wat niet vooral?
En luisterend, de wolken die verschuiven
door hoge winden opgejaagd, de stilte,
van het rijpend koren, de leeuwerik
van vroeger hoog er boven,
hij altijd even hangen bleef en, wat weet ik nog
dat ik achterlaten wil op deze plaatsen hier.
Gefocust op vader: de vlucht wilde ganzen,
het oude jachtgeweer, het schot, een pluim
die neder daalde voor ons voeten.
Meer was het niet of toch, die winter
het was oorlog toen, bij de stand van Orion
en Sirius en het sneeuwde, in het bos,
hij en ik, een eik gezaagd, te zwaar voor mij
om hem te dragen.
Orion mijn sterrenbeeld zou blijven
alsof het daar was dat, zoals het voor de farao was,
ook mijn bestemming lag.
En op andere dagen, het sneeuwde nog,
vlokken op haar lippen neergekomen
en dacht ik aan de zomer
en aan de eerste lijn van een gedicht.
Of in september, al voor het licht
opkwam in het bedauwde gras
van paddenstoelen, de witte vlek.
Zo, hoe ver kan ik terug naar wat o,
zo intens toen het leven was.
En als het gelezen wordt, niemand weten zal
hoe toen ineens de zon doorheen de nevel
brak, droppels diamanten uitgestrooid,
zei vader toen: 'het licht, mijn zoon,
het is de stem van God en uit zijn licht
zijn we geboren.'
Later zou ik Lorca lezen en weten
wat ook de poëet erover dacht.
Ik schrijven blijf omdat alles zo doorzichtig
is geworden, zo vaag, ik kom er zelden nog.
Terug genomen zijn deze woorden,
een handvol maar van wat overbleef
en dat ik kwijt wou nu;
Maar al het andere dat bewegen blijft,
roerselen van elektronen
die ik meenemen wil in late beelden
en niemand meer om te beroeren, alle
stemmen uitgedoofd als ik wegglijden zal,
de laatste morgen tegemoet.
Niet meer zo ver af.
09-06-2019, 08:03 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-06-2019 |
Winden |
Hoge krachtige winden waren het, spookgestalten die in de nacht het huis bleven bezoeken en hem wakker hielden alsof hun gebeuk stemmen meevoerden die als zuchten waren. Hij wakker lag en luisterde naar wat ze te vertellen hadden, en dat van veel vroeger was. Toen hij, op een late avond midden in de week, hij was naar een operette geweest in W. een stadje dichtbij - in die tijd was 4 à 5 km te voet een gewone zaak, in de hoop zij die hij lief had er te zien, wat niet gebeurde. De muziek van Lehar was uitgelopen, en het was op het randje van de nacht als hij naar huis keerde. Het stormde, een wind die hij zelden geweten had waar hij doorheen moest en het was volle maan. De wolken schoven met hoge snelheid over de huizen in de straat, nu en dan de maan bedekkend.
Het was ineens een lange weg terug, normaal geen hinder, maar nu was het een gevecht tegen de wind in die hem omhulde en langs alle kanten op hem inbeukte. Hij besloot een kortere weg te nemen, een pad dat eerst door de velden liep maar dan ineens het bos indook. Het bos dat hij kende dacht hij, maar hij kende het niet. Eens hij onder de bomen en tussen het lage houtgewas doorliep, kwam hij terecht in een warboel van takken die door elkaar zwiepten zoals hij zich nooit had ingebeeld dat zo iets kon. Het waren levende wezens geworden, gestalten die hem bestookten, die schreeuwden, die hem in sloten in hun geluiden waarin hij als meegezogen over de weg zweefde, als opgetild en terug op de grond gezet.
Het was hels, hij trachtte het op een lopen te zetten maar het was alsof het bos één grote hand was die het hem belette. Hier en daar was er een klaarte in het bos, dat een van oudsher bos was, zonder al te veel wegen er doorheen, een klaarte waar hij even tot rust kwam, even herademde met de schuivende wolken boven hem en het zicht van de volle, bolle, lichtende maan die verdween nu en dan en keerde: schaduwgestalten die oprezen voor hem en terug verdwenen.
Gestalten die hem grijpen wilden, vasthouden, neerdrukken en bedekken met handen die holtes waren. Hij schreeuwde het uit, overvallen door angst, een grote bittere zwellende angst die hem in zijn greep hield. Hij struikelde, hij dacht er goed te liggen, veilig,vast en stevig, lang uitgestrekt. Aan zijn lippen de geuren van aarde en mossen, van rotte bladeren, van zwammen en eikels en dennennaalden.
Hij is er lang blijven liggen in de warme aarde. Leefde hij nog, was hij ook bos geworden?
Lang erna, de winden uitgeraasd, is hij opgestaan, het bos een groot zwijgen over hem. De maan die glimlachte naar hem toen hij opkeek.
*
PS. Mijn tekst over de stilte werd eens te :meer niet opgenomen. Ik ben genoodzaakt geweest bovenstaande woorden deze morgen hier, totaal onvoorbereid, te schrijven. Gelukkig was er de wind. Is het een verhaal dat gebeurd is of niet gebeurd? Wat doet het er toe, het staat geschreven.
08-06-2019, 11:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
De Stiltes. |
05 juni
De stiltes.
Van Bernard Dewulf in het DS
Weekblad van De Standaard (1-2 juni), een heerlijk stuk proza - poëzie bijna -
over de Stilte. Wie het las zal er even bij stil gestaan hebben, zal gedacht
hebben hoeveel stiltes er wel zijn in onze taal en hoeveel er nog kunnen aan
toegevoegd worden.
De gedachte aan de stilte leidde Dewulf naar een mooi boek met
prachtige gedachten over regen en stilte. Een boek van de, in zijn late
jaren blind geworden John Martin Hull (1935-2015) voor wie de stilte natuurlijk
heel anders is.
Dewulf schrijft hierover en ik citeer hem:
In zijn blinde bestaan speelt
regen een cruciale rol. Regen is zijn licht. Zelfs de stilten tussen de
druppels helpen hem om de dingen om hem heen te horen - en dus in zekere zin te
zien. En kon het in dat licht, verzucht Hull, maar eens regenen in de kamer.
Sprekend over de stilte dacht Urbain Dewulf aan John Hull en hem
lezende ik, ik dacht aan twee personen terzelfdertijd: vooreerst aan mijn goede
vriend, Albert Schrever die er een gedicht over schreef met de prachtige titel,
Stilte is een zeldzaam kruid, en, ze is muziek zonder geluid. Een
mooi poëtisch aanvoelend gedicht in eenvoudige, maar veelzeggende woorden, geen
fiorituren, niet hoogdravend maar begrijpend zonder omwegen hoe hij de stilte
aanvoelt en wat ze betekent voor hem. Het gedicht werd tegelijk op twee
plaatsen bekroond met eremetalen en in een plaats leverde het hem zelfs de
titel op van dorpsdichter.
Maar Ik dacht ook aan het op vele plaatsen totaal tegengestelde: hier,
de stilte die José Saramago (1922-2010) uitbazuinde: Dios es el silencio
del universo y el hombre, el grito que da sentido a ese silencio.[1] God is de stilte van het
universum, de mens is de kreet die zin geeft aan het universum.
Hij heeft het niet over de stilte van God, maar over het zwijgen
van God, een verwijt eigenlijk die hij toestuurt aan de God van de Kerk die, zoals Saramago zelf, gewrongen zit in
dogmas.
De stilte van de God waar hij het over heeft, is ook het euvel van
Saramago die zich blind staart op wat de Kerk altijd, en nog, ons heeft geleerd
over de antropomorfe God. Op zijn tachtigste zag hij hem nog altijd zoals hij
hem zag in zijn jeugd; hij bleef de Kerk bestrijden. Laat ons zeggen dat hij
als schrijver nog altijd niet de Verlichting had gekend. Nochtans oppert hij
dat de mens, el grito is, de kreet, de schreeuw van het Universum.
De Mens, is er dus, als ik zijn woord correct interpreteer, als de
stem van het Universum, is er omdat het Universum wou dat hij er was. Of anders
gezegd, de mens is er omdat het Universum er is en vice versa, het Universum is
er opdat de mens er zou zijn. Wat een belangrijke verklaring is waar, voor
Saramago, een god niet aan te pas komt. Er is enkel voor hem de mens in en van
het Universum.
Maar daar stopt het even en begint het opnieuw, want nu stelt zich
de vraag: hoe is het Universum er, is
het er zuiver als materie, zo maar ontstaan uit het niets, uit het nada?
Como escribí en horas de vana interrogación metafísica, heeft hem het
metafysisch onderzoek niets opgeleverd; is hij er uitgekomen
zoals bij er is binnen gegaan - wat me verbaast - blijft hij getekend door zijn
ijver, de Kerk, haar leiding en haar leer te bestrijden met het woord. Maar
veel verder gedacht heeft hij niet. Hij is gestopt waar hij had moeten
beginnen.
Saramajo leed aan een andere blindheid dan deze van John Hull. Ik
denk niet dat hij de stilte, welke ook, hoorde of zelfs zocht.
[1] José
Saramago: El Cuaderno, textos escritos para el blog, septiembre de 2008 -
marzo de 2009. Traducción de Pilar del Río, Alfagura 2009.
08-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-06-2019 |
Ontgoocheling |
Via het procédé dat ik al altijd gevolgd heb lukt het me niet, zoals ik zie, méér in te loggen dan de titel.
Ik heb deze nacht een gedicht geschreven, niet vooraf zoals ik het gewoonlijk deed om het daarna te kopiëren en de kopie over te brengen naar mijn blog, maar, zoals ik nu zal doen, rechtstreeks te schrijven op de bladzijde van de, wat ik noem, de Centrale Computer. Het gebeurde deze nacht om 01.00. Het resultaat bij het toevoegen was een bittere ontgoocheling, alles was verdwenen.
Vanmorgen , doe ik een nieuwe poging en het lukt, mijn tekst verschijnt, ik kan hem wijzigen, ik kan er mijn 'ontgoocheling' aan toevoegen, zeggen dat het gedicht dat ik deze morgen - het was middernacht als ik eraan begon, dat ik heb ingelogd om 01.00 spoorloos is.
Een gedicht is een bevalling het kost je heel wat moed eraan te beginnen en het te voleindigen. Je schrijft je leeg, maar als het lukt, als j voelt dat je erin geslaagd bent, ken je de vreugde van het geschrevene. Dit was het geval, dit was mijn beloning. Ik heb het toegevoegd en het is opgeslorpt door het lot van de man die , zo komt het me over, al een leven lang elke morgen een blog de wereld instuurt, een roep of een klaagzang, een gebed of een openbaring, een geronnen stilte of een sonate, daarom niet van Mozart of Cimarosa, maar van het diepste dat in hem, dat in de elektronen van zijn 'zijn' aanwezig is en dat hij uitbrengen moet. Dit is mijn lot geworden, denkt er niet anders over, denkt dat het zo is, omdat het zo IS.
Ik ontkom er niet aan, en als ik dan geconfronteerd wordt met technische problemen, als het weigeren/opslorpen van wat ik zo moeizaam, in feite, met mijn bloed geschreven heb, is de wanhoop niet ver weg indien het 'perduren' zou.
Ik ben nog altijd een leek wat het gebruik van mijn laptop betreft. Wat ik nu schrijf weet ik niet dat jullie het zullen te lezen krijgen. Ik schrijf dus in het blinde weg. Ik schrijf op hoop van zegen, ik schijf opdat je niet terecht zou komen op een blanco blad zoals ik gezien heb dat het gisteren/vanmorgen het geval is geweest met mijn blog over de stiltes die ik poog in te loggen, telkens zonder succes.
Ik voeg dit toe aan mijn blog, ik weet niet of het boven water zal komen. Het is 06.06 in de morgen. Alles gaat met zessen heden ten dage.
Gegroet ben je allen, gegroet en gezegend zijn mijn woorden.
Karel.
PS. Het gedicht is terug. je vindt het op de pagina hieronder
07-06-2019, 10:13 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-06-2019 |
Nu de nacht gekomen is |
Wat schrijf ik nu de nacht gekomen is
en ik, half in slaap nog denken wil
hoe het morgen hier zal zijn?
Alsof nacht en slaap niet tellen zouden,
een overgang tussen twee werelden
deze van gisteren en deze van morgen,
een holte van het ene naar het andere,
die een brug maar is om terug te komen
van waar we vertrokken zijn.
Wat nog opgezocht dat blijven hangen is,
wat rafels van de dag die ging en morgen
er terug zal zijn, gelouterd door de nacht
en door de koelheid van de droom die ons
bezocht, her-sponnen en weer opgenomen,
een lijn die even onderbroken was
en je er gebruik hebt van gemaakt
om op te tekenen wat niet nodig was,
alles al geweten zijnde.
Veranderen zal je niet meer, verouderen
evenmin, je bent een zoutpilaar, te veel
omgekeken naar wat je dacht dat er was
maar niets dat je gevonden hebt
dat waard is om mee te nemen als je gaat
waar allen heen gaan zullen,
de ene wat vroeger dan de andere
al naar gelang de seizoenen
en de richting van de winden over zee,
en de regen die zal komen in vlagen
maar stoïsch zal je blijven
in je vergankelijkheid van voeten
in de aarde, je niet hebben zal noch
van ranken in je haren, in voluten
van woorden waarvan je zeggen zal
dat je ze hebt lief gehad,
er op vertrouwend dat ze je voeren zouden
tot over de heuvels van het land
dat er schuil gaat, wachtende
tot je er aankomen zou
met wijd open ogen van verbazen.
Het zal je maar eens overkomen,
daarna wordt het stil over jou.
06-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-06-2019 |
op het randje van het fatale |
Waarde vriend,
Ik slaag er maar niet in om op de gebruikelijke wijze mijn voorgeschreven tekst in te plakken.
Ben van deze morgen begaan om hier iets aan te verhelpen en het stoort me, nu ik zie dat je met velen bent die getracht hebben me te bereiken.
Uiteindelijk zal het wel lukken, wanneer weet ik nog niet, het hangt niet meer van mij af, mijn tekst ligt klaar. Ik zaal hem desnoods rechtstreeks inbrengen en dat vergt wat tijd.
Ugo die nu Karel is.
05-06-2019, 11:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Over de stiltes |
20.28
De Blogmaster beantwoordde zelfs niet mijn vraag om hulp.
IK denk dat hij een even slechte, zo niet nog een slechtere dag dan ik heeft doorgemaakt.
Heeft hij het probleem met de Centrale Computer opgeschoven naar morgen , zoals de vorige keer, we veronderstellen het.
Wat ons betreft, blog 5 juni ligt klaar, we werken aan blog 6 juni. Je hoort nog wel van ons. Zoals ik las bij Ernst Jünger, 'Mein Geduld hat Ursach', maar dat weet je al lang, het is niet de eerste maal dat ik het herhaal. Ik zegde het zelfs aan de dame die met mij op de lift stond te wachten. Of ze het begrepen heeft weet ik niet, maar ze glimlachte toch, wat me voldoende was. Ne mens is soms met weinig tevreden, is het niet?
Ook jullie moeten tevreden zijn met wat ik nu achterlaat.
Weet dat het 20.39 is, en dat ik nog 6 juni te schrijven heb.
Het ga je allen heel goed,
Karel
DE De
Van Bernard Dewulf in het DS
Weekblad van De Standaard (1-2 juni), een heerlijk stuk proza - poëzie bijna -
over de Stilte. Wie het las zal er even bij stil gestaan hebben, zal gedacht
hebben hoeveel stiltes er wel zijn in onze taal en hoeveel er nog kunnen aan
toegevoegd worden.
De gedachte aan de stilte leidde Dewulf naar een mooi boek met
prachtige gedachten over regen en stilte. Een boek van de, in zijn late
jaren blind geworden John Martin Hull (1935-2015) voor wie de stilte natuurlijk
heel anders is.
Dewulf schrijft hierover en ik citeer hem:
In zijn blinde bestaan speelt
regen een cruciale rol. Regen is zijn licht. Zelfs de stilten tussen de
druppels helpen hem om de dingen om hem heen te horen - en dus in zekere zin te
zien. En kon het in dat licht, verzucht Hull, maar eens regenen in de kamer.
Sprekend over de stilte dacht Urbain Dewulf aan John Hull en hem
lezende ik, ik dacht aan twee personen terzelfdertijd: vooreerst aan mijn goede
vriend, Albert Schrever die er een gedicht over schreef met de prachtige titel,
Stilte is een zeldzaam kruid, en, ze is muziek zonder geluid. Een
mooi poëtisch aanvoelend gedicht in eenvoudige, maar veelzeggende woorden, geen
fiorituren, niet hoogdravend maar begrijpend zonder omwegen hoe hij de stilte
aanvoelt en wat ze betekent voor hem. Het gedicht werd tegelijk op twee
plaatsen bekroond met eremetalen en in een plaats leverde het hem zelfs de
titel op van dorpsdichter.
Maar Ik dacht ook aan het op vele plaatsen totaal tegengestelde: hier,
de stilte die José Saramago (1922-2010) uitbazuinde: Dios es el silencio
del universo y el hombre, el grito que da sentido a ese silencio.[1] God is de stilte van het
universum, de mens is de kreet die zin geeft aan het universum.
Hij heeft het niet over de stilte van God, maar over het zwijgen
van God, een verwijt eigenlijk die hij toestuurt aan de God van de Kerk die, zoals Saramago zelf, gewrongen zit in
dogmas.
De stilte van de God waar hij het over heeft, is ook het euvel van
Saramago die zich blind staart op wat de Kerk altijd, en nog, ons heeft geleerd
over de antropomorfe God. Op zijn tachtigste zag hij hem nog altijd zoals hij
hem zag in zijn jeugd; hij bleef de Kerk bestrijden. Laat ons zeggen dat hij
als schrijver nog altijd niet de Verlichting had gekend. Nochtans oppert hij
dat de mens, el grito is, de kreet, de schreeuw van het Universum.
De Mens, is er dus, als ik zijn woord correct interpreteer, als de
stem van het Universum, is er omdat het Universum wou dat hij er was. Of anders
gezegd, de mens is er omdat het Universum er is en vice versa, het Universum is
er opdat de mens er zou zijn. Wat een belangrijke verklaring is waar, voor
Saramago, een god niet aan te pas komt. Er is enkel voor hem de mens in en van
het Universum.
Maar daar stopt het even en begint het opnieuw, want nu stelt zich
de vraag: hoe is het Universum er, is
het er zuiver als materie, zo maar ontstaan uit het niets, uit het nada?
Como escribí en horas de vana interrogación metafísica, heeft hem het
metafysisch onderzoek niets opgeleverd; is hij er uitgekomen
zoals bij er is binnen gegaan - wat me verbaast - blijft hij getekend door zijn
ijver, de Kerk, haar leiding en haar leer te bestrijden met het woord. Maar
veel verder gedacht heeft hij niet. Hij is gestopt waar hij had moeten
beginnen.
Saramajo leed aan een andere blindheid dan deze van John Hull. Ik
denk niet dat hij de stilte, welke ook, hoorde of zelfs zocht.
[1] José
Saramago: El Cuaderno, textos escritos para el blog, septiembre de 2008 -
marzo de 2009. Traducción de Pilar del Río, Alfagura 2009.
05-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-06-2019 |
Hoe moet het verder? |
Hoe het verder
moet weet je niet maar je verwacht dat zoals het was, het nog voor een tijd blijven
zal. Met dien verstande dat elke dag die is, het er-niet-meer-zijn dichter komt en, al denken we er in de dag maar sporadisch aan, het feit is er toch. Wat echter niet belet dat we de vreugde van het er-nog-zijn behouden willen en de volheid
ervan, geëtst in elk bewegen, hoogmoedig en nederig tezelfdertijd, willen uitdragen.
Zo leven we onze
dagen, bewust van iets dat we ooit kennen zullen: de laatste uren, de laatste
minuten. Hoe ik me dan voelen zal, de minuten tellend, zoals mijn broer het
heeft gedaan, dan toch, zo hoop ik, zo verwacht ik, een blik in de toekomst,
het glorieuze rijk van de geest waaruit ik geboren ben. Wel niet, uit het
ingaan van mijn vader op mijn moeder, maar uit de fractie van het ogenblik van de
bevruchting door de kracht van de geest die van de Kosmos is.
Zo is elke
bevruchting een onbevlekte ontvangenis - Pasternak wist dit - is het een zuiver
kosmisch gebeuren, een klein big bang- gebeuren van de geest die ingrijpt.
Dit is de reële aard van de bevruchting, niet het ingaan op maar, het tot een
ontploffing komen. Bijna een eeuw later, realiseer ik me hoe ik ben ontstaan in
de schoot, de warme holte van mijn moeder - mijne moeder zou Gilliams
schrijven.
Geboren uit de
geest die van de Kosmos is, kan het onmogelijk anders dan dat ik terugkeer naar
die geest die altijd in mij is aanwezig geweest, een geest die onsterfelijk is,
die is en is en is. Die er nog zijn zal nadat de zon is uitgedoofd, die het
enige is dat is op alle plaatsen.
Waarover moet
ik, wat mezelf betreft, zorgen maken? En nog een vraag hoe is het mogelijk dat
er zijn die dit niet zien, die zeggen atheïst te zijn, maar er nimmer hebben
over nagedacht hoe het komt dat een kersenbloesem zich metamorfoseert in een
kers.
Ik weet het,
ik herhaal me voortdurend. Ik herhaal hetzelfde onderwerp, in duizend andere
woorden, vertrekkend van uit andere horizonten, maar telkens aankomend in dat
ene onvergankelijke punt dat is van alle punten.
Ik dacht er
niet aan vanmorgen als ik ben beginnen schrijven. Ik dacht aan heel weinig -
nog altijd aan Flavius Jozefus misschien - peu
importe, het is, waar ik aangekomen ben dat telt. En ik ben aangekomen in
een veilige haven, eens te meer.
Wie is het die
ik danken moet voor deze weinige ogenblikken van het schrijven, van het kunnen
schrijven van wat in mij aanwezig is en om kan zetten in woorden, duidelijk
leesbaar en vertaalbaar. Het zijn geen klanken, het zijn geen beelden, geen offerings, het zijn woorden.
De 'ars scribendi' is wellicht het mooiste en het edelste dat er bestaat! Dankzij die 'kunst' kan je er verder naar streven jezelf te ontplooien, een 'echte mens' te zijn: 'humanior' zouden we kunnen zeggen! Die taak is nooit af.
Het is een vriend die me dit schreef in reactie op mijn 'twijfel-blog van 1 juni. Daarom ook heb ik het woord lief, het beheerst mijn leven, het is van mijn dagen de lucht die ik inadem; ik zal er ook mee heengaan, zoals Pessoa heen ging met zijn bril.
Het is een vriend die me dit schreef in reactie op mijn twijfel-blog
van 1 juni. Daarom ook heb ik het woord lief, het beheerst mijn leven, het is van
mijn dagen, de lucht die ik inadem; Ik zal er ook mee heengaan, zoals Pessoa
heen wou gaan met zijn bril.
04-06-2019, 06:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-06-2019 |
Hoe je poëet wil zijn. |
Te weinig
slaap, te verdoofd nog het vermogen, te denken, te zijn, te weten, uit de nacht
gekomen, dat je bestaat. Waar is het dat je uit zult komen op het einde van de
dag als alles gezegd zal zijn wat nu nog niet is.
Want je
bestaat nog niet als woord, je bent maar
een pak ongemakken: de schouders, de knieën, de rug, en het is van hier uit dat
je vertrekken moet om zoals altijd te
zijn wie je bent en hoe je bent.,
Flavius Josephus,
de naam die je bindt aan wat je schreef in de nacht - ze dacht dat de naam
Flavius was en niet Josephus - omdat dit
het enige was dat hem bindt aan haar, het overige verzinsel, omdat schrijven
verzinsel is, droomgestalten opgewekt uit het ongerijmde. Al houdt je wel
dingen die meer dan herinneringen zijn: boeken met een handteken er in, een houten
speld met een koperen plaatje: dont
forget, of een klein plaasteren boeddhabeeldje, dat onlangs gevallen was
en waarvan het hoofd terug gekleefd diende te worden.
Dont forget de plaatsen waar we waren,
de bomen, de waters, de dreven, de kamers. Tracht niet te vergeten al dat was.
Toch niet op een dag zoals deze, toch niet op andere dagen.
Het leven in
jou dat terugkeert, stilaan, druppelsgewijze. Naarmate je schrijven vordert de
dingen die terugkomen, dingen van ver in de tijd en andere van heel dichtbij,
van de vijver waar je waart gisteren en toen je er zat in de namiddag en je
rond je keek, toen je zag hoe alles was, het water, de struiken, de jonge fruitbomen
in de vrucht - het leven dat zich voltrok - en verder af de groene welving van
de bomen, hoog, de kruinen in elkaar gegroeid en nog verder het lager gedeelte
van het bos, met de zang van de vogels dat meer dan wat ook van het intense
was, het roerloze, van het intense dat van het grote leven is.
Hij er was,
zat van wat hij zag en van wat hij niet zien kon maar wist dat het er was in
een oneindigheid van zijn. Hij het niet benaderen kon, alleen maar zeggen dat
het er was en hoe hij het zag met een niets van woorden: et de mon frère le poète, on a eu des nouvelles, il a écrit encore une
chose très belle, et peu en eurent connaissance. ; Dit wist Saint-John
Perse dan.
Ik wil die
poëet zijn, ik wil me loswrikken uit de dagen en schrijven, schrijven, mijn
vingers tot bloedens toe. Neer zittend, neer liggend, recht opstaande als ik
het nog zou kunnen, schrijven in alle maten en gewichten, in alle talen, in
alle wezenheden van het zijn.
Dit is dan wat
nog rest van de jeugd in mij, neergedaald in de sappen ervan die de sappen zijn
van de bossen en de luchten, van de waters en de oceanen, van de lage
landerijen en de bergen. De bergen die ik zie, die me blijven toeroepen.
Weet je wat
het is, de roep van zeeën en van bergen, van plaatsen waar je je oneindig
voelde en die blijven terugkeren. Zelfs als alles vanmorgen begon als een
dofheid en je geraakt bent tot een zicht op een deel dat was en je, je erin
verliest, het ogenblik van het neerschrijven, om daarna, zoals nu, voelen hoe
de tranen achter je ogen opwellen willen.
Omdat het
voorbij is, omdat het zo véél was, omdat het, alles samengebald, je leven was,
je eindeloosheid van vergezichten was, immer nog ademend.
03-06-2019, 07:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-06-2019 |
Van het zijnde en het niet-zijnde |
In feite heb
ik nog maar weinig geschreven van wat ik schrijven wou. Ik wou gaan dromen, ik
wou originele verhalen over een ongekende wereld; ik wou vernieuwend zijn in
woord en klank en kleur. Ik wou grote literatuur en, ik ben terecht gekomen in
het landschap van God en geest en New Physics. Afgedwaald van de weg die ik
nemen wou, een weg die ik nu niet meer verlaten kan, al denk ik er elke morgen
aan voor ik begin: zoek ik in mij of ik er geen man ontmoet die iets heel
bijzonders te vertellen heeft. En het gebeurt dat ik er een tegenkom, hij
fietsend in een lange dreef, tussen twee rijen oude eiken met op het verre
einde een wit kasteel. En op hem afkomend op de fiets een dame, de haren los, een
witte sjaal om de hals fladderend in de wind, die nader en nader komt en stopt
voor hem., jij, zegt ze verbaasd. Oh, jij?
De dame,
verliefd op boeken zegt hij.
En jij, zegt
ze, verliefd op wie of wat?
Op jou en je
boeken wou hij antwoorden maar hij zegde het niet.
Hij had haar
zo dikwijls ontmoet als hij in de stad was, het had hem zovele boeken gekost,
de meest vreemde eerst, omdat hij niet anders kon dan haar winkel te bezoeken.
Het waren niet de boeken die hem aanhaalden, het was zij die hij zien wou, die
hij spreken wou, er staan voor haar om niet meer weg te gaan van haar. En als
hij een boek had uitgekozen hij haar volgde in al haar handelingen, het boek in
haar handen en te zien, hoe zo handig, zo licht bewegend ze het boek in zijn papier
wikkelde, een papier met bloemen en vlinders in warme kleuren. Hij droomde het
beeld van haar lichaam in een lichte losse bloes gehuld, haar hoofd gebogen, de
haren samen gehouden in een gesloten krulling, zij, gehuld in een wolk van teer
parfum naar hem toe en haar blik, haar groene, grijze ogen die hem aankeken als
ze hem het boek aanreikte. Hij wist het allemaal zo goed, zo zuiver, maar het
was ook al dat hij wist van haar. Hij aarzelde altijd even voor hij weg ging,
het liefst wou hij er onzichtbaar achterblijven om te zien hoe ze de boeken
schikte en herschikte.
Maar hij hier
nu in de dreef, zijn fiets in de hand, staande voor haar met haar fiets in de
hand; de zucht van de wind in de bomen, de roep van eksters of van kraaien, hij
voor het eerst kijkend, hoe zacht haar gelaat, hij in haar ogen keek met een
glinstering erin.
Ik mag je
alles zeggen, hier, is het niet? Ik mag je zeggen dat je bent, hoe zeg ik het,
je ogen doorzichtig als glas, dat je bent een pagina poëzie, een pagina van Saint-John Perse. Ik
mag het zeggen hier, omdat het een sprookje is je hier te ontmoeten in deze
dreef, onder de eiken die toezien; Hoor je hun gefluister? Bij jou in de
boekenwinkel is er het gefluister van de boeken telkens ik er ben en, je weet
het niet als ik naar je kijk, je weet het niet, maar ik denk dan altijd aan
Kafka, wiens lippen de lucht raakten die was tussen hem en de vrouw die hem
verlaten had.
Hoe droef,
zegde ze.
Ik zeg dit
maar zo. Ik zeg dit maar omdat ik je alles zeggen mag, hier in de dreef waar
zovelen al hebben gewandeld, gefietst, gedroomd, visioenen hebben gehad,
misschien hebben lief gehad. Om deze reden zeg ik het.
Je bent een
dromer had ze geantwoord. En dromen zijn niet afstandelijk, ze zwijgen wel wat
ze zeggen willen. Ik zie het, telkens je een boek komt halen bij mij. je
wandelt in een wolk en de wolk is je droom. En in je droom de woorden die je niet spreekt.
Ik vraag me dan af wat je denkt, hoe je
binnenkomt is het, voor het boek of is het voor mij dat je komt. Maar hoe ook,
voor het boek of voor mij. Ik wacht elke dag op je komst, en elke dag houd ik
een pianosonate klaar van Domenico Cimarosa - vraag me niet waarom Cimarosa -
voor het geval dat ik jou zou zien staan voor het uitstalraam, wetende dat je
zult binnen komen om het enige, exemplaar van een boek dat, zal je zeggen, alleen
in mijn winkel te vinden is. En, zeg me, hoe gaat het met Flavius?
Oh, Flavius Josephus? Goed, ik koester het boek zoals je het hebt ingepakt omdat er je handen over
waren, de parfum van je handen over was, en van wat is van het leven in jou,
van je verlangens ook. ZE kijkt naar hem, ze legt haar hand op zijn hand: ik
ken zelfs je naam niet, ik weet enkel dat je een vreemde man bent, een stille
man, die van Albert van Hoogenbemt, een stille man met wellicht diepe gronden,
is het niet zo?
Diepe gronden
hebben stille waters en mijn naam is Ugo, zegde hij. Jij, jij bent Samantha.
Hoe weet je
dit? vroeg ze.
Het is de naam
van een dame in een film die ik zag. De film niet de dame, maar haar stem, een
dame die verliefd was op een hem die even verliefd was op een haar, een
onmogelijke liefde, zegde hij.
Vele liefdes
zijn onmogelijk, het zijn de mooiste soms, ze duren het langst, ze kennen zelfs
geen einde. Je vertelt maar, zegde ze nog: je gist een naam voor mij die ik
houden wil. Kom morgen eens langs, niet om een boek, maar om een tas thee, een
heel bijzondere, een groene thee, die we
drinken zullen met de boeken rondom ons, het liefst op het einde van de
namiddag.
Ciao, zegde
ze. Hij keek haar na als ze wegreed, de laan uit, haar witte sjaal, haar lange
blonde haren in de wankele wind
Had hij een
werkelijkheid gedroomd of was de werkelijkheid maar een droom? Hij zal het
morgen weten als hij bij het binnenkomen de piano van Cimarosa horen zal.
02-06-2019, 00:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-06-2019 |
Hallo juni. |
Hoe dikwijls
nog ga ik hallo juni mogen/kunnen schrijven. Ja, beide werkwoorden zijn
geldig, er is een nuance. Er mogen er nog zijn, en er kunnen er nog zijn.
Het eerste is een normaal verschijnsel, een hopen dat het zo is; het tweede is
een mogelijkheid dat er nog zullen komen en dan nog, dat ik in staat zal
blijven te doen wat ik nu noodzakelijk vind te kunnen doen, hier echter is er
absoluut geen zekerheid.
Onvermijdelijk
denk ik bij dit laatste aan wat Ferdinand von Schirah hierover wist te melden -
een korte tijd geleden schreef ik hierover en het blijft hangen - denk ik aan Christian
de Duve, die me doet denken aan Hugo Claus, die me doet denken aan Harry Mulisch.
Maar liefst niet.
Liefst niet. Daarom:
hallo juni, mijn vriendin onder de maanden, de zon op de middag heeft bijna
het hoogste punt boven de hemelequator bereikt, het begin, schijft mijn Sterrengids,
van de weerkundige zomer. De tijd van het bevruchten is voorbij, het is nu de
tijd van de vrucht die wast, de tijd dat alle krachten van de natuur worden
ingezet om het eindpunt, het doel van alle leven, het zaad ter voortplanting, te
bereiken en de cyclus te sluiten, glorierijk.
Is het ook
mijn tijd, vraag ik me af, de tijd dat de woorden die ik mijn hele leven heb
gezaaid vrucht gaan dragen?
Het is hier
ook een mogen/kunnen, maar dan van een gans andere aard. Het gebeurt meer en
meer dat ik s avonds voor ik slapen ga, een van mijn rode dagboeken meeneem en er ga in bladeren; dat ik
tracht te herlezen wat ik schreef in bijna minuscule lettertekens, dicht, te
dicht op elkaar en om deze redenen bijna het lezen ervan onmogelijk geworden. Ik
denk dan aan de energie die het me gekost heeft, niet zo zeer het schrijven
ervan, maar de moed die het me vergde elke dag te beginnen bovenaan mijn blank
blad - vandaag is het routine geworden - en pas te eindigen als het vol gezaaid
stond. Het was telkens meer dan een knielen om mijn avondgebed
te prevelen,
De boeken van
1978 tot en met 2010, staan er nu naast elkaar, het resultaat van een leven, maar
zoals ik het zie in mijn ongeloof, niet de vrucht ervan. Want, wat bracht het
op? Niets dan een last voor mijn nageslacht dat zich de vraag zal stellen,
wat doen we ermee, wie neemt de boeken mee naar huis, wie heeft er de plaats voor of,
wie heeft er de moed ze te lezen, te ontcijferen, te doorbladeren?
Mijn God, wat
ben ik ooit begonnen? Wat in den beginne een uitdaging was, een spel in een
zekere zin, is nu een last geworden want ik zelf heb niet de moed deze boeken bij
leven te vernietigen, hiervoor heb ik een Max Brod nodig.
Mijn hallo
juni van vanmorgen is aldus een probleem geworden dat eens te meer is
opgedoken en het is maar een begin van probleem, er moeten 10 jaren blogs aan
toegevoegd - gisteren zat ik aan 200 paginas voor het jaar 2019. Ik ga maar niet
gaan rekenen maar het is een massa woorden, zaden alles samen genomen.
Hij was, zal
men zeggen, een veelschrijver tot het ziekelijke toe en niet de minste vrucht
is er overgebleven van wat hij bij leven gezaaid heeft. De krachten van de
maand juni zijn niet doorgedrongen tot zijn woorden, deze werden niet bevrucht
door een of andere uitgeverij, de zaden die hij zaaide vielen in barre aarde, ergens op een verre toendra of in het zand van een of andere woestijn. Alles verloren
kiemkracht.
Waarom
eigenlijk, begon ik vandaag met een Hallo juni?
01-06-2019, 04:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-05-2019 |
Verwondering is ons deel. |
De laatste dag
van de maand is voor mij niet verschillend van de andere dagen. Hij begin
telkens in bed met een afwegen wat ik ga doen: de passieve kant kiezen,
luisteren naar Klara of, de actieve kant, luisteren naar wat er is van het
woord in mij. Het is nog altijd het woord dat wint. Ook vandaag, hoewel de
lokkende stem van Klara er was, plus deze van het lichaam dat het goed had
tussen de lakens.
Een probleem
is het niet, ik ben er op ingesteld, het maakt deel uit van mijn opstaan. Ik
weet niet hoe het met jullie is gesteld, maar bij mij gebeurt het zelden dat
het niet het woord is dat de wet dicteert. Achteraf voel ik me er goed bij,
niet op het ogenblik zelf, omdat het heel dikwijls nog een aftasten is, een
wachten op het verlossende teken, het vinden van een opening. Het schijnt me
evenwel toe dat het vinden ervan niet meer zo vlot verloopt, dat het een
aarzeling begint te kennen, gelukkig was er deze nacht Venus en is er het grote
licht deze morgen, het licht dat van de geest is.
Van God, wist
de abt van St.Denis, Suger, ook Lorca wist dit, of God is licht, is geest, wat
neerkomt op het zelfde zonder het zelfde te zijn.
We staan er
nooit stil bij, maar het is duidelijk een van de grote wonderen van de dagen,
een van de zovele waar we aan voorbij gaan, zoals we voorbijgaan aan het wonder
van het water, van het vuur, van de lucht die we inademen.
Elke morgen
hoor ik het: wees verwonderd, wat nog iets méér is dan het plus est en vous van Lodewijk van
Gruuthuse (1422-1492); eerder het be
mindful in het wapenschild van het kasteel (van Macbeth) in Cawdor, hoog
in het noorden van Schotland - we waren er.
Wees
verwonderd over wat is, denk er over na. Weet hoe alles in elkaar verweven is,
in essentie verweven tot plukjes energie, alles in alles eens je doordringt tot
in het diepste van de materie, ook en zeker de materie die van ons lichaam is.
Wees
verwonderd dat die verwevenheid zich uit in wat we menen te zijn en menen te
zien, terwijl het in wezen totaal maar dan ook totaal, anders is.
Ons hele leven is verwondering, al wat is, is verwondering.
Zo wie of wat
zijn we? Hoe komt het, zijnde in realiteit bundels energie opgaande in andere
bundels energie, dat we toch een eenheid aan gedachten, gevoelens,
herinneringen menen te zijn; dat we een eiland zijn met een eigenheid onder de
talloze eilanden die er zijn; eerder eilanden van geest die we zijn en niet,
eilanden van materie: zo wees uiterst verwonderd.
Ik schrijf
maar. Woorden komen en worden omgezet in tekens wat op zijn eigen reeds
verwondering is dat zo iets mogelijk is, in woorden, alsof het klanken waren of
splinters licht, splinters van het grote leven.
Volg je me nog
als ik een oceaan oproep van bundels energie die tevens gebundeld zijn als dier
of plant of steen of aarde en, als mens
met een ego die denkt en weet dat hij is, maar nog altijd niet hoe hij
er is.
Daarom ook,
ademen we verwondering.
31-05-2019, 06:33 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-05-2019 |
Regelmaat ontregeld. |
Er is het
wonder van de morgen die opstaat uit de nacht, wat we doodnormaal vinden; zoals
er het wonder is van het lichaam dat, gewikkeld in de slaap, elke morgen terug
tot leven komt. We rekenen erop als de avond valt en de nacht er is; we rekenen
erop als we slapen gaan. Het is een geruststelling. Het leven zou geen
zekerheid meer zijn indien we niet weten zouden, dat het zo is wat de terugkeer
van het licht en het opstaan uit de slaap betreft, zelfs al is er op dit
laatste een uitzondering mogelijk die dan de bevestiging is van de regel.
De regelmaat
ervan, de wisseling van nacht naar dag, van slaap naar leven, houdt ons niet
bezig, het is een vast gegeven, een van de meest vaste die er zijn, een waar eigenlijk
niets hoeft over gezegd te worden, geen woorden aan verspild. Het is een
basisgegeven van het/ons leven. Als er een verandering zou zijn wat nacht en
dag betreft dan is die te wijten aan een graduatie van licht, deze echter van
een terugkeer uit de slaap naar het leven kent soms een totaal andere graduatie.
Zo gebeurde
het dat we, de morgen van 27 mei, volgend op de avond/nacht van 26 mei, bij het
wakker worden, het gevoel hebben gekend wakker te zijn geworden in een ander
lichaam, in een ander landschap, onder andere luchten waarin, verdoken, iets
onheilspellend getekend lag.
Ik denk dat
dit een gevoel is geweest dat vooral in Vlaanderen is opgedoken, een gevoel dat
zich uitte in een stemming van machteloosheid. Namelijk de reële vrees van het
tot stand komen in dit land van een linkse regering. Dat dit gebeurt in
Wallonië is maar normaal, het is nu eenmaal, een rode regio. Maar federaal liggen
de kaarten helemaal anders, ook Vlaanderen wordt er alsdan bij betrokken. En als
ik in een andere mood ben opgestaan
dan is het omwille van het gevaar verbonden aan een linkse federale regering
die zich hoegenaamd niet zal bedreigd voelen door een verdere islamisering van
de samenleving, integendeel, ze zal ze aanmoedigen onder het mom van het
multiculturalisme. En dan wat, Ja, en dan wat?
Ik ga niet
verder nu. Zo-even belde een vriend aan, een beeldhouwer. Hij bracht me een
uitnodiging voor zijn tentoonstelling van zondag 16 juni. Het slagen ervan was
zijn enige bekommernis. De uitslag van de verkiezing gebeurde over zijn hoofd,
had niet de minste impact op het werk waar hij mee bezig was noch, zegde hij,
op het andere dat reeds stilaan klaar kwam in zijn geest. Hij werkte eraan terwijl
hij daar voor mij zat en erover aan het spreken was. Terwijl ik aan het denken
was hoe het verder moest met mijn blog op het getouw.
Eens hij weg
was heb ik gedacht, waarom laat je, je op jouw leeftijd, nog afleiden door wat er gebeurt in het politieke
landschap, welk belang kan het nog hebben voor jou. Ben je er dan zo zeker van
dat het gevaar van de Islam, dat je je inbeeldt, niet overdreven is, irreëel is;
kan het niet dat zij ook vroeger dan verwacht de Verlichting kennen zullen en
dat zij zich zullen aanpassen aan ons en niet wij aan hen?
Zo, laat je
niet vangen door je verbeelden, blijf kalm, je tijd loopt ten einde, het is
niet meer aan jou om de profeet te spelen. Blijf bij je leest, schik de woorden
van je blog op een zo voortreffelijk mogelijke wijze gestructureerd en
ingekleurd. Dit is wat nog verwacht wordt van jou, en volg je vriend de
beeldhouwer wat je beschouwingen over de uitslag van de verkiezingen aangaat.
Dit is wat voor jou in de toekomst geschreven staat. Het bezoek van je vriend
dat hij gisteren heeft gepland is er een ander teken van, een vingerwijzing van.
Man op jaren
die je bent, aan de uitgedeelde kaarten valt niets meer te wijzigen, geen jota.
Denk liever aan wat je morgen schrijven zult. Blijf uitkijken naar de tekens
die je gegeven worden, je weet dat die er altijd zijn als je maar zoeken blijft.
30-05-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-05-2019 |
Worden we behandeld van uit de toekomst? |
Er is niets
verkeerd aan wat, sedert een lange tijd nu al, eigen is aan de laatste
bladzijde van de wekelijkse SdL-katern van De Standaard, gewijd aan beschouwingen over de dood; zoals er
niets verkeerd is hier rond te lopen, na te denken en zelfs te schrijven,
wetende dat de dood wacht aan de achterdeur. Het is zelfs beter het te weten
dan het totaal te ignoreren, want het zal je misschien aanzetten om met meer
inzicht door het leven te gaan en de dingen te zien in hun reële context van
eindigheid en oneindigheid.
Dit betekent
niet dat je er voortdurend mee begaan bent, neen, het is zo iets als het stuk
muur met de nagel erin, achter de opgehangen spiegel of schilderij, je ziet het
niet, je denkt er niet aan als je er voor staat, maar het is er wel wezenlijk.
Welke leeftijd
we ook mogen hebben, op deze wijze brengen we onze dagen door wat niet belet
dat, naarmate we vorderen in jaren, het deel wand nu en dan, en dit meer dan
vroeger, in onze gedachten komt. Echter verder gaat dit niet, het jaagt ons
niet op, het neemt geen vaste plaats in, het is er zonder er te zijn.
Het is me, in
dit perspectief, zelfs heel moeilijk de tijd te nemen om op papier bepaalde
zaken te regelen opdat mijn vertrek zo weinig mogelijk last zou bezorgen aan de
familie die achterblijft. Als ik dan toch even denk aan degene die wacht aan de
achterdeur, dan zijn het dergelijke problemen die me bezig houden, niet het
feit van het heengaan zelf.
Trouwens ik
was niet zinnens, deze morgen bij het opstaan, te schrijven waarover ik nu aan
het uitweiden ben. Had ik die bewuste katern, waarover ik het had, niet uit het
dagblad gelicht, hij zou er niet, afgezonderd van de rest, gelegen hebben als
een roep naar mij toe. En ik zou zeker niet gedacht hebben over Het Einde te
schrijven want mijn morgen was bezoedeld door de plannen van Di Rupo, federaal te
kunnen regeren met een Vlaamse minderheid. Ik was er door geschokt en was er op
uit om er iets over te schrijven.
Als ik er nu
over nadenk, dan weet ik dat het afzonderlijk houden van de katern, een
handeling was die me bereikte van uit het komende. Ik had het voorzien - of,
het werd voor mij voorzien - zonder het bewust te weten, dat ik die katern
nodig zou gehad hebben. Mijn geest, misschien mijn omgeving, had het dus klaar
gelegd omdat het gisteren al geweten was waarover mijn blog vandaag zou handelen.
Het werd dus
in een zekere mate, buiten mijn weten, gisteren beslist dat ik vandaag een
woord zou zeggen over de Duitse schrijver Ferdinand von Schirach (1964) en wat
hij schrijft in die bewuste SdL-katern[1] over Het
Einde van een mensenleven. Waarbij hij begint met te zeggen - hij is advocaat
- dat hij zo vertrouwd is met de dood
dat hij zelf de geur ervan kan beschrijven.
Hij citeert Epicurus:
Zo lang ik er ben is hij er niet. En
wanneer hij komt ben ik er niet meer. Een eenvoudige, maar sprekende
formule die hij hanteert maar geen oplossing biedt, amper een verhaal. Hij is
55 maar hij zelf schrijft niet over zijn sterven. Hij is er, zoals zovele
andere schrijvers, niet mee begaan. Er is alleen het hier en het nu. Maar toch
heeft hij vooruitzichten, ook hij kijkt dus soms even naar wat er is achter de
spiegel. En hij weet voor zichzelf: De
dag dat ik niet meer kan denken en schrijven en dus niet meer de persoon kan
zijn die ik wil zijn, wil ik eruit kunnen stappen. Zonder pijn ver weg van een
ziekenhuis.
Hij voegt er
zelfs een paar in dit verband nuttige tips aan toe die ik jullie wijselijk wil
besparen. Het zou trouwens weinig passend zijn. Maar mijn vraag is en blijft,
worden we behandeld van uit de toekomst, als we, zoals Teilhard beweert vertrokken
zijn van uit het Alfa, naar het Omega toe?
[1] De
Standaard van 24 mei, bijdrage van Katrien Steyaert.
29-05-2019, 06:53 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-05-2019 |
De schrijversziekte. |
Ik hoor nog altijd
het geruis van de tsunami die het land overspoelde en ben nog steeds niet
bekomen van het verrassingseffect ervan opdat ik, zoals ik het dacht, ongehinderd,
terug in mijn schelp zou kunnen kruipen. Hoe geraken jullie er uit en hoe de
media die nu geconfronteerd wordt met de vele kluiven die hen van uit diverse
hoeken worden aangereikt?
Zo, wie of wat helpt me
opdat ik niet meegesleurd worde, mijn boeken? Ik denk dat dit de enige oplossing
is, schuil te gaan onder het afdak van bv Umberto Eco en gaan lezen wat hij
wist over het schrijven van een Scriptie[1]; eens ik
begin of herbegin aan mijn scriptie over de Poëzie, of over de mens in de
kosmos, of nog een ander onderwerp kan dit een hulp zijn.. Maar ik hoef jullie
hier niet te vergasten op wat ik eventueel ga doen. Je hebt er geen boodschap
aan, echter wat ik vanmorgen voel is totaal anders dan wat ik op andere morgens
voelde, ik ben, letterlijk en figuurlijk, onder de indruk van wat zich zondag
in dit land heeft afgespeeld, omdat ik niet zie hoe de politiek er uit zal
geraken na al wat er gezegd werd en wordt.
Maar over boeken
verder gesproken, ik las van Annelies Verbeke (1976) in de Standaard van 24 mei,
over de dominantie van het Engels, en vertelt ze:
Sinds
2005 had ik een lijst bijgehouden van wat ik allemaal las. Ik heb mezelf in dat
jaar onderworpen aan een leessysteem van eigen makelij, waaraan ik me sindsdien
elk jaar hield. In grote lijnen houdt het in dat ik mezelf een minimum van 52
boeken per jaar opleg. Ik lees daarbij
grotendeels fictie, nu en dan non-fictie
Elk jaar moet ik literatuur
uit minstens drie verschillende eeuwen én uit alle continenten hebben aangedaan.
Wel, chapeau, dit noem ik nu eens een
opdracht waar ik met bewondering naar op kijk, een opdracht die nazindert. Ze
schrijft daarenboven heel wat, publiceert regelmatig - boeken van haar kwamen
ook terecht bij De Slegte - dus ze moet een heel druk literair leven kennen en
daarenboven gestructureerd. Ik denk dat ze tewerk gaat zoals Amélie Nothomb
(1967) - elk jaar een roman - die elke morgen opstaat om vier uur om te
schrijven, zo zegt Nothomb toch, het gevolg van la maladie de lécriture waaraan ze lijdt.
Ik denk dat er heel
wat zijn die lijden aan deze ziekte, die hun ziel uit hun lijf schrijven, maar,
er niet in slagen iets gepubliceerd te krijgen en desondanks volharden tot hun
laatste ademstoot. Dit is dan een zelfde ziekte, even ongeneeslijk, maar dan
een die leidt naar een stille dood.
Gemeten aan Amélie heb
ik slechts de eerste symptomen van haar ziekte. Een enkele aanmoediging echter zou
voldoende zijn opdat de schrijverskoorts zou gaan stijgen tot hoogten die ik
tot nu toe nog niet gekend heb.
Het zou iets zijn dat
van heel ver komen moet, van achter de horizon, waar het misschien aan het
wachten is om ooit eens te rijzen, samen met de zon.
[1] Umberto
Eco: Hoe schrijf ik een Scriptie, uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 1994.
28-05-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-05-2019 |
Verkiezing van de uitverkorenen |
Het land is opgestaan
vanmorgen, de enen uit hun roes, de andere uit hun ontgoocheling. Wat
Vlaanderen betreft zijn de teerlingen geworpen: twee partijen die duidelijk
Vlaams getint zijn die (bijna denk ik) 50% van de Vlaamse bevolking uit maken
en vijf kwakkelpartijen. Hoe ze samen een Vlaamse regering zullen vormen is me een
raadsel, vooral als de vijf, aan 20% van de bevolking geen bestaansrecht toekennen
en ze op voorhand uitsluiten. Dus, want je weet maar nooit, de vijf die zich een
nooit laten ontvallen om hun standpunt kracht bij te zetten. Dit is wat ik me
herinner begrepen te hebben van de verkiezingsdag van 26 mei 2019, wellicht
mijn laatste verkiezing die ik zal meemaken.
Ik kan nu terug naar
mijn oase, mijn schelp en me verschuilen, weliswaar oogluikend - wat een mooi
woord - toekijkend hoe de machten zich ontplooien zullen in de komende dagen, weken,
maanden: een schoener en zijn bemanning, opgejaagd door hoge winden, afwisselend
komende van uit de vier windstreken, winden die de zeilen strak gespannen
zullen houden. Dit is alleszins wat de Vlaamse regering betreft en we spreken dan
niet over de Federale.
Wat me is opgevallen
is, dat vier ervan het accent hebben gelegd op het economische en het sociale
aspect van de problemen, en tot vervelens toe beloften hebben rondgestrooid,
zelfs al wisten ze, dat ze misschien
niet helemaal te realiseren waren; maar dat ze wellicht, bij het deel van de
bevolking die het wel goed stelde - want dat deel is er - een aspect hebben over het hoofd gezien, een
heel belangrijk, de vrees op een bepaalde dag - alle tekens voorhanden zijnde -
overspoeld te worden, niet noodzakelijk zijzelf maar hun nakomelingen door een
gevaar dat uit het oosten kwam, een volk van een totaal andere levensbeschouwing,
dat een einde zou stellen aan het levensritme dat ze zich nu konden permitteren.
De vier, een vijfde
minder, hebben dus enkel oog gehad voor de groep kiezers die het minder goed
stelden, zich niet realiserend dat, verblind als ze waren door hun jarenlange
ingesteldheid inzake politiek, er wel een veel belangrijker groep was wiens
problemen noch economisch, noch sociaal waren, maar van een totaal andere aard.
Ik denk zelfs dat ze zich dit nu nog niet realiseren.
Het kan ook dat ik
het helemaal verkeerd zie. Het zijn maar losse gedachten die me op klokslag
middernacht - ongeveer - werden toegefluisterd. Tijdens de lange debatten die
er gevoerd werden op TV is er niemand geweest di er met een woord heeft over
gerept.
*
En dan is er ook nog
iets dat me is opgevallen, iets in verband met de uitslag van de Koningin Elisabeth
Wedstrijd. Ik had, en ik niet alleen, een andere winnares gezien, namelijk de
Roemeense Ioana Cristina Goisea - ze was maar vijfde of zesde. Ik dacht er over na. Hoewel ik niet bij machte
ben om met zekerheid het vioolspel van iemand te beoordelen, heb ik wel een
oordeel over het vioolconcerto. En is het me duidelijk dat ik me niet gebaseerd
heb op het spel van de violoniste, maar op het Concerto zelf. En, dat ik meer
genoten heb van dit van Shostakovich dan van alle andere Concerti. De jury
daarentegen beloonde de violoniste die volgens hen het best presteerde, wat hun
volste recht was.
Schoenmaker blijft
bij uw leest is een oud gezegde, er steekt heel wat waarheid in.
27-05-2019, 06:53 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |