 |
|
 |
|
|
 |
10-10-2021 |
Zoeken naar mezelf. |
Waar of bij wie kan ik op bezoek gaan als ik mijn dag begin als het niet bij mezelf zou zijn. Want, wie is het die we ontmoeten als we de ogen openen en zien hoe ver de dag al gevorderd is. Inderdaad, de tijd vliedt, de tijd houdt ons in zijn greep en we beseffen dat oktober die zich pas geopend heeft, nu al negen dagen ver is: wij de maand binnen, wij op weg naar een tiende, totaal nieuwe dag, opnieuw vertrekkende van het nulpunt.
Elke morgen is het zo, is het een in gang komen en een binnenkomen in ons zelf om de persoon te ontmoeten die je bent, die vreemde man die je bent voor jezelf, en over wie je vertellen wilt wie hij is vandaag, dezelfde als die van gisteren maar, schijnbaar althans, geslotener alsof hij gevangen zit in een harnas van staal.
En waarom is dit zo vandaag en was het gisteren niet of de dagen ervoor; welke rivier heb ik doorwandeld opdat ik me opnieuw te ontdekken heb en niet alleen mezelf maar ook het landschap waar de ontmoeting plaats moet vinden?
Ik ben aldus elke morgen op zoek naar mezelf en het is over die ontmoeting dat ik schrijf, een mezelf ontdekking, iemand die is opgestaan uit de nevelen van de dagen die voorbij zijn en toch ook niet, de dagen en hun relieken die achterbleven en zich stapelden in een compacte wolk waarin ik momenteel niet binnen kan, geen opening zie om iets, een kleinigheid zelfs, eruit te nemen en er verder mee te gaan.
Deze geslotenheid komt over als een leegte, als een niet willen van het zijn, een reeks van momenten die geen bewegen kennen in de diepte, zich niet los willen rukken uit het gestapelde maar er tegenaan kleven, kleur- en smaakloos.
Wat van gisteren was is me min of meer bijgebleven, het was een dag niet lijk de andere, het was een binnenkijken in wat rest van de bewegingsmogelijkheden van het lichaam en vast te stellen hoe schamel het nog is, wat dan zijn impact heeft gehad en zich nu heeft geconcentreerd op de geest er omheen.
Jullie weten dus hoe arm ik me voel om jullie vandaag, deze morgen tegemoet te komen met mijn woorden gelouterd als zinnen uit een wereld van niemendallen.
Hoe zou je willen dat deze woorden verrukking zijn? Ik wist het voor ik eraan begon, ik had moeten wachten tot alles was opgeklaard en er een drang ware gekomen om in een lange ruk te schrijven wat er was van mijn dag, de tiende van de zoveelste maand oktober, een getal moeilijk uit te spreken en nog moeilijker om schrijven en nog erger, als ze je geboortejaar zien en zeggen tegen jou, zo vlak in je gezicht wat je leeftijd is: ‘Maar mijnheer, u bent al … ‘ en ze hebben juist gerekend, wat niet altijd het geval is.
Ik ben er niet fier op, de leeftijd te hebben die ik heb, vooral dan, me te zien zoals zij me zien, wat maar de helft is van wat is, hoe nederig - sukkelachtig schreef ik gisteren - ik me voel. Een soort van zijn dat je terugvindt in wat ik schreef vandaag over mijn zoektocht naar mezelf.
10-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-10-2021 |
Het onderweg-zijn. |
Ik heb de indruk soms, dat ik schrijf om te schrijven en niet omdat ik iets te zeggen heb. Ik ga dan het landschap in, het brede landschap van de geest. Ik weet niet waar ik vertrek noch waar ik aankomen zal. Ik weet enkel dat ik onderweg ben om ergens uit te komen waar ik me goed voelen zal er te zijn en er te blijven voor een dag. Dit is zo geweest de laatste jaren van mijn leven en het zal zo blijven, denk ik toch, hoop ik toch.
Het ‘onderweg-zijn’ biedt tal van mogelijkheden die kunnen leiden tot verrassingen, tot ontdekkingen die ik doe, een vliegende kraai vindt meer dan een zittende wist moeder. Ik heb nooit begrepen wat ze hiermede precies bedoelde, maar het was een zin van haar die me is bij gebleven en die ik onbewust gevolgd heb, als ik schrijven ging, niet duidelijk wetende wat ik te vertellen had en, of ik nog wel iets te zeggen had na het vele dat er al stond.
Ikzelf sta verbaasd over de 500 pagina’s die ik al schreef dit jaar, de 174167 woorden die er staan, het resultaat van mijn onderweg-zijn naar mijn allerlaatste woord(en). Ik geef me er geen rekenschap van maar in feite is het zo, is het waar ik mee bezig ben. Het is dus geen triomftocht, het is eerder een dodenweg die ik neem, al is het de eerste maal dat ik er op uitkom, het is de strakke realiteit van het zijn, de uiteindelijke boodschap waar het op aankomt maar die we niet zien of willen zien omdat het een boodschap is die niet mooi oogt, die een te duidelijk, te scherp afgelijnd beeld oproept van wat ons te wachten staat. Zelfs al is het zo we kijken er niet naar uit, al kan het een verlossing zijn, eens ten einde raad.
Wat mij betreft, ik kreeg gisteren mijn derde Covidvaccinatie, ik voelde me een sukkelaar, een oud man met oude benen en een brak evenwicht; thuis en schrijvend weet ik er niets van, droom ik nog: dit te doen, daar nog heen te gaan, en ik weet goed waarheen, maar ik heb gisteren beseft in welke toestand ik me bevind lichamelijk en hoe ik me nog verplaatsen kan onder de mensen.
Ik dacht - een andere droom - de ‘Neue Gedichte’ van Rilke, een per dag, te gaan lezen, geholpen, door de commentaar van Paul Claes die Rilkes raadsels oplicht en verklaart, dit à l’instar d’un ami die zich voorgenomen had elke dag één canto te lezen van de Divina Commedia, en erin geslaagd was het te doen, wat ik een uitzonderlijk exploot noem, maar ik weet nu beter en wel, de tijd nodig voor de studie van deze gedichten te gebruiken om terug te leren lopen als een normaal mens, want dit onderweg-zijn wordt overschaduwd door het onderweg zijn van mijn lichaam
Zelfs al is er weinig kans op succes. Ik weet nu dat verdere studie de lichamelijk ondergang betekent die met grote schreden op mij afkomt.
Dit is dan de realiteit die gepaard gaat met mijn geestelijk onderweg-zijn. Logisch schijnt het me dus toe, Rilke en zijn ‘Neue Gedichte’ te laten schieten en me te concentreren op wat ik nog maken kan van dit lichaam van mij, of ik het nog in evenwicht brengen kan met wat ik geestelijk meen nog te vermogen.
De tijd zal het uitmaken.
09-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-10-2021 |
De andere wereld. |
Ik heb altijd geschreven wat ik te schrijven kreeg. Ik ben correct geweest met de schrijver, de Ugo in mij. Ik ben niet in opstand gekomen met hem, ik heb hem gevolgd in goede en minder goede dagen. Is er iets geweest dat niet van hem kwam, zijn er momenten geweest dat ik tegenstrijdig ben geweest en heb ik mijn wil doorgedrukt om de zaken anders te zien dan hij? Ik denk het niet of ben er toch niet bewust van.
Welk mechanisme was er tussen ons opdat ik slagen zou, mijn dubbelganger te volgen, waar anderen schijnbaar niet slagen, zelfs geen poging doen om te slagen. Of, waarom ben ik ervan bezeten?
In feite, waarom heeft die Ugo ‘mij’ uitverkoren en niet een andere om zijn woorden te schrijven en te verankeren in een blog, is het omdat ik hem geroepen heb waar anderen zwegen?
Een secreet dat ik te nemen heb als een realiteit, namelijk niet de slaap te slapen van ‘zovele gesloten oogleden!’
Hoe het ook gebeuren moge, het is, misschien niet zoals ik het voorstel, maar het is bevreemdend - een lievelingswoord van mij - als ik eraan denk wat schrijven wél is en wat het niet is. De waarheid, als er een is, ligt tussenin, in een soort niemandsland dit van de geest, een land of eiland of wolk, die is van ons allen en dus evenzeer van niemand.
Op dit zelfde ogenblik, dit nu in de tijd, vraag ik me af op welke weg ik ben terecht gekomen, doch ik ga verder omdat het zo voorzien was in het eerste woord dat ik hier geschreven heb, woord in woord vloeiend ben ik op deze weg terechtgekomen, waar ik deze morgen zijn moest, omdat er nog altijd in mij een Rilke was die ik gisteren heb wakker gemaakt.
En nu dit er staat, welke vrijheid ik me neem, te denken dat Rilke, ook Paul Claes, er iets zou mee te maken hebben en erger, dat we voor het ogenblik een drie-eenheid vormen, drie geesten samen, want wat er komt aan woorden is me maar al te ongewoon. Het is een gegoochel van zinnen, leesbaar, begrijpbaar of niet, ze staan er en ik laat ze er staan.
Ik zoek zelfs geen compromis, noch met mezelf, noch met jullie, ik heb alle woorden genomen zoals ze in mij zijn aangekomen, heb me geen vragen gesteld - die komen later bij het herlezen - maar ben dankbaar geweest dat het mirakel van de hand die schrijft, zich eens te meer voltrokken heeft. En een mirakel is het, noch min, noch meer.
Schrijvend, is vanmorgen verwondering eens te meer mijn deel. Kan ik, eens te meer, de ogen niet sluiten op wat van het leven van de geest is waar ik mee geconfronteerd ben. Dit naast het andere, het dagelijkse van het leven, de bewegingsvrijheid die ik nog heb. Maar dit leven van de geest laat me toe, te denken, niets meer dan dat, en te schrijven dat ik met een vriend, aan een kromming van de Leie sta, kijkend naar de reiger op de oever van de overkant, met de weiden, groener dan groen, ver voor ons uit, daar waar het land ophoudt tussen de bomen, de huizen en de toren, met de witte wolken en de blauwe luchten erboven.
We staan er heel lang, doordrongen van het er-samen-zijn, hij en ik, zwijgend.
En zeg me nu - het is een vraag die ik me blijf stellen - waar is het dat dit gebeurt, in mijn hersenen? Wellicht, maar dan in de elektronen van mijn hersenen, wat een totaal andere wereld is.
Een totaal, totaal andere wereld.
08-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-10-2021 |
Rilkes graf. |
Bij het ‘druivenblad’ - waar ik alleen iets over kwijt wou - even Rilke binnengekomen, een gedicht van hem, een versregel. Hij, Rainer Maria Rilke (1875-1926), er gebleven is bij mij en ik weet dat de herinnering aan hem er blijven zal de dagen die komen.
Je waart bij hem, heel dicht, je kon hem raken, toen je met je vrienden uit de Valais, Gustave en Robert, aan zijn graf stond, aan de voet van het romaanse kerkje van Raron - Rarogne, op de grens van le Haut- et Bas-Valais. Je waart even dicht bij hem toen je samen met hen aan het huis met de trapgevel stond in Muzot bij Sierre.
Momenten in je leven die je beroerden, die je, hoewel je er al over schreef, terug halen wilt, niet zo maar wilt laten uitdoven als je er niet meer zult zijn.
Zo zijn grafschrift, zwarte, verbleekte letters op het witte marmer van de door lichen aangetaste grafsteen, en de woorden zoals die er, bij het inbeitelen, geschikt staan:
Rose, oh reiner Widerspruch, Lust, Niemandes Schlaf zu sein unter soviel Lidern.
Er werd heel wat geschreven over het epitaaf van Rilke, vele interpretaties bestaan ervan; Niet verwonderlijk dus dat Anton Van Wilderode, in zijn voorwoord bij ‘Tussen stroom en gesteente’ van Maurits Van Vossole[1], dit grafschrift bestempelt als sibillijns.
En dat is het, een te ontcijferen raadsel, lijk trouwens heel wat gedichten, vooral ‘die neue Gedichte’ van Rilke.
Paul Claes in zijn ‘Raadsels van Rilke’[2] weet er alles over en het is dankzij hem dat ik pogen kan, het raadsel op zijn grafschrift op te lossen. Ik zeg wel een poging doen om wat Rilke met zijn woorden zeggen wilt, enigszins te benaderen.
Ik stel me dus niet tevreden met wat ik lees in het Taschenbuch ‘Rilke’ van Hans Egon Holthusen, (Verlag Rowohlt) van 1958, een verklaring die ik te gesofistikeerd vind[3] om er veel aandacht aan te schenken. Zoals ik de passage overgenomen heb verbaast het me echter dat Van Wilderode ze niet eerder ‘enigmatisch’ dan sibillijns, heeft genoemd.
Ik zoek dus liever zelf naar een verklaring - een verklaring die ook Paul Claes niet geeft terwijl hij, volgens mij, de enige is die dit grafschrift op een duidelijke wijze verklaren kan.
Ik zie de 'Roos' die een ‘Widerspruch’ is, een tegenspraak als bloem gekroond met doornen, enigszins de tegenspraak tussen leven en sterven, waar hij mee geconfronteerd is geweest.
En dan dit bevreemdende van, ‘Lust’, begeerte, hartstocht, welk is dan de rol van dit woord? Komt het met betrekking tot wat voorafgaat of tot wat volgt, of is het iets tussenin: de hartstocht om te leven, ons allen heilig? Ik zou dus het woord ‘Lust’ dat er solo staat lezen als: ‘hartstocht bezielde hem’.
En dan komt: ‘Niemandes Schlaf zu sein unter soviel Lidern’ of, hij is van niemand de slaaf noch de slaap geweest, hij heeft hier niet rondgelopen, zoals zovelen, de oogleden gesloten, maar als groot ‘wakkere’ die hij was.
Dit is ongeveer wat ik er van maak of wat ik er kan van maken.
Als ik ver kijk heb ik kleinigheid gemeen met hem. Hij overleed op 29 december 1926, en precies een jaar later werd ik geboren. Zijn geest zal dus niet een gans jaar gewacht hebben om zich in mij te vestigen, zijn geest zal allicht een andere lichaam gevonden hebben.
Om eens te dromen, enkele ogenblikken maar: hij, Rilke is een jaar te vroeg gestorven of ik een jaar te laat geboren, maar laat ons maar houden wat is. Zijn epitaaf is al ingewikkeld genoeg.
[1] Maurits Van Vossole: Tussen stroom en Gesteente’ Uitgeverij Danthe nv, Sint-Niklaas, 1980
[2] Paul Claes: ‘Raadsels van Rilke’, De Bezige Bij, 1995.
[3] Zeit seines Lebens ist die Rose, dieses altes abendländische Symbol der unio mystica, für Rilke ein Grund der Entzückens und der grübelnden (piekeren) Andacht gewesen. Hier nun wird sie zum gleichnis des “reinen”, dass heiszt versöhnten und als Weltgesetz in den eigenen Willen aufgenommenen Widerspruchs. Als Niemandes Schlaf unter soviel Lidern, als Fülle aus Nichts, wird sie zur sumbolischen Blüte des Weltsinns. Gleichzeitig ist sie hier die Chiffre für das Sein und Wesen des toten Dichters. Lider ist doppeldeutig und bezeichnet nicht nur die Schutzhaut des menschlichen Auges, sondern auch die “Lieder”, die der Genius des toten Sängers hinterlassen hat. Hinter ihnen, hinter der vollen strahlenden, duftenden Blüte seines Werkes, verschwindet er selbst, der Verfasser dieser einzigartigen Grabschrift, als ein Nichts, ein Schlaf, den niemand schläft.
07-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-10-2021 |
Bevreemdend. |
Bevreemdend de wereld van het schrijven, van het omzetten in tekens van iets dat gehaald wordt uit de luchten om ons heen; bevreemdend het vorm geven – gebeurt het in onze hersenen? - aan wat niet is en toch is, zoals het Universum zelf gevormd werd uit wat-nog-niet-was-en-toch-was, en ons schrijven telkenmale een identiek gebeuren is, zo frequent voorkomend dat niemand er zich vragen over stelt.
Heer van het Universum, is het zo dat we de gedachten eten uit je hand, dat we die ontwaren - maar wie is die we? - in de diepte als in de verte, in een totale vormloosheid, ofwel als zaden die niet tot kiemen komen ofwel, zoals het gebeurt - gelukkig dat het kan - ontploffen, ontkiemen in woorden, die we houden of die we uitdragen tot bij wie ze nemen wil of kan. Is het zo, Heer?
Een vriend, aan wie ik een bundel van mijn gedichten had gestuurd verweet me, niet letterlijk natuurlijk, het te sterk filosofische erin, en ik weet pas nu de reden waarom, omdat ze niet ontstonden uit beelden maar ontstonden uit gedachten omgezet in woorden. Gedachten die zich vormden in woorden, onderlijnd nu en dan door beelden die ik dacht passend te zijn.
Ik heb hem niet geantwoord dat het eenvoudiger is beelden om te zetten in woorden dan gedachten, omdat beelden kunnen beschreven worden, terwijl gedachten eerst moeten worden uitgedacht, eventueel al schrijvend.
Als ik schrijf, zoals het onlangs gebeurde over een takje dwergvaren, dan draag ik dit, geplukt of gedroogd in mij; heb ik het over een korenveld, dat van Van Gogh, dan kies ik het korenveld uit dat me past; heb ik het over bomen dan draag ik heel wat beelden van bomen in mij, tot de boom die ik weet staan bij de molen van Alphonse Daudet; en spreek ik over een bos, een woord dat een wijding is, dan denk ik aan het bos van mijn jeugd. Maar ik ken ook het bos boven Grimentz in de Valais waar ik ‘chanterelles’ plukte. Ik heb maar te kiezen en te beschrijven wat ik in mij als beeld draag.
Gedachten daarentegen ontstaan, hebben geen vorm, moeten uitgewerkt worden in woorden en als ik begin weet ik niet altijd hoe het gebeuren moet, maar het gebeurt, de gedachten krijgen een woordelijke vorm die eens geschreven, achteraf zal verfijnd worden, aangevuld, verworpen, en opnieuw verwoord.
Mijn ganse leven heb ik gedachten uitgedragen over God of wie die God kon zijn, om tot het besluit te komen dat God en Kosmos, geen twee verschillende factoren zijn, maar dat God de Kosmos is en de Kosmos God. Echter zoek ik nog steeds naar de juiste bewijsgrond om dit duidelijk te stellen en ik zal dit blijven doen, trouwens elke blog die ik schrijf is een mijlpaal op die pelgrimstocht.
Ware ik geen pelgrim, geen zoeker, ik zou niets te schrijven hebben, niets meer dan een verhaaltje zonder diepte. Nu heb ik telkens iets dat je als lezer, even bezighoudt, wat mijn bedoeling is, als je het nog niet weten zou.
06-10-2021, 18:18 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-10-2021 |
Het druivenblad. |
Ik kan deze foto, die spreekt tot mij, die roept naar mij, zo maar niet onbesproken laten voorbijgaan. Hij is het waard verspreid te worden, bekeken te worden, beschreven te worden: de kleuren erin, de lijnen ervan, de tekening van de nerven ervan, zelfs al weet ik dat ik nimmer gaan kan tot in het binnenste, de ziel ervan, toch wil ik pogen het te doen.
Om te beginnen van hij die de foto nam, zijn ingesteldheid, hoe hij erdoor getroffen werd: door de verscheidenheid en helderheid van de kleuren, samen gehoopt op een klein vlak, door de details ervan, door het erop vallend licht, maar hij zag het, zijnde in a leisurely mood, a leisurely mind, om het te grijpen met zijn hart. Velen zullen er aan voorbij zijn gegaan, zonder op te merken dat het blad een juweel was en dat het smeekte om als juweel gezien te worden, genomen te worden.
Ik kan en wil er niet aan voorbij, omdat het een van die momenten moet geweest zijn, een flits, een plotse ingeving, het helschone ervan, het unieke ervan vast te ankeren in een foto en deze mee te geven, simpel en gewoon, met een passage in een facebook waar mijn oog opvalt. Een beeld dat ik uit zijn kader haal en er dagen mee rondloop, onmachtig er iets mee aan te vangen omdat het in een ander bestand, passend voor mijn blog omgeving, moet worden omgezet, wat mijn kleindochter, de lieve Margot heeft gedaan voor mij zodat ik het nu kan doorgeven wat in een ogenblik van gratie werd opgemerkt, een uitzonderlijk ogenblik op het precieze punt in de tijd. Ware het niet zo geweest, hij geraakt tot onder zijn huid, de foto had nooit bestaan, nooit te zien geweest, waar ook.
Het gevoel van de maker als hij het beeld zag, als het voor hem bijna een verhaal werd, een levensverhaal van één ogenblik, werd ook voor mij een moment in mijn leven waar ik niet aan voorbij kon. Bij hem was het, als fotograaf en man uit op het schone in de natuur, een plotse ingeving, een ontdekking; bij mij is het, nu ik erover schrijf, een vervoering geworden. Vergroot wordt de lichtinval een spel, smaken we wat er is van de druif onder het blad, van de groei ervan, de bloem, het bevruchten, wat er is van de zon erin, van de wind en de regen, van de tijd van het rijpen - met onvermijdelijk, een gedachte aan Rilkes Herbstpoëma - en dan ook, hoe het blad is losgekomen, de sappen die de stengel niet meer bereikten en de nerven die droog vielen, de kleuren die metamorfoseerden tot de kleuren van de sappen, voorbode van de wijnen in de druif.
In het blad dat daar voor het rapen lag op de grond, de ganse omloop van het stijgen van de sappen vanuit de wortelingen, vroeg in het jaar, van het zwellen van de botten, waarin gestapeld: het mirakel van wat erna komen zou, de vorming van het blad, de vorming van de bloem, het bevruchten, het vormen van de druif in trossen. Al dit gebeuren dat geschieden zal onder onze ogen, waar we geen vinger naar uit te steken hebben maar dat zich voltrekt of we er zijn of er niet zijn, tot het verkleuren van het blad dat valt, dat niemand ziet tot er een fotograaf aan voorbij komt en het vereeuwigd wordt of dan minstens toch voor een tijd de tijd in.
We waren er stille getuige van, gelukkig.
PS.
De maker van de foto is Karel Depelsemaeker, hij poëtiseerde de plaats waar hij het blad liggen zag: op de taalgrens.
05-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-10-2021 |
Brief van vroeger herdacht |
Het gebeurt dat ik terugval op wat een vriend van mij - en ook van Goethe - me ooit schreef. Ik was toen, in wat hij meende, mijn glorie periode
Lieber Karl!
Was du mir geschrieben hast, finde ich ausserordentlich und fabelhaft! Du bist wirklich nicht "ein Geist der stets verneint" sondern jemand von dessen Geist ich sagen möchte: "Verweile doch, du bist so schön!". Diese "geflügelte Worte" und "tiefe Gedanken" kommen nicht aus meinem beschränkten Gehirn sonder aus Goethes "Faust"!
Es grüsst dich dein Geistesbruder.
Maar toch, wetende van wie deze woorden komen en hoe deze vriendschap zich heeft uitgesponnen, herschrijf ik ze nog altijd met vreugde, omdat ze een reactie waren, wellicht op wat ik als blog geschreven had. Want het gebeurde niet zo dikwijls in mijn leven als Blogschrijver dat dergelijke woorden, ze mogen dan nog gevleugeld, me toegestuurd werden. Ik was die totaal vergeten.
Ik weet nu wel niet of hij deze nog herhalen zou op basis van de inhoud van mijn geschriften van nu, maar voor mij behouden ze hun oorspronkelijke waarde, zijn ze het ereteken me destijds toegekend door een voor mij groot kenner van de Literatuur, een kenner die hij gebleven is, maar ondertussen, zoals ik, getroffen werd door de weerbarstigheden van de tijd die over ons, niet alleen heen schoof, maar ons ook raakte tot in het merg van ons zijn.
Hier sta ik dan, getooid met mijn ereteken van vroeger, als jonge man nog, jong in die zin dat ik toen achtentachtig was, een wereld van verschil met nu, als ik naga, het effect dat vijf herfsten en zomers gehad hebben op mijn lichaam en misschien ook op mijn geest.
Dit is in elk geval het spanningsveld waarin ik optreed op dagen zoals deze van nu, de nieuwe herfst zijn effect hebbende op wie ik ben en de richting aangeeft van wie ik wordende ben.
Helemaal gerustgesteld ben ik niet. Ook mijn vriend niet want het is nu al een lange tijd dat ik nog iets hoorde van hem. Ik ken wel zijn gewoontes wat zijn optreden betreft maar dit belet niet dat ik me zorgen maak over zijn toestand, meer dan over mezelf, mezelf die ik volgen kan tot in zijn schilfers, zijn sprokkelingen.
Laat dit dan mijn blog zijn van vandaag, van een morgen van wind en regen, van grijze luchten en van de tijd die vlugger schuift dan op andere dagen. De tijd, de tijd in, zichzelf opslorpend, gulzig als hij is, zoals hij altijd is.
Ik voel het, o, zo goed hoe hij me meesleurt de dagen in, de maanden in, de jaren in. Denk ik: voor hoeveel tijd nog?
Ik besef wel dat de schrijver die ik - ongelovige in schrijvers - niet ken, Bob Mendes, overleden is op de ouderdom van 93 als een verwittiging overkomt, een vingerwijzing dat ik dicht aanleun bij hem en er niet licht aan voorbij mag gaan.
Het is wel mijn zaak en niet zo zeer die van jullie, maar ze is er des te belangrijker om.
04-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |