 |
|
 |
|
|
 |
29-03-2015 |
Het schrijven van een boek |
Je zult nooit een boek schrijven als je er niet met volle overgave aan werkt; als je niet al het overige over boord gooit om een te zijn met wat je een jaar lang, of nog langer wenst te zijn. Tienmaal, twintigmaal ben je begonnen en telkens stil gevallen zoals een onweer begint in de zomer met wolken die komen aandrijven, zich ledigen met donder en bliksem om dan stil te vallen terwijl de luchten openschuiven op het blauw van de hemel.
Een boek schrijven is het onweer voelen aankomen en er voor te zorgen dat het boek geschreven staat vooraleer het onweer is uitgeraasd, hoe lang dit ook duren mag. Er is geen andere weg. Je hoeft geen plan op te maken zoals Harry Mulisch heeft gedaan voor zijn ‘hemel’-boek. Je kunt je ook vrij laten bewegen doorheen het landschap van alle mogelijkheden die je bedenken kunt, of die zo maar, komende uit het niets van het niets, op jou afkomen om je te verrassen tot in het diepste van jezelf.
Over wat je schrijft is van minder belang als het maar goed overkomt, leesbaar is, maar zeker niet, hapklaar zonder diepgang, zonder ruggengraat, wat je niet wagen zult te schrijven, maar dan ook niet het boek dat je ongeluk betekenen kan, afgeschreven te worden vooraleer het gepubliceerd wordt.
Een boek schrijven is een avontuur, een tocht in de bergen, is de beklimming naar de top, alleen en zonder touwen of gids, de steile wand naar boven, zoals deze van de ‘Mamouth’ bij de Cabane du Grand Mountet, of van een andere rotswand zoals je er enige kent in de Valais. Wat je tot hiertoe gedaan hebt is blijven hangen, gekleefd aan de wand, halfweg de top. Een weinig aangenaam zicht en zeker niet een zicht om er fier over te zijn of om eureka te roepen.
Hoe moet het dan verder met de honderden pagina’s die je al schreef en verspreid liggen over blogs en dood geboren paragrafen. Hoe schreef Stefan Hertmans zijn ‘Oorlog en Terpentijn’, dat zoveel weerklank vond; hoe schreef die kameraad van jou, Frans Sierens - al lang vergeten, ware er niet Arne Sierens – zijn ‘Zekere geur van Terpentijn’; hoe schreef Leonard Pfeijffer zijn ‘Idyllen’, een bundel van 184 blz., zoals ik lees?
Niet met te lanterfanten zoals je aan het doen bent, niet met halfweg te blijven hangen in wind en regen en zon als je het geluk hebt van een mooie dag, en zeker niet, zoals je nu doende bent met er over te schrijven; neen, mijn vriend, het kan alleen maar door er, gestaag, volhardend, alles op zij schuivend, aan te werken, te werken tot je er bij neervalt, neervalt op je laatste zin, een (fictieve) wereld afsluitend die door je lezer(s) hopelijk zal verder geschreven worden.
29-03-2015, 05:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-03-2015 |
Bomen en inspiratie |
Als ik aan de ontbijttafel zit, zijn er heel wat dagen dat ik zie hoe de zon, me verblindend, verschuift achter het scherp getekende geraamte van de bomen. Ik blijf er stil bij, woordeloos, ook woordeloos voor mijn echtgenote naast mij, die me voldoende kent om te weten dat de bomen mijn gesprekspartners zijn die me inspireren om de eerste zin te vinden voor de blog die ik te schrijven heb.
Jij die me leest houdt het voor een vreemd iets, maar de rust en de statigheid die uitgaat van de bomen, brengt rust en sereniteit in mij, een ingesteldheid die ik nodig heb om me los te maken van de dagelijkse dingen en binnen te stappen in een spirituele omgeving die ik nodig heb als voedingsbodem om te zijn wie ik wil zijn, en me weg te schrijven voor een tijd uit de wereld, waarbij alles er buiten wordt opgeslorpt en ik vrij kan wegzinken in de afgesloten ruimte die om me heen is ontstaan.
Dit is de ruimte waarin ik schrijven kan, alles vergetend wachtend op de losse gedachten, op de woorden die zich aanbieden en die ik zonder aarzelen opneem en neerzet.
Zo ga ik waar ik nog niet ben geweest en als ik er ben kan ik verder naar andere plaatsen waar ik evenmin al ben geweest en zo verder en verder, dag in dag uit, de tijdloosheid binnen waar niemand me raken kan, waar ik in alle openheid kan zijn wie ik wens te zijn, vrij en onbevangen.
Het is een luxe die ik me permitteren kan en ik denk dat dit ook het geval is voor Leonard Pfeijffer wiens poëziebundel, ‘Idyllen’, hoog geprezen wordt door Luuk Gruwez, en volgens hem niet minder is dan ‘een van de briljantste, imposantse en meest virtuose dichtbundels van het jongste decennium’. Ik heb er niet over te oordelen maar als Gruwez het zegt zal het wel zo zijn, ik kan me enkel baseren op het gedicht dat de Standaard van 27 maart overneemt.
Ik wou mijn woorden ook imposant en virtuoos. En als ik terug ga naar de bomen van deze morgen dan zie ik ze ook als zeer imponerend met hun mooi afgeronde kruinen waar de kraaien, onrustig eerst, daar na licht wiegend in de wind, regelmatig op afkomen
Als ik Pfeijffer en Gruwez heb vernoemd dan is het niet bij hen, noch bij hun geschriften dat ik mijn inspiratie van vandaag wil opdoen. Ik heb er geen nood aan. Ik nestel me eenvoudig weg in de bomen en luister naar het opborrelen van de sappen, die zoals woorden opstijgen tot in de hoogste takken, zodat de botten aan het zwellen gaan,. en zich reeds kleuren met een zweem van groen en geel. om daarna, eens de zon - nu reeds voorbij haar equinoxpunt - verder naar het noorden toe opstaan zal
De bomen zijn dus in volle verwachting en in verwachting zijnde hebben ze heel wat te vertellen. En zeg me niet dat het onmogelijk zijn kan dat die bomen voor het raam niet zouden spreken met mij en ik met hen. Ik kruip er in tot onder hun schors, voel hun warme adem en ruik hun bronstigheid nu het gebeuren gaat dat de zwellende botten zullen openbarsten met een droge knal, die alles zal overtreffen, het gefladder van de vogels en de vele geluiden van velden en luchten.
De totaliteit van dit alles een bron van woorden zijnde.
28-03-2015, 01:19 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-03-2015 |
De metafysica van de tijd |
Elk van ons is zeker van een ‘vandaag’. Elk van ons is echter niet zeker van een ‘morgen’. Zo ook ben ik niet zeker, noch of ik er, op de op ‘vandaag’ volgende dag, nog zal zijn, noch wat ik, als ik er nog ben, zal openbaren.
Dit is een sleutelgedachte die een beginzin als, ‘Alle begin is moeilijk’, van het boek over het ‘Het’ van Dimitri Verhulst – een boek dat zwaar op mijn maag ligt – moet neer halen. Kleef ik aan deze gedachte, het gevoel dat ik ken als ik zie dat het jaar, dat zich pas geopend heeft, op het punt staat de vierde maand in te gaan, dan heb ik de indruk dat de tijd de spot drijft met ons en vlugger en vlugger de ‘vandagen’ binnenduwt in de ’morgens’. Onherroepelijk, onwezenlijk en dit, onafgezien wat die vandaag is geweest en of er nog een komen zal.
De tijd is de sprinkhaan die huppelt van grasspriet naar grasspriet en, als hij niet gevangen wordt in de lucht, geborgen blijft in het gras. Zo huppelen de dagen voorbij lijk metafysische sprinkhanen en als ze niet gegrepen worden in hun volle lengte, geborgen blijven; zijn ze alsof ze er wel zijn geweest maar eigenlijk nooit hebben bestaan, nooit ofte jamais, mai, niemals, never, jamas, en ga maar verder, zoekend welke van deze woorden het meest 'nooit' is.
In feite koeken de dagen, koeken de ogenblikken samen, keer op keer zich aanvullend met een nieuw ‘nu’- ogenblik, zoals wat ik schrijf, telkens een nieuwe letter of teken toegevoegd krijgt, om samengekoekt op het einde van mijn schrijven op te staan om achtergelaten te worden. Of de koek van onze ‘nu’s’ die uiteindelijk wordt afgewerkt met onze allerlaatste nu, de tijd glimlachend, licht spottend, toekijkend.
En wij, opgebaard, innerlijk even glimlachend, innerlijk even kijkend nog om ons heen, gebrild - zoals Fernando Pessoa zijn bril nog vroeg toen hij gaande was – de tijd verlatend, even spottend zoals de tijd immer met ons had gedaan, gelukzalig, een bol van samengekoekte nu’s achterlatend, gerustgesteld.
Waar we zijn heen gereisd houden we nog even gedeisd. Misschien is het, opgeslorpt door een massa Z’-deeltjes via dewelke we je later bezoeken zullen als je, gezellig koutend in de hoek van een rumoerig café, laat op de avond, even maar de tijd van jullie nu stop zetten zult om me te gedenken.
27-03-2015, 00:53 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-03-2015 |
Het Z'-deeltje |
Na het higgsdeeltje het Z’-deeltje
Een nieuwe morgen, een nieuw herbeginnen, nu samen met de merel in de ceder, met de ceder in de regen zich uitstrekkend tot diep in de luchten. Gelukkig, je bent er nog, je zult een nieuwe poging doen om de wereld te verbazen, om uit de oneindigheid van woorden – je bent er mee geconfronteerd als je de ‘Van Dale’ opent - deze uit te kiezen die je nodig hebt om je los te schrijven, om op wandel te gaan in het ongeschreven maagdelijke in je hoofd, of waar ook ze zich ophouden mogen.
Het is een spel geworden, een soort verslaving, je haalt op uit de ijlheid van deze morgen wat, vanaf dit punt hier tot de laatste lijn ervan, nog komen kan. Zoals ook dit blijvend herbeginnen zich uitstrekken zal tot het allerlaatste ogenblik, als alles af zal zijn, de navelstreng doorgeknipt en al wat is geweest, opgehoopt in wat witte bladen tekst.
Je had nochtans in alle peis en vrede je dagen kunnen slijten, je honger naar het woord kunnen stillen met je te verliezen in het woord van anderen, van Koestler, van Kafka, van Proust, van zovelen, maar je hebt halsstarrig willen bewijzen dat het woord je leven was en je hebt vele, te vele zaken niet de nodige aandacht gegeven, opgeslorpt als je waart.
Zo mijn beste vriend, waar ben je uitgekomen opdat het de moeite waard zou geweest zijn?
Alsof je elke morgen met deze vraag je dag zou moeten binnengaan, blind voor het licht ervan, de geluiden ervan, de mogelijkheden ervan. Je schrijft het maar, je herhaalt het tot vervelens toe, hoe je leven op gang kwam en hoe het zich aan het sluiten is.
Een sonate van woorden, zoals in het midden van de nacht, toen je ingeslapen waart met de oortjes van je GSM open op Klara en je, dwarrelend in het restje leven dat je in je slaap- en droomwereld nog hield, klanken hoorde waar je Beethoven in herkende, maar niet welk Andante van hem het was. Alsof dit nodig was, nu je zelf muziek waart en muziek voelde tot in je bloed, tot in je aderen. Verward, maar opstijgend, met de schemer van een geluk, druipend lijk water in jou, dat alles kon, mogelijkheden zat die er te rapen lagen omheen het andanrte-thema, zich steeds maar herhalend. Thema en slaap vermengd met muziek, niet wetende vanwaar het kwam, je kleine wereld in klanken ondergedompeld, een hele tijd, tot je wist dat je de radio niet had afgezet voor je insliep.
Zo heeft de dag zich geopend, is hij tot jou gekomen en binnen in jou opengewaaid in splinters.
Daarna, wachtend op wat de uren brengen konden voor iemand zoals jij. Wachtend tot je lezen gaat[1] wat je al lang hoopte te lezen, dat ‘de vondst van een Z’-deeltje zou betekenen dat er een vijfde fundamentele kracht bestaat, bovenop de vier al bekende natuurkrachten.’
Wat zich vroeg of laat bevestigen zal, het bestaan van een fundamentele kracht in meer die je ziet als ‘de Geest van en in het Universum’: ‘de’ Geest die zich openbaart, is het niet vandaag, het is morgen.
[1] In de Standaard van 24 maart 2015
26-03-2015, 00:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-03-2015 |
Hoogvogel |
In aangelegenheden als muziek, literatuur, schilderkunst is alleen het superieure goed en aanvaardbaar, al wat beneden dit peil ligt is heeft amper draagkracht. Elke kunstenaar weet dit en elke kunstenaar heeft dit op het oog als hij creëert en pas voldaan is als hij weet, voor zich zelf, er het maximum te hebben uitgehaald. Het oordeel van anderen is, alhoewel in zekere mate bijkomstig, richtinggevend voor de waarde van het gepresteerde en tezelfdertijd een eventuele vingerwijzing voor de maker ervan, om verder de ingeslagen weg te volgen, het over een andere boeg te gooien of, in het ergste geval, zich af te vragen of het niet beter is er een punt achter te zetten en te verdwijnen in de massa.
Aldus, wat mijn werk betreft, blijft mijn oordeel over wat ik doe en aflever, gemeten én aan de voldoening die het me bezorgt én aan het succes ervan bij anderen. Wat er op neer komt, en dit is een wet voor elke maker, dat elk optreden, telkens en telkens, een mikken is om de hoogvogel – op de staande of de liggende wip - af te schieten. Er is geen tussenweg, je mikt niet naar een kalle (zijvogel), neen, alles staat of valt in functie van het al dan niet afschieten van de hoogvogel.
Soms heb ik het gevoel dat het me gelukt is, soms helemaal niet. Bijvoorbeeld, gisteren dacht ik een goed stukje literatuur te hebben gebracht, eergisteren was dit niet het geval. Maar ik moet verder, zoals een sportman die hoopt ooit op het podium te eindigen.
Dit is wat me elke dag bezighoudt, dit is waarvoor ik me inzet en mijn offer breng. En ik weet dat het alledaagse niet mijn doel kan zijn, dat ik blijvend hoog moet mikken, zelfs indien de kunst van vandaag de hoogvogels op zij heeft geschoven, zelfs indien het volstaat een boek te beginnen met de slogan ‘alle begin is moeilijk’ om er een prijs mee te halen, misschien zijn de tijden veranderd en hoeft een gedicht, een boek geen filosofische inslag meer te hebben; is een kookboek of een boek over seks meer aan te prijzen en voor een uitgever beter verkoopbaar. Maar dit alles voedt niet mijn geest, ligt niet in mijn gedachten en wordt zeker nooit het onderwerp van mijn geschriften. Al kon het wel, al voel ik me wel in staat te schrijven hoe een raclette moet worden op het bord geschraapt, welke kaas en welke wijn er bij hoort; al voel ik me wel in staat een pornoverhaal te schrijven echter, hoe zou ik er, op mijn ouderdom, uit te voorschijn komen?
Zo, oude man, blijf in het spoor dat je getrokken hebt voor jezelf, sluit de oren en de ogen voor het gebazel om je heen, en schrijf wat je te schrijven hebt in de meest vloeiende, in de meest poëtische, in de meest veelzeggende vorm die je eigen is, maar vergeet erbij niet dat alleen de hoogvogel passend is voor jou.
25-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-03-2015 |
Avond |
Gedicht
Avond, na een dag van allerlei gebeurtenissen, het gevoel leeg te zijn aan woorden en gedachten, leger dan alle vorige keren, zoekend de vermoeidheid weg te duwen en overeind te blijven voor de eeuwigheid. Wat dit ook moge betekenen.
Een duik in het leven, een sprong in het onbekende. Elk beginnen, elke zin die zich aanbiedt een sprong in het ongewisse, een niet weten waar ik aankomen ,zal, onvoorbereid, on-planmatig, maar uitkijkende, verwachtend het moment van gratie dat schuilt achter de hoek, soms hel gekleurd, soms hellend naar de donkere kant, soms in weemoed gedompeld, waar ik nu op afga als ik niet reageer.
Als ik niet opspring , de kaart neem en de weg opzoek die me brengt in het midden van de heuvelende velden met de bomen aan de horizont en de eerste ster er boven die wel de planeet Venus zal zijn, wenkend lijk een lied, een boodschap uit het oneindige van de kosmos.
Mijn toevlucht als ik, tastend naar een vorm van gebed, me ledig van mezelf en wegdrijf in het volle leven, ademend met de velden en de bomen en de luchten. Klein maar groot in ontvankelijkheid.
Als ik, afgestemd op het kleine ga zwerven in het wondere, om meer te zijn dan ik ooit was, nu ik van alle dagelijksheid verlost en verwijderd ben, opgenomen in en vermengd met het komende, me bevindend in het ‘hart van de tijd’, van het lichaam ontdaan en aan dit tranendal ontsnapt.
Of de poëzie die opborrelt uit de bron van de geest die zwenkt en keert en weerkaatst, zoals het licht in de vijver van de wereld, alles opgenomen, alles samengebracht wat is van alle tijden als van de tijd die op ons afkomt en niet te houden is maar te ondergaan op avonden zoals deze als het leven even stil staat, ophoudt leven te zijn, gevangen in de totaliteit van een ogenblik ‘zijn’.
Zoals, waar ik, hier aangekomen, plots ga denken aan het ogenblik dat ik, jaren, vele jaren terug uit de duisternis van de Noord-Zuid-verbinding kwam en ik overvallen werd door het licht en de absolute zekerheid in mij dat het in het licht was dat mijn eindbestemming lag, mijn oneindigheid, mijn eeuwigheid.
Avond: mijn begin dat mijn einde is en mijn einde dat mijn begin is, onovertrefbare gedachte die me naar de eeuwigheid voert.
24-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-03-2015 |
Erkenning |
Zal er in het landschap van de Nederlandse Letteren iemand opstaan die Niña Weijers zeggen/schrijven zal dat wat ze vertelde in de Standaard van 20 maart over Barbara Newhall Follett, een mooie en voor mij zeer poëtische tekst is die de moeite loont tweemaal gelezen te worden en bekrachtigd door een of ander teken, zoals hier, het opnemen in mijn blog van 23 maart.
Barbara Newhall Follett waar ik voor het eerst van hoor, die op haar vijfde een typemachine had gekregen van haar vader en op haar dertiende debuteerde met ‘The house without windows’, ‘dat een eclatant succes was. Lezers en critici liepen er mee weg’, schrijft Weijers. Over haar dromen schreef Newhall Follett aan een vriendin, en Weijers haalt deze zinnen aan :
My dreams are going through their death flurries. I thought they were all savely buried, but sometimes they stir in their grave, making my heartstrings twinge. I mean no particular dream, you understand, but the whole radiant flock of them together’.
Daarna verdween ze - het was in 1939, ze was bijna zesentwintig – ‘in een tijd dat mensen nog konden verdwijnen, gewoon, door op een dag weg te lopen uit je leven en er niet meer toe terug te keren.’
In de marge van deze minimale eloge wou ik nog het volgende tekenen:
Eerst en vooral Niña Weijers feliciteren met de nominatie voor de libris literatuurprijs van haar roman ‘De consequenties’, ‘een roman over de keuze tussen verdwijnen en overleven en het grote verlangen door een ander gezien te worden’, lees ik op de webside. Ik kan dus begrijpen waarom er de verwijzing is naar Barbara Newhall Follett en ik kom dus tegemoet aan haar verlangen door een ander gezien/gelezen te worden.
Een tweede reden, schuilt in de hoger aangehaalde woorden: 'the whole radiant flock of dreams stirring in their graves'. Die, eens in mijn bed, me bleven achtervolgen, terwijl ik dacht gelezen te hebben: ‘het lichtend pak dromen dat aan diggelen was geslagen’, wat niet helemaal correct is als vertaling, maar dat me deed nadenken, zoals een vriend van mij zou doen, over de oorsprong van dat vreemde woord ‘diggel’.
En als laatste, en ik ben er haar dankbaar om, de mogelijkheid die Weijers me biedt een onderwerp te vinden voor mijn blog van vandaag.
Conclusie, ik wens haar in de maand mei alle geluk toe.
PS.
In mijn blog van gisteren kon ik nog gepreciseerd hebben dat Jurgen Masure in de 'zéér oude man' van Lucebert, de Griekse wijsgeer Parmenides meende te hebben erkend.
23-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |