 |
|
 |
|
|
 |
20-06-2021 |
Het gezang van de merel. |
In de reeksen blogs die hij al geschreven heeft, die niet werd herhaald, niet herop gefrist, niet verder uitgesponnen?
Heeft elke blog iets nieuws gebracht, iets onverwacht, iets om niet zo vlug te vergeten?
Vragen die opduiken als hij met zijn woorden oprukt uit de nevel van het ’niet-zijn’, om binnen te komen in de wereld van het bestaande, waarbij telkens zinnen ontstaan, die samengevoegd, welk verhaal ook vertellen.
Hij heeft het altijd gedaan op een ongewone wijze, in een wellicht archaïsche uitdraging die moet overkomen als een uitdaging van de lezer om de inspanning te doen die hij, als auteur ervan heeft gedaan om te komen tot wat er geschreven staat.
Eens, aldus arm geschreven, kan hij er aan denken, wil hij niet stil vallen, zijn dagboeken een na een af te lopen en te gaan zien wat hij er uit kan overhouden, dat voedsel kan zijn voor de geest.
Na al die jaren dat hij meende te kunnen opstaan als schrijver, heeft hij geleerd dat dit zo maar niet aan elk van ons gegeven is, dat er velen zijn die aan het schrijven zijn, die herlezen wat ze schreven en herwerken wat ze dachten, van de prille morgen tot de late uren van de nacht, en dit alles, tussen alle dagelijkse bezigheden door.
Vandaag, zoals vele vorige dagen, is het eens te meer de merel die, terwijl hij aan het schrijven is, zijn zang aanheft in de ceder. Helder, open, onverstoord, alsof hij me vergezellen wilt, me overtreffen wilt, zijn zang aanheft die hem tot prins van de ceder verheft.
Inspirerend is hij in elk geval. Hij is mijn gezel, mijn woord is afgestemd op hem, hij omslingert als een winde mijn gedachten, hij maakt me stil, maakt me nederig en heel klein als ik mijn woord afweeg tegen het onbezorgde van zijn stem, ver dragend, alles overheersend, de tijd slopend.
Zo weet ik eens te meer dat nederigheid de enige wijsheid is die we verwerven kunnen[1].
[1] Dit is een zin, niet van mij, maar van de grote T.S.Eliot: ‘The only wisdom we can hope to acquire is humility, humility is endless’
20-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-06-2021 |
Zo deze morgen. |
Zo deze morgen was hij opgestaan uit een droom, hij wandelde met vader over de boomgaard met de afgevallen peren en appelen in het gras die roken naar cider. En hij voelde zich licht en gelukkig en hij bleef maar zeggen, mijn vadertje, mijn vadertje, alsof hij in die twee woorden al zijn geluk leggen kon.
Hij denkt dit is een morgen om een gedicht te schrijven. Om de zin: ‘in de vlakte van de geest wachten vele zaden om te kiemen’, die al dagen in hem in beweging is, uit te schrijven.
Het zijn zaden die herinneringen zijn, opgesloten in het woud van zijn verre jeugd, waar vader zo dikwijls in voorkomt. Hij weet dat de woorden eens komen zullen, morgen of later, dat ze zich nu aan het voorbereiden zijn en ineens zullen opduiken.
Omdat hij ook alles wenst op te tekenen, omdat hij bezeten is zijn gedachten neer te schrijven, bezeten is om al wat in hem ontstaat te bewaren, te planten. Woorden in een woud van woorden, een ondoordringbaar woud van woorden dat blijven zal, strak en onbewogen als hij er niet meer zal zijn.
Hij ziet in een flits de ruimte van de kamer zonder hem, de boeken op elkaar gestapeld op de tafel, in de rekken, de schilderijen, de tekeningen, de PC, de vele dingen die hem omringen, alles zonder hem, zonder zijn lichaam er over gebogen of er langs wandelend,, zonder zijn stem, alles levend nog, ademend nog, maar leeg van hem.
Droom man, droom maar verder, de dag komt dat alles leeg zal zijn van jou en hoop dat je woud van woorden nog een wat blijven zal.
Koester je herinneringen voor een tijdje nog, vertel ze, hang ze buiten op een wasdraad zoals moeder het linnen buiten hing in de zon, destijds. Nu je weet en gisteren nog ondervond dat je lichaam aan het aftakelen is en ook, wat erger is, dat de geest bijwijlen je in de steek laat als je zoeken gaat naar een naam of naar een zin die je las of naar een concerto dat je hoorde.
Maar je weet nu, dat telkens een herinnering je overvalt, het een herinnering is aan een gebeuren dat je heel bewust heb beleefd. En dat het enkel dergelijke herinneringen zijn die nog in detail herop geroepen kunnen worden.
Zo, oude man, koester ze, het is het enige dat je nog overhoudt.
19-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-06-2021 |
Jeugd |
Wat ik schrijf heeft geen ouderdom, het komt en het vloeit de tijd binnen om er beschikbaar te blijven de tijd om terug te verdwijnen in het niets. Komende uit het niets en opgeslorpt door de tijd, dit is waar ik mee bezig ben, waaraan ik, onverbloemd, onbaatzuchtig, mijn beste krachten wijdt - en het zijn werkelijk de beste die ik nog heb - en dan nog onophoudelijk want zoals ik thans bezig ben heb ik de indruk dat ik anders niets doe dan blogs schrijven, dat de tijd er tussen minimaal is en dat ik leef, en dit sedert meer dan tien jaar, dat ik leef van blog naar blog zodat wat er tussenin gebeurt te verwaarlozen is, zijnde wat gedroom en wat onafgewerkte gedachten.
Deze morgen, voor het licht er was, of juist komende, lang wakker gelegen, is er, ver, ver weg in mijn herinneren, de knaap van vroeger in mij. Ben ik opgestaan en neer gaan zitten, en heb ik, ontvankelijk als ik was, de beelden van vroeger laten komen; werd ik er door overspoeld, ogenblikken lang.
Mijn jeugd vroeg ik me af, mijn grote verre jeugd, wat rest er nog, als ik neerlag in het gras op zondagnamiddagen, van het ruisen van de canadabomen over mij, het krijsen van de eksters, het heerlijke van de zomer; wat van de oude windmolen met de gebroken ramen en de deur half open; wat van de eeuwenoude hoeve, omwald met een brede gracht met brak water, half gevuld met bladeren en mossen met lis en wieren en afgevallen takken, het ‘Eedgoed’, met de twee stenen leeuwen die de wacht hielden naast de ingangspoort. En verder, wat van de vijver in het bos die droog kwam in de zomer en waar je, met Robert, je vriend, een hut van takken had gebouwd? Wat rest er nog van dit alles en van het vele in meer, behalve hic et nunc, in het landschap van je gedachten?
En wat rest er nog van de boeken die we lazen: De Witte, Wannes Raps, Robert en Bertrand, Vijf weken in een Luchtballon, of Twintigduizend mijlen onder zee of als het allereerste de ‘Vlaamse Filmkes’, of ‘Ivanovkes’ die elke week te koop waren, de zondag als je buiten kwam uit de hoogmis.
Biodiversiteit van wat was en niet meer komen zal: een straat zonder auto’s maar met boerenkarren getrokken door boerenpaarden, of een jonge knaap die om zes uur ’s morgens, de kannen melk wegvoerde van de boer aan de overkant van de straat, op een klein karretje, getrokken door de hond, naar de melkerij, om daarna naar school te gaan bijna twintig minuten ver, zo in winter als in zomer en in de herfst, als de noten uit hun bolster te rapen lagen op de weg, of de rapen die vol waren op het veld waar we langs liepen en fazanten opvlogen voor ons voeten, als we het waagden het veld te betreden, een raap te nemen en te pellen om al gaande op te eten zoals het hoorde in die dagen.
Mijn jeugd, waarom heb ik er geen verhaal over geschreven hoe het was en hoe het niet was, zoals Ernest Claes er een on-navolgend er een schreef.
Vele momenten waren er en vele gebeurtenissen, maar niets overtrof, als ik er nu aan denk, de ogenblikken dat de onderwijzer, de Heer Van Oudenhove, op het einde van het schooljaar, als alles geleerd was wat moest geleerd, hij ons vergastte op het voorlezen van ‘De Witte’, of van ‘Michael Strogoff’.
Dit alles en veel meer nog blijft in de verste verte deel van mij, werd de bodem waaruit ik opgestaan ben om te zijn wie ik ben.
En nu, de jeugd van nu, over wat zal zij te schrijven hebben, eens meer dan drie kwart eeuwen verder, zoals ik of, zal ze nog schrijven?
18-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-06-2021 |
Woorden die moeten volstaan. |
Elke morgen zet ik een stap in het onbekende, het op mij wachtende, niet alleen de gebeurtenissen, maar de gedachten die ik hebben zal die dan worden uitgeschreven.
Van bij het openen van de ogen lig ik op de loer - I lie stalking the ideas floating in the air - op gedachten die plots opschieten, lijk het beeld van de rij Italiaanse populieren aan de vijver, kaarsrecht de luchten in, elk ogenblik een stukje hoger alsof ze groeien wilden tot in het oneindige, tot waar de gedachten in mij, me soms voeren.
In die mate ben ik ook boom en stijg ik met mijn schrijven de luchten in, luchten die drager zijn van bevindingen en formuleringen, of die nu geschreven worden of ongeschreven blijven, het doet er niet toe, ze zijn er en het is aan mij om ze te nemen of te laten.
Gedachten die het wondere, ver open liggend landschap zijn van de geest, geladen zijn met een geestdrift en een gerichtheid die de mens, die leefde in de grotten van Lascaux en andere plaatsen, stapsgewijze gebracht heeft tot de mens die we nu zijn.
Dit is hoe ik meen dat ik ben ingesteld. Of zijn dit zo maar wat woorden die niet hoefden opgetekend te worden, zoals er zovele zijn voor iemand die er elke dag zijn beroep van maakt, al heeft hij hiervoor niet de minste aanleg. Of is het, omdat hij geen aanleg heeft om over iets anders, een verhaal bijvoorbeeld, te schrijven?
Ik loop dus niet rond met de gedachte, dit ga ik doen of dit ga ik vertellen, neen, ik vertrouw op het ogenblik, ik wacht af en neem wat er komt en gewoonlijk komt er iets, hoe veel of hoe weinig het ook is, ik neem het. In deze zin is het achteraf ook een verrassing voor mij, heb ik mezelf verrast
Wat mij betreft denk ik, aangekomen te zijn, op de plaats tot waar ik komen kon. Weggedoken in mijn schelp, mijn koninkrijk zoals Shakespeare het ergens zegt. Ik zit er wel eng maar goed, want de geest zijn je velden en je bossen, je luchten en je zeeën, je boeken en je muziek en over dit alles drijft het voorbije, wazig, maar klaar om je te overvallen. Wat dan ook regelmatig gebeurt.
En wat je nu, dit ogenblik schrijft, is je kenmerk, je toonaard. Het is van uit dit punt dat je het waagt te zeggen dat je dankbaar bent, te zijn wie je zijt en hoe je zijt en wat je zijt. Deze dankbaarheid is je morgen gebed, de morgenvogels begeleiden je.
Deze woorden moeten volstaan voor deze dag.
17-06-2021, 03:53 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-06-2021 |
Boeken als gezellen. |
Waarheen schrijf ik me vandaag; welke droomgestalte neem ik aan om me even, vluchtig zoals altijd, weg te schrijven in een omgeving die er nog niet is maar die ik zelf ga laten ontstaan? En het te doen alsof dit, me wegschrijven, levensnoodzakelijk is voor mij en de voor wereld omheen mij, want dit is wat bijna elke dag gebeurt.
Echter, ga ik er vandaag niet verder mee, de omstandigheden liggen anders, de hitte binnen roept om koelte, die er niet is, daarom ben ik, en het is verre van een droom, rekening houdend met mijn mogelijkheden naar de beste plaats gegaan waar ik zijn kan, in de weidsheid van de natuur, aan de vijver in de lommer van de hazelaar en de meidoorn die nu is uitgebloeid.
Ze staan er beide, wijd uitgestreken en hoog opgegroeid, een perfect scherm tegen de zon en het is alsof ze me verwelkomen willen in hun schoot, me naar hen toe halen. Zo voel ik het toch alsof ik zelf struik was gegroeid in de aarde, want ik zit er goed waar ik zit, of lig, in de koelte, terwijl een paar meters verder de bijna ondraaglijke hitte van de zomer hangt. Ik zal er blijven tot de avond valt met in mijn tas twee boekjes die ik niet lezen zal. Het feit alleen dat ik ze bij mij heb, dat ik ze ter hand kan nemen wanneer ik wil is me voor het ogenblik voldoende, ze zijn mijn gezelschap hier.
Het ene bevat de ontboezemingen van Petrarca over zijn beklimming, in 1336, van de Mont Ventoux, samen met zijn jongere broer - elk vergezeld oor een dienaar - de berg die hem intrigeerde en die hij elke morgen zag opduiken van uit zijn venster in het Palais des Papes in Avignon. Ik kocht het in een boekenwinkel in Arles in 2005, het is qua presentatie, druk en papier een parel van een boek, één om niet te openen, de bladeren ervan niet te snijden, maar het in te lijsten en op te hangen in de beste kamer, op de beste plaats.
Het andere boek, een boekje eigenlijk, is dit van George Steiner: ‘Préface à la Bible Hébraïque - Bibliothèque Albin Michel, Idées - waarom juist dit weet ik niet, maar het lag al een hele tijd op de tafel naast mij, het daagde me uit om wat Steiner erin vertelt over de ‘ik ben’ passage in de BIjbel, een passage die hij als zovelen met hem, niet begrepen heeft zoals ik ze meen te moeten begrijpen.
Ik ben dus een ganse namiddag in de lommer blijven liggen, afwisselend zitten, met de twee struiken en de twee boekjes bij mij en ik voelde me voldaan, ik had de spirit van de natuur bij mij en de spirit van twee groten uit de literatuur, er kon me niets overkomen en ik lag gelukzalig te liggen in hun gezelschap.
En ik wist dat ik voor eenmaal niets te vertellen had, dat de hitte te zomers was en dat het zonde zou geweest zijn die hitte te trotseren als ik de mogelijkheid had te zijn waar ik was en de wind te voelen over mij, lijk een gurende, zalvende olie over mij.
Ik heb er dus niets gelezen, ik heb er niets gedacht om later te schrijven. Petrarca en Steiner hadden het gedaan voor mij en alles opgetekend, ik had het gelezen en wist wat ze te vertellen hadden.
Eens vertel ik het jullie, of heb ik het al niet verteld? Maar je hebt toch de wind gevoeld in mijn gelaat en de koelte die hij bracht, nu nog bij het schrijven ervan.
En, zeg me eerlijk, is het jullie nooit overkomen een boek mee te nemen om te lezen in de schaduw en het zelfs niet te openen, het vast te houden of het dicht bij jou te hebben, het je voldoende was?
16-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-06-2021 |
Boodschap. |
Ik zoek in het diepste van mijn ‘zijn’, een tocht op in de bergen van de Valais, om de impressie ervan, het immens positieve ervan, door te geven aan mijn kleinkinderen en achterkleinkinderen die ik zo weinig zie, maar die ik in mijn hart draag als een warmte en een rijkdom.
Het is tot hen dat ik me hier richt vandaag, al weet ik dat ze het nu nog niet zullen lezen, maar later, en vooral in de hoop dat ze ooit eens zullen lopen waar ik liep, en staan zullen waar ik stond, namelijk aan het ijzeren kruis op de top van de ‘Sasseneire, 3.335m.
Het is een afspraak die ik maak met hen om er, bij hun doortocht, mijn hand op hun schouders te leggen als zij er zullen staan.
De Sasseneire, een top die zonder gevaar te bereiken is van uit Grimentz naar en over de Barrage de Moiry, en vandaar af, de lange wandeling door de alp, langs de chalet met stallingen, over het eeuwenoude pad, langs een grote variatie van alpenbloemen, van edelweiss, tot génépi, arnica, chardon bleu, gentiane, lis Arpagon, saxifrage, linaigrette, noem maar op, bijna alle zijn er te vinden, maar er ook te laten. Met een stop aan ‘le Lac des Autannes’, waar je even rust neemt, je ontschoeit en enkele ogenblikken de voeten in het ijskoude water houdt - zie je het beeld, de weerspiegeling van luchten en bergen in het water? - ook misschien om iets te eten of te drinken, om daarna, het pad in de bergflank te volgen, sterk stijgend tot de ‘Col de Torrent’ 2.918 m. de passage naar de vallei aan de overzijde, ‘le Val d’Hérence’.
Weinigen wagen het verder de bergrug op te gaan, de Col volstaat voor hen, maar voor jullie niet, je volgt de bergrug naar rechts, hogerop. Er is wel geen duidelijk pad maar je vindt er mogelijkheden om, liefst veiliger boven op de rug van de berg en niet ernaast, verder te stijgen tussen de rotsen, moeilijk is het niet, het vergt alleen een lange inspanning.
Ik tril als ik er aan denk, ik tril als ik er over schrijf, zo erg zit ik gevangen in het beeld en het gevoel dat ik er aan overhoud: klein oneindig klein, zoals ik me zag met links Evolène in de diepte, rechts, de Lona-alp met ’les Becs de Bosson’, zo dikwijls beklommen.
En het gevoel van een immense vrijheid, ik, alleen op de kam van de berg, waar zelden iemand komt; ik in de onmetelijkheid van het berglandschap, klein mensje maar krachtig in geest, ingesteld om te overwinnen, al kende ik maar al te goed hoe zeer ik deel was van de aarde die hier mijn ademnood was.
Ik dacht aan Ouspensky. Ik zag mezelf gaan, een onbeduidende stip die voortbewoog op het, bij plaatsen, amper gemarkeerde pad. Steeds maar stijgend over en naast grote blokken rots. Mijn lichaam een grote volgehouden inspanning, en ik zag me maar gaan, van rots tot rots. Het scheen me toe dat er nu een andere ‘ik’ aanwezig was in mij, een ‘ik’ dat niet de minste aandacht had voor de moeite en de uitputting. Er zwol een gevoel, méér en beter mens te zijn in die oneindigheid van bergen en luchten waar ik was, een volheid van zijn, waarin ik was opgenomen. Een dimensie die me optilde, die me de kracht gaf verder te gaan, steeds hoger klimmend, hijgend naar de top toe, de top, de hoogste top van het groot beleven.
De man die ik was, was kind geworden, had vleugels gekregen en zwierf uit over de toppen van de bergen omheen hem, de luchten in, zijn geest verpulverd. Het deel van hem, gericht naar de aarde, het deel dat groeide, dat ouder werd, dat at en dronk en de liefde bedreef, brandde op, verdween uit hem. En het was een ongekende andere, een ontdubbelde die de laatste strook van het pad afliep naar het ijzeren kruis op de top, het kruis dat hem wenkte, dat hem toeriep, dat hem projecteerde in zijn echt, enig, waarachtig bestaan.
Het is daar, aan het kruis, dat ik wachten zal op jullie.
Ik dacht als ik afdaalde. Ik dacht dat het dit bestaan was dat ik ontcijferen moest, dit bestaan van lichtheid, zoveel mogelijk ontdaan van het aardse, de ware eigenheid van de spirituele mens. Het andere, het aardse, was een noodzakelijk iets waar geen God zich om bekommerde. Al dachten velen van wel, ze vergisten zich.
Petrarca die de Mont Ventoux beklom, had dit ongeveer aldus begrepen, maar hij was in de ban van de God van toen en hij wist dat hij moest ontsnappen aan de zwaarte, aan ‘les instincts de la terre’, zoals hij het noemde in zijn boekje[1] over zijn beklimming.
Weet, en dit is wat ik jullie, via via, gesproten uit mijn genen en bloed, als boodschap meegeven wil: ik denk zoals Petrarca, maar ik ben in de ban van de geest in mij die een deel is van de geest in het Universum, die o, zo gemakkelijk God wordt genoemd, verwijzend naar die van de schepping, maar die oneindig meer inhoud is dan het woord van amper drie letters dat ons werd voorgesteld en aangeleerd.
Als je dit al weet kun je beginnen aan je tocht.
[1] Pétrarque: ‘L’Ascension du mont Ventoux’, traduit du Latin par Denis Montebello, Préface de Pierre Dubrunquez, édition Séquences, 1990.
15-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-06-2021 |
Het Nu |
Elke dag treed je binnen in de nevelen van het voorbije, gelukkig zij die binnentreden in het nu van het ogenblik om te zijn totaal van dat ogenblik, en van de ogenblikken erna, wat ik nog altijd te leren heb: te zijn alsof ik er gisteren, noch de vorige dagen al was, en ik als bloem uit de bot was gekomen, vers en maagdelijk, onbesproken en, ik schrijven zou over de verwondering er te zijn, ineens, in een wereld die ik niet kende en nu te ontdekken heb.
Hoe dit zijn zou is niet in te beelden, je kunt wel een poging doen, verwondering dat het licht er is, in al zijn schakeringen van licht; verwondering dat de duisternis er, de nacht en de sterren, verwondering dat alles beweging is, de aarde als een tol gierend om de zon, haar ankerpunt; dat de zon er is, een gloed van vuur aan de hemel. Je had nog geen boom gezien, geen eik die eikels droeg, geen appelaar die appels droeg, geen kerselaar die kersen droeg, je wist helemaal niets daarvan en je staat er naar te kijken, overvallen door een immense openheid van dingen, planten, bloemen, vlinders, kevers, grassen en mossen die je nnu te ontdekken hebt. De aarde en de luchten die zich tonen aan jou, de wereld die zich opent in al zijn glorie. Je bent maar heel klein mens, en je kijkt met grote ogen toe.
Er is ineens geen gisteren meer in jou, er is alleen het nu, komende van ergens, maar je weet niets van dit ergens, zoals je niets weet van het nergens, noch iets van het komende, zelfs niet of er een komende is, gedropt in het nu zoals je er bent, in het nu dat is en het nu dat komt, een lange lijn van nu’s van het begin tot in het oneindige dat we niet kennen, het enige dat niet bewegend is.
Hoe stel ik me hier op in, hoe verlaat ik al wat was en treed ik binnen in het nu, het enige dat is, ik heb het nooit gedaan er was altijd een sleep van dagen, van dagen ervoor en van dagen erna, een te oneindig aantal, een zee waarin ik, o zo gemakkelijk verdrinken kon, zelfs aan het verdrinken ben, tergend traag.
Het bos van dagen over mij, de zang van de wind er in, de geest die me levend houdt, die zorgt dat ik schrijven blijf, dat ik herhaal in woorden wat er niet in woorden staat, maar in ‘fezelingen’ van woorden waarin ik keer op keer verdwaal als ik denk gevonden te hebben wat ik zoek.
Echter 'iets' maar is er ooit gevonden van al wat er te vinden is, wat schuchtere waarheden die zich even tonen, soms in een exceptioneel nu, waarvoor ik morgen na morgen, op de uitkijk blijf.
Ik teken het op opdat je het weten zou.
14-06-2021, 04:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |