 |
|
 |
|
|
 |
31-10-2021 |
Een parfum van rozen en lavendel en steranijs. |
De tijd loopt vlugger in de morgen dan in de dag, dit is het gevoel dat ik ken, dat steunt wellicht op de haast die ik heb klaar te komen met mijn werk, het schrijven van een blog die ik graag af heb voor mijn dag begint. Alsof het niet behoren zou tot de uren van mijn dagelijks leven, alsof het behoren zou tot een leven dat ik leid buiten het dagelijkse.
Begrijpe wie me begrijpen kan als ik zo iets schrijf en er daarna luchtig aan voorbij ga, maar het is zo, het is van het uur/van de uren dat ik me afzonder om te doen wat ik mijn werk noem, iets dat ik achter mij wil in de dag omdat ik de vrijheid wil hebben te kunnen denken aan wat het de volgende dag worden kan.
Dit heeft iets ‘duivels’ in zich, het is een jacht op iets dat er niet is als dusdanig, maar er toch is als een mogelijkheid er te zijn.
Wie helpt me bij deze jacht op als het jullie niet zou zijn, als het niet de uitdaging zou zijn die uitgaat van jullie er te staan met meer dan een handvol woorden waarmee ik jullie dan vergasten kan.
Ik, het is meestal altijd over mezelf dat het gaat, sta dan telkens voor een gesloten poort die ik te openen heb zonder vooraf te weten welk landschap zich openen zal. Er is dus al een zekere spanning te weten wat me te wachten staat, de spanning die jullie moeten kennen als je me gaat opzoeken, zelfs, vroeg in de nacht, of vroeg/laat in de dag. Tot daar zijn we elkaars gelijken, maar hier ook houdt het op van het ogenblik dat de poort zich opent en te landschap verschijnt, want voor mij is het een totaal blank iets, een leeg veld in een leegte van tijd: een spanningsveld dat zich nu vullen moet met beelden en gedachten die ik haal van een ‘ergens’ waar ik al zo dikwijls al was zonder te weten waar het was of is: diep in mij of omheen mij, maar altijd in het onbekende van het ‘zijn’, dat oneindig is aan mogelijkheden. Het komt er dan op aan een keuze te doen, deze te lezen en te ontcijferen.
Dit is dan mijn opdracht van elke dag, een mogelijkheid te zoeken en te vinden en binnen te dringen in de innerlijkheid der dingen. Deze dingen te zien, als de uitkomst van talloze kleine als grote gebeurtenissen, ingebeelde als reële, verwachte als onverwachte, gebeurtenissen die alle inwerken op elkaar en erop gericht zijn uit te komen waar de woorden me brengen zullen.
Dit hangt ook af van de toonaard, het gemoed, waarin ik schrijf. Het is verhalen over het leven dat ik leef als over dit dat ik leef in gedachten en, vertrekkende van daar uit, een totaal nieuwe persoon te laten geboren worden, staande voor, meestal, een geestelijk landschap, in een soort diepzinnig gemijmer waaraan de wereld van vandaag totaal geen behoefte meer heeft.
Zo gebeurt het dat het landschap dat ik beschrijf met al de krachten me eigen, een loze droom wordt, niet meer dan een droom die uiteindelijk terecht komt, onderaan een lade in een verlaten bureelmeubel, of in het meest gunstige geval op een oude-boekenmarkt.
Hopelijk zullen het dan toch gedachten geweest zijn die in elk geval, zoals de varens, hun sporen zullen hebben uitgestrooid. Zullen ze een eigen leven kennen; zullen ze ‘het ergens’ van de ruimte van de geest binnendringen en er zich verspreiden, zoals een parfum van rozen en lavendel en steranijs; ze zullen opgevangen worden door anderen en hun werk doen, zoals het al gebeurt sedert de eerste woorden van de Gilgamesh en zelfs nog ver ervoor.
31-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-10-2021 |
Vooruitziende. |
Heb nog heel wat te schrijven. Vandaag zeker en morgen ook, als er nog een morgen komt, je weet het nooit op mijn leeftijd, eigenlijk nooit op elke leeftijd; maar ik zie straks de hartspecialist en dat duidt op een mogelijk voorteken. Echter wijzigt dit in niets het feit dat ik nog heel wat te schrijven heb, een gedachte die me te binnenviel bij het opstaan. Ook een gedachte van hoop dat ik er nog toe komen zal het potentiële in mij uit te dragen.
Het is trouwens die hoop die me recht houdt, die me nog een vorm van jeugdige overmoed bijbrengt en maakt dat, van deze plaats uit, de mogelijkheden van mijn geest gespreid liggen tot ver voorbij de horizont, tot in het oneindige zelfs, de plaatsen enkel bereikbaar met de geest. Dit is wat ik hier verkondigen wil.
Aldus, op een morgen zoals deze, dacht ik van de bergen te zijn, dacht ik van de zeeën te zijn, van de oneindigheid van velden en bossen van wolken en luchten te zijn en dat dit alles, het vele was van waaruit ik vertrekken kon. Zo, terwijl ik bij het opstaan een ogenblik dacht van het sterven te zijn, ben ik, in feite, nog altijd van het grote leven en schrijf ik eeuwigheid, omdat ik meen, me aldus situerend, de eeuwigheid even te hebben aangeraakt met de vingertoppen.
Deze blogs van mij, dit gesprek met mezelf - en ook, waarom niet, ten dele met jullie - dat ik, in gedachten weliswaar, uitteken met pen en inkt op vergeeld papier en daarna, hoe raar ook, bewaar op een wijze en in een vorm gelijklopend met verdorde wortel, blad en bloem van een plantje, dat ik raapte op de rotsen en heb ingekaderd, gekleefd naast een oude ets van mij, met een schelpje erbij, een stukje groen glas en nog wat zaad, of nog wat, ‘wat ook’, een ander teken, van mijn doorgang hier op aarde. Een inlijsting die ik bewaar voor mezelf in een hoek van mijn kamer. Geborgen voor de rest van de wereld. Hierover weet ik ook dat mijn heengaan - zo lang kan het niet meer duren - al geschreven staat ergens voorbij de horizont.
Bij dit alles samen, weet dat ik op de grote ogenblikken van mijn late dagen gemeend heb te leven en zeker, te willen leven naar wat T. S. Eliot[1] me aanraadde in zijn verzen:
Old men ought to be explorers Here and there does not matter We must be still and still moving Into another intensity For a further union, a deeper communion.
Dit is mijn dan mijn leven geweest en nog altijd, gedragen en gevoed door een diepere communicatie met wat het Universum verborgen houdt, een communicatie waarvoor ik – lees: uiteindelijk te weinig - de ingesteldheid heb gekend om te begrijpen wat te begrijpen is, al was het maar voor een korte fractie tijd.
Ik besef nu dat mijn leven zich ontrolde en groeide in het klein dagelijkse en dat de dag zal komen dat alles stil zal vallen. Stil vallen, op het einde van een regel of, afgebroken middenin een woord, maar toch daarna mijn geest verder doorlopend in een tijd die geen tijd meer is, in het ‘Al’ dat we wagen het ‘Niets’ te noemen omdat we niet begrijpen kunnen, zelfs niet benaderen kunnen, dat het ‘Al’ wel iets immens zou kunnen zijn.
[1] T.S.Eliot: The Four Quartets, East Coker, V, 202, Faber & Faber
30-10-2021, 05:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-10-2021 |
Het andere begin. |
Ugo heeft in het bos de plaats opgezocht waarvan hij denkt dat ze hem inspireren zal, een plaats bij de half dichtgegroeide vijver die hij ontdekte toen hij voor de eerste maal in het bos was. Hij zit er lang aan de vermolmde tafel onder de bomen, zijn dagboek open voor hem, klaar om de woorden te ontvangen.
Elke dag, waar hij ook is, gebeurt het zo, hij wacht altijd tot de woorden komen, impromptu, zo voor de vuist weg. Woorden die hij maar te nemen heeft, welke ook hij zal ze bewaren als een kostbaar geschenk. En de woorden zijn er, ineens, en hij schrijft heel lang. Het geruis van de bomen over hem is stil gevallen. Hij verliest elk contact met het bos waar hij zit, zijn beeld weerspiegeld in het water, zoals de bomen en de luchten.
*
Hij heeft geschreven in een lange haal, woorden nemend die lijk bladeren neerdwarrelen, zonder een ogenblik op te zien. Hij wist dat het goed was toen hij ophield, de vingers van zijn rechterhand verkrampt, een vreemd gevoel in hem, hij keek op een man stond op enkele meters van hem, met een jachtgeweer over de schouders. Hij was zo intens bezig geweest dat hij hem niet heeft horen naderen. Hij klapt zijn dagboek dicht en staat voor hem, de pen nog in de hand. De man voor hem verbaasd kijkend naar hem.
‘Mijnheer’, zegt hij, ‘zo vlug en zo lang heb ik nog nooit iemand zien schrijven, en zeker niet hier, aan deze vijver. Ik heb hier trouwens nog nooit iemand zien schrijven’.
De man staat daar met een geweer geplooid over de schouder, in een groen afgeboorde vest en broek, als een boom tussen de bomen, op enkele meters van hem.
‘Bent u een schrijver, is het een boek dat je schrijft hier in het bos?’
En Ugo: ‘Waar ik ook ben schrijf ik, maar in dit bos hier is het de eerste maal dat ik hier kom om te schrijven, het is een bos vol geheimen voor mij, een bos van bomen en, van woorden.’
‘Een bos van woorden is toch iets speciaal, daar heb ik nog nooit aan gedacht en ik loop hier nochtans heel wat uren rond. Sta me toe het te zeggen, maar zo vlug schrijven en dan nog in zo een dik boek vind ik heel raar.’
‘Is het raar voor jou, voor mij is het een goede, passende plaats, maar ik, ik heb u niet horen naderen’.
‘Daar ben ik boswachter voor. Maar man, ik stond hier zeker al vijf minuten en u schreef maar en bleef maar schrijven, zonder op te kijken, ik vroeg me af vanwaar de woorden bleven komen, van uit de bomen misschien?’
‘Het kan, het kan allemaal, mijn beste heer, maar nu ben ik leeg geschreven. Weet u, ik zat hier goed, ik zat hier tussen de bomen en het was een gesprek met de bomen en de wereld van de bomen.
Ja, dit is Latijn voor mij, maar en hij komt dichter bij en steekt zijn hand uit: ‘Ik ben Sander, de boswachter, aangenaam kennis te maken met een schrijver, mijn vader ook was iemand die veel schreef.’
Ugo greep de zware hand voor hem en hield die even vast: ‘Het is me ook heel aangenaam, Sander, ik ben Ugo, Ugo d’Oorde, en ik woon in die oude hoeve aan de rand van het bos’.
‘Ik dacht het, ik dacht het. Man, Ugo, je woont waar ik mijn leven lang heb willen wonen. Het is een huis als gegroeid uit het bos, als vergroeid met het bos.’
‘Ja, ik heb het gevoel dat de wortels van de bomen zijn doorgegroeid tot onder het huis, maar het huis is oud geworden en moet onder handen genomen worden of het vergaat zoals de vijver hier’.
‘Het zal wel, de vijver is wat nog rest van een kasteel dat hier stond. De grondvesten ervan zijn nog te vinden dieper in het bos, maar alles is overgroeid. Ik zag onlangs op TV, lijk donkere lijnen in de aarde, de ruïneresten van een verdwenen stad, wel, hier moeten de grondvesten van het kasteel, alhoewel overgroeid met struikgewas en bomen, ook nog zichtbaar zijn’.
Ugo is verbaasd dit te horen: ‘Ah, ja? Interessant zo iets’
‘En, weet je, er was hier dichtbij nog een nonnenklooster maar dat is helemaal verdwenen. ‘Mijnheer Ugo, je woont hier in een streek met geschiedenis. Je zou er iets moeten over schrijven . Als je wilt breng ik je al wat ik erover bezit aan oude geschriften en plannen om het eens in te zien, maar daarna wil ik het terug, want het is nog van mijn vader die alles opgezocht heeft. Mijn vader deed aan heem- en familiekunde. Hij heette Cesar, zoals de keizer’.
‘Sander, mijn man, je bent als gezonden door de God van de mensen die schrijven, die veel schrijven zoals ik. Je bent welgekomen met je documenten’.
‘Mijnheer Ugo, als je wilt breng ik ze je morgen in de voormiddag’.
‘Ugo is voldoende, laat het mijnheren, maar het is heel goed, Sander, morgen in de voormiddag, liefst rond elf. Ik verwacht je’, en hij stak hand uit om weg te gaan.
Sander hield zijn hand even en zegde: ‘Maar in die God van jou geloof ik niet, ik, geloof in de natuur, de natuur is mijn religie.’
Ugo dacht eraan hem te zeggen dat het een uiterst vreemde dag was, dat zijn ontmoeting met iemand wiens religie de natuur is, goed is om een boek mee te beginnen, maar hij zweeg hierover: ‘Goed dat ik je ontmoet heb, Sander, dus tot morgen, elf uur.’
‘Ik zal er zijn, wees gerust, ik breng je de bundel documenten van mijn vader over het kasteel dat hier vroeger stond, je moet ook weten dat Sanderus, in de zeventiende eeuw erover geschreven heeft, en dat het bos en het goed vermeld staat in zijn Flandria Illustrata?.’
*
In de morgen, vóór het licht er was, is Ugo opgestaan. Hij heeft de haard aangestoken, heeft een bol melk verwarmd en is beginnen schrijven. Hij zou er, met tussenpozen, jaren aan werken, maar over het kasteel en Sanderus heeft hij niet gesproken, hij had te veel andere zaken om over uit te weiden.
*
29-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-10-2021 |
'Moving' naar... Ja naar wat? |
‘Moving’ naar… Ja, naar wat? Heb ik deze ‘move-gedachte’ wel goed begrepen, als ik schrijf, op het gevoel af, wat ik denk/weet van ‘Move’, waar ik het terloops gisteren over had, met te vermelden wat ik op Google vond erover: een strekking, ‘promoting cultural mobility in all its forms’, en ik me afvroeg welke andere vormen dan deze die we altijd hebben gevolgd en blijven volgen, er in meer zouden kunnen zijn.
Het moet dus gaan over heel wat meer dan de culturele beweging/evolutie die wij kennen in het Westen, want het is duidelijk het Westen en zijn cultuur die hier geviseerd worden. Ik heb er eigenlijk als dusdanig niets mee te maken, ik voel me goed in de Westerse cultuur, maar ‘ze’ willen hier nu ‘a fairer sector’ beslaan, hier opgang maken, veel meer te zeggen hebben. In een woord, ze willen het cultureel gedachtengoed van het Westen, ondergeschikt aan dat van hen. De vraag is dan wie zijn ze die dit willen?
Wat mij betreft, mijn leeftijd heeft niet meer de ‘jus’ om er tegen op te tornen. Ik houd me er volledig buiten; Niet dat ze me niet raken, wel dat ik ze vrees; niet dat ik ze niet begrijpen kan, wel dat ik vind dat ze als beweging een racistische ondergrond dragen, uitdagend, afgunstig op wat het Westen bereikt heeft en dan denken ze niet aan de geest van de romaanse kerken en van gotische kathedralen, dan denken ze, en ligt er een schijn van veroordeling in hun denken, vooral aan de machtpositie van het blanke mensenras. Een positie die ze op de achtergrond willen, die ze voortaan zelf beogen.
In één woord, zij van Move vinden dat we vastgeroest zitten in Bach en Beethoven, in Rubens en Rembrandt, in Chateaubriand en Proust en dat er andere geluiden zijn die waard zijn een plaats te verwerven, hier bij ons, komende uit andere delen van de wereld.
Alsof we geen oog zouden hebben van wat er gebeurt in hun wereld, de Nobelprijswinnaars van de laatste jaren zijn er het bewijs van, maar ze willen meer, ze willen meesterschap.
Als ik er bijneem wat ik las op de schitterende Weblog van Philippe Clerick - zeker een bezoek meer dan waard - en lees hoe hij zich opstelt tegenover de Move-aanhangers, dan voel ik aan dat er een strijd gestreden wordt om de betekenis van de Westerse cultuur te minimaliseren ten overstaan van deze van de meer ‘donkere’ wereld.
In feite denk ik niet dat we, wat betreft kunstwaardering - kunst van welke aard ook - ons iets te verwijten hebben. We zitten niet vast in bestaande maatstaven ons overgeleverd vanuit het begin der tijden, we evolueren met de tijd, we zijn niet statisch gebonden aan wat van vroeger was. We kennen wel onze waarden waar we niet van afwijken omdat deze diep in ons geankerd zitten, wat ons evenwel niet belet oog te hebben voor de waarden ons toegestuurd door andere volkeren en rassen.
Anders is het als het gaat om wat Move ons voorhoudt: het verwijt te zijn, wat of wie we zijn, en vooral, ons beeld van schoonheid gaaf te willen houden. Zij speculeren op de vernietiging van onze waarden, om die van hen in de plaats te stellen. Donkere machten die verduistering willen opdringen.
We staan sterk genoeg om in te zien wat hun opdracht is, ons murw te houden, murw te slaan, onze geesten uit te hollen om beter vat te krijgen op ons en vooral, op de opkomende geslachten. De ondergrondse, wellicht meer dan de bovengrondse Islam ligt op de loer om ons bij de nek te grijpen, Move is er een beginstadium van.
Welke verdediging hiertegen houden we aan of murw als we zijn, houden we de ogen gesloten?
Heb ik het juist als ik mijn gal uitspuw over wat Move is. Of heb ik er niets van begrepen; is alles wat ik heb aangeklaagd kortzichtig en van echtheid gespeend of spreek ik van uit het gestoelte van een al half verslagene in zijn manier van zijn en denken?
Wat hier ook staat, het is het aanvoelen van een bedreiging die op komst is en al wortel heeft geschoten in het Westen. Evenwel, zo ‘n vaart zal het wel niet lopen, dat ik er nog zou in betrokken worden. Het zal dus geen strijd zijn die ‘ik’ te strijden heb. Hoogstens zou ik nog kunnen betrokken worden in het graven van de loopgraven
28-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-10-2021 |
Over wat er is zonder er visueel te zijn |
Hoe ik er toe kwam, de zwaartekracht te zien als de Geest van en in het Universum, trachtte ik gisteren aan te tonen. Als ik er nu op terugkom dan is het vooral omdat ik weet en voel dat het een boude uitspraak is. Alles samen genomen echter meen ik dat iets, zoals de zwaartekracht, zo maar niet ineens kan bestaan komende uit het niets, zelfs niet uit het iets; dat het is zoals het karakter van een mens dat hij meekreeg van de sterren en de planeten, een immaterieel iets. Ik meen dus dat die kracht er al ‘moet’ geweest zijn vóór er iets van het Universum er was. Ik zit dus eens te meer in een onderwerp vast dat mijn stokpaard is. Mijn reden van bestaan.
Ik herschrijf hier wat ik vooropstel, de zwaartekracht is niet te ontcijferen, noch door Brian Cox, noch door om het even wie anders, ze is het teken van de Geest.
Zoals, wat ik dankzij een tip van een vriend lezer, zo-even beluisterde, de eerste symfonie van Gustav Mahler, gesproten uit de geest van Mahler en nu, zoals ik het aanvoelde, met de tranen in de ogen, geïmpregneerd met de geest van de dirigent Yannick Néget-Ségain. Wat hij er van maakte, wat hij eraan toevoegde, de ziel van het werk, kwam van hem omdat hij er stond zoals Mahler er zou gestaan hebben, groots, wijd uitgespreid en ook zo subtiel onvergankelijk, de oneindigheid rakend.
Dit is van het hoogste, het meest waardevolle dat de westerse mens ooit bereikte, zo wat het werk zelve betekent, als wat de uitvoering ervan betreft.
Deze gevoelens van mij, van de dirigent en van Mahler, zijn zoals de zwaartekracht, niet te beschrijven, niet te bepalen, totaal los staande van al wat is.
Dat men ons dit nooit ontneme.
Zeker niet de beweging die zich stilaan aftekent als een beweging ‘on the move’, een volgens mij gevaarlijk iets als ik lees wat Google erover weet: ‘a commitment to promoting cultural mobility in all its forms while striving for a fairer sector.
Ik kom er wellicht ooit op terug want wat zit er verscholen achter ‘promoting cultural mobility in all its forms.’ Wat is het dat ze ons willen aansmeren of opdringen?
Vandaag echter is het Mahler die me overheerst, het kosmische in zijn werk past volledig in mijn stelling ‘Zwaartekracht = Geest’. Ik laat het jullie ter overweging.
Eigenlijk zijn er twee, laat ik jullie over aan twee werelden, die ook deze van mij zijn, twee totaal tegengestelde werelden, deze van de mens in zijn wereld en deze van de mens geconfronteerd met de geest in het Universum.
Ik hoop er morgen terug te zijn. In afwachting geef ik jullie de hyperlink naar Mahlers Eerste Symfonie:
https://www.youtube.com/watch?v=K-Pwh5Y5z14&list=RDK-Pwh5Y5z14&start_radio=1
PS.Voor wie me las in de nacht, of heel vroeg in de morgen van 26 oktober, hebben niet de essentie ervan gelezen, een groot deel van mijn geschrift was weggevallen. Ik heb dus de tekst ervan hernomen zodat nu, de volledige tekst van blog 26.10.2021 te lezen staat.
27-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-10-2021 |
Deeltje waarheid??? |
De Canadese dirigent (en pianist), Yannick Néget-Ségain, in een documentaire over hem op CLASSICA, is én tevreden over zijn prestatie als dirigent én ook ontevreden omdat hij meent dat hij het nog beter had kunnen doen.
Ik volg hem hierin, ik ook ben tevreden over de blog die ik schrijf elke dag, maar ik ook denk telkens, eens ik hem heb laten gaan, dat ik het beter had gekund, dat ik er langer had moeten aan werken en mijn standpunt uiteengezet met eenvoudigere woorden.
Zo pogen we altijd verder te gaan dan we gaan kunnen, altijd meer van ons te eisen, terwijl er een maat is aan de mogelijkheden, een maat aan wat gezegd kan worden en hoe het gezegd wordt. Zo blijven we de perfectie zoeken in al wat we schrijven al weten we dat de perfectie zich niet altijd tonen zal.
Ik weet dat we dit allen denken, dat ook Johan Sebastian Bach dit dacht maar dat we als luisteraar weten dat het niet beter geschreven kon, wel beter uitgevoerd, wat dan het geval was van onze dirigent Yannick Néget-Ségain, zelfs al bereikte hij de perfectie. Of hoe we oordelen over ons zelf en hoe we beoordeeld worden.
Eigenlijk, zag ik gisteren twee grote persoonlijkheden aan het werk, een eerste was de dirigent Yannick, die ik volgde en zag hoe hij de muziek beleefde en hoe hij stond tegenover zijn uitvoerders, de mens en de kunstenaar in hen, en, hoe zij stonden tegenover hem - wat bij momenten ontroerend was - en een tweede was Professor Brian Cox die het had over de zwaartekracht in het Universum. Ik hing aan zijn lippen, ik zag de beelden, maar bleef verweesd achter, ik had noch Cox, noch Einstein begrepen en zeker niet voluit, het begrip tijd-ruimte, waar ik nog altijd naar tast al meen ik een glimp ervan gevat te hebben zonder het te kunnen verwoorden.
Ik ben geen wetenschapper, ik doe geen vaststellingen, ik maak geen berekeningen. Ik bekijk het Universum niet van buiten uit, ik bekijk het op mijn manier, ik bekijk het van binnenin, waar weinig of geen gegevens over bestaan maar waar ik mijn gedachten vrije loop kan geven om te trachten wat onbegrijpelijk is te begrijpen, altijd, met het ‘in den beginne was het woord’, als vertrekpunt.
Of altijd vertrekkende vanuit het begrip ‘geest’ die er moet geweest zijn vóór alle beginnen.
Het kan voor mij dus heel goed dat de zwaartekracht de geest is die er was en die er gebleven is, een niet te verklaren IETS aanwezig in alles, van het minimaalste dat er is tot in het meest complexe dat er is. Iets dat is en er altijd is geweest en er altijd zijn zal, Iets dat het mysterieuze is van ‘tijd-ruimte’: het Zijnde.
Ik zou deze laatste paragraaf in hoofdletters moeten schrijven omdat hierin een verklaring geboekstaafd staat die niet te begrijpen is, en wel, omdat we nog altijd trachten te begrijpen wat zichtbaar is maar niet trachten te begrijpen wat onzichtbaar is, en het enkel in het onzichtbare is dat de Waarheid aanwezig IS.
Wat me nu - dit nu van het nu - te binnen viel, ‘al schrijvend’ is ineens gekomen, ik heb er niet over nagedacht ervoor of erna, het is een momentopname, een inzicht plots opgestaan in mij. Ik heb dus genomen wat me werd ingegeven. En het is als dusdanig te lezen.
Weet, dat ik er voor het ogenblik tevreden over ben. Niet meer, maar zeker ook niet minder, dan anders.
Zeg ik nog dat het een vreemde morgen was voor mij. Vreemder dan anders. Jullie lezen erover, niet vroeger dan nu voor mij, morgen 26 oktober van het jaar 2021.
26-10-2021, 04:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-10-2021 |
I was here too. |
De morgen zal zich vullen op een identieke wijze als de morgens ervoor. Het licht in het oosten, al ver naar het zuiden toe, zal me aanwakkeren. Ik zal eens te meer in woorden opstaan uit de dromen van de nacht - die zijn er altijd - en traag maar zeker vorm geven aan wat er zal staan voor een dag, om daarna achtergelaten te worden en te verkwijnen, opgelost, in wat ik schrijven zal de dagen erna. Tenminste, zo er nog dagen zijn voor mij, maar we hopen en het is deze hoop die ons rechthoudt op de bres.
Waarom ik recht blijf dacht ik te weten, maar eigenlijk weet ik het niet, hoef ik ook niet, misschien enkel en alleen zoals Barnes[1] het wist als hij schrijft:
‘A novelist might hope for another generation of readers – two or three if lucky – which may feel like a scorning of death, but it’s really just scratching on the wall of the condemned cell. We do it to say: I was here too’.
Veel meer is het niet: mijn morgen vandaag, zoals bij Barnes, het bewijs zijnde, én dat ik er was én, tezelfdertijd, het bewijs dat ik er nog ‘altijd’ ben. En Ik schrijf dit niet ‘as a scorning of death’, een minachting van de dood, maar eerder als een dankwoord voor het feit dat ik nog altijd verder mag gaan en kan gaan.
Zo blijf ik, ondanks en omwille van het vele dat ik al geschreven heb, luisteren naar wat mijn dagen zijn geweest, naar de echo van al wat ervan overblijft: impressies gestapeld, huizen hoog, waar ik heen kan gaan wanneer ik het wil om er te verblijven voor een tijd.
Vandaag echter ben ik er niet op ingesteld om ergens heen te gaan. Geen herinneringen liefst. Kijken naar de bomen voor het raam, ze staan er nog vol in het blad, ze staan er stoer, ze groeten me als het gordijn openschuift en ik ze zie, zoals deze morgen, donker getekend tegen een hemel in vuur, en op KLARA was er Gustav Holst (1874-1934) die overleeft in zijn ‘Planets’. Hij bekoorde me even als ik hem beluisterde, en wat meer is, zijn geest zette me aan het schrijven. Ik aldus met woorden, hij met klanken.
Het verschil is heel klein, het komt uit de ongrijpbare, onverklaarbare geest die over de dingen is, erover en er binnenin is: velden, stromen, zeeën, bergen, steden en dorpen zijn ervan doordrongen. Want Geest is alom. Al zien we hem niet, we weten het en weten is voldoende om er naar te leven.
Waarom denk ik dan, eens te meer, aan ‘De stille Man’ van Albert Van Hoogenbemt, iemand van mijn generatie. Wie herinnert zich nog zijn naam, wie zijn boek, wie de eerste zin erin. Hij ook was er, zoals Gustave Theodore von Holst er was. Deze echter stapt hier groot levend binnen, en morgen ook nog misschien, KLARA zorgt ervoor.
Zo gaat het met wat geschreven staat, Proust vermeldt men nog, maar hem lezen? Van Hoogenbemt, heel, heel uitzonderlijk.
Ik denk dan aan mijn naam, nochtans, I was here too.
[1] Julian Barnes, ‘Nothing to be frightened of’, Vintage books, 2008, page 205.
25-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-10-2021 |
Mahler in de morgen. |
Ik ontwaak met Mahler, wat uitzonderlijk is zo vroeg in de morgen, maar dan toch een groot moment, een pure verrassing - wat bezielde KLARA? - een Mahler zoals ik hem leerde kennen, meer dan zeventig jaar geleden, toen ik ‘Das Lied von der Erde’ voor het eerst hoorde, er niets van begreep, maar voelde dat het iets enorm was, iets totaal nieuw, nieuwer dan ‘le Sacre du Printemps’ die ik had leren kennen dankzij de film ‘Fantasia’ van Walt Disney. Een film die ik tweemaal na elkaar zag, in Aalst, op de dag dat ik er medisch onderzocht werd en goed bevonden voor mijn militaire dienst.
Het was niet alleen mijn kennismaking met de geplogenheden van het leger maar ook mijn intrede, mijn overweldigende intrede in de wereld van de klassieke muziek, van Ponchielli tot Moessorgski, tot Dukas, tot de wondere Bach en Beethoven, tot Tsjaikovski én, Strawinski en zijn ‘Sacre’.
Mijn God, mijn toeverlaat, wat een spektakel het was, alles was nieuw voor mij, totaal nieuw, een wondere klankenwereld die ik niet kende, die niets gemeen had met mijn muziek van toen; maar muziek die van dan af mijn leven heeft veranderd.
Gustav Mahler is later gekomen, heeft me in het begin heel wat moeite gekost om hem te aanvaarden, maar een vriend, ik noemde hem al, Leonard Hoendervangers, hij woonde in Kapellen aan de grens met Nederland, die vriend was vol van hem, hij kon er niet over zwijgen, hij zwoor bij Mahler en ik heb hem hierin gevolgd na een tijd, na ettelijke malen das Lied von der Erde en zijn andere liederen gehoord te hebben.
En deze morgen, de slaap nog in de ogen, voluit, met hoorngeschal en pauken, de stem van de alt erboven uit:
Schon winkt der Wein im goldnen Pokale, Doch trinkt noch nicht, erst sing ich euch ein Lied! Das Lied vom Kummer soll auflachend in die Seele euch klingen.Wenn der Kummer naht…
En ik dronken van de klanken en van de herinneringen, mijn kennismaking met ‘Das Lied’, hoe die tot stand gekomen is, wat het me gekost heeft om vertrouwd te geraken met zijn muziek. Hij is een baanbreker op dat gebied, meer nog een revolutionair, een zonderling, een wonder iemand en zijn muziek, zijn klanken zijn enig, vol kleur en spanning; zijn gebruik van soorten instrumenten is overrijk, is alles beproevend, is verrassing bij hem. Hij staat er alleen als componist, even alleen als Eric Satie die het zuivere tegengestelde is van Mahler.
Wat een mogelijkheden die ons geboden worden, aankomen in een wereld van klanken onderlijnd met woorden of omgekeerd, en erin opgaan, er zichzelf in verliezen. Woorden en klanken verankerd voor eeuwen en voor de zoveelste maal binnen geschoven in je leven.
Of het geluk dat ik ken, mijn morgens te beleven, te ontwaken en binnen te stappen, in de wereld van een Mahler, een Beethoven, een Ravel, dat een binnenstappen is in mijn jaren, getekend door mijn ontmoetingen met het werk van die componisten en van vele anderen, zoekers zoals ik, naar de diepere zin van het leven. Waar jullie die me lezen, voortdurend mee geconfronteerd worden.
En nu, zoals jullie, in de dag, binnenstappen in mijn woorden, ben ik binnengestapt in de muziek van Gustav Mahler. En Mahler ook, is een zoeker. Hij is geen ‘Freude, schöner Götterfunken, Tochter aus Elisium, Wir betreten feuertrunken, Himmlische, dein Heiligthum’. Hij zwerft niet uit in de richting van de Negende van Beethoven. Hij is van de aarde en van de mens op aarde en zijn binding met het leven op deze aarde. Elk woord is ervan doordrongen, de zorgen ervan de donkere kanten ervan en ook de lichtende uitgelatenheid ervan. Google en de Gustave Mahler Stichting toont jullie de woorden van ‘Das Lied’, poëzie vertaald uit het Chinees eerst naar het Frans, daarna he door Hans Betghe naar het Duits, waar Mahler heel dankbaar gebruik heeft van gemaakt.
En hoe voldaan ik me voelen kan: ruim te leven in de wereld van de muziek en van het woord; de wereld waar ik me elke dag in ophoud en hoe begeesterend als ik mijn dag kan beginnen met Mahler, zoals vandaag of, met Grieg of Bartók of Vivaldi om daarna af te dalen in de boeken van Julian Barnes en te verdwijnen, opgenomen in wat ik schrijven ga.
Opgenomen in mijn tijd, de tijd die het me vergt.
24-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-10-2021 |
Het bos in gedachten. |
Ik ontwaak uit een nacht van regen en windstoten, eigen aan de herfst die zijn tentakels heeft in mijn lichaam en vanmorgen, enigszins tot in mijn geest is doorgedrongen. Ik wil mijn geschriften van de vorige dagen ver achter mij, want wat ik vandaag het liefst zou doen is een verhaal schrijven, een verhaal voor grote mensen. Voor kinderen schreef ik er een over een reiskoffer met koperen hengsels en geheim slot, jaren geborgen op zolder onder het stof, maar het einde van het verhaal was niet het einde dat ik wenste, het was gekopieerd op de geest van - ja van wie? - gevangen in een fles die eens bevrijd vele dingen vermag; die van mij wou ik gewoon bevrijd. Het was de geest van Antigone die haar broer Polinice begroef, al wist ze dat het haar dood betekende. Het zou een Antigone in meer geweest zijn na al de ‘Antigones’ beschreven door George Steiner[1].
Maar een verhaal voor grote mensen is niet mijn sterkte, trouwens de wereld zit vol met ‘faits divers’ die als verhaal verteld worden, voor mij is fictie de oplossing, een verhaal dat zich afspeelt in mijn verbeelden, maar dan eerder in de diepte dan aan het oppervlak, zo over het bos waar ik was, zonder er te zijn, of, ik was er wel maar zonder het bos, zodat ik er niet was.
En toch, ik, gefascineerd door bomen in het bos omheen mij, vanaf mijn kindsheid, zodat ik kan spreken met hen. Je zegt zo iets: het kan gebeuren, het kan dat je, je opgenomen voelt, vastgehouden door de bomen, bomen om je goed bij te voelen, terwijl bladeren, als delen weemoed, in alle traagheid neerdwarrelen om je heen in een wondere stilte, deze van je dagen, alles gezegd zijnde.
Jij ook een deel boom geworden, meer boom dan de ‘ik’ in jou. Hoe het kan weet je niet maar het is een gedachte die je houdt kijkend naar de bosjes salomonszegel aan je voeten die een boodschap hebben voor jou. Zoals je las van Jacques Lacan dat hij, kind zijnde, op een dag in de zomer gefascineerd werd door de weerkaatsing van het licht op een conservenblikje op het water en dat hij de nette overtuiging kende dat het blikje hem fixeerde en een boodschap had voor hem. Zo dacht jij dat de salomonszegel je iets te vertellen had over hoe je dagen waren, en hoe de herfst zich nestelen zou in jou, voor een tijd nog, naar de winter toe en naar de lente. Jij het geloven wou, het in de handen hield als een belofte voor je schrijven tot over de winter de lente in. En de wind in de bomen, de bladeren die bewegen, en je denkt aan de jonge Zhivago die voor een boom stond, en de boom beval zijn bladeren stil te houden en zag dat de kruin gedurende een korte tijd beweegloos bleef. Zo wist Boris Pasternak. Jij wou dat niet vragen, jij wou het houden zoals het was, het ruisen een gezang voor jou dat je mee kon nemen waar je ging of waar je je ophouden kon, zelf boom zijnde, neerkijkend op de man met de witte haren die daar, verloren en verlaten, te kijken staat naar en bosje salomonszegel aan zijn voeten.
Die er staat, vergroeid met de aarde en de geuren van de aarde, alles omvattende met de geest, van mos tot struik tot boom, tot water en tot lucht en hij het leven voelt het leven in hem dat ook het leven is van het bos in de velden, van de velden in het heuvelende landschap, met er boven de zon verscholen achter de wolken en de sterren, wachtend op het licht van de nacht, zoals hij wachtende is op de woorden die hem omkringen en hem bevruchten, hem bevloeien lijk water.
Jij, je weet niets van wat is, noch van wat komt, je staat er als een boom gegroeid in de aarde, stil, ademend, de armen uitgestrekt om het leven te omhelzen, te koesteren, te bezitten en uit te dragen, zelfzeker en onaantastbaar.
Je zult er lang verblijven, je zult al wat van de Kosmos is in je opslaan, je ermee vermengen om ook Kosmos te zijn, tot je ontwaken zult tot het ‘ganz Andere’, dit waar Horkheimer het over heeft.
[1] George Steiner: ‘Les Antigones’, traduit de l’ Anglais par Philippe Blanchard. Ed. Gallimard, 1986.
23-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-10-2021 |
Eens we weg zullen zijn. |
Onze gedachten behoren tot de Kosmos’, een gewaagde stellingname waarmede ik gisteren eindigde. Het scheen me logisch, gezien wij er toebehoren, zijn ook onze gedachten er deel van. Dit is slechts te begrijpen als we ons zien als een massa deeltjes, verspreid over en verbonden met de andere deeltjes van de Kosmos, ver van ons of dicht bij ons. Ik heb er geen beeld van, zelfs geen vaag beeld van maar ik denk dat het zo is en dat mijn gedachten en herinneringen zich in die deeltjes, deze van mij, genesteld hebben.
Ik kan er niets meer over zeggen, het is een zoveelste ingeving waarover nagedacht kan worden, maar zoals ik gisteren besloot, als er waarheid in schuilt dan betekent ons sterven enkel het verlies van de controle erover. Maar dan, wat is het nut achteraf van al deze in de elektronen of in andere particules opgesloten elementen, leven die verder op een of andere wijze?
Hier stopt mijn redenering dus, tot mijn spijt.
Julian Barnes is veel voorzichtiger dan ik, hij gaat niet zo ver, hij haalt er de ‘New Physics’ niet bij. Hij zegt niet zoals Jean Emile Charon - mijn blog van 30 augustus 2021 - dat elke elektron van ons lichaam alle weten en alle herinneringen van ons bewaart. Ik herinner me in elk geval niet, het bij hem gelezen te hebben.
We houden het vermelde dus ‘en suspens’, als een mogelijkheid, ene die me passen zou, trouwens het is om deze reden dat ik ze hier heb achtergelaten.
Ik heb al meer dergelijke opvattingen naar voor gebracht, wellicht nemen jullie ze met het nodige korreltje zout. Het loont in elk geval de moeite er eens over na te denken, uit te werken of categoriek te verwerpen. Je weet dat ik jullie schrijf van uit mijn ivoren toren. Nu en dan komt er iemand op bezoek, ditmaal was het Julian Barnes, een schrijver die ik waardeer, een van de weinigen die ik nog frequenteer; een vorige was Cees Nooteboom die diepzinnige gedachten schreef waar ik naar opkeek, maar ook hij waagde zich niet om te spreken over het ‘au-delà de la mort’ op een wijze waarbij de Nieuwe Fysica wordt ingeroepen.
En het woord ‘wagen’ is hier wel gepast, Nooteboom en Barnes kennen een immens publiek, ze moeten veel voorzichtiger zijn dan ik in wat ze publiceren, hun diepste gevoelens houden ze voor zichzelf, of ontbloten ze enkel in hun gesprekken met vrienden op wie ze vertrouwen kunnen.
In mijn beperkte kring van vrienden kan ik me laten gaan, kan ik zeggen wat ik denk, zelfs al zou ik er naast zitten, ik loop niet het gevaar bekritiseerd of zelfs, uitgescholden te worden, Onder vrienden doet men zulks niet.
Ik blijf dus over met een gedachte die me regelmatig nog zal bezighouden: wat rest er nog van de elektronen van mijn broer Daniël, van mijn vader en moeder, van mijn beide grootvaders, van mijn vriend Guy Maeyens, van de velen die ik gekend heb en die zijn heengegaan naar de wereld der gedachten die bestaan zou, ergens: een nergens op aarde, maar een ergens in de Kosmos.
Of hoe we er naar snakken om een glorierijke opening te vinden eens we wegglippen uit het aardse, zegerijk.
22-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-10-2021 |
Het gedachtenveld. |
Ik kreeg gisteren een zin toegestuurd, volgens Julian Barnes,van uit het Universum en ik betwijfel het niet. Maar deze uitspraak kent gevolgen, want als ons gedachtenveld zich bevindt buiten ons lichaam, in een soort van elektron- of neutrino-gordel omheen de aarde of, verspreid over de ganse Kosmos, dan kan ons sterven geen impact hebben op dit gedachtenveld zelf, enkel het contact ermede wordt verbroken.
Dit is iets waar ik nog niet aan gedacht had, iets totaal nieuw en iets moois. Mijn gedachten blijven voortleven, blijven aanwezig, ergens, dat een soort van aards nergens is, om vroeg of laat opgenomen te worden door iemand anders en verder uitgewerkt door hem, zoals ik die gisteren geplukt heb komende uit het gedachtenveld van iemand voor mij. Zo zullen anderen na mij, ideeën putten uit mijn velden.
Is dit dan het bewijs van onze onsterfelijkheid? Want wie of wat zijn we eigenlijk? Het is niet ons lichaam, dit is ons uiterlijk, dit veroudert en sterft; maar innerlijk, wie zijn we als het niet onze gedachten zouden zijn?
Als het niet zou zijn de wijze waarop we kijken op onze aanwezigheid hier op aarde en de aanwezigheid van de aarde in de Kosmos?
Als ik dit schrijf dan redeneer ik als geïntegreerd deel van de Kosmos, dan is het, het deel Kosmos in mij dat nadenkt over wie of wat de Kosmos is of, de Kosmos zelf die zich vragen stelt over zijn eigen bestaan. Dit is wat ik afleid uit de stelling van Julian Barnes die ik onderschrijf: de Kosmos, het Universum is een peinzend iets, is ‘je pense donc je suis’. En wij, de peinzende mens zijn er om dit te bewijzen. Dit is de rol die we te vervullen hebben.
Ik verontschuldig me bij jullie met deze woorden die je te verorberen krijgt, bij enkelen zelfs, komende uit de nacht en vóór hun ontbijt. Anderen krijgen dit zo maar, verwacht of totaal onverwacht, voorgeschoteld terwijl ik er een ganse morgen heb aan gewerkt, vertrekkende van, ja van waar? Wellicht van de eerste dagen van mijn bestaan als ‘je pense donc je suis’, de dag van mijn geestelijke ontplooiing, mijn geestelijke ontpopping.
Moet ik verder gaan vandaag, is wat er geschreven staat voor de dag van 21 oktober 2021 niet voldoende om je dag te vullen, om je namiddag te kleuren terwijl de zon ondergaat?
Ikzelf heb me niet verveeld, geen fractie van een ogenblik had mijn leeftijd vat op mij, ik schreef, drijvend als een gedachtenwolk, boven de aarde, zoals op het schilderij, hierboven in de tekst ingekaderd, van Johan Souffriau. Het komt uit zijn ‘schilderdagen’, terwijl hij nu een metaal bewerkend bedrijf leidt.
Hem heb ik leren kennen via zijn vijver, die een stuk van mijn dagen werd, voor hem een groot stuk van zijn leven.
Uiteindelijk, moraliteit: onze gedachten horen tot de Kosmos.
21-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-10-2021 |
Julian Barnes: missing God. |
Een blog is soms een werk van dagen, de tekst wordt aangezet en dan, zoals het gebeurt op zij geschoven wachtend op het goede ogenblik om er verder mee te gaan of om hem binnen te schuiven in een andere aanzet. Het is een gedachtenproces dat nimmer stopt en opduikt vóór het eerste licht. Er is dus onvermijdelijk een overlapping niet alleen van ogenblik naar ogenblik maar ook van ogenblikken die terugblikken naar vorige ogenblikken, of blogs die binnendringen in vorige blogs of een aanloop zijn naar toekomstige.
Zo, na je ‘steenhistorie’ van de vorige dagen is er nog altijd Julian Barnes die in je hoofd speelt en wel zijn ‘Nothing to be afraid of’[1], zijn ‘funniest and frankest work ’ met de passage waarvoor je het boek uit zijn rek hebt genomen, waarin een specialiste ‘in consciousness’ weet te verklaren, dat er geen centraal punt is in onze hersenen, geen punt dat we zien kunnen als het ‘ons zelf’ en, dat onze notie van ziel of geest, moet vervangen worden door een ‘distributed neuronal process’. Wat betekenen zou dat de woorden die voor het ogenblik uit mij komen, niet herkomstig zijn uit dat kleine ‘ik’ in mij maar ‘emanating from the entire universe just doing its stuff.’
En Barnes, de grote, wijze Barnes gaat hierop verder, en dit ook is meer dan het overwegen waard:
‘… There is no separation between ‘us’ and the universe, and the notion that we are responding to it as a separate entity is a delusion’.
Het is voor mij altijd een invraagstelling geweest waar ik de gedachten haalde, om elke dag een blog te schrijven en, als er gedachten waren, hoe ik erin slaagde om deze om te zetten op een wijze dat anderen deze konden begrijpen.
Dat het ‘bevreemdend’ is - ‘weird’ zoals Barnes het uitdrukt - is ons duidelijk want dat er geen scheiding is tussen ons zelf en het Universum, op het vlak van het mini-minimale, is heel aanvaardbaar, maar dat mijn gedachten, met een absolute zekerheid, voortkomen uit het Universum dat handelend op zou treden, is moeilijker te aanvaarden, al ligt het wellicht dichter bij de waarheid dan dat de gedachten uit mij zouden voortkomen, want waar zouden deze alsdan gesitueerd zijn in mij?
Julian Barnes zelf is van oordeel, dat onze gedachten ingegeven worden door ‘the universe doing its stuff’, dus door wat binnenin het Universum actief aanwezig is, wat een boude uitspraak is maar wie durft die, als zijnde onmogelijk, tegenspreken.
De vraag is hiermede maar half opgelost. Alhoewel een tipje van de sluier schijnt opgelost, blijven we in een twijfeltoestand die zich uitstrekt naar ons eindpunt toe. Want als ons gedachtenveld zich bevindt buiten ons lichaam, in een soort van neutrino-gordel omheen de aarde of verspreid in de ganse Kosmos, dan kan ons afsterven geen impact hebben op dit gedachtenlandschap zelf, enkel het contact ermede is verbroken.
Ik trek hieruit geen conclusies. Ik weet enkel dat op het einde, een lichtende on-indenkbare, onvoorstelbare verrassing niet uitgesloten is, integendeel.
En Barnes, ik zegde het al, een wijs man: 'I don't believe in God, but I miss Him'.
[1] Julian Barnes : ‘Nothing to be afraid of’, Vintage edition, 2008. ‘A meditation on mortality and the fear of death, a celebration of art, an argument with and about God, and a homage to the French writer Jules Renard.’ Aldus Google hierover.
20-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-10-2021 |
Woorden en hun spel. |
De herfst is binnengedrongen tot onder mijn huid, het gevolg ervan is dat wat ik gisteren waagde te schrijven, vertederd door een stukje rots dat ik meenam, een souvenir aan betere, vollere tijden. Al was het maar une bagatelle, ik had er toch nood aan, de volheid van de herinnering voluit gebruiken om het te zien als een belangrijke gebeurtenis in mijn leven.
Wat het niet was natuurlijk, het was slechts een klein gebeuren dat ik nu volop in het licht wil plaatsen omdat me weinig anders - behalve het vallen nu en dan - overkomt in mijn dagen. Ook, omdat de kleine dingen, die we, bij momenten heel belangrijk achten, ons rust geven. Weet dus dat ik me goed voelde bij wat ik gisteren schreef. Een herinnering die herleefde in mij: een blik op een bijzondere plaats op de alp naar de Lona toe, hoog boven het dorp Grimentz, een plaats die leeft in mijn gedachten.
Het steentje is de tocht ernaartoe, houdt al de details van de weg als van de inspanning die gevraagd wordt. De wegel vanaf het donker gebrande kruis op de Marenda alp naar het zuiden toe dan de stroom over; verder naar het zuiden het pad volgend om daarna abrupt naar rechts te nemen, het pad in de bergflank, om, na een lange klim, eens boven op de Lona-alp, die fameuze plaats te bereiken.
Het steentje draagt al deze herinneringen, ik zegde het niet maar het heeft deze eigenschappen van de weg die ik neem, van de stroom die ik oversteek, van de lange wegel in de rotsen waar ik overloop en dan mijn aankomen boven, op de alp, met links van mij een moerassige plaats met een enorme variëteit aan mossen en lichen en bloemen, een droomplaats van de natuur.
Dit alles is die steen voor mij en ook, de verrassing van de sneeuw in augustus en het zicht van de sneeuwvlokken die hangen bleven op het blauwe van de gentiaan en het gele van de arnica.
Niemand weet dit, niemand leest dat erin, kan het zich indenken hoe het was. Voor hen is het een niemendalletje, een onooglijk iets, voor mij is het een stuk leven dat ik niet kwijt wil, dat me vergezellen zal tot het einde van mijn dagen; voor mij is het, wat ‘a rosebud’ was voor Orson Welles als Citizen Kane.
Was het waard hierover een weinig zeggende blog te schrijven en dan nnog een vervolg erop om de betekenis ervan op te hemelen tot waar jullie me waarschijnlijk niet meer volgen kunt?
Het is maar dat ik deze morgen toen ik ontwaakte, er niet aan dacht om er iets meer over te schrijven, integendeel het was aan Julian Barnes dat ik dacht, maar toen ik mijn blog bezocht, omdat ik er een ‘PS’ wou aan toevoegen, ben ik terug gaan zweven en heb ik in gedachten de plaats opgezocht en de weg ernaartoe; ben ik gaan neerzitten voor mijn klavier en heb ik de woorden gevolgd die lijk sneeuw in augustus, neerdwarrelden over mij. Ik werd erdoor opgeschrikt zo hevig was de vloed aan woorden, zoals je zien kunt nu.
Ik wil en ik kan, wat ik schreef en enigszins dubbel gebruik maakt met mijn geschrift van gisteren, niet deleten. Ik heb niet de moed ertoe, je hebt het dus te nemen zoals het er staat, zoals de Ugo die schrijft het heeft vernomen van mij.
Voor Barnes ook was het een probleem te weten vanwaar de gedachten kwamen die hij verspreidde. Bij mij komen ze vandaag uit mijn herinneren, echter waar dat herinneren zich bevindt weet ik niet. Laat ons stellen dat het van de Lona-alp kwam waar ik even terug naartoe ben geweest om er een heel bijzondere steen op te rapen, waar ik later - maar dat wist ik toen nog niet - op een dag in de herfst, ook de herfst van mijn leven, over schrijven zou.
19-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-10-2021 |
Een klein gebeuren en zijn gevolgen. |
Het is het schamele steentje, stukje rots, dat je raapte tussen edelweiss en gentiaan op de Lona-alp* in augustus en het sneeuwde. Je het bewaarde in een Chinees doosje gedurende jaren. Je bewaarde het om het dicht bij jou te houden, zoals zovele kleine dingen die je bewaart, die niet veel zijn maar dan toch een stille vreugde ze te hebben en ze in de hand te houden om er naar te kijken, om de schoonheid die verborgen is voor velen ervan te zien, een schoonheid die niet veel is vergeleken met goud en brokaat, maar het is een schoonheid die je trof toen je het raapte op de Lona-alp en het sneeuwde. Was het ook niet omwille van het ongewone van de sneeuw die liggen bleef op het blauw van de gentiaan en jij er stond met sneeuw in je haar, gelukkig er te staan op een plaats waar je zo dikwijls had gestaan, maar nu zo bijzonder was omdat het sneeuwde in augustus en omdat je in je hand het steentje hield, hoe weinig het ook was, het was veel voor jou, waarom weet je niet, zul je nimmer weten, hoeft ook niet, maar nu je het hield was het stukje van jou, en, heb je het bewaard als een relikwie - alles in je leven is relikwie geworden na al die jaren - je was het vergeten, zoals je zovele dingen vergeet. Maar je vond het terug, samen met een ander, nog kleiner steentje.
Nu je hart brak niet, maar je dacht hoe oneerlijk het weggeborgen te bewaren. Het meegenomen te hebben waar het lag tussen gentiaan en edelweiss, in het grote licht van de dagen erover en het verstopt te houden, terwijl er zoveel is dat er over te weten valt, het een geschiedenis mee kreeg van het ogenblik dat ik het vond en, een geschiedenis ervoor die niemand kennen kan: een splintersteentje, losgekomen, door de vorst misschien, van een moedersteen en meegevoerd door wind en water. Ik zie het zo zonder het te zien met de ogen, maar in gedachten het volgend weet ik hoe het kon gegaan zijn en hoe het er - waarschijnlijk - gekomen is tot ik het raapte en, van het ogenblik dat ik het hield het tot leven kwam, het een waarde verwierf alsof ik een goudstuk had gevonden. Werkelijk het ontroerde me deze morgen, ik dacht dat ik het misbruikt had door het op te sluiten, dat ik het een nieuwe kans geven moest, een hechte, stevige kans die het verheffen zou tot zijn eigenheid van stukje rots, een heerlijke kans.
Ik heb het gekleefd in een ander landschap waar het weliswaar weinig mee te maken heeft, maar ik kan het niet kleven op een wit blad met niets er omheen waar het vergaan zou van eenzaamheid. Ik heb er een tekening voor gesacrifieerd, heb er een passend deel uit weggeknipt, heb het op de lijnen ervan gekleefd, heb het een partner als steentje, meegegeven.
Beide verloren hun schamelheid, het zijn minstens gedroogde bloemen geworden, tronend op de lijnen van het schamele van mijn tekening.
*PS. Lona-alp op 2300m boven Grimentz in de Valais.
18-10-2021, 04:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-10-2021 |
Bach. |
Je ontwaakt het best met Johan Sebastian, de duisternis van de nacht wijkt deemoedig voor hem. Hij is je dageraad, je zon die over de heuvel kijkt zoals bij Dante, de eeuwige Dante. Je dag kan beginnen luisterend naar wat hij te vertellen heeft, het diepzinnige waarop hij je vergast dat je meeneemt naar je schrijftafel en als een parfum neerkomt over en in je woorden, een zalvende olie, een olie zoals in Psalm 133:
’It is like the precious ointment on the head, that ran down upon the beard, even Aaron’s beard: that went down to the skirts of his garments.’
En ik ga verder omdat het een korte psalm is - heeft Strawinski eraan gedacht? - door een groot poëet geschreven:
‘As the dew of Hermon, and as the dew that descended upon the mountains of Zion: for there the Lord commanded the blessing, even life for evermore’
Het is me duidelijk, zonder Bach was ik deze passage in de Psalmen, die ik al lang ken, niet gaan opzoeken in de King James’ Bible. Ik was eraan voorbijgegaan en nu draagt mijn morgen the blessings van Bach en niet alleen ‘mijn’ morgen, maar ook deze van jullie, die allen, zoals ik jullie meen te kennen gevoelig zijn voor poëzie. Hier echter is het een zegening, tenminste zo voel ik het en zo druipt het binnen in mijn woorden.
Ik zal er niet meer zoveel schrijven met een dergelijke geladenheid, vooral dan als ik er de zin aan toevoeg waarmede die psalm 133 begint, de diepe ondergrond ervan, de warmte, de genegenheid die er over drijft:
‘Behold, how good and how pleasant it is for brethren to dwell together in unity !’
Of hoe ik me verbonden weet met jullie, gekende en ongekende vrienden, telkens als ik schrijven ga en, zoals nu, uit de hoek kan komen aan de zijde van Johan Sebastian Bach en aan de zijde van hij of zij die deze psalm 133 schreef in een ogenblik van geestelijke verrukking.
Ik denk nu in het bijzonder aan Robert de Telder (+ 19.10.2020), een man die de Bijbel in zijn hart droeg; omdat ik weet hoe hij deze passages zou ontvangen hebben.
Ik denk zelfs, vergeef me mijn vrijpostigheid, dat hij me vanmorgen gevolgd heeft, dat ik hem geraakt heb met mijn woorden en dat hij het me gezegd heeft, het me doen voelen heeft, wat meer is. Hij weet dat ik weet dat hij verder leeft onder ons. Ik zou dit kunnen vertellen aan zijn echtgenote maar ik zal het maar niet doen, ik denk dat ze voldoende spreekt met hem als ze zijn boeken ziet omheen haar, zijn vele Bijbels wellicht.
Zo, hoe groot, rijk en veelkleurig mijn morgen geworden is; hoe hij is uitgegroeid tot mijn gevleugelde woorden, beelden en gevoelens. Momenten uit mijn leven die ik vastgelegd heb in wat woorden om jullie dit mede te delen, een uitzonderlijke herfstdag, deze van de Bijbel en van Bach; dat ik geroerd ben geweest dit geluk te hebben gekend.
Het was juist wat ik schreef: je begint het best je dag met Bach.
17-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-10-2021 |
Buiten de tijd. |
Je hebt gewerkt aan je blog. Je hebt hem herlezen, je hebt hem aangevuld, hebt zaken geschrapt of anders ingebracht en in de avond als je hem denkt in te loggen heb je de moed niet meer om hem een laatste maal te herlezen, want dit betekent, terug keren naar de sfeer van deze morgen, naar de ‘mood’ waarin je deze morgen verkeerde en alles zo goed vlotte. Want je weet niet meer zo goed wie je waart deze morgen en, wat je schreef is al te ver af, is niet meer van jou, het is van die andere die je waart toen je de tekst neerschreef.
Zo gaat het er soms aan toe als ik wacht tot laat op de avond om mijn tekst in te loggen. Ik zeg dit maar, ik wil jullie niets verbergen, zeker niet hoe ik werk en hoe ik besta, gevoelig voor het feit dat schrijven/dat herlezen een hard labeur is.
Ik zet dit hier neer - het is 14 oktober, 23.09, en ik heb daar zo-even mijn blog voor morgen 15 oktober ingelogd. Ik doe dit regelmatig de vooravond, omdat ik weet dat ik lezers heb die me lezen midden in de nacht of heel vroeg in de morgen. Veel zijn er niet, maar ze zijn er, en ik wil ze niet ontgoochelen.
Mijn blog van gisteren was een verrassende, ook voor mij. Hij bestond uit drie fases in zijn wordingsproces. Er was vooreerst een traag op gang komende inleiding, daarna was er Strawinski op Klara - was het voor of na het ontbijt? Peu importe, of het voor of na was - zijn Psalmensymfonie inspireerde me om terug te vallen op een stokpaardje van mij als zouden we beroerd worden vanuit de toekomst. Ik voel er veel voor om dit te blijven bevestigen, al riskeer ik aldus het te gaan geloven, wat me niet zou misstaan, je las trouwens ondertussen hoe ik hier al over gehandeld heb. Ik ben eruit gekomen en op dat ogenblik zat ik, in gedachten, bij het beeldhouwwerk E = mc2;, zat ik heel hoog en het is in die sfeer dat ik daarna geschreven heb, vol enthousiasme over het doek van Dany Persoons. En ik moet hoog gezeten hebben want ik heb er Dante bij geroepen, terecht of onterecht, aan jullie om erover te oordelen, maar als schrijver heb ik alle vrijheid om mijn gedachten te laten gaan waar ze heen willen en als Dante in mijn hoofd zat dan was het omdat ik hoorde van een vriend dat hij de Divina Commedia herlezen had in het Italiaans, à rato van één canto per dag, wat een exploot is waarmede hij me verbaasde.
Je kreeg dus gisteren voorgeschoteld ‘une épreuve d’artiste’ zoals het gebeurt bij een eerste afdruk van een ets. Ik heb over het doek geschreven, zoals de woorden kwamen en deze niet herlezen. Er stond weinig op het doek om de Oudenberg te herkennen, maar de stemming was deze van een landschap overheen vele landschappen, een ingeving zoals je er niet veel meemaakt. In elk geval moest eruit blijken dat ik onder de indruk ervan was. Persoons stuurt me regelmatig zijn nieuwe werken toe, maar ik ophemel ze niet alle.
Wat ik nu geschreven heb vandaag, 15 oktober, is het afmaken van wat ik gisteren begon. Ik houd nog altijd het gevoel dat mijn blog gedateerd 15 oktober, bijzonder was. Heb die nog altijd niet herlezen en ik denk niet dat ik het doen zal. Zo besta ik nu eenmaal, de moed die me soms ontbreekt om over mezelf te oordelen.
Moraliteit van dit alles: er is de tijd van het schrijven, de tijd van mij die noch uur, noch dag heeft en er is de tijd van jullie, de tijd van het lezen. Hoewel niet dezelfde, ze overlappen elkaar als twee gebeuren die plaatsvinden op hetzelfde ogenblik, buiten de tijd.
PS. Het plantje ter illustratie werd meegenomen/gered, bijna van onder de bulldozer die de rotsgrond effende van Cabo de las Huertas in San Juan/Alicante. Een plaats die gemerkt stond als beschermde flora. Nu is het een plaats met beschermde villa's.
16-10-2021, 09:02 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-10-2021 |
Het werk van de sterren. |
De tijd tegenhouden, wat ik zou willen, heeft geen zin, hij, de tijd, kruipt in ons lichaam en sleept het mee op voelbare wijze de seizoenen in. Al is hij niet te vatten hij is de onthuller van het op ons afkomende, zodat het de schijn heeft dat we geleid worden door de toekomst en alles reeds vast staat, en ook, dat wat er gebeurt en wat er, hieruit voortvloeiend, en dit tot het einde der tijden - zo er ooit een einde komt - gaat gebeuren.
Hoe aanlokkelijk het is, vroeg in de morgen, het licht aarzelend, dit te schrijven. Later op de dag zou je je er niet aan gewaagd hebben, maar vandaag in de spanne tijd die je nog rest voor het grote licht, mag het en kan het.
Trouwens je bent niet de enige die die mening is toegedaan dat we geleid worden van uit de toekomst, Rupert Sheldrake meende dat hij dit mocht vooropstellen en Teilhard de Chardin, hij wist dat we op weg waren van het alfa naar het omega. Hij beweerde aldus, zonder dit uitdrukkelijk te bevestigen, dat we, het eindpunt vaststaande, geleid werden van uit dit eindpunt, ons beginpunt zich situerend, maar dan volgens mij, vóór de Big Bang van Lemaître.
Ik schrijf dit, zoekend naar de juiste zinnen, terwijl ik luister naar de Psalmensymfonie van Igor Strawinski, een symfonie gebaseerd op psalm 150: de Heer dankend en lovend. Ik ook loof de geest van de Heer die gemaakt heeft dat ik er als mens toe gekomen ben, te denken en te schrijven dat het van uit de toekomst is dat het heden geleid wordt opdat we aankomen zouden waar we aankomen moeten. Wie die ‘we’ is, of hoe die ‘we’ er zal uitzien, zit in het eindpunt vast, is dus niet noodzakelijk de ‘we’ van nu, van onderweg. Gezien we op dit vlak, spreken van miljarden jaren, kan het heel goed, dat de ‘we’ van dan, even ver kan afwijken, van de we die we waren in onze beginfase en wat we nu al zijn geworden.
Om maar te zeggen dat we niet de minste notie kunnen hebben van wat ons omegapunt betekenen zal.
Betoverend zal het zijn weliswaar tot in het merg. Het aandurven hierover een oordeel te hebben en wat meer is dit oordeel neer te zetten in een geschrift is ons gegeven. Is het juist, het bis OK, is het onjuist tot daar toe, het is een uiting van ons denken als mens van nu. Het is even doorzichtig als het landschap hierbij van Dany Persoons, een vriend schilder die, na jaren schilderen, aangekomen is in een periode van loutering, op weg, zoals Hokusaï op weg was, naar de kunst van het allerminste. Hij schilderde ‘de Oudenberg’ met het strikt noodzakelijke aan beeld. Hij slaagde erin enkel het meest essentiële over te houden. In een spel van sobere lijnen, sobere vlakken en kleuren slaagde hij erin het landschap te sublimeren.
Ik denk nu - omdat ik op Dante ben ingesteld - dat het iets hebben moet met wat Dante moet gezien hebben als hij, na de Hel verlaten te hebben, en het Vagevuur doorkruist, in de verte het Paradiso op deze wijze gezien moet hebben. Ik ga hier misschien wel een stap te ver, maar het is in een dergelijke landschap dat Dante kan gewandeld hebben van Vagevuur naar het Paradijs.
Het kan, al betwijfel ik dat mijn vriend aan iets dergelijks heeft gedacht. Ik meen eerder dat het in een ogenblik van een soort geestelijke verbijstering, de aarde wegschuivend onder hem, dit landschap is gevloeid uit zijn handen en zijn geest. Het houdt er dan toch de weerspiegeling van, of zoals Dante het zegt, de sterren hebben er aan meegewerkt.
15-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-10-2021 |
Het blijvend zoeken. |
Het doel van zijn bestaan hier op aarde, de opdracht die hij heeft meegekregen, is zijn binding met het kosmische te benaderen en af te tasten, te omkringen en erin binnen te dringen en dit, zowel via de materiële kant ervan als via de geestelijke.
Dit is wat hij gisteren heeft willen duidelijk maken. Materieel gezien is het de vormgeving van het leven in de natuur, het wonder ervan waar we aan voorbijgaan; het raakt ons niet meer als wonder, het raakt ons zelfs niet meer als gebeuren, we nemen het zoals het komt. Wat het geestelijk aspect aangaat, is en blijft het een gissen, een veronderstellen, zoals ik het gisteren trachtte vooropstellen, dat we als wolk atomen, elektronen en andere deeltjes, voortdurend in contact zijn, op het gebied van deeltjes, met onze nabije omgeving en uiteindelijk in contact met het totaal aan de wolken deeltjes van het ganse Universum.
De betekenis hiervan kunnen we enkel raden want zien doen we niet, maar als dusdanig, wolk en beweging zijnde, zijn we deel van het leven van al deze kosmische deeltjes; deel, wat onze bindingen betreft, van het onzichtbare ervan.
En eigenlijk, als ik het naga, waar ben ik mee bezig elke dag van mijn bestaan, wat levert het me op dingen te schrijven die hangend zijn, die de realiteit van elke dag, de gebeurtenissen van elke dag, niet alleen overstijgen, maar zelfs schijnbaar niet raken.
Ik schrijf in een andere wereld, of beter, eens ik begin te schrijven kom ik terecht in een wereld die even filosofisch als religieus getint Is met al de gevolgen eraan vastgeknoopt, gezien te worden als een zonderling man, een eenzaat die een weg bewandelt buiten de alledaagse wereld, in een, wat ik zo juist schreef, een wereld die boven de aarde hangt.
Ik weet het, niet elk van jullie volgt me er, en ik begrijp het ten volle, maar - en ik denk dan telkens aan het verhaal van de kikker en de schorpioen - het is hoe ik ben, hoe ik door de omstandigheden werd gevormd, het is sterker dan mezelf.
Uiteindelijk is alles wat ik schrijf oefening, pogingen om in leven te blijven op een waardige wijze. Elk geschrift wordt aldus een uitdaging om mezelf, om mijn geest wakker en productief te houden, tastend naar waarheden, minstens ernaar uitkijkend.
Wat ik vrees, en soms meen ik er de eerste premisses van te zien in mijn beven dat nu overging in mijn rechterhand, kan het een begin zijn van alzheimer* - mijn echtgenote: 13.10.2021 10.50! - wat mijn einde zou betekenen, want als mijn schrijven me wordt afgenomen ben ik totaal niemand meer. Niemand, niemand.
Aldus zou ik kunnen zeggen dat ik schrijf, niet om iets te zeggen, maar om iets te verbergen, de vrees om stil te vallen. Zo ver ben ik echter nog altijd niet. Ik zoek nog altijd om te vinden, vooral dan te vinden wat niet - nog niet - te vinden is.
En, er is nog heel wat af te zoeken.
*misschien is het al merkbaar in wat ik schrijf en hoe ik schrijf.
14-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-10-2021 |
Diepreikend. |
De mens, als geïntegreerd deel van het Universum, is elk kunstwerk van hem in de eerste plaats een werk van het Universum, vindt het onherroepelijk zijn oorsprong in het creatief karakter ervan is het alsof het Universum zich reflecteert in het creatief karakter in de mens.
Het beeld van de vrijheid van de mens is aldus vooreerst dat van zijn vrijheid inzake creativiteit. En wat de grond ervan betreft, komt alles neer op een ingesteld zijn, op een bewust ervan zijn, dat om het even welke kunst in de verlenging moet liggen van het creatieve dat we ontmoeten in de natuur omheen ons. Dit is een boude uitspraak, zoals ik er al vele heb geuit die ik achteraf bevestig of afzwak.
Maar hier voel ik het aan als iets stevigs, iets doordachts: je ‘zijn’, komende uit het zijnde om je heen, een zijnde dat de ganse Kosmos in zijn bereik heeft, heeft ook jou in zijn bereik en het werk dat je aflegt komt hieruit voort. Je weet dit en je werkt ernaar, elk woord, elke beitelslag, elke penseeltrek, elke muzieknoot, elke steen van een bouwwerk, en ga maar door, moet doordrongen zijn van deze gedachte. Pas dan kan het werk dat aldus ontstaat, volgens mij gezien worden als kunst.
Schreef ik dit al? Het kan, maar ik beken dat ik het pas nu heb gevoeld zoals ik het geschreven heb. Elke kunst ligt in het verlengde van het creatieve dat een eigenheid is van de Kosmos.
En verder, kunst moet dus ook verstrengeld zitten, moet er naar streven in de mate dit mogelijk is, in een volgend stadium, het bevreemdende te benaderen van de New Physics, zijnde het begrip dat de materie ook een levend aspect heeft, een aspect dat weliswaar tijd nodig heeft om door te dringen tot de geest van de mens.
Ik heb een vriend, beeldhouwer, die een voorloper is op dat gebied. Hij voelde als kunstenaar deze verbondenheid met het kosmische aan en hij maakte een beeld geïnspireerd door de formule van Einstein, E = mc2. En wat meer is hij vond, ik ben er zeker van, deze zelfde verbondenheid in het werk van een vriend schilder van hem. En er zijn, andere schilders die ik ken die werken gehuld zoals hen, in een ruime kosmische geest.
Ik denk dus dat er in de hogere regionen van de geest van de diep levende mens, van deze geworteld in de geest van de Kosmos, onvermijdelijk een nieuw paradigma op komst is in de gedachten-expansie van de levende mens en dit paradigma zal zeker niet gestuit worden door om het even welke handelingen van de move-generatie.
Zoals de New Physics doordringen tot de wereld van het onzichtbare, het raakvlak met het metafysische, zo ook heeft het religieus denken nood aan het onzichtbare dat in het verleden te zichtbaar werd voorgesteld. Die tijd is voorbij, de begrenzing van het woord maakt plaats voor de ruimte van de geest. De mens overschrijdt thans de drempel van een totaal nieuwe dimensie, deze van zijn afgestemd zijn op de beweging van het Universum. De boeken van de Bijbel, het grote epos van de mens in zijn verhouding tot zijn God die woorden sprak en daden stelde, is te hernieuwen in een epos van de mens in zijn zoektocht naar zijn geïntegreerd zijn, naar zijn betekenis, naar zijn bestemming.
Hij schrijft, hij is gewoon te denken al schrijvende en het mirakel van de hand, mijn beste Dyson, is inderdaad groot en wonderbaar. En wat de herkomst ervan betreft is even groot het mirakel van de woorden/gedachten die opduiken als hij aan het schrijven geraakt.
13-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-10-2021 |
Moge God ons behoeden van de verbastering. |
Wat van God is in de Bijbel is gevloeid uit de innige verbondenheid van de mens van toen met zijn God en de Bijbel handelt over deze verbondenheid. Vandaag zijn deze visies, hoe ze ook moge getekend staan, symbolen geworden en, leert ons Teilhard de Chardin, dogma’s fossielen. Het uitgangspunt ervan is verdwenen in de nevels van de tijd en de behoefte aan meer geestelijke ruimte en dieper inzicht, neemt exponentieel toe. Nieuwe elementen sluipen binnen en slingeren zich omheen de oude en niets kan die groei tegenhouden, zodat het oude versmacht wordt. De zoektocht van de mens, de mens zoals wij hem kenden in het Westen, situeert zich thans in het Allesomvattende, en wordt in een andere dimensie beleefd.
Het is ons heel duidelijk, de oude verbonden zijn afgelegd, we wensen niet verder te gaan in het spoor van de theologen die vertrekken van gegevens waarvan het stramien opgetekend ligt in boeken waaraan niet mag getornd worden. De mens wil zich losrukken uit deze bolster van waarheden op vergeelde bladen; wil zich voortaan bewegen in de oneindigheid van het beeld dat de kosmos hem voorhoudt en waarin hij zich vast geankerd voelt; zelfs al is deze verankering onzichtbaar, hij weet nu dat hij deel is ervan, zelfs een zeer belangrijk deel ervan.
Dit is de mens en zijn toekomst zoals wij die zien in zijn vrijheid op te stijgen, de aarde onder hem te laten en hoe verder hij de luchten binnendrijft hoe rijker, hoe voller, hoe meer geïntegreerd hij zich voelen zal en ook, hoe inniger zijn band is met al degenen die denken zoals hij. Het is een leven vullende harmonie van het kleine in het immense en het immense dat het kleine vult en kleurt. Het zijn vingerwijzigingen naar het oneindige, het eeuwige. Dit te zien, dit aan te voelen brengt ons in het spoor van de mens die, naar wat wij denken, kosmisch gezien, wordende is en wordende blijft.
Deze ingesteldheid is inherent aan ons mens-zijn. Het volstaat zich te verheffen boven het alledaagse om terecht te komen in een inspiratiebron die onze wereld van gedachten bevloeit. We zijn gelukkig hiermee; het is het doel van ons mens-zijn. Het is het openrukken ervan op het kosmische, het verhevene, dat de daad van het creatief zijn in zich draagt. Hij blijft aldus in het voetspoor van het Universum dat in volle expansie is, even gericht naar binnen als naar buiten. Trouwens, welke Kosmos zou de God die we, als geestelijk levende, zoeken en nog niet vonden, anders kunnen gewild hebben, een statische?
Dit zijn de woorden van iemand die buiten de wereld is gegroeid, die zijn eigen visie op de wereld heeft opgebouwd.
Evenwel, als hij zijn hoofd buiten steekt ziet hij en weet hij dat er duistere krachten ontwaakt zijn die zijn wereld, gedragen door de visie van de kathedraalbouwer, fnuiken willen en alles in het werk zetten, en dit in alle geledingen van de maatschappij, om hun doel te bereiken.
Het zijn geen zoekers. Het zijn, wat ze denken te zijn, de heroveraars van een statisch Universum. Voor hen, ze noemen zich ‘the wokes’, zijn we het ‘white suprematisme’, aanhangers van Beethoven en consoorten. Zij houden het bij de rappers en hiphop. De ‘Afspraak’ op de VRT van enkele dagen terug, was er getuige van, ook van het gekke gedoe, de creatie door de Artificiële Intelligentie van de tiende van Beethoven. Een verbastering van de naam Beethoven.
Dat God, hoe Hij er ooit is, maar Hij is er, ons moge behoeden.
PS.
Bij mijn laatste paragrafen heb ik de hulp ingeroepen van de blog van Johan Sanctorum, die de ganse Afspraak heeft beleefd.
12-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-10-2021 |
Het sacrale dat van de poëzie is. |
Je leest het allen. Ik ben begaan met mezelf, In feite teveel begaan met mezelf, ik ondervind het dagelijks. Terwijl ik me vroeger verborg in mijn woorden, dring ik me nu op. Een veeg teken van, niet enkel het ouder worden maar wat erger is, van het oud zijn. Hoe doorbreek ik de impasse en herpak ik mij, hoe verjong ik me tot een leefbare leeftijd of hoe vergeet ik in welke toestand ik ben?
Er zijn namen genoeg in je geest van de laatste dagen die je kunnen bezighouden in wat je schrijft. Rainer Maria Rilke is er zo een die is blijven hangen in jou, in je onderbewustzijn, in een wereld verscholen achter een fluwelen gordijn dat nu met een ruk van de hand, wordt opengeschoven en er een wazig landschap opduikt, een landschap dat zich uitklaart, zoals de mist deze morgen zichzelf opslorpt en de dingen getekend worden met hun lichtende rand van het er zijn.
Zo, je kunt er niet meer aan voorbij, het lost zich op in jou, en zoals altijd, je betreedt de weg erin, eerst schoorvoetend daarna met volle tred en voor je het weet ben je de heuvel aan het bestijgen die leidt naar een romaanse kerk en een graf met witte zerk tegen een oude muur begroeid met dwergvarens en mossen. Een zerk met een grafschrift dat een kwelling worden zal. Ook Helmut Kohl in zijn tijd, die zoals je las het graf bezocht - het is een steile helling naar de kerk toe die je op moet - zal in zijn dagen die kwelling gekend hebben. En kom je er niet klaar mee, je houdt de woorden en wandelt even langs het huis dat hij betrok in Muzot, een huis met een trapgevel en je ruikt, meen je, melisse en steranijs in een gedicht dat je achtervolgen blijft:
Einmal wenn ich dich verlier, wirst du schlafen können, ohne dasz ich wie eine Lindenkrohne mich verflüstre uber dir.
Of nog enkele andere lijnen, die voor jou typerend zijn voor Rilke en volstaan om te weten, wie hij was en hoe hij zich uitdrukte in zijn goede dagen gekenmerkt door, wat Paul Claes noemt, zijn ‘vroege stemmingslyriek’, dus niet zoals in zijn ‘Neue Gedichte’-periode die raadsels zijn, dichtkunst met een ‘metafysische onderbouw’. Enkele regels die je overhield:
Herr es ist Zeit…
Befiehl den letzten Früchten voll zu sein; gieb ihnen noch zwei südlichere Tage, dränge sie zur Vollendung hin und jage die letzte Süsse in den schweren Wein.
Je spreekt het maar, je ondergaat de zin ervan als je schrijven gaat en de woorden je te binnen vallen omdat je ze zo dikwijls al hoorde en zo dikwijls al las. Niet alleen de inhoud ervan, de kleur ervan en de poëzie erin, maar ook en vooral de herinnering aan de plaats en de omstandigheden waarin ze zich openden voor jou en ze deel werden van jou. Beelden geladen met gevoelens, gevoelens die je ver terug duwen in een tijd, een tijd die je verschroeide. Al dit dat deel uitmaakt van het ongeschreven gedicht dat er in potentie is : Herr, es ist Zeit.
Het kwam op in jou dat het tijd is dat deze vorm en eigenheid van de poëzie van Rilke, niet mag verloren gaan, niet mag vertrappeld, maar hernomen worde, want poëzie is van het zo broodnodige sacrale, is van het heiligende, dit van alle plaatsen waar we zijn en, waar niet zijn.
11-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-10-2021 |
Zoeken naar mezelf. |
Waar of bij wie kan ik op bezoek gaan als ik mijn dag begin als het niet bij mezelf zou zijn. Want, wie is het die we ontmoeten als we de ogen openen en zien hoe ver de dag al gevorderd is. Inderdaad, de tijd vliedt, de tijd houdt ons in zijn greep en we beseffen dat oktober die zich pas geopend heeft, nu al negen dagen ver is: wij de maand binnen, wij op weg naar een tiende, totaal nieuwe dag, opnieuw vertrekkende van het nulpunt.
Elke morgen is het zo, is het een in gang komen en een binnenkomen in ons zelf om de persoon te ontmoeten die je bent, die vreemde man die je bent voor jezelf, en over wie je vertellen wilt wie hij is vandaag, dezelfde als die van gisteren maar, schijnbaar althans, geslotener alsof hij gevangen zit in een harnas van staal.
En waarom is dit zo vandaag en was het gisteren niet of de dagen ervoor; welke rivier heb ik doorwandeld opdat ik me opnieuw te ontdekken heb en niet alleen mezelf maar ook het landschap waar de ontmoeting plaats moet vinden?
Ik ben aldus elke morgen op zoek naar mezelf en het is over die ontmoeting dat ik schrijf, een mezelf ontdekking, iemand die is opgestaan uit de nevelen van de dagen die voorbij zijn en toch ook niet, de dagen en hun relieken die achterbleven en zich stapelden in een compacte wolk waarin ik momenteel niet binnen kan, geen opening zie om iets, een kleinigheid zelfs, eruit te nemen en er verder mee te gaan.
Deze geslotenheid komt over als een leegte, als een niet willen van het zijn, een reeks van momenten die geen bewegen kennen in de diepte, zich niet los willen rukken uit het gestapelde maar er tegenaan kleven, kleur- en smaakloos.
Wat van gisteren was is me min of meer bijgebleven, het was een dag niet lijk de andere, het was een binnenkijken in wat rest van de bewegingsmogelijkheden van het lichaam en vast te stellen hoe schamel het nog is, wat dan zijn impact heeft gehad en zich nu heeft geconcentreerd op de geest er omheen.
Jullie weten dus hoe arm ik me voel om jullie vandaag, deze morgen tegemoet te komen met mijn woorden gelouterd als zinnen uit een wereld van niemendallen.
Hoe zou je willen dat deze woorden verrukking zijn? Ik wist het voor ik eraan begon, ik had moeten wachten tot alles was opgeklaard en er een drang ware gekomen om in een lange ruk te schrijven wat er was van mijn dag, de tiende van de zoveelste maand oktober, een getal moeilijk uit te spreken en nog moeilijker om schrijven en nog erger, als ze je geboortejaar zien en zeggen tegen jou, zo vlak in je gezicht wat je leeftijd is: ‘Maar mijnheer, u bent al … ‘ en ze hebben juist gerekend, wat niet altijd het geval is.
Ik ben er niet fier op, de leeftijd te hebben die ik heb, vooral dan, me te zien zoals zij me zien, wat maar de helft is van wat is, hoe nederig - sukkelachtig schreef ik gisteren - ik me voel. Een soort van zijn dat je terugvindt in wat ik schreef vandaag over mijn zoektocht naar mezelf.
10-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-10-2021 |
Het onderweg-zijn. |
Ik heb de indruk soms, dat ik schrijf om te schrijven en niet omdat ik iets te zeggen heb. Ik ga dan het landschap in, het brede landschap van de geest. Ik weet niet waar ik vertrek noch waar ik aankomen zal. Ik weet enkel dat ik onderweg ben om ergens uit te komen waar ik me goed voelen zal er te zijn en er te blijven voor een dag. Dit is zo geweest de laatste jaren van mijn leven en het zal zo blijven, denk ik toch, hoop ik toch.
Het ‘onderweg-zijn’ biedt tal van mogelijkheden die kunnen leiden tot verrassingen, tot ontdekkingen die ik doe, een vliegende kraai vindt meer dan een zittende wist moeder. Ik heb nooit begrepen wat ze hiermede precies bedoelde, maar het was een zin van haar die me is bij gebleven en die ik onbewust gevolgd heb, als ik schrijven ging, niet duidelijk wetende wat ik te vertellen had en, of ik nog wel iets te zeggen had na het vele dat er al stond.
Ikzelf sta verbaasd over de 500 pagina’s die ik al schreef dit jaar, de 174167 woorden die er staan, het resultaat van mijn onderweg-zijn naar mijn allerlaatste woord(en). Ik geef me er geen rekenschap van maar in feite is het zo, is het waar ik mee bezig ben. Het is dus geen triomftocht, het is eerder een dodenweg die ik neem, al is het de eerste maal dat ik er op uitkom, het is de strakke realiteit van het zijn, de uiteindelijke boodschap waar het op aankomt maar die we niet zien of willen zien omdat het een boodschap is die niet mooi oogt, die een te duidelijk, te scherp afgelijnd beeld oproept van wat ons te wachten staat. Zelfs al is het zo we kijken er niet naar uit, al kan het een verlossing zijn, eens ten einde raad.
Wat mij betreft, ik kreeg gisteren mijn derde Covidvaccinatie, ik voelde me een sukkelaar, een oud man met oude benen en een brak evenwicht; thuis en schrijvend weet ik er niets van, droom ik nog: dit te doen, daar nog heen te gaan, en ik weet goed waarheen, maar ik heb gisteren beseft in welke toestand ik me bevind lichamelijk en hoe ik me nog verplaatsen kan onder de mensen.
Ik dacht - een andere droom - de ‘Neue Gedichte’ van Rilke, een per dag, te gaan lezen, geholpen, door de commentaar van Paul Claes die Rilkes raadsels oplicht en verklaart, dit à l’instar d’un ami die zich voorgenomen had elke dag één canto te lezen van de Divina Commedia, en erin geslaagd was het te doen, wat ik een uitzonderlijk exploot noem, maar ik weet nu beter en wel, de tijd nodig voor de studie van deze gedichten te gebruiken om terug te leren lopen als een normaal mens, want dit onderweg-zijn wordt overschaduwd door het onderweg zijn van mijn lichaam
Zelfs al is er weinig kans op succes. Ik weet nu dat verdere studie de lichamelijk ondergang betekent die met grote schreden op mij afkomt.
Dit is dan de realiteit die gepaard gaat met mijn geestelijk onderweg-zijn. Logisch schijnt het me dus toe, Rilke en zijn ‘Neue Gedichte’ te laten schieten en me te concentreren op wat ik nog maken kan van dit lichaam van mij, of ik het nog in evenwicht brengen kan met wat ik geestelijk meen nog te vermogen.
De tijd zal het uitmaken.
09-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-10-2021 |
De andere wereld. |
Ik heb altijd geschreven wat ik te schrijven kreeg. Ik ben correct geweest met de schrijver, de Ugo in mij. Ik ben niet in opstand gekomen met hem, ik heb hem gevolgd in goede en minder goede dagen. Is er iets geweest dat niet van hem kwam, zijn er momenten geweest dat ik tegenstrijdig ben geweest en heb ik mijn wil doorgedrukt om de zaken anders te zien dan hij? Ik denk het niet of ben er toch niet bewust van.
Welk mechanisme was er tussen ons opdat ik slagen zou, mijn dubbelganger te volgen, waar anderen schijnbaar niet slagen, zelfs geen poging doen om te slagen. Of, waarom ben ik ervan bezeten?
In feite, waarom heeft die Ugo ‘mij’ uitverkoren en niet een andere om zijn woorden te schrijven en te verankeren in een blog, is het omdat ik hem geroepen heb waar anderen zwegen?
Een secreet dat ik te nemen heb als een realiteit, namelijk niet de slaap te slapen van ‘zovele gesloten oogleden!’
Hoe het ook gebeuren moge, het is, misschien niet zoals ik het voorstel, maar het is bevreemdend - een lievelingswoord van mij - als ik eraan denk wat schrijven wél is en wat het niet is. De waarheid, als er een is, ligt tussenin, in een soort niemandsland dit van de geest, een land of eiland of wolk, die is van ons allen en dus evenzeer van niemand.
Op dit zelfde ogenblik, dit nu in de tijd, vraag ik me af op welke weg ik ben terecht gekomen, doch ik ga verder omdat het zo voorzien was in het eerste woord dat ik hier geschreven heb, woord in woord vloeiend ben ik op deze weg terechtgekomen, waar ik deze morgen zijn moest, omdat er nog altijd in mij een Rilke was die ik gisteren heb wakker gemaakt.
En nu dit er staat, welke vrijheid ik me neem, te denken dat Rilke, ook Paul Claes, er iets zou mee te maken hebben en erger, dat we voor het ogenblik een drie-eenheid vormen, drie geesten samen, want wat er komt aan woorden is me maar al te ongewoon. Het is een gegoochel van zinnen, leesbaar, begrijpbaar of niet, ze staan er en ik laat ze er staan.
Ik zoek zelfs geen compromis, noch met mezelf, noch met jullie, ik heb alle woorden genomen zoals ze in mij zijn aangekomen, heb me geen vragen gesteld - die komen later bij het herlezen - maar ben dankbaar geweest dat het mirakel van de hand die schrijft, zich eens te meer voltrokken heeft. En een mirakel is het, noch min, noch meer.
Schrijvend, is vanmorgen verwondering eens te meer mijn deel. Kan ik, eens te meer, de ogen niet sluiten op wat van het leven van de geest is waar ik mee geconfronteerd ben. Dit naast het andere, het dagelijkse van het leven, de bewegingsvrijheid die ik nog heb. Maar dit leven van de geest laat me toe, te denken, niets meer dan dat, en te schrijven dat ik met een vriend, aan een kromming van de Leie sta, kijkend naar de reiger op de oever van de overkant, met de weiden, groener dan groen, ver voor ons uit, daar waar het land ophoudt tussen de bomen, de huizen en de toren, met de witte wolken en de blauwe luchten erboven.
We staan er heel lang, doordrongen van het er-samen-zijn, hij en ik, zwijgend.
En zeg me nu - het is een vraag die ik me blijf stellen - waar is het dat dit gebeurt, in mijn hersenen? Wellicht, maar dan in de elektronen van mijn hersenen, wat een totaal andere wereld is.
Een totaal, totaal andere wereld.
08-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-10-2021 |
Rilkes graf. |
Bij het ‘druivenblad’ - waar ik alleen iets over kwijt wou - even Rilke binnengekomen, een gedicht van hem, een versregel. Hij, Rainer Maria Rilke (1875-1926), er gebleven is bij mij en ik weet dat de herinnering aan hem er blijven zal de dagen die komen.
Je waart bij hem, heel dicht, je kon hem raken, toen je met je vrienden uit de Valais, Gustave en Robert, aan zijn graf stond, aan de voet van het romaanse kerkje van Raron - Rarogne, op de grens van le Haut- et Bas-Valais. Je waart even dicht bij hem toen je samen met hen aan het huis met de trapgevel stond in Muzot bij Sierre.
Momenten in je leven die je beroerden, die je, hoewel je er al over schreef, terug halen wilt, niet zo maar wilt laten uitdoven als je er niet meer zult zijn.
Zo zijn grafschrift, zwarte, verbleekte letters op het witte marmer van de door lichen aangetaste grafsteen, en de woorden zoals die er, bij het inbeitelen, geschikt staan:
Rose, oh reiner Widerspruch, Lust, Niemandes Schlaf zu sein unter soviel Lidern.
Er werd heel wat geschreven over het epitaaf van Rilke, vele interpretaties bestaan ervan; Niet verwonderlijk dus dat Anton Van Wilderode, in zijn voorwoord bij ‘Tussen stroom en gesteente’ van Maurits Van Vossole[1], dit grafschrift bestempelt als sibillijns.
En dat is het, een te ontcijferen raadsel, lijk trouwens heel wat gedichten, vooral ‘die neue Gedichte’ van Rilke.
Paul Claes in zijn ‘Raadsels van Rilke’[2] weet er alles over en het is dankzij hem dat ik pogen kan, het raadsel op zijn grafschrift op te lossen. Ik zeg wel een poging doen om wat Rilke met zijn woorden zeggen wilt, enigszins te benaderen.
Ik stel me dus niet tevreden met wat ik lees in het Taschenbuch ‘Rilke’ van Hans Egon Holthusen, (Verlag Rowohlt) van 1958, een verklaring die ik te gesofistikeerd vind[3] om er veel aandacht aan te schenken. Zoals ik de passage overgenomen heb verbaast het me echter dat Van Wilderode ze niet eerder ‘enigmatisch’ dan sibillijns, heeft genoemd.
Ik zoek dus liever zelf naar een verklaring - een verklaring die ook Paul Claes niet geeft terwijl hij, volgens mij, de enige is die dit grafschrift op een duidelijke wijze verklaren kan.
Ik zie de 'Roos' die een ‘Widerspruch’ is, een tegenspraak als bloem gekroond met doornen, enigszins de tegenspraak tussen leven en sterven, waar hij mee geconfronteerd is geweest.
En dan dit bevreemdende van, ‘Lust’, begeerte, hartstocht, welk is dan de rol van dit woord? Komt het met betrekking tot wat voorafgaat of tot wat volgt, of is het iets tussenin: de hartstocht om te leven, ons allen heilig? Ik zou dus het woord ‘Lust’ dat er solo staat lezen als: ‘hartstocht bezielde hem’.
En dan komt: ‘Niemandes Schlaf zu sein unter soviel Lidern’ of, hij is van niemand de slaaf noch de slaap geweest, hij heeft hier niet rondgelopen, zoals zovelen, de oogleden gesloten, maar als groot ‘wakkere’ die hij was.
Dit is ongeveer wat ik er van maak of wat ik er kan van maken.
Als ik ver kijk heb ik kleinigheid gemeen met hem. Hij overleed op 29 december 1926, en precies een jaar later werd ik geboren. Zijn geest zal dus niet een gans jaar gewacht hebben om zich in mij te vestigen, zijn geest zal allicht een andere lichaam gevonden hebben.
Om eens te dromen, enkele ogenblikken maar: hij, Rilke is een jaar te vroeg gestorven of ik een jaar te laat geboren, maar laat ons maar houden wat is. Zijn epitaaf is al ingewikkeld genoeg.
[1] Maurits Van Vossole: Tussen stroom en Gesteente’ Uitgeverij Danthe nv, Sint-Niklaas, 1980
[2] Paul Claes: ‘Raadsels van Rilke’, De Bezige Bij, 1995.
[3] Zeit seines Lebens ist die Rose, dieses altes abendländische Symbol der unio mystica, für Rilke ein Grund der Entzückens und der grübelnden (piekeren) Andacht gewesen. Hier nun wird sie zum gleichnis des “reinen”, dass heiszt versöhnten und als Weltgesetz in den eigenen Willen aufgenommenen Widerspruchs. Als Niemandes Schlaf unter soviel Lidern, als Fülle aus Nichts, wird sie zur sumbolischen Blüte des Weltsinns. Gleichzeitig ist sie hier die Chiffre für das Sein und Wesen des toten Dichters. Lider ist doppeldeutig und bezeichnet nicht nur die Schutzhaut des menschlichen Auges, sondern auch die “Lieder”, die der Genius des toten Sängers hinterlassen hat. Hinter ihnen, hinter der vollen strahlenden, duftenden Blüte seines Werkes, verschwindet er selbst, der Verfasser dieser einzigartigen Grabschrift, als ein Nichts, ein Schlaf, den niemand schläft.
07-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-10-2021 |
Bevreemdend. |
Bevreemdend de wereld van het schrijven, van het omzetten in tekens van iets dat gehaald wordt uit de luchten om ons heen; bevreemdend het vorm geven – gebeurt het in onze hersenen? - aan wat niet is en toch is, zoals het Universum zelf gevormd werd uit wat-nog-niet-was-en-toch-was, en ons schrijven telkenmale een identiek gebeuren is, zo frequent voorkomend dat niemand er zich vragen over stelt.
Heer van het Universum, is het zo dat we de gedachten eten uit je hand, dat we die ontwaren - maar wie is die we? - in de diepte als in de verte, in een totale vormloosheid, ofwel als zaden die niet tot kiemen komen ofwel, zoals het gebeurt - gelukkig dat het kan - ontploffen, ontkiemen in woorden, die we houden of die we uitdragen tot bij wie ze nemen wil of kan. Is het zo, Heer?
Een vriend, aan wie ik een bundel van mijn gedichten had gestuurd verweet me, niet letterlijk natuurlijk, het te sterk filosofische erin, en ik weet pas nu de reden waarom, omdat ze niet ontstonden uit beelden maar ontstonden uit gedachten omgezet in woorden. Gedachten die zich vormden in woorden, onderlijnd nu en dan door beelden die ik dacht passend te zijn.
Ik heb hem niet geantwoord dat het eenvoudiger is beelden om te zetten in woorden dan gedachten, omdat beelden kunnen beschreven worden, terwijl gedachten eerst moeten worden uitgedacht, eventueel al schrijvend.
Als ik schrijf, zoals het onlangs gebeurde over een takje dwergvaren, dan draag ik dit, geplukt of gedroogd in mij; heb ik het over een korenveld, dat van Van Gogh, dan kies ik het korenveld uit dat me past; heb ik het over bomen dan draag ik heel wat beelden van bomen in mij, tot de boom die ik weet staan bij de molen van Alphonse Daudet; en spreek ik over een bos, een woord dat een wijding is, dan denk ik aan het bos van mijn jeugd. Maar ik ken ook het bos boven Grimentz in de Valais waar ik ‘chanterelles’ plukte. Ik heb maar te kiezen en te beschrijven wat ik in mij als beeld draag.
Gedachten daarentegen ontstaan, hebben geen vorm, moeten uitgewerkt worden in woorden en als ik begin weet ik niet altijd hoe het gebeuren moet, maar het gebeurt, de gedachten krijgen een woordelijke vorm die eens geschreven, achteraf zal verfijnd worden, aangevuld, verworpen, en opnieuw verwoord.
Mijn ganse leven heb ik gedachten uitgedragen over God of wie die God kon zijn, om tot het besluit te komen dat God en Kosmos, geen twee verschillende factoren zijn, maar dat God de Kosmos is en de Kosmos God. Echter zoek ik nog steeds naar de juiste bewijsgrond om dit duidelijk te stellen en ik zal dit blijven doen, trouwens elke blog die ik schrijf is een mijlpaal op die pelgrimstocht.
Ware ik geen pelgrim, geen zoeker, ik zou niets te schrijven hebben, niets meer dan een verhaaltje zonder diepte. Nu heb ik telkens iets dat je als lezer, even bezighoudt, wat mijn bedoeling is, als je het nog niet weten zou.
06-10-2021, 18:18 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-10-2021 |
Het druivenblad. |
Ik kan deze foto, die spreekt tot mij, die roept naar mij, zo maar niet onbesproken laten voorbijgaan. Hij is het waard verspreid te worden, bekeken te worden, beschreven te worden: de kleuren erin, de lijnen ervan, de tekening van de nerven ervan, zelfs al weet ik dat ik nimmer gaan kan tot in het binnenste, de ziel ervan, toch wil ik pogen het te doen.
Om te beginnen van hij die de foto nam, zijn ingesteldheid, hoe hij erdoor getroffen werd: door de verscheidenheid en helderheid van de kleuren, samen gehoopt op een klein vlak, door de details ervan, door het erop vallend licht, maar hij zag het, zijnde in a leisurely mood, a leisurely mind, om het te grijpen met zijn hart. Velen zullen er aan voorbij zijn gegaan, zonder op te merken dat het blad een juweel was en dat het smeekte om als juweel gezien te worden, genomen te worden.
Ik kan en wil er niet aan voorbij, omdat het een van die momenten moet geweest zijn, een flits, een plotse ingeving, het helschone ervan, het unieke ervan vast te ankeren in een foto en deze mee te geven, simpel en gewoon, met een passage in een facebook waar mijn oog opvalt. Een beeld dat ik uit zijn kader haal en er dagen mee rondloop, onmachtig er iets mee aan te vangen omdat het in een ander bestand, passend voor mijn blog omgeving, moet worden omgezet, wat mijn kleindochter, de lieve Margot heeft gedaan voor mij zodat ik het nu kan doorgeven wat in een ogenblik van gratie werd opgemerkt, een uitzonderlijk ogenblik op het precieze punt in de tijd. Ware het niet zo geweest, hij geraakt tot onder zijn huid, de foto had nooit bestaan, nooit te zien geweest, waar ook.
Het gevoel van de maker als hij het beeld zag, als het voor hem bijna een verhaal werd, een levensverhaal van één ogenblik, werd ook voor mij een moment in mijn leven waar ik niet aan voorbij kon. Bij hem was het, als fotograaf en man uit op het schone in de natuur, een plotse ingeving, een ontdekking; bij mij is het, nu ik erover schrijf, een vervoering geworden. Vergroot wordt de lichtinval een spel, smaken we wat er is van de druif onder het blad, van de groei ervan, de bloem, het bevruchten, wat er is van de zon erin, van de wind en de regen, van de tijd van het rijpen - met onvermijdelijk, een gedachte aan Rilkes Herbstpoëma - en dan ook, hoe het blad is losgekomen, de sappen die de stengel niet meer bereikten en de nerven die droog vielen, de kleuren die metamorfoseerden tot de kleuren van de sappen, voorbode van de wijnen in de druif.
In het blad dat daar voor het rapen lag op de grond, de ganse omloop van het stijgen van de sappen vanuit de wortelingen, vroeg in het jaar, van het zwellen van de botten, waarin gestapeld: het mirakel van wat erna komen zou, de vorming van het blad, de vorming van de bloem, het bevruchten, het vormen van de druif in trossen. Al dit gebeuren dat geschieden zal onder onze ogen, waar we geen vinger naar uit te steken hebben maar dat zich voltrekt of we er zijn of er niet zijn, tot het verkleuren van het blad dat valt, dat niemand ziet tot er een fotograaf aan voorbij komt en het vereeuwigd wordt of dan minstens toch voor een tijd de tijd in.
We waren er stille getuige van, gelukkig.
PS.
De maker van de foto is Karel Depelsemaeker, hij poëtiseerde de plaats waar hij het blad liggen zag: op de taalgrens.
05-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-10-2021 |
Brief van vroeger herdacht |
Het gebeurt dat ik terugval op wat een vriend van mij - en ook van Goethe - me ooit schreef. Ik was toen, in wat hij meende, mijn glorie periode
Lieber Karl!
Was du mir geschrieben hast, finde ich ausserordentlich und fabelhaft! Du bist wirklich nicht "ein Geist der stets verneint" sondern jemand von dessen Geist ich sagen möchte: "Verweile doch, du bist so schön!". Diese "geflügelte Worte" und "tiefe Gedanken" kommen nicht aus meinem beschränkten Gehirn sonder aus Goethes "Faust"!
Es grüsst dich dein Geistesbruder.
Maar toch, wetende van wie deze woorden komen en hoe deze vriendschap zich heeft uitgesponnen, herschrijf ik ze nog altijd met vreugde, omdat ze een reactie waren, wellicht op wat ik als blog geschreven had. Want het gebeurde niet zo dikwijls in mijn leven als Blogschrijver dat dergelijke woorden, ze mogen dan nog gevleugeld, me toegestuurd werden. Ik was die totaal vergeten.
Ik weet nu wel niet of hij deze nog herhalen zou op basis van de inhoud van mijn geschriften van nu, maar voor mij behouden ze hun oorspronkelijke waarde, zijn ze het ereteken me destijds toegekend door een voor mij groot kenner van de Literatuur, een kenner die hij gebleven is, maar ondertussen, zoals ik, getroffen werd door de weerbarstigheden van de tijd die over ons, niet alleen heen schoof, maar ons ook raakte tot in het merg van ons zijn.
Hier sta ik dan, getooid met mijn ereteken van vroeger, als jonge man nog, jong in die zin dat ik toen achtentachtig was, een wereld van verschil met nu, als ik naga, het effect dat vijf herfsten en zomers gehad hebben op mijn lichaam en misschien ook op mijn geest.
Dit is in elk geval het spanningsveld waarin ik optreed op dagen zoals deze van nu, de nieuwe herfst zijn effect hebbende op wie ik ben en de richting aangeeft van wie ik wordende ben.
Helemaal gerustgesteld ben ik niet. Ook mijn vriend niet want het is nu al een lange tijd dat ik nog iets hoorde van hem. Ik ken wel zijn gewoontes wat zijn optreden betreft maar dit belet niet dat ik me zorgen maak over zijn toestand, meer dan over mezelf, mezelf die ik volgen kan tot in zijn schilfers, zijn sprokkelingen.
Laat dit dan mijn blog zijn van vandaag, van een morgen van wind en regen, van grijze luchten en van de tijd die vlugger schuift dan op andere dagen. De tijd, de tijd in, zichzelf opslorpend, gulzig als hij is, zoals hij altijd is.
Ik voel het, o, zo goed hoe hij me meesleurt de dagen in, de maanden in, de jaren in. Denk ik: voor hoeveel tijd nog?
Ik besef wel dat de schrijver die ik - ongelovige in schrijvers - niet ken, Bob Mendes, overleden is op de ouderdom van 93 als een verwittiging overkomt, een vingerwijzing dat ik dicht aanleun bij hem en er niet licht aan voorbij mag gaan.
Het is wel mijn zaak en niet zo zeer die van jullie, maar ze is er des te belangrijker om.
04-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-10-2021 |
Doorsijpeling. |
Volop herfst: het licht geraadzaam wijs in de morgen als alle leven in gang komt. Ook het leven in jou, wachtend op het opborrelen van de woorden dat maar geleidelijk aan gebeuren zal, de bronopening nog verstopt door de nacht en de morgenschemering. Je zit er, je hebt maar te luisteren naar het stil, bijna onhoorbaar vloeien van water.
Wat is er van dit beginnen elke dag, wat is er van het opstaan uit de nevelen en door te groeien naar een vreugde, de vreugde er nog te zijn, al had je er geen twijfel over dat je iets zou overkomen in de nacht, dat je plots verdwijnen zou. Zoals je dit ook nu niet hebt.
Twijfelen wat dit betreft is gelukkig niet je zwakke kant, je laat het terzijde, het komt niet op in jou, je twijfel ligt ergens in een hoek, verlamd, verdoken. Niet dat er een absolute zekerheid is, die is er nooit, die is er voor niemand, maar de redelijkheid van het zijn leert je dat je door mag gaan in alle rust en evenredigheid met wie je bent en welke de energieën zijn waarover je nog beschikt. Niet overdreven veel, maar ook niet ontoereikend om dit geschrift hier tot een goed einde te brengen, zelfs al weet je dat het maar wat gebazel wordt van een geest die zich halsstarrig verzet tegen elke vorm van uitdroging, van verzanding.
Je voelt je, ondanks de mindere toestand van je lichaam soms bij momenten, even schitterend en dartel van kleur als de afgevallen bladeren in de herfst, verzameld in een tapijt van wondere kleuren, zoals op de foto laatst; Zelfs al is het maar even dat je er staat, verwonderd over de verscheidenheid van herfst in de bladeren, over de mossen en de paddenstoelen heen.
Je voelt je dan - al is het maar even - als een uitverkorene op woorden ingesteld zoals Marlène Dietrich die in haar goede dagen auf Liebe war eingestellt.
Een vergelijking die wel niet opgaat, maar de verleiding is groot, nu ik op Klara haar heesheid hoorde in haar woorden, de heesheid van de herfstdagen in haar leven, die ook die van mij is als ik spreken ga over de dagen in mijn leven.
Veel is dit allemaal niet, het bijzondere wordt het liefst verzwegen omdat wat bijzonder is, te eigen is, te gelinkt aan wat van het ouder worden is, ook, te weinig en te ongewoon om te delen.
Maar het kleurenpalet van de herfst op de grond heeft me wijs gehouden, de schoonheid van een laat moment in mijn leven als ik het zie als een ‘introïtus’, als de versiering van de eerste letter in een oud handschrift, een hand die wordt uitgestoken naar de lezer toe.
De losgekomen nerven in de bladeren zijn als de schaduwlijnen in mijn handen, de kleuren als de warmte van mijn bloed, de vormgeving als de adem van mijn woorden.
Verder kom ik niet, maar het geheel is als een schilderij van mijn levend- zijn deze morgen. De zoveelste, doorsijpeld met de stilte en het wezen van de herfst.
03-10-2021, 05:55 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-10-2021 |
Muziek. |
‘Muziek leerde me alles’, hoor ik op Klara, maar zo ver zal ik niet gaan. Muziek vult me aan, maar ik heb nog altijd niet begrepen de klanken, de melodieën, de ritmes om te zetten in begrippen en of verhalen, en ook hoe van de optredende instrumenten, de betekenis te vatten. Dit alles is me vreemd. Wat er wel is, ik onderga de muziek, ze is binnen gekomen in mij heeft zich er genesteld, ik heb haar leren herkennen naar de maker ervan. Dit alles kan nu niet meer verwijderd worden het maakt deel uit van wie ik ben en naar waar ik ga. Ware de muziek er niet ik zou niet meer dezelfde zijn, want ze onderlijnd wat ik schrijf, ze is er als de ondergrond, zelfs als ze, als dusdanig, niet wordt vermeld, er is altijd een stukje Mahler of Debussy of Beethoven in mijn zinnen, of een stukje van wie ook - zelfs van Robert Herberigs, ‘de door Klara vergetene’, van wie ik een cd bezit - hoewel ik het zelf niet zou kunnen identificeren, de impact ervan is aanwezig, mijn leven, mijn geest is ervan doordrongen. Ze is, hoewel ik het niet weet hoe, een hulp bij het schrijven; In deze zin ‘leert’ ze me wel niet, maar is ze aanwezig, ze is de kleur van de woorden die ik gebruik, de schaduw en het licht, het uiterlijke en het innerlijke.
De muziek is er meestal terwijl ik schrijf, maar er zijn vele ogenblikken dat ik ze niet opmerk, dat ze er is zonder er te zijn, lijk zovele die er zijn als ik schrijf: de boeken om me heen, de marines van een vriend, de tekeningen. Ook de kleine dingen, de stukken wortel of stukken rots, eigenaardig van vorm of kleur, al ben ik alleen, ik ben het dus niet volledig. Ik zeg het soms wel, ik spreek dan over mijn cel in een Cistercienzersabdij, maar ik ben er altijd nog omgeven door mijn herinneringen aan en in de vormen die deze nemen.
Vandaag stap ik oktober binnen, word ik ontvangen door de regendroppels op het raam en de grijze wolken hangend over het huis, een ogenblik vertederd door wat er deze morgen reeds geschreven staat, teergevoelig als ik ben in alles wat van het woord is of het nu de aard van het proza aangaat of de muzikaliteit van het woord, alles is afgestemd op de ‘mood’, de stemming waarin ik verkeer als ik aanzet.
Vandaag dacht ik te beginnen met te zeggen dat oneindigheid en eeuwigheid kantelwoorden zijn die niet te vatten zijn, die een betekenis hebben au-delà alle betekenissen samen, maar ver geraakte ik er niet mee. Klara echter was een hulp eens te meer op deze dag van 1 oktober, de dag van de muziek zoals me verteld wordt. Ikzelf dacht aan een sedert een lange tijd al door Klara ‘vergetene’, Robert Herberigs, componist, schilder, schrijver, niet dat hij een grootmeester was, maar om hem zo maar te vergeten als de Vlaming die hij was?
Ik mailde ‘ampersand@klara.be’ hierover, brengt het iets op?
02-10-2021, 06:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-10-2021 |
Oktober. |
Ik houd niet van de naam oktober, het is zo iets als noch mossel noch vis, iets tussenin. Het is wel niet de wreedste maand die april is volgens T.S. Eliot, maar dan ook niet de lieflijkste dat september nog was, september die ik zonder kleerscheuren heb doorstaan. Ik heb het voorgevoel nu, na al wat ik al gezegd heb dit jaar en de vorige jaren, dat oktober moeilijker zal voorbijgaan en dan zeker als voorspel tot november en december, die even moeilijk zullen zijn. Ik meen de aanzet ervan nu al te voelen in mijn aarzelingen.
Ik verzet me er tegen met al mijn krachten die ik nog heb. De strijd staken, die deze is van het woord in de zin, doe ik niet, ik volhard zoals het past voor iemand op jaren, iemand die dikwijls denkt aan Christian de Duve (1917-2013) die stil, maar gewild is heengegaan met de glimlach, al meende hij te weten dat er na de dood niets meer is. Een gedachte die ik echter niet, zo duidelijk, terugvind in zijn ‘A l’écoute du vivant’[1]. Ik vind daarentegen dat hij in zijn boek dat zijn leven is, dingen schrijft die laten hopen op een onsterfelijkheid van de geest in ons, die in feite weinig te maken heeft met de materiële vorm van de persoon die we waren.
Hij was op zijn 96ste toen hij ging. Hij was moe, zegde hij, moe om verder te leven na een val die hij gedaan had. Ik stel vast dat ik val na val doe, eens wordt me er ene fataal, en dan wat, hoe ga ik verder.
Dit is totaal het tegengestelde van wat ik gisteren schreef, van wat de foto die ik meegaf aan mijn woorden in zich droeg aan leven, aan licht en kleur, aan inhoud. Het is met een dergelijk beeld, wolgrassen, veenpluizen, des linaigrettes, bewegend in de wind in mij gebrand, dat ik zou willen heengaan. Dit zou meer zijn dan een (uiterlijke) glimlach op de lippen, het zou een weten zijn dat de geest die ik nog in mij draag overleven zal.
Je ziet al in welke richting het woord ‘oktober’ me duwde. Dergelijke gedachten in een mensenleven zijn onvermijdelijk, zijn soms niet te stuiten. Ze steken de kop op, ze dringen aan om genomen te worden en, hoewel je het verkeerde ervan inziet, je laat het toe, ook omdat de dood een deel is van het leven dat we hier leiden zo goed en zo kwaad als het gaat.
Dit gezegd zijnde is het beter dat ik het onderwerp laat voor wat het is. Het heeft geen zin erop vooruit te lopen, gissingen te doen en zich eraan vast te hechten, het is te ernstig opdat er al te lichtzinnig zou over geschreven laat staan gesproken worden. De realiteit zal een ijsblok zijn, een koude douche die ik tegemoet moet gaan, het spiegelbeeld van de oude man die ik ben, achterlatend, gedompeld in een wolk van geest waarin niets me nog raken kan.
Neen, oktober is niet de maand naar mijn hart toe.
[1] Christian de Duve: ‘A l’écoute du vivant’, Odile Jacob, 2002.
01-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |