Blog van 5 juni die ik toen niet kon inloggen maar die ik niet wil laten verloren gaan.
Van Bernard Dewulf in het DS Weekblad van De Standaard (1-2 juni), een heerlijk stuk proza - poëzie bijna - over de Stilte. Wie het las zal er even bij stil gestaan hebben, zal gedacht hebben hoeveel stiltes er wel zijn in onze taal en hoeveel er nog kunnen aan toegevoegd worden.
De gedachte aan de stilte leidde Dewulf naar ‘een mooi boek met prachtige gedachten over regen en stilte’. Een boek van de, in zijn late jaren blind geworden John Martin Hull (1935-2015) voor wie de stilte natuurlijk heel anders is.
Dewulf schrijft hierover en ik citeer hem:
‘In zijn blinde bestaan speelt regen een cruciale rol. Regen is zijn licht. Zelfs de stilten tussen de druppels helpen hem om de dingen om hem heen te horen - en dus in zekere zin te zien. En kon het in dat licht, verzucht Hull, maar eens regenen in de kamer.’
Sprekend over de stilte dacht Urbain Dewulf aan John Hull en hem lezende ik, ik dacht aan twee personen terzelfdertijd: vooreerst aan mijn goede vriend, Albert Schrever die er een gedicht over schreef met de prachtige titel, ‘Stilte is een zeldzaam kruid’, en, ‘ze is muziek zonder geluid’. Een mooi poëtisch aanvoelend gedicht in eenvoudige, maar veelzeggende woorden, geen fiorituren, niet hoogdravend maar begrijpend zonder omwegen hoe hij de stilte aanvoelt en wat ze betekent voor hem. Het gedicht werd tegelijk op twee plaatsen bekroond met eremetalen en in een plaats leverde het hem zelfs de titel op van dorpsdichter.
Maar Ik dacht ook aan het op vele plaatsen totaal tegengestelde: hier, de stilte die José Saramago (1922-2010) uitbazuinde: ‘Dios es el silencio del universo y el hombre, el grito que da sentido a ese silencio.’[1] God is de stilte van het universum, de mens is de kreet die zin geeft aan het universum.
Hij heeft het niet over de stilte van God, maar over het ‘zwijgen’ van God, een verwijt eigenlijk die hij toestuurt aan de God van de Kerk die, zoals Saramago zelf, gewrongen zit in dogma’s.
De stilte van de God waar hij het over heeft, is ook het euvel van Saramago die zich blind staart op wat de Kerk altijd, en nog, ons heeft geleerd over de antropomorfe God. Op zijn tachtigste zag hij hem nog altijd zoals hij hem zag in zijn jeugd; hij bleef de Kerk bestrijden. Laat ons zeggen dat hij als schrijver nog altijd niet de Verlichting had gekend. Nochtans oppert hij dat de mens, ‘el grito’ is, de kreet, de schreeuw van het Universum.
De Mens, is er dus, als ik zijn woord correct interpreteer, als de stem van het Universum, is er omdat het Universum wou dat hij er was. Of anders gezegd, de mens is er omdat het Universum er is en vice versa, het Universum is er opdat de mens er zou zijn. Wat een belangrijke verklaring is waar, voor Saramago, een god niet aan te pas komt. Er is enkel voor hem de mens in en van het Universum.
Maar daar stopt het even en begint het opnieuw, want nu stelt zich de vraag: hoe is het Universum er, is het er zuiver als materie, zo maar ontstaan uit het niets, uit het ‘nada’?
‘Como escribí en horas de vana interrogación metafísica’, heeft hem het metafysisch onderzoek niets opgeleverd’; is hij er uitgekomen zoals bij er is binnen gegaan - wat me verbaast - blijft hij getekend door zijn ijver, de Kerk, haar leiding en haar leer te bestrijden met het woord. Maar veel verder gedacht heeft hij niet. Hij is gestopt waar hij had moeten beginnen.
Saramajo leed aan een andere blindheid dan deze van John Hull. Ik denk niet dat hij de stilte, welke ook, hoorde of zelfs zocht.
[1] José Saramago: El Cuaderno’, textos escritos para el blog, septiembre de 2008 - marzo de 2009. Traducción de Pilar del Río, Alfagura 2009.
|