 |
|
 |
|
|
 |
20-12-2020 |
James Joyce |
Ik kan echt niet voorbij - het zou me pijn doen - voorbij een blog van vroeger die ik vandaag terugvond en die ik hier herneem. Geloof me het is geen gemakzucht, neen, dit zou ik me niet vergeven, maar het is uit zuivere bewondering voor de schrijver ervan, James Joyce, dat ik deze passage hier uitzonderlijk herneem.
Ze komt uit, ‘A Portrait of the Artist as a Young Man’, gepubliceerd in 1916, and reprinted in 1960 in Penguin Books. Stephen Dedalus, de hoofdpersoon, heeft ‘zwaar’ gezondigd en omdat hij het niet aandurft te gaan biechten in de kapel van zijn college gaat hij te biechten in een kerk waar hij niet gekend is. En ik neem over van Joyce, Stephen in de biechtstoel:
He begun to confess his sins. Masses missed, prayers not said, lies
- Anything else, my child ?
Sins of anger, envy of others, gluttony, vanity, disobedience
There was no help. He murmured:
- I … committed sins of impurity
The priest did not turn his head.
- With yourself, my child?
- And … with others?
- With women, my child?
- Yes, father.
- Where they married women, my child?
He did not know. His sins trickled from his lips, one by one, trickled in shameful drops from his soul, festering and oozing like a sore a squalid stream of vice. The last sins oozed forth, sluggish, filthy. There was no more to tell. He bowed his head, overcome.
The priest was silent. Then he asked:
- How old are you, my child?
- Sixteen, father.
Blinded by his tears and by the light of God’s mercifulness he bent his head and heard the grave words of absolution spoken and saw the priest’s hand raised above him in token of forgiveness
- God bless you, my child. Pray for me
Ik zou verder kunnen gaan, en vertellen hoe Stephan zich voelde na de absolutie te hebben gekregen en hoe hij zich voelde als hij daarna met zijn schoolmakkers te communie ging, de handen gehouden onder het witte laken:
… and he would hold upon his tongue the host and God would enter his purified body.
Ik zou dit niet overgenomen hebben ware het niet dat ik ook in mijn verre jeugd deze angst - wellicht was ik niet de enige - om mijn zonden te gaan biechten gekend heb. Mijn biecht heb uitgesteld en uitgesteld om uiteindelijk te gaan waar niemand me kende, een laatste maal zelfs in een kapel in de Nieuwstraat van de hoofdstad, samen met enkele collega’s en dit op Goede Vrijdag, om buiten te komen, wel niet zoals Stephan Dedalus.
Maar als ik het me goed herinner, toch gelouterd en verlicht, zijn we daarna samen een glas gaan drinken, opgelucht.
20-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-12-2020 |
Wijzer wordend. |
Hij schrijft. Hij blijft schrijven. Of, wat hij zo maar achterlaat van enige betekenis zal zijn voor de geslachten na hem, is helemaal niet zijn zaak. Duidelijk staat voor hem wat hij haalde uit de Bhagavad Gita:
‘Let your reward be in the actions themselves, never in their fruits. So be not moved by the fruit of actions, nor let inaction dwell in you’.
Wat T. S. Eliot overnam: For us there is only the trying, the rest is not our business.
Of wat Prediker zegt: ‘Zo besefte ik dat het voor de mens nog het beste is te genieten van zijn werk. Dat is het enige wat hij heeft’.
Het is inderdaad het enige. Ons werk is ons pogen te zijn wat van ons wordt verwacht, mensen van geest te zijn, en dit pogen is ons gebed. Echter geen gebed in woorden maar een gebed dat de echo is van onze spirituele geaardheid, ons verweven zijn in de draden van het immense web dat van de Kosmos is.
Zo, we bidden weinig want zelden zijn we ons bewust van dit web, van deze verbondenheid die ver van ons bed is, die ons nimmer werd verkondigd, nimmer werd aangeleerd en nimmer door ons, ,hier in het Westen, begrepen. Maar het komt er aan op kousenvoeten, al zal het nog eeuwen vergen vooraleer we dit zullen opgenomen hebben in onze woorden en handelingen vooral.
Wat maar normaal is omdat het in feite een tweede Verlichting inhoudt, omdat het een exponentiële stap is die moet gezet, en dit zo maar niet in een handomdraai gebeuren kan. Maar toch, ik denk dat de eerste tekenen zichtbaar zijn, dat de natuur stilaan een grotere betekenis krijgt of dan toch door velen al, anders wordt onthaald en anders bekeken.
Het is een vorm van ‘meer-mens-zijn’ die ons wordt opgedrongen, komende, en hier zet ik een stap buiten de lijnen, komende van uit de Kosmos zelve, zodat we er niet kunnen aan ontsnappen.
Ik heb al vele boude uitspraken gedaan, dit is er ene die ik herhaal nu, vertrekkende vanuit een andere hoek. Worden we bespeeld, bewerkt door de Kosmos zelf?
Ik denk het. De progressie die we gekend hebben als mens in zijn omgeving, heeft er alle schijn van. Ik klamp me er dus aan vast met mijn woorden.
En nog iets wat ik hieruit besluiten wil. Ik herwerk mijn blogs van 2017 die allemaal een lengte kennen van minstens vijfhonderd woorden. Ik zie nu in dat dit verkeerd was, dikwijls wordt dit langdradigheid. Daarom van nu af tel ik mijn woorden niet meer.
Je wordt wijzer oud wordend.
19-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-12-2020 |
Blijf nog wat gedichten schrijven. |
Blijf nog wat gedichten schrijven oude man die tot voor kort nog dacht nog jong te zijn, vergaan vlug zullen ze niet, je lichaam zal, je levenskracht, maar je hoopt dat er nog gelezen zal wat van jou geschreven staat.
Het is je gelaten te verkondigen wat je achterliet op avonden aan de boorden van de vijver toen de vlier er in je haren droop. Het was pas lente toen, je pen te gedreven om ook maar even na te gaan of het wel zinnig was.
Het is je gelaten.
Het is je gelaten gevoelens in donkere lijnen aan te kleden als in lichtere, in verwachting als in verwondering tot verzadiging toe, tot je niet meer weet wat van het zijnde is of van je dromen is of van precies dit ene ogenblik dat je pen aan het schrijven ging
en je volgde, je gedachten lezend vooraleer ze je ontglipten.
Zo oude man die T. S. Eliot las het beste is te blijven dichten tot het boek zich sluiten zal, het laatste woord geschreven is, om onvervaard daarna, voldaan, gerustgesteld
de klaarte in te gaan.
18-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-12-2020 |
Een blog om te vergeten. |
Op deze laatste dagen van een ongewone herfst, de zoveelste herfst in mijn leven, zijn er meer en meer gebeurtenissen die blijven opduiken uit een ver verleden. Gebeurtenissen waar ik me vragen over stel, zoals Ernst Jünger in zijn ‘Auf den Marmorklippen’:
‘Und immer wieder tasten wir in unseren durstigen Träumen dem Vergangenen in jeder Einzelheit, in jeder Falte nach.’
En verder:
‘soms schijnt het ons toe dat we de maat van het leven en van het liefhebben niet tot de rand hebben gevuld, maar spijt brengt het verzuimde niet terug’.
We kunnen die feiten vertellen of verzwijgen, ons erover vermeien of erop terugzien als iets dat we verkeerd hebben aangepakt, maar veel zin heeft het niet, al blijven we denken, soms tot diep in de nacht, dat ons leven anders had kunnen verlopen, ware er dat ene detail, dat ene voorval, die ene ontmoeting niet geweest.
Echter al dat gepeins en gepieker is nutteloos, het leven dat we gehad hebben is het enige dat we, gezien de omstandigheden waarin het verlopen is, konden hebben zoals, in wat van nu is, ook de weg naar onze laatste dagen al begrepen ligt.
Het zijn grotendeels, telkens de omstandigheden die bepalend zijn zoals deze ook het levenseinde betekende van het vliegje in het bolletje amber op mijn schrijftafel, dat ik heb meegebracht van een verre reis waar ouderlingen op de binnenkoer van de moskee, gebogen waren over de woorden van de Profeet, over hun God met de negenennegentig namen.
Aldus is elk ogenblik van ons leven, elk gebeuren erin, lijk het schuiven van de zwanen op het water, telkens nieuwe kringen achter latend in de kringen ervoor.
Zo ook zijn de woorden die ik schrijf verantwoordelijk voor de woorden erna. Alles vloeit voort uit het voorgaande, en als ik denk aan Jünger, aan Eliot en aan zovelen die ik schaamteloos overneem, het zijn zij die ik ontmoette op mijn wegen die bepalend zijn geweest voor mijn woorden en de wijze waarop deze gebracht werden.
In feite bevind ik me in hun handen, ben ik opgegroeid uit wat er was voor mij in de dagen over mij, kon ik niet anders dan volgen wat zich aanbood en worden wie ik ben.
Ik weet dus dat het totaal verkeerd is terug te blikken op wat er was;, totaal verkeerd omdat ik hierbij het nu vergeet dat het enige waardevolle is. En toch, toch word ik regelmatig overvallen door wat van vroeger was. Waar zitten die voorvallen opgestapeld, hoe is het dat ik me die nog zo levendig kan voorstellen alsof het is dat ik terug de draad kan opnemen op elk punt in mijn leven dat voorbij is?
Ik ben er dus niet beter aan toe dan de Dedalus van James Joyce, dan wellicht Joyce zelve, niet beter aan toe dan velen van ons die allen op een bepaald punt een, zoals het er nu uit ziet een beslissing hebben genomen, die op het ogenblik dat ze deze namen heel logisch toescheen, maar dan toch verkeerd uitviel.
In elk geval, het moet gezegd, wat mij betreft, ik heb teveel poëet willen zijn en te weinig realiteit. Dit was ook het geval van Francis Jammes, ook van Maurice Gilliams. Ik ook word geconfronteerd met de gevolgen hiervan.
17-12-2020, 05:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-12-2020 |
Freeman Dyson en een vleugje Gilliams |
En nu, komende uit het donkere van de nacht, opnieuw tekens printend/typend, niet meer op de wijze van Dante, maar me dan toch de vraag stellend als ik begin, wat is er van de mens, die zich bewust is van de hand die letters, die woorden schrijft, op het ritme van zijn gedachten, op het ritme van de gevoelens en de beelden die loskomen in hem en waarbij elke ingeving opgetekend wordt in een conventionele vormgeving die de wondere transmutatie is van de geest in hem. En, heb ik dit nog niet geschreven, gisteren, eergisteren? Zo niet moet ik het gedacht hebben.
‘To me the most astounding fact in the universe, even more astounding than the flight of the Monarch butterfly, is the power of the mind which drives my fingers as I write these words[1]’.
Het is Freeman Dyson die dit beweert. Of dit het meest verbazende is in het universum durf ikzelf niet beweren, maar Dante meer dan ik, eeuwen na hem geboren, moet dit gevoel hebben gekend, zoals ik, zoals Dyson het kende. Moet er ooit aan gedacht hebben dat wat hij aan het schrijven was, de wondere transmutatie was van de gedachten in hem, dat hij deze gedachten aldus kon overbrengen aan de wereld omheen hem. Of hij er zal aan gedacht hebben dat hij doordringen zou tot de eenentwintigste eeuw vermoeden we niet, maar hij moet toch geweten hebben, als hij, in het Voorgeborchte van de Hel, wandelde naast Homerus en Vergilius, Horatius en Ovidius en Lucanus, dat hij in goed gezelschap was om de eeuwigheid in te gaan.
In dit licht gezien, heeft Dyson natuurlijk overschot van gelijk en is het een wonder dat de mens aldus in staat wordt gesteld de tekst af te lezen van de lippen van Dante, en de stem van zijn geest te beluisteren, eeuwen erna.
Maar ik word oud, ik citeer uit boeken die ik dertig jaar geleden las, alsof er sedertdien niets meer geschreven werd dat waard is geciteerd te worden. Mijn gevoelens zeggen me echter dat het beter is een boek van vroeger te lezen, een boek dat ik ken, dan nu nog het avontuur aan te gaan er een ander, een nieuw te gaan lezen. Dit is wat ik eraan overhoud, en als ik dan zie - ik zocht het hoger geciteerde op in het boek - wat ik al erin heb onderlijnd dan voel ik de behoefte het naast mij te houden om het te gaan herlezen, vooral dan als ik op het einde zie wat ik er n potlood heb aan toegevoegd: ‘I indeed heard whispers of immortality’.
En wellicht vind ik de tijd niet het te herlezen dit weet ik nu ook al.
*
Later, in de namiddag - hoe vlug het licht wordt opgeslorpt - las ik in ‘Vita Brevus’, de verzamelde werken van Maurice Gilliams. Wie herinnert zich zijn gedichten, zijn:
Ik droomde: toen ik over de heide kwam in het late avondrood: mijn koude hand had een warm vogelei geroofd; o, liefste…
En op een andere plaats:
Maar uw vingers zijn als mos, small en koud, en ik befluit ze zoetjes, tot ze zijn betoverd aan mijn lippen, eeuwiglijk, met de weemoed van mijn mond overdonkerd…
Dit is de poëzie van een vorige generatie waar ook ik toe behoor. En voor mij is Maurice Gilliams, sinds ik zijn ‘Elias of het Gevecht met de Nachtegalen’ heb gelezen, altijd een inspiratiebron geweest.
Zijn poëzie is een poëzie die beneveld, die ons stiller maakt, ons in een andere wereld doet vertoeven. Zijn woorden betoveren ons, en voeren ons terug naar bos en heide en avond en verliefd zijn. En verlaten ons niet meer omdat ze de eenvoud zelf zijn, wellicht omdat ze enig zijn, verfrissend en hoogstaand, meesterwerken van de Nederlandstalige literatuur.
Maar nogmaals, wie ben ik om dit hoog in mijn vaandel op te voeren?
[1] Freeman Dyson: ‘Infinite in all Directions’, Penguin Books, 1988.
16-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-12-2020 |
Wat ik terug haalde uit jaren her. |
Dat we van stof zijn bekamp ik met alle mogelijke middelen, met alle mogelijke argumenten, en dit van het ogenblik af dat ik begon in te zien wat de kwantum fysica me leerde en de overtuiging is gekomen dat de essentie ervan, beweging is, niets dan beweging waaruit we ontstaan zijn en waarheen we keren zullen.
Aldus, het meest bevreemdende is dat, eens ik dieper kijk, de stof waarover, Genesis 3, 19 het heeft, de stof waaruit ons lichaam is opgebouwd, de stof waaruit de Kosmos bestaat, atomen zijn, bestaande uit een kern in een veld van energie, bestaande uit met de snelheid van het licht, cirkelende elektronen.
Atoom en de energie erin in feite, een wereld zijnde van minimale deeltjes, geladen met kennis die, als we doordringen tot de minimaalste ervan, we (voorlopig) uitkomen bij het Higgs-bosson, het deeltje, dat misschien ook de allerkleinste bouwsteen is waaruit de Kosmos werd opgebouwd. Maar het kan alsdan evengoed een deeltje geest zijn, waaruit dan blijken zou dat alles, ook de stof, geest is. En de beweging erin de poëzie van het leven is.
Ik herinner me nu een avond, laat augustus in de bergen, een samenzijn met mijn twee vrienden uit de Valais, Gustave en Robert, met wie ik tal van bergen heb beklommen.
Ik herinner me nu de oude chalet, de kamer waar we waren - la chambre des preux werd ze genoemd - het dorp en de bergen, die dag geborgen in de wolken, en wij zittend voor de haard in de gloed van de vlammen, met een glas wijn in de hand, een wijn geschonken met eerbied voor de ouderdom ervan. Gustave was verbaasd over het aantal boeken in hun rek tegen we wand, bij geen van beide had ik ooit een boek opgemerkt. Ik ben toen opgestaan en heb, wat ik zegde toen, le Livre des LIvres genomen, de Osty Bijbel. Heb even gezocht naar de Psalmen, het boek zwaar in de hand, en omwille van het solemnele van ons samenzijn, heb ik de tekst gelezen van Psalm 133, de psalm die ik kende van ergens, van iemand, van Steinbeck misschien:
Ah, qu’il est bon, ah, qu’il est délicieux pour des frères d’habiter ensemble ! C’est comme l’huile précieuse versée sur la tête qui descend sur la barbe, la barbe d’Aaron, qui descend sur le bord de ses habits. C’est comme la rosée de l’Hermon qui descend sur les montagnes de Sion…[1]
Ik meen dat ze me begrepen hebben toen; dat ons samenzijn iets had dat uitzonderlijk was, enig was, once in a lifetime was, met de poëzie die van het leven is doordrongen.
Een gevoel dat ook de auteur van psalm 133 moet gekend hebben als hij zijn woorden in het Hebreeuws heeft neergeschreven, wellicht poëtischer nog, drager van het sacrale van een bijeenzijn.
Op zichzelf was dit een simpel gebeuren, maar het momentum ervan: de uitzonderlijke omstandigheden, de mist buiten, de oude chalet die lijk de voorsteven van een boot de vallei inschoof, de vlammen van de haard en het weten dat weinig tijd erna we weer uit elkaar zouden gaan, wij met de smaak van de wijn in de mond en de schijn van de vlammen in de wijn, we wisten dat dit een enig moment was dat zelden nog terugkomen zou.
In elk geval zo heb ik het gevoeld, wist ik wat er was van het groot poëtische van dit samenzijn en het is dit poëtische ervan dat ik heb meegedragen en dat ik vandaag nog voelen, nog beleven kan.
Hoe dikwijls gebeurt het dat de poëzie ons op deze wijze bezoekt? Woorden, twee, drie duizend jaar geleden beleefd, en vandaag herschreven.
[1] In de King James Bible: ‘1. Behold , how good and how pleasant it is for brethren to dwell together in unity! 2. It is like the precious ointment upon the head that ran down upon the beard, even Aaron’s beard, that went down tot he skirts of his garments. 3. As the dew of Hermon, and as the dew that descended upon the mountains of Zion…
15-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-12-2020 |
De grootheid van de Poëzie |
De groei is stilgevallen, het licht verliest zijn kracht en in mij hangt de echo van dit verstillen dat ook mijn geest treft. Ik neem afstand van vele dingen, die ik voorheen zo belangrijk achtte en er is in mij een grote rust gekomen, de rust van wat onvermijdelijk op komst is, ik ben meer dan ooit deel van regen en wind en van het schuiven van de wolken over het land.
Het leven is geen begeestering meer, het is een aanvaarden van het grote mysterie dat het is. Ik vermag nog dingen te schrijven, woorden bij elkaar te brengen, geordend of ongeordend-geordend zoals de kleine zwammen in de moslaag van de tuin, en ik vermag nog een zin over te nemen uit de lezing van Christopher Fry over de Dood, ooit in de Kathedraal van Chichester[1]:
‘for if death has the quality of mystery it is only so because of the abundant mystery of life'.
Ik vermag nog met mijn geest, minuscule zwammen doen ontstaan in de vorm van woorden, dingen neerschrijven die even geladen kunnen zijn als de trillingen van leven in die zwammen en van het bewegen van de sappen in de bomen om het huis, en dit gevoel te kennen is lijk een warme wolk, waarin ik beweeg en schrijven kan.
In mijn blog van gisteren, heb ik enkel het antwoord van Jahweh aan Mozes overgenomen. Ik heb niets gezegd over de omstandigheden waarin dit gebeurde, niets over de grond waarop Mozes stond, ongeschoeid, die een heilige grond was, niets over de brandende braamstruik die toch intact bleef, niets over wat er vóór en wat erna gebeurde, maar het verhaal in hoofdstuk 3 van Exodus is van een grote poëtische schoonheid. De verbeelding van de schrijver van de feiten die zich (wellicht) niet hebben voorgedaan is, schreef ik, onthutsend, omdat het, zoals ik gemeend heb deze mogen te omschrijven, niet alleen van een grote schoonheid is, maar ook getuigt van een denken, van een kennis die ons vandaag nog altijd overstijgt. Het was geen persoon die toen sprak, het was het Zijnde, de geest van de Kosmos die toen sprak vanuit een brandende struik die niet verbrandde.
Wat ik dan ook niet begrijpen kan is dat er zijn die lichtzinnig schrijven over de Bijbel - niet alleen lichtzinnig maar vernederend - en ik denk aan een Dimitri Verhulst, omdat voor ons Westerlingen het, het Boek is van alle boeken die geschreven werden.
Dit is ook de reden waarom ik gemeend heb er over te schrijven en ook omdat het woorden zijn die ons bereiken vanuit de verste tijden dat we er zijn.
En er werd ook, in dat zelfde Oosten geschreven in de Bhagavat Gita:
‘Nooit ben ik er niet geweest, nooit ben jij er niet geweest, en nooit zal er een tijd komen dat wij er niet meer zullen zijn’.
Een gedachtewereld die we niet kennen maar tekenend is voor de ‘hoedanigheid van het mysterie dat de dood is’. Het is, noch min noch meer, de poëzie die haar vleugels opent, onbeperkt qua tijd en ruimte, qua inhoud en vormgeving; wentelt ze zich in het zichtbare om het onzichtbare te suggereren. Ze is de zoektocht naar het hart van het woord. En wij volgen haar.
[1] Deze lezing vond plaats in 1977 en ik vond enkele dagen later de tekst ervan terug in de kathedraal, of wat men allemaal bewaart en wat men altijd terug vindt op het precieze ogenblik, zoals nu. Christopher Fry schreef ook nog in een van zijn stukken, wat het leven zou zijn ware er niet de dood.
14-12-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |