Hij hoorde de koekoek voor het eerst dit jaar, vroeg op de avond, hij hoorde het gezang van de vogels alsof het feest was, elk in zijn eigen territorium. Hij is er nog een tijd gebleven, zo maar, zonder enig doel, enkel en alleen er te zijn starend in de spiegel die de vijver was, was hem voldoende. Verzadigd van wat de hitte van de dag was geweest.
Hij wist niet wat hem aarzelen deed nu hij al zo ver gekomen was om te gaan, om verder uit te wijken, uitkijkend naar een slaapgelegenheid, alsof hij, na al die jaren, nog slaap behoeftig was.
Zijn kind zijn is hij vergeten, zijn volwassenheid al lang voorbij, hij heeft al het nog bekende van vroeger achter zich gelaten. Hoe hij er staat is hoe hij er gekomen is, maar nog altijd met een groot verwachten op iets dat hem blij zou maken, alsof hij nog blijheid nodig zou hebben.
Het is nochtans de tijd om langs trage wegen verder te gaan, om ergens aan te komen waar hij nog nimmer was. Eigenlijk denkt hij, het liefst nergens, want langs waar hij dacht te gaan zijn alle wegen dicht geslibd of versplinterd in honderd mogelijkheden waar hij te kiezen heeft op goed valle het uit, wat hij niet doen zal.
Beter dus op de oude pelgrimsweg te blijven, de weg van alle dagen uitgestippeld en rechtdoor te volgen. Misschien, als alles mee zit komt hij aan waar zijn bestemming is.
Hij heeft nog uren gewandeld tot in een verlaten dorp met een kerk op een heuvel, met hoger, tussen de bomen en de straten, hier en daar het licht van een haard in het venster. Maar hij hoeft niet aan te kloppen, zijn eenzaam zijn is hem genoeg. Hij is gegaan tot aan het eerste verlaten huis langs de weg waarvan de deur was scheef gezakt en is binnen getreden. In een laatste streep licht hangen de spinnenwebben in de hoeken en gedroogde vlinders klevend aan de balken. Hij is niet geneigd de lakens weg te nemen die over de meubels werden uitgespreid, in een tijd, wellicht ver voor zijn tijd.
Al de tijd van vroeger, zijnde de tijd van nu, samengebald in kringen zoals de jaarringen in de krom gegroeide linde voor het huis, waarvan hij de drempel overschreden heeft.
Hij voelt dat hij er gedoogd wordt, verwelkomd zelfs; dat de bedekte meubels vragen om bloot te komen. Hij ook een meubel is onder hen, want bestaat hij nog wel zoals hij is binnengekomen, is hij niet gemetamorfoseerd, opgeslorpt door al wat is van het huis, van de bewoners die er waren en die misschien achterbleven onder de vele lakens, uitgedroogd zoals de vlinders die hij zag.
Hij dacht, het is nutteloos verder te gaan, deze kamer is je bestemming. Het moet aldus beschreven staan in vergeelde boeken met een koperen slot. Hij weet het, hij hoeft ze niet te lezen, hij hoeft heel weinig nog te weten hier, waar alles geborgen ligt wachtend op de dag dat de ramen geopend worden en de deur in haar hengsels terug gehangen.
Het huis, dacht hij, dat me opnemen zal. Hij opende zijn slaapzak maakte zijn kleren los en deed zijn schoenen uit. Het kan heeft hij nog gedacht dat ik niet meer wakker word. Het kan ook dat ik later gevonden word, even uitgedroogd.
Dit is het risico dat ik hier loop. Maar het kan evengoed dat ik morgen verder gaan zal, de oude traditionele weg volgend. Hij heeft zich uitgestrekt en is ingeslapen. Het was weinig later dat de eerste sterren kwamen, minuscule lichtpunten op het laken van de nacht.
Het is maar wat de hitte een mens schrijven doet.
|