 |
|
 |
|
|
 |
02-10-2016 |
Oktober |
Ik ook heb de morgens van oktober lief, als het eerste licht opkomt, de zon nog even draalt en dan ineens de schittering die de wanden van de nacht doorbreekt. Zo is oktober me niet vreemd, noch zijn luchten zijn me vreemd, als oud begeesterd, weet ik veel van vroeger nog, en toch ook niet.
Omdat de dag zo nieuw kan zijn, zo enig in de kleuren die ik tegemoet kan gaan om er in te verdwijnen, als opgeslorpt en herfst geworden, de kleur die van oktober is me heeft verstard met weemoed om wat van de zomer was.
Dit zijn de dagen die niet keren zullen, dit zijn de vlekken licht die ik niet meer kennen zal, later; dit zijn de woorden die ik niet meer schrijven zal, omdat wat voorbij is, voorbij zal blijven, en wij klaar om weg te gaan en niet te keren, om hier te vergeten wat ginds niet nodig is.
Ook ik heb de dagen van oktober lief, als het licht van staal is in het water waar de bomen staan, uitgeteld om te vergelen; gedachten, lijk regenwolken aan de horizont aan ons voorbijgekomen, een andere zin gegeven, een diepere betekenis. En van dit alles hebben we niets getracht te schilderen of te beeldhouwen, niets gedaan om te bewaren op de een of andere wijze. We waren er te zeker van dat niets ons kon ontgaan, noch van de uren, noch van al wat er gebeuren kon.
Heb ik ook de avond lief, die zo vlug gekomen, ons verrassen moet: de zon een rode gloed tussen de bomen waar het geroep is van de uilen, het ruisen dat nu trager wordt, het licht een grijze voile over de dingen heen gelegd, en wij weg geschoven over late wegen waar de sikkel van de maan zal staan, de eerste ster die blijven zal tot al de andere komen.
Het licht gedoofd, het nacht toen was. We stonden er verlaten, gedachten die ons gezelschap waren, woorden die we spraken zodat we ze horen konden en niemand die er was om ons te zeggen hoe ze klonken, noch of ze waardig waren om gehoord te worden. Dan maar omhuld met nacht een symfonie gedacht van het bewegen van de vogels in de hagen. En dit opgetekend voor de meest nabije eeuwigheid. Voor een lange tijd.
Dit alles toen het oktober was.
02-10-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-10-2016 |
Gedicht in de maak |
Het is een warm gevoel, een vriend te hebben die je vertelt dat hij een gedicht aan het schrijven is, dat hij klassiek wil, licht filosofisch getint, met een blik naar de toekomst gericht, die hij vredevol wenst.
Ik draag het, zegt hij, en hij toont me de plaats, op mijn hart. Omdat het mijn hart is dat me zeggen zal hoe het verder moet. Ondertussen wik en weeg ik, elk woord op klank, kleur en ritme en, zegt hij, op zijn juiste plaats in het vers. En dit gedicht vult mijn uren, waar ik ook ben of waar ik ook ga, mijn gedicht spreekt tot mij en ik luister, ik ben een en al oor en sta klaar om wat me wordt ingefluisterd: elke verbetering, elke aanpassing, elk nieuw element, aan te nemen en op te tekenen.
Ik, ik zeg het hem niet, maar ik voel me gelukkig met zijn gedicht, ik weet nu met wat hij bezig is en wat hij doet is een heerlijke taak voor een mens: uit de wolken woorden die in ons rond dwalen, na lang overleg, deze te kiezen die waardig zijn om binnen te brengen in een gedicht dat eigenlijk vergeleken kan met het optrekken van een gebouw.
Al is het geen paleis dat je bouwt, geen kasteel, al is het maar een ovenhuisje onder de notelaar, met één deur en één venster maar je bouwt het opdat het daar staan zou als een monstrans onder een baldakijn, en je wilt de muren van je ovenhuis met visgraat motieven, witgekalkt, je wilt de pannen op het dak, rood en warm en op een plaats met een vlek vetplanten – donderblaren - begroeid. En het bouwwerk komt er geleidelijk. Je gaat nu nog even aan de omgeving denken, de notelaar is er al, nu nog langs de kant van de zon de kamperfoelie en aan de andere zijde, de rabarber geplant en, om er naar toe te gaan, een smal, licht kronkelend wegje over de pelouse heen met witte kiezel bedekt. Je wilt het alles samengenomen, als een schilderij waarvan men zeggen zal, kijk dit is nu Breugel, of kijk, kijk naar die kleuren die als woorden zijn, dit is nu Van Gogh.
Heb je het, zie je hoe mijn gedicht er moet uitzien, vertrekkende van uit het simpele, diepmenselijke, het zoveel zeggende dat het verleden was, en van hier uit naar het komende toe, opdat we blijvend zouden herinnerd worden hoe eenvoudig toen het leven was, hoe zeer het gericht was naar de natuur en de traditie die een sacraliteit inhield waar we terug naar toe moeten.
Ik heb een vriend die een gedicht aan het schrijven is van uit zijn hart. Ik ken nog dergelijke vrienden: schrijven ze geen gedichten, ze schrijven toch, ze schilderen of ze beeldhouwen. Ze zijn druk bezig. Ze zorgen ervoor dat we niet verzinken in het alledaagse waar de huidige wereld ons maar al te graag zou willen parkeren om er maar te zijn, zonder er te zijn.
01-10-2016, 07:53 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-09-2016 |
Marguerite Yourcenar en de tijd |
Ik overlees vandaag de onderwerpen die ik in het verleden heb behandeld om voor mezelf na te gaan, in welke mate ik dichter gekomen ben tot de waarheid die ergens, ergens te lezen moet staan, in zwarte inkt geschreven op het donkere laken van de nacht. Ik doe dit, vooral om te weten of ik niet verstard ben gaan leunen op al wat van vroeger was.
Vooral nu ik het moeilijk heb, eens te meer, vast te stellen dat de zoveelste september wordt afgesloten en dat we oktober binnen gaan; dat we ons in volle herfst bevinden en de morgen- en avondkilte al duidelijk voelbaar is. Waar hebben we het verdiend, dat alles zo vlug voorbij moet gaan, dat de dag te kort is om te doen wat er moet gedaan en we schijnbaar nog altijd niet voldoende indachtig zijn dat je de tijd wél moet gebruiken, dat er geen leegtes mogen zijn, geen ijdele gesprekken, geen stil zitten op de sofa, de ogen en de geest gesloten.
En toch gebeurt het en onvermijdelijk sturen we ons verwijten toe. En je staat wat vroeger op en begint wat vroeger te schrijven - lezen gaat niet zo goed in de morgen – je schrijft voortdurend, eerst je woorden in gedachten, die je een tijdje meedragen kunt tot je ze kwijt kunt, terwijl de uren je een na een bezoeken en voorbij gaan zoals ze gekomen zijn, je achterlatend, al naar het geval, gevuld met een volheid die je verrast soms, of met een leegte zoals het ook gebeurt.
Je hebt het dikwijls al gedacht, telkens doorgegeven en herhaald aan de schrijver in jou. Je weet het voldoende, je vecht tegen de ledigheid, tot de spanning in je aderen stijgt en je je enkel ontlasten kunt door de dingen uit te schrijven. Zo zijn woorden, is het schrijven je beste medicament en wat je doet is literatuur bedrijven, noch min noch meer, zo denkt je toch: woorden nemen die zich aanbieden en die je met dank aanvaardt.
Is het je broer die er de oorzaak van is, is het de Muze, is het de morfische resonantie, wat Sheldrake noemt: een veld zoals het magnetisch veld, even immaterieel, in het geval van de mens, een veld van ideeën en herinneringen, ook die van jou, binnen en rondom jou – zegt Sheldrake - waaruit je putten kunt, dingen ontlenen kunt. Wat vereist is, is ingesteld zijn op de juiste golflengte om die velden binnen te dringen, maar dit lukt niet altijd, vooral niet als storende elementen, en er zijn er vele, verwachte en onverwachte, opduiken.
‘Ainsi, ce que je crois savoir du temps, Madame Yourcenar, et c’est à vous que je m’adresse, le sculpteur qu’il est, s’est infiltré en moi, il a pris possession de moi, je le subie, il me transgresse. Le seul moyen d’y échapper c’est le travail, c’est le verbe. Seul le verbe est en état de me libérer de ce foutu temps.’
Dat niets of niemand me dus store in mijn eenzaamheid van schrijver, dat niemand me ‘zijn’ tijd opdringt, ik ga er aan ten onder en dan vooral, als blijkt dat achteraf de slaap niet komt.
30-09-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-09-2016 |
Is het mogelijk |
Is het mogelijk, dacht hij, een tekst te schrijven zoals Beethoven zijn zevende symfonie geschreven heeft met een zelfde ritme, zelfde dynamiek zelfde opbouw in zijn kleurschakeringen? Kan het dat woorden klanken worden, dat ze opklimmend uit het onwezenlijke, aanzwellend zich vormen tot golfbewegingen op het water met de meeuwen dwarrelend er over, soms krijsend, drijvend op de winden komend uit het noorden als uit het westen, winden die tegen elkaar opbotsen en opklimmen naar de hoogste wolken toe, om dan stil te vallen en zich uit te strekken in vlekken licht over landerijen met huizen hier en daar, verscholen in valleien van gedachten en begeestering om er te blijven, voor een tijd die van alle beelden uit zijn verleden is, er samengebracht in een kolk van tederheid en ingekeerdheid, zich samenvouwend verlangend niet meer hier te zijn, maar in andere oorden, waar hij verder leven zou, zwanger van de vele woorden die hij nog niet geschreven had. Om ze daar neer te zetten met onzichtbare inkt in de wolken van de eeuwigheid.
In woorden een muziekstuk schrijven dat dichter bij de hemel staat dan bij de aarde, en waarin hij zich dompelen kan, tussen sterren en planeten, om er traag te leven, hoog in verzen en in prozastukken, om niet meer op te staan, om het even waar dit ook is. Lage velden door de herfst leeggemaakt van al wat er ooit groeide en nu tot zand verstoven, een woestijn gelijk, waar niets meer opstaan zal. Hij geketend door wat erna gaat komen, verstild hij er liggen zal, gesloten mond en ogen, echter oren nog om te horen wat de klanken zijn, een allegretto dat ook verdriet kan zijn, voor een tijd dan toch omwille van het afscheid nemen, om daarna weer op te staan en om je heen te kijken hoe de luchten zijn van morgens in de herfst, het rood van dageraden, op je handen nog de schijn ervan en meegedragen door de straten waar je gaat tot de avond valt en nieuwe luchten er zijn opgestaan.
Van vele dingen heeft hij gedroomd, weinige zijn uitgekomen, en waar hij is aanbeland is het licht gedempt in nevels uitgestreken over zeeën en landen die hij bezocht en bezoeken blijft in woorden die lijk klanken zijn zoals hij het wou en zoals het ook gebeurde nu alles te verwaarlozen is wat ooit bezieling was om nimmer te vergeten, de dingen die gebeurden en meer nog de dingen die er waren maar niet gebeurden. Heeft hij de klanken lief die zijn woorden zijn, ongerept en opgevuld met betekenissen waaruit ontstaan zou kunnen wat nog nimmer was en nimmer ook zal zijn, alleen in dromen is de oneindigheid binnen bereik.
Is het mogelijk, dacht hij Beethoven te benaderen met woorden, wel niet zijn vierde pianoconcerto met Maurizio Pollini maar zijn zevende symfonie met Philippe Herreweghe, moet mogelijk zijn als hij het ooit proberen zou. Maar dan was het nu maar een eerste poging. Later misschien als hij dichter zal komen, if ever, dichter komen nog wel mogelijk is, al weet je maar nooit.
29-09-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-09-2016 |
Rupert Sheldrake |
Ik durf nogal: zeggen dat ik tot het einde van mijn dagen zal verder gaan met mijn blog, is dit niet overmoedig, is dit geen uit de hand gelopen bluf en zie ik me er wel toe in staat? De toekomst zal het uitwijzen, vandaag zie ik het realiseerbaar, maar wat is vandaag vergeleken bij een dag later, een maand later, een jaar later? Er komt geen planning bij te pas, het is elke dag een nieuw beginnen, en elke dag verschillend zijnde, is mijn onderwerp, als er een is, ook verschillend.
Ik eindigde gisteren met een gezegde van Rupert Sheldrake (°1942) over het leven na de dood. Ik wil nu, in de komende dagen, de vijftig pagina’s interview herlezen die Wim Kayzer, in 1992 had met Rupert Sheldrake, of misschien had ik beter mijn dagboeken van die dagen opgezocht als ik zie hoeveel zinnen er door mij in de tekst ervan onderlijnd werden en aangevuld met ‘marginalia’. Van Sheldrake werd gezegd dat hij ‘de hoogst intelligente uitvinder was van een ingenieuze theorie die volkomen verkeerd is’. Maar dit is voldoende voor mij om Sheldrake als een ernstig man te nemen.
De essentie van wat ik vertellen ga is dus door Sheldrake uitgesproken en neergeschreven door Wim Kayzer of zijn medewerker. Het is dus niet van mij, maar in het debat, ‘wat is er na de dood’, is elk gegeven waardevol en dus welkom – in feite is het, het belangrijkste debat dat kan gevoerd worden, zelfs belangrijker voor elk van ons, dan het debat Donald Trump vs Hillary Clinton.
‘We hebben’, zegt Sheldrake, en dit is zijn uitgangspunt, ‘impliciet een lichaam in onze dromen, zelfs als we ons daar niet bewust van zijn. En als je wakker wordt keert het droomlichaam terug in ons fysiek lichaam en vergeten we vaak de droom. En een mogelijke wijze om overleving van onze lichamelijke dood te verklaren is overleving via een soort droomlichaam. Na de dood – ik schreef dit gisteren al – heb je nog steeds een geestelijk leven; weliswaar niet het geestelijk leven van de normale wakkere staat, maar meer het geestelijk leven van de droomstaat.
En Sheldrake gaat verder; Als we weten dat we gemaakt zijn van moleculen en atomen dan zijn het niet zij die belangrijk zijn maar wel hun inwerking op elkaar. Ze zijn wel de materie, zijn wel de basis, maar niet de bepalende factor, daarom is alleen een holistische benadering van de natuur de juiste, waarbij de Kosmos gezien wordt als een opeenvolging van entiteiten, beginnende bij de subatomaire deeltjes en opklimmend via de atomen, moleculen, cellen en doorlopend tot de melkwegstelsels toe. Elke entiteit is een samenstelling van het vorige. En alles is met elkaar verbonden.
Vertrekkende van uit deze holistische benadering besluit Sheldrake dat het geheugen van de mens niet gelokaliseerd is in de hersenen; dat het verleden potentieel overal aanwezig is en dat ons herinneren een teruggrijpen is, via wat hij noemt, de morfische resonantie, naar een vroeger beleefd gebeuren dat nog altijd in de tijd aanwezig is.
Ik begrijp dus dat er ooit in Engeland een man is geweest die gezegd heeft dat zijn boeken zouden moeten verbrand worden. Maar, als algemeen aanvaard wordt dat het voorbije niet in de hersenen aanwezig is waar zit het dan wel?
28-09-2016, 07:44 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-09-2016 |
Alicja Gescinska en Raymond Tallis |
Ik weet niet en zal het ook nooit weten, hoe gedacht wordt, niet over wat ik schrijf, dat hoorde ik, maar over het feit dat ik schrijf, dat ik dag na dag verschijn met een tekst van minstens vijfhonderd woorden en dat ik het blijf doen: hierover hoor ik maar wat gefluister dat me niet wijzer maakt.
Echter, zelfs indien ik het wist, is er iets of iemand die me tegenhouden kan verder te gaan tot de uitputting nabij is? Ik denk het niet, eens begonnen, nu zes jaar geleden, heb ik me doorgezet tot waar ik nu aangekomen ben en is er van ophouden geen sprake. Ik weet wel, zoals Raymond Tallis, waar ik het verder over hebben zal, dat alles ineens kan stil vallen en dat ik gelukkig ben als ik in de morgen een volle dag voor mij zie, een dag die ik benutten kan met schrijven en lezen, zelfs al is elke morgen een kleine marteling – zoals ook nu – om te weten hoe te beginnen en waarover.
Onderwerpen genoeg zal je me zeggen, maar ik heb al zoveel verteld, ik heb me zelfs, zonder twijfel (schaamteloos) herhaald en ik riskeer het nog te doen, want de onderwerpen stapelen zich op, glijden in elkaar en groeien uit elkaar; wat ik al schreef is een wiegende massa, lijk het water van een vijver waar de wind in speelt of nog beter, maar dit behoort tot het verleden, een rijpend roggeveld met de wind in de halmen.
Maar het is mijn gewoonte, op deze wijze je woondrempel te overschrijden en me neer te zetten, vandaag nog op het terras, morgen bij de haard, en dit op heel wat plaatsen terzelfder tijd, uitgesponnen en toch volledig zoals ik ben. Het weldoende is dat ik me welkom voel bij jou, hoe ik me ook aanmeld, je aanvaardt en je verwent me met uw reacties, waar ik me gelukkig mee voel.
Ik was gisteren een en al bewondering voor ‘Wanderlust’ op Canvas, het programma van Alicja Gescinska, nu over Raymond Tallis, de Britse neurowetenschapper en filosoof. Een vreugde is het hem te horen praten en te zien hoe muziek en beeld de diepte van zijn woorden zachter en ontvankelijker maakt: meesterlijke opnames voor een meesterlijk gevoerd interview met pertinente vragen over wat het leven is en het sterven, en over wat het is een boek te schrijven dat weinig meer is, dan een korrel zand op het strand van zovele korrels boeken. Tallis, een filosoof van wie de gedachten over wat er zou kunnen zijn na de dood, in essentie evenwijdig lopen aan die van mij, of eerlijker, die van mij in essentie evenwijdig aan die van hem. Ik zeg wel ‘in essentie evenwijdig’, want wat er is na de dood biedt een gamma van mogelijkheden, waaruit gekozen kan worden en elke keuze een even grote kans maakt. Alleen de zekerheid dat er iets is staat als een paal boven water bij ons beiden.
En ook, zoals ik las bij Rupert Sheldrake, deze schrijft: ‘na de dood heb je nog steeds een geestelijk leven; weliswaar niet het geestelijk leven van de normale wakkere staat, maar meer het geestelijk leven van de droomstaat[1].
Programma’s, zoals ‘Wanderlust’, gebracht op een nog toegankelijk uur, in prime time zoals gezegd wordt is een pluim op de hoed van Canvas. Ze evenaren, zo niet overstijgen de VPRO-programma’s van Wim Kayzer op de Nederlandse televisie over: ‘Een schitterend Ongeluk’ in 1992 en ‘Van de Schoonheid en de Troost’ in het jaar 2000.
Degene die deze programma’s te elitair noemen, hebben misschien wel gelijk, dan toch wat hen betreft, maar het is enkel het elitaire dat onze beschaving redden kan.
[1] ‘Een schitterend Ongeluk’ Wim Kayzer ontmoet… Rupert Sheldrake, pag.212. Uitgeverij Contact 1993.
27-09-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-09-2016 |
Alchemie |
Zegde mijn vriend Johan, tegen me - hij had me op een schotel, een selectie van zijn appelen meegebracht - ‘sommige soorten appelen verdienen nog een paar dagen meer zon, pas dan zullen ze voldoende suikers hebben opgeslagen om perfect van smaak te zijn.’
Antwoord ik hem: ‘Johan, je bent een dichter. Een andere dichter vóór jou, heeft dit al eens gezegd, maar dan over de druiven. Hij waagde het, te vragen aan de Heer:
Befiehl den letzten Früchten voll zu sein, / gib ihnen noch zwei südlichere Tage… und jage die letzten Süsze in den schweren Wein.
Deze versregels komen uit een gedicht dat, op de dag van mijn broers begrafenis, voorgelezen werd in de kerk door een man die speciaal uit de Valais tot hier was gekomen om het gedicht, dat ze beiden zo mooi vonden, voor te lezen in het Duits, voor zijn vriend die daar voor hem lag, de ogen gesloten in de duisternis van zijn doodskist. Hij komende uit de wijngaarden van de Valais, met in zijn mond de smaak van druiven en in zijn stem, het timbre van de pijn en van de tijd die over de seizoenen ligt: de dagen van winter, lente en zomer, de dagen van vriendschap en nu de herfst, de dagen van verlies.
Het gedicht[1] was van Rainer Maria Rilke, geschreven honderd jaar geleden. Woorden die nu in ons een echo zijn van wat vroeger was. Wij, getroffen door wat grote gedichten altijd doen als ze op het juiste moment gelezen worden, ze openen het hart.
Wie zijn we eigenlijk, dat we week worden en stil bij woorden die gesproken worden? Welke alchemistische krachten zitten er geborgen in het woord van de dichter; welke in het doek van Chardin, alchemie van het beeld van de man die, het blad omkerend, ons eeuwen later zegt wie hij is.
September en het licht, alchemie van de natuur: de krachten van het licht die binnendringen in de vrucht en de suikers erin zwellen doet. En nu, mijn broer die opstaat uit het rijpen van de appelen en het rijpen van de druiven.
‘En deze verzen, Johan,’ zeg ik, ‘zijn alchemie voor mij, ze roepen mijn broer Daniël terug, hij is hier, naast ons.’
We stonden samen aan de vijver: het grote bedwelmende licht als balsem over ons en over de dingen, de herfst en de woorden komende uit de herfst, woelend in ons.
Zegde Johan: ‘Ik ook dacht aan mijn broer, hij werd het slachtoffer van een verkeersongeval op de Franse wegen en ook aan mijn moeder die horen moest dat haar zoon, haar kind, verongelukt was, een paar uren nadat hij van haar was weggegaan.’
We stonden er lang, hij en ik, verzonken in gedachten, in wat van het leven was, elk in zijn eigen wereld maar aan elkaar gebonden en gehouden door wat gemeenschappelijk was. Alchemie van het samenzijn, gedrenkt in wat geweest is, staande in het eeuwige dat het leven is.
We zijn weggegaan, ik met mijn appelen, en met de man die het gedicht las tot mijn broer; hij denkend aan zijn moeder die hoorde dat haar zoon de dood was ingegaan.
Over ons en in ons, de herfst als een zee van licht en klanken. Alchemie van het bestaan.
[1] Herbsttag: (Der ausgewählten Gedichte, Insel Bücherei, Wiesbaden 1951.)
Herr, es ist Zeit. Der Sommer war sehr grosz, / Leg deinen Schatten auf die Sonnenuhren, / und auf den Fluren lasz die Winde los.
Befiehl den letzten Früchten voll zu sein; / gib ihnen noch zwei südliche Tage, / dränge sie zur Vollending hin und jage / die letzte Süsze in den schweren Wein.
Wer jetzt kein Haus hat, baut sich keines mehr. / Wer jetzt allein ist, wird es lang bleiben, / wird wachen, lesen, lange Briefe schreiben / und wird in den Alleen hin und her / unruhig wandern, wenn die Blätter treiben.
26-09-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |