 |
|
 |
|
|
 |
06-07-2014 |
Canto quarto (1) |
Dante wordt in het begin van canto IV uit zijn diepe slaap gewekt door een enorme donderslag. Het is het vervolg op het beven van de aarde in de laatste versregels van canto III, de verre echo van de afdaling van Christus ter helle. Hij bemerkt dat hij tijdens zijn slaap, met Vergilius de Acheronte heeft overgestoken en dat ze zich nu bevinden op de rand van de hellevallei, daar waar alle klachten die opstijgen uit de Hel samenkomen. Duister en diep was deze vallei, zegt Dante en in de diepte kijkend kan hij helemaal niets onderscheiden.
Vergilius en Dante hebben, om het duidelijk te maken, het voorportaal van de Hel, de plaats van de zwakkelingen, verlaten. Ze hebben de andere oever van de Acheronte bereikt en bevinden zich op de rand van een enorme trechtervormige put die ingedeeld is in steeds kleiner wordende kringen of cirkels, paden in de wand van de trechterput. [1]
Nu gaan we nederdalen in de blinde wereld, zegt de dichter, bleek geworden, ik zal eerst gaan en jij de tweede. [2]
De blinde wereld, de wereld zonder God waar Dante Vergilius volgen moet. Maar Dante die gezien heeft dat de dichter van gelaatskleur veranderde bij deze woorden is allesbehalve gerustgesteld en richt zich tot Vergilius: Hoe zal ik je volgen als ik zie hoe bevreesd je bent, jij die mijn steun bent in mijn angsten.
En Vergilius: Dit medelijden van mij dat mijn gezicht beschildert en dat jij als vrees meent te zien, is de angst van hen hier beneden. Maar de weg is lang en we zijn haastig.
Ze verlaten een soort platform dat bevloeid wordt door de Acheronte en komen aan in de eerste cirkel, de Limbus of het Voorgeborchte, die zich omheen de afgrond slingert. Hier is er geen geween meer maar het zijn de zuchten die de luchten doen trillen en die opstijgen uit de grote massa kinderen, vrouwen en mannen die er verblijven. En Vergilius tot Dante:
Je vraagt me niet wie deze zielen zijn die je hier ziet. Ik wil dat je weet alvorens verder te gaan, dat het geen zondaars zijn maar dat hun verdiensten niet volstaan want ze zijn niet gedoopt en je weet dat het doopsel de poort opent tot het geloof. Gezien ze leefden vóór het christendom is er niemand die God aanbeden heeft zoals het hoorde, en ikzelf ben een van hen. Voor deze gebreken en niet voor enige andere fout zijn we verloren en veroordeeld te leven in verlangen, zonder hoop.
Dit te horen, zegt Dante, brak mijn hart want er waren heel wat lieden van grote waarde die ik kende die hier in dit Voorgeborchte, in suspens waren. Zeg me eens beminde meester, zeg me eens, Heer, begon ik, om zekerheid te hebben dat het geloof elke vergissing overwint: heeft iemand ooit, door zijn eigen verdienste of door de verdienste van iemand anders, deze plaats verlaten om daarna een gelukzalige te worden?
En Vergilius antwoordt hem:
Toen ik hier nog maar pas was aangekomen, heb ik hier een machtig iemand zien binnenkomen, gekroond en met het teken van de overwinning [3].
Dan heeft hij, de gekroonde, meegenomen met zich: de schaduw van de eerste vader, van zijn zoon Abel en deze van Noah, van Mozes, van Abraham de patriarch, van koning David, van Israël met zijn vader en zijn kinderen en van Rachel voor wie hij zo lang[4] dienen moest. En vele anderen en allen maakte hij gelukzalig. Maar ik wil dat je weet dat er vóór hen geen menselijke zielen werden gered.
Hij begint dan te vertellen over de zielen of schaduwen die niet het minste berouw kennen over hun zonden, of nog kunnen kennen gezien ze onmiddellijk na hun dood,
door de goddelijke rechtvaardigheid werden veroordeeld op een wijze waarbij hun vrees zich wijzigde in verlangen [5]:
Wat gezien moet worden als het verlangen de rest van hun dagen door te brengen daar waar ze aangekomen zijn. Want eens in de Hel zijn het:
Lijdende geworden die elk denkvermogen hebben verloren,[6]
[1] Ik vul hier mijn indeling in canti aan met deze van de cirkels die ze een na een gaan afdalen, dit om hun afdaling in de Hel gemakkelijker te volgen. In totaal zijn er negen cirkels die ze zullen doorlopen. [2] Or discendiam quaggiù nel cieco mondo / cominciò il poeta tutto smorto:/ io sarò primo, e tu sarai secondo (canto IV: 13-15). [3] Io era nuovo in questo stato / quando ci vidi venire un possente / con segno di vittoria coronato (canto IV: 52-54). André Pézard in zijn Dante, Oeuvres complètes, vertaalt dit laatste vers door portant couronne et pennon de victoire en hij voegt eraan toe: Je crois quil faut couper le vers en deux dune virgule et y relever deux détails distincts, couronne et enseigne; ainsi sur une des fresques de Giotto à lArena de Padoue on voit le Christ aux Limbes, accompagné de Marie-Madeleine, tenir une bannière écartelée dune croix et portant linscription victor mortis. Wat vertelde Dan Brown over Maria Magdalena en wie zat er naast Christus op Da Vincis Laatste Avondmaal? [4] zijnde tweemaal zeven jaren, Genesis XIX, 18-30. [5] Ché la divina giustizia le sprona / sὶ che la tema si volve in disὶo.(canto III: 125-126). [6]
le gente dolorose / chhanno perduto il ben dellintelleto. (canto III: 17-18).
06-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-07-2014 |
Hij dacht |
Hij dacht van vele zaken: de Leie, hij dacht het donkere lint, meanderend. Hij dacht de beemden groen tot geel in het glorieuze licht en wat Lorca wist* hierover.
Hij dacht wat kon en niet kon.
Hij dacht dat het een sarabande was van Johan Sebastian, een suite, in hoog gevooisde violen, resonanties in verre bomen, de toren en de huizen tussenin.
Hij schilderend.
Hij kon het beter laten te zijn wie hij was, niet meer verrast te zijn niet meer gaan varen, niet meer lijk meerkoeten onderduiken, onaangemeld zijn afscheid nemen, terug en terug.
Hij romantieker in zijn oude dagen.
Telkens hij hier kwam, gespannen, omdat het land omhelzen wilde en hij er binnen schoof, niet meer er uit op te staan, een te laat geschenk opdat het duren zou. Wat niet kon vandaag en morgen niet.
Zo stervend hij, verslagen.
*'La luz es Dios que desciende'.
05-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-07-2014 |
Inferno: derde Canto (2) |
Aan de oever van de grote stroom, de Acheronte, ziet hij er velen klaar staan om over te steken. Een ouderling in een boot komt op hen af en roept de zielen toe dat ze niet meer moeten hopen op de hemel en dat hij hen komt halen om hen naar de overkant te brengen, naar de eeuwige nacht van vuur en ijs.
Hij bemerkt Dante en schreeuwt hem toe:
Jij daar levende ziel, ga weg van deze die de dood zijn ingegaan.
Maar Vergilius antwoordt hem: Non te crucciare Caron, maak je niet zo boos, Caron, we willen gaan daar waar we mogen gaan en waar men wil dat we gaan, en vraag ons niets meer.
En dit kalmeert de bootsman waarvan de ogen met vlammen zijn omcirkeld. Maar de moeë en naakte zielen, die klappertandend veranderen van kleur hebben nauwelijks gelet op deze woorden. Ze vervloeken God, vervloeken hun ouders en het menselijke ras, vervloeken de plaats, de tijd en de Hel en het ontstaan ervan. Vervloeken hun geboorte en wenend, samengehouden door Caron met de gloeiende ogen, die de achterblijvers met zijn roeispaan opjaagt, vervoegen ze de andere oever.
En zegt Dante,
zoals in de herfst een na een de bladeren zich losmaken en de tak zijn afval liggen ziet op de grond, zo springt het slechte zaad van Adam, een na een op de oever zoals een vogel zich werpt op zijn prooi.
Daarna gebeurt het dat het duistere landschap en de aarde, vochtig van tranen, begint te beven, zo hevig, zegt Dante, dat de herinnering eraan me doet baden in het zweet en uit een windstoot sprong een rode schijn op die elk gevoel in mij overwon.
En ik viel lijk iemand door de slaap overmand [1].
[1] e caddi come luom che l sonno piglia. (canto III: 130)
04-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-07-2014 |
Inferno: derde Canto (1) |
Canto terzo
Hoe Dante en Vergilius de weg naar de Hel gevonden hebben, hoe de aarde zich geopend heeft voor hen, vertelt Dante niet. We weten enkel dat het de avond van Goede vrijdag is als Dante en Vergilius zich voor de poort van de Hel bevinden en Dante de duister gekleurde woorden (parole di colore oscuro) leest, aangebracht boven de poort:
Langs mij betreedt men de stad van de desolatie, langs mij treedt men binnen in de eeuwige smart, langs mij vervoegt men de verloren mensheid. [1]
En zegt Dante:
Mijn soevereine Maker bewogen door rechtvaardigheid, was het de goddelijke macht, de hoogste wijsheid en de eerste liefde die me maakten. Vóór mij waren er geen dingen geschapen die niet eeuwig waren en ik, ik zal eeuwig blijven bestaan.
En dan nog de zin die elke Italiaan in de mond heeft:
Lasciate ogni speranza, voi chentrate Laat varen elke hoop, jij die hier binnentreedt.[2]
Opmerkelijk is het dat het de Hellepoort zelf is die ons zegt wie haar maakte. Het was, de goddelijke macht: de hoogste wijsheid, de Geest, en de eerste liefde, de Zoon. En, in meer lezen we dat er, vóór de poort niets was geschapen dat niet eeuwig was.Terwijl we in Canto XXXIV vernemen dat de Hel geschapen werd voor de duivels, zijnde de gevallen engelen. De poort is er dus niet van in den beginne, maakte geen deel uit van de schepping maar nu ze er is, is ze er voor eeuwig. Anderzijds speelt Dante het spel op een perfecte wijze, hij is het die van zijn eigen woorden zegt dat de betekenis ervan hard te aanvaarden zijn: Maestro, il senso lor me duro. En even opmerkelijk is het feit dat Vergilius niet ingaat op deze bemerking van Dante. Come persona accorta, als hij die weet toont de bedachtzame Vergilius begrip voor Dantes ontsteltenis en zegt hem eenvoudigweg dat:
Hij hier alle vrees bannen moet en elke terughoudendheid hier moet laten sterven.[3] We zijn aangekomen, zegt Vergilius waar je de lijdende mens ontmoeten zult die de zegen van het intelligent zijn, verloren heeft.[4]
Hiermede bedoelende, de kennis van God die de Waarheid is. En dan komen die heerlijke woorden van Dante:
Hij legde zijn hand op mijn hand en met de glimlach die me vertrouwen gaf, leidde hij me binnen in de geheimenis der dingen [5].
Is er mooier beeld, Vergilius die de hand van Dante neemt en hem binnenleidt in de dingen die hij, Dante, als groot bevoorrechte gaat leren kennen.Komt daarna de beschrijving van de eerste ogenblikken in de Hel: Geroep en geschreeuw, gemengd met wanhoopskreten die weerklinken in een duisternis zonder sterren (sanza stelle). Dante wordt er zo door aangegrepen dat hij begint te wenen. Hij komt terecht in een wervelwind van vreemde talen, vreselijke woorden van smart en woede, luide en zwakke, gemengd met handgeklap. En over de massa die er rondloopt vraagt Dante:
Meester, wie zijn zij die ik hoor, overwonnen door de smart en van welke aard zijn zij die ik hier zie? En hij tot mij: dit is het miserabel lot van de droeve zielen van zij die leefden zonder oneer en zonder eer.[6]
Hij ontmoet hier ook de engelen die, toen Lucifer in opstand kwam, geen keuze hebben gemaakt en hier terechtkwamen om geen blaam te zijn voor de hemel en omwille van hun besluiteloosheid evenmin verwezen werden naar het diepste van de hel opdat de gevallen engelen er geen overwinning zouden in gezien hebben. En van anderen vertelt Vergilius hem dat het de kreten zijn van de zielen die geen hoop meer hebben te sterven, en van hen wier blinde leven zo onbeduidend was dat ze elk ander lot benijden. Dante wil nog meer uitleg over deze klagende massa. Laat ons hierover zwijgen, zegt Vergilius, zie toe en ga eraan voorbij en Dante kijkt en ziet een vaandel (una insegna) wapperend in de wind,
gevolgd door een dergelijke lange massa mensen dat hij nooit had durven denken dat de dood er zoveel zou getroffen hebben.[7] [8]
Dante herkent een zeer hoog geplaatste, onder hen
Wiens lafheid hem tot het grote verzaken bracht.[9]
Het is Paus Celestino V die in 1294, zes maanden na zijn kroning, verzaakte aan de pauselijke troon waarbij Bonifacius VIII, door Dante aanzien als de grote misdoener van de Kerk, aan de macht kwam
Onmiddellijk begreep ik, en was ik er zeker van, dat dit de groep was van de zwakkelingen, mishaagd én door God én door de vijanden van God.[10]
Hij ontmoet ook degenen die in feite nooit levend zijn geweest, en nu naakt en vreselijk zijn om aan te zien, bedekt met beten van de nog daar aanwezig zijnde horzels en wespen, hun gelaat besmeurd met bloed en tranen, aan hun voeten opgevangen door afschuwelijke wormen. Dit is het beeld van de zondaars die pas zijn aangekomen en waarvan Dante nooit zou geloofd hebben che morte tanta navesse disfatta. Het is maar een voorsmaak van de beelden die hem en ons nog te wachten staan.
[1] Per me si va nella cittá dolente / per me si va nell eterna dolore, /per me si va tra la perduta gente. (canto III: 1-3). [2] Canto III: 9. [3] Qui si convien lasciare ogni sospetto / ogni viltà convien che qui sia morta.) (canto III: 14-15). [4] che hanno perduto il ben dellintelleto,(canto III: 18). [5] E poi che la sua mano alla mia pose / con lieto volto, ondio mi confortai / mi mise dentro alle segrete cose. (canto III: 19-21). (6] Ed egli a me: questo misero modo/ tengon lanime triste di coloro / che visser sanza infamia e sanza lodo ( canto III: 31-33). [7] E dietro le venὶa sὶ lunga tratta / di gente, chio non averei creduto / che morte tanta navesse disfatta. (canto III: 55-57). [8] T.S.Eliot zal deze zin overnemen in The Burial of the Death uit zijn The waste Land : Unreal city under the brown fog of a winter dawn, a crowd flowed over London Bridge, so many I had not thought that death had undone so many. [9] Colui che fece per viltà il gran rifiuto (canto III: 60), [10] Incontanente intesi e certo fui / che questa era la setta de cattivi / a Dio spiacenti ed ai nemici sui. (canto III: 61-63)
03-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-07-2014 |
Brief aan Dante. |
Carissimo Dante,
De wijde, open haard is de ziel van de droomkamer waar ik leef en werk, samen met de Luikse bollenkast met haar geheime lade, met de oude sofa en de zetels, met de zware eiken tafel, vol met boeken en beschreven bladen en aan de muren de oude schilderijen die ik overhield en de rekken met boeken en op de vensterbank de wondere stenen, gebeeldhouwd door wind en regen, die ik raapte in de bergen. Dit alles vormt en voedt mijn geestelijk landschap waar jij, carissimo Dante gaat optreden in de komende dagen, maanden, jaren, en waar ik je volgen ga in je Commedia, om aan je schitterende verzen een nieuwe kleur toe te voegen en je binnen te leiden in mijn blogs zodat aan je woorden een volume wordt meegegeven waarin mijn adem zich mengen zal met die van jou. Een gewaagd iets, carissimo Dante, van iemand uit de streek van Gent en Brugge de twee steden die je schijnbaar hebt bezocht en heb je ze niet bezocht je schrijft er toch over in je verzen. Ik wil dit doen omdat de blogs die ik schrijf me onvoldoende armslag bieden, ze zijn, in mijn samenspraak met mezelf, een gesukkel van de hak op de tak, zonder structuur en veelal zonder innigheid, zonder de doortastendheid die ik zou wensen. Mijn gesprek met jou zal een verpozing zijn, een toespitsen op wat je ons verborgen houdt en ik vermoed dat heel wat in je verzen een boodschap uitdraagt - zoals dit ook het geval was bij Stendhal in zijn Chartreuse de Parme naar de ingewijden in een geheim genootschap toe, waar jij deel van uitmaakte.
Zo, lezer van mijn woorden, weet dat ik mijn blogs niet opgeef, maar dat ik tussendoor schrijven wil over mijn gesprek met Dante, die, terug van zijn pelgrimstocht, door de Hel met Virgilius als Gids en Meester, het verhaal doet van zijn tocht in het deel Inferno van zijn Commedia. Sinds lang reeds is hij mijn gezel, schrijf ik over hem in mijn dagboek en wat ik schreef herwerk ik hier als blog. Zijn verzen en de door hem opgeroepen beelden bewegen te intens in mij opdat ook ik de stem niet beluisteren zou van de Muze die spreekt in zijn woorden. Ik deed reeds een poging. Ik meen dat ik zijn eerste Canto of gezang al heb ingelogd, op een van de vorige dagen, ook zijn canto secondo. Binnen een paar dagen komt zijn canto tertio en zo verder, hopende dat ik voor het einde van het jaar de drieëndertig canti + de proloog van zijn Inferno, zal hebben ingelogd.
Er zal dus heel wat te lezen en te schrijven vallen.
02-07-2014, 06:14 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-07-2014 |
E 'l pensamento in sogno trasmutai |
E l pensamento in sogno trasmutai [1]
Een blog van vroeger die ik terugvond en herwerkte, zoals vele gedachten van vroeger opduiken en herdacht, herkneed, heropgevoerd worden.
Hij ontmoette haar terug op een plaats waar hij haar nooit had verwacht, Ze kwam naar hem toe gereden, zo alsof het een droom was, een jonge vrouw onder de bomen, haar witte losse sjaal als een vaandel achter haar. En toen ze naderde, haar ogen, haar blik, haar glimlach. Voor hem stilstaande, zo plots zodat hij zich geen vragen stelde, maar geuren over haar van lindebloesems en een zin als uit een gedicht: de linde droop in haar haar. Een paar dagen geleden had hij Le Passage dun Homme in haar etalage gezien, was hij binnengegaan en stond ze ook voor hem. Nu was ze, hier, als komende uit een andere wereld, een jonge vrouw, groot levend om te bezitten.
Je hier te ontmoeten en niet tussen boeken zegde hij en hij had haar zo willen houden, haar blonde haren in het licht, haar gelaat om lief te hebben. ja, zegde ze, 'het stond geschreven om je hier te ontmoeten, op een morgen zoals deze'. Ik ontmoet je ook heel graag tussen je boeken, maar hier is het duidelijk anders, hier zijn er de geuren van de linden in bloesem, zijn er de vlinders en de eksters, hier is er het wijde land, de velden van mijn jeugd en hier bloei ik open, ben ik een ander mens, gevaarlijker dan tussen de boeken van jou. Gevaarlijker? Enkel wat de liefde betreft, zegde hij. Heb het altijd gedacht dat je een dromer waart, zegde ze, ik zie het op de wijze waarop je de boeken neemt, het is alsof je ze streelt. Misschien als ik bij jou in de winkel sta en je boeken me aanstaren, dat ik je streel. Hoe? zegde ze, wat bedoel je? Dat ik liever hier sta met jou, hier onder de bomen, dan tussen je boeken. Ze keek hem aan, een blik waarin hij lezen kon. Hier te staan met jou, jij met je fiets, ik met mijn eenzaamheid, geeft me een heerlijk gevoel. Hier ben je niet de vrouw die me de Doubrovsky verkocht, dit is hier het eiland van de irrealiteit. Hij stond nu heel dicht bij haar, een adem af van haar, hij kon zijn hand op haar hand leggen, zijn mond op haar lippen drukken. Het is een vreemd land, zegde hij, een vreemd gebeuren. Hoe vreemd?, vroeg ze. Ik denk aan Kafka, zegde hij. Aan Kafka? 'Hij schrijft het in zijn dagboek, dat hij verliefd was op een meisje en zij was verliefd op hem, maar hij wist dat hij niet in staat was lief te hebben en toen zag hij haar met een andere die gebruik maakte van haar en haar kuste'. En?, vroeg ze. En Kafka schreef dat het was alsof hij de lucht was langs waar hun lippen zich ontmoetten. Dit is duidelijk Kafka, het ontroert me. De zin heeft me altijd ontroerd, zegde hij. En jij, zegde ze hebt me altijd geraakt als je binnenkwam. Omdat ik je kuste zegde hij, omdat ik de lucht kuste die tussen ons was en jij, langs de lucht tussen ons, de kus op je lippen voelde. Ze wou antwoorden, maar hij schudde het hoofd. Laat het zegde hij. Maar het boek van Doubrovsky, al is het goed geschreven, is niet veel zaaks. Breng het terug, zegde ze, dan voel ik je kus zoals niemand me ooit kuste. 'Ik breng het terug, heb er niets in onderlijnd en, leg iets klaar van Stefan Hertmans, gedichten van hem, zijn essays bezit ik. Hij raakte even haar hand, even maar, even maar haar hand. Van Stefan Hertmans?, vroeg ze. Ja, ik heb hem beloofd dat ik hem lezen zou. Het is een wonder van een toeval je hier te ontmoeten, zegde ze. Toeval niet, het was een rendez-vous. Onder geliefden dacht hij nog toen ze wegreed van hem.
E l pensamento in sogno trasmutai. En de gedachten werden droom.
[1] Dante Alighieri: Purgatorio, canto XVIII,145 .
01-07-2014, 03:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-06-2014 |
Aan zij die je lezen. |
Je ontvangt reacties van lezers en het maakt je kwetsbaar. Je hoort wie je leest en hoe je woorden worden ontvangen. Je schrijft niet meer in het ijle, je schrijft voor die en voor die en je woorden worden geladen met een zekere schroom. Vooral, vooral niet ontgoochelen, vooral het beste van jezelf geven, uit te blinken om een echo te zijn, de zevenvoudige echo die je hoorde toen je een schreeuw liet boven een immense afgrond op weg naar Kawkaban, een (vergeten) dorp in destijds Noord-Yemen.
Er is dus ook als schrijver steeds de faalangst niet te slagen, te verdorren in woord en beeld; een voortdurende struggle om toch maar te zijn wat je verlangt te zijn: een openbloeier, een zoekende vernieuwer. Dit is ook de reden waarom het boek dat je in jou draagt zich niet manifesteert in woorden en beelden, geen verhaal wordt in aaneengeregen zinnen, maar hangen blijft half onuitgesproken. Terwijl de tijd, je weet het maar al te goed, vliedt, meer dan snel; terwijl een halfjaar, dit van zijn zoveelste jaar niet meer uit te spreken noch te schrijven voor de helft voorbij is. Gelukkig - maar gelukkig is maar een woord - zijn er de tweehonderd paginas die hij schreef en konden uitzwaaien, weliswaar over zeer beperkte oorden, maar die toch een potentiële spreiding in zich dragen. Wat een toekomst biedt, na wat onvermijdelijk komen zal. Zo bezocht de 'nu niet uit te sprekene', enkele weken geleden een vriend en liet hij niet na nu een andere vriend te bezoeken, zodat van de tien ex-collegas die ze waren, hij vandaag nog overblijft, samen met een enkele jaren jongere dan hij. Dit wetende wordt de afbakening heel duidelijk.
30-06-2014, 03:48 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |