 |
|
 |
|
|
 |
30-11-2021 |
'Spiegel im Spiegel' |
Ik hoorde dat er een essay zou moeten geschreven worden waarom ‘Spiegel im Spiegel’ voor de tweede maal uitverkoren werd als ‘het’ muziekwerk dat uitsteekt boven alle muziekwerken die er ooit geweest zijn, boven Bach en Pergolesi, Beethoven en Mozart, Händel en Mahler en noem maar op. En ik begrijp enigszins de ontgoocheling van de makers van het programma, te moeten eindigen met Arvo Pärt en niet met een ‘Erbarme dich’ van Bach of met het ‘Stabat Mater’ van Pergolesi. Tenminste zo heb ik het aangevoeld omdat een dergelijk verwachten me normaal toescheen.
Maar niets daarvan, de luisteraars dachten er anders over, ze kwamen met een ander besluit, het was alsof ze een schilderij van Mark Rothko verkozen boven alle schilderijen in alle musea van de wereld, of hier, alsof ze de literatuur van Herman Brusselmans verkozen als de hoogste literatuur van Vlaanderen, wat hier eigenlijk wel zou kunnen indien men het wagen zou hierover de vraag te stellen.
Het besluit van de makers is ook het besluit dat ik trek na twee dagen geluisterd te hebben, met enkele onderbrekingen, naar Klara’s Top Honderd. Alles verliep heel normaal, ongeveer zoals we het verwachten konden, maar dan op het allerlaatste ogenblik daagt op - dit was ook vorig jaar het geval - als hoogvogel: van Arvo Pärt zijn onsterfelijk geworden ‘Spiegel im Spiegel’, een zeer eenvoudig werk, qua kleur en noten; naar mijn maatstaven, de voorstelling van een schilderij van luchten, met wat wolken schuivend over een woestijnlandschap.
De reden, waarom precies dit werk uitverkoren werd als boven alle andere werken uitstekend alsof al de rest niet bestond, is inderdaad een essay waardig. Ik denk niet dat het ligt aan de structuur van het werk zelf, het valt op door zijn eenvoud op gebied van ritme en klanken, dit is heel duidelijk, maar om deze reden alleen eindigt het niet op nummer één.
Ik ook heb mijn keuze gedaan. Ik ook heb getracht alle muziek die ik kende te rangschikken naar de muzikale waarde ervan, maar heb ingezien dat het kiezen van het mooiste, het meest geladene, te moeilijk was en heb werken opgegeven die ik aanzag als hoogtepunten voor mij. Het was dus geen wedstrijd voor mij om zo dicht mogelijk te eindigen, het kwam er op neer te weten in hoever mijn smaak overeenkwam met deze van de luisteraars van Klara.
Wat zeker, voor velen die keuzes hebben gemaakt, ook het geval is geweest. En in deze omstandigheden kan het dat de gemakkelijkste oplossing was, te kiezen voor het nieuwste onder het nieuwe, het meest in het oog springende en dat er gekeken werd naar Arvo Pärt (°1935), één van de belangrijkste hedendaagse componisten van - en dit is belangrijk - muziek met sacrale inslag, zoals ik deze ken.
In dit opzicht kan ik er in komen dat zijn Spiegel im Spiegel door velen - had graag het percentage gekend - werd vooropgesteld.
Maar het wijst ook op iets anders. Het muziekstuk is ook een lang ingehouden kreet naar iets totaal anders, naar een gemis in de mens, iets dat er moet zijn maar dat we niet bepalen kunnen, een roep die opstijgt uit de leegte in de mens, na de dood van God, na het verlies van het sacrale, een hunker, voor het eerst uitgedrukt in de, eigenlijk nietszeggende klanken.
En we vergeten al wat er voorheen was, niet omdat we er de grote waarde niet van kennen en appreciëren maar we kennen dit al zo lang; het is van de tijd die was en het sprak ons over de tijd die was, maar de mens is van de tijd van nu, en het is de nieuwe mens in ons die gesproken heeft om ons zijn gemis aan sacrale waarden in de huidige samenleving kenbaar te maken.
Heb ik het juist, of is het toch maar lege muziek voor een lege wereld?
Wellicht toch voor een deel.
30-11-2021, 06:46 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-11-2021 |
Overmoedig ik, in vele zaken. |
Je hebt vandaag de dingen lief om je heen, eigenlijk weet je niet waarom, het is een gevoel dat overheerst, je hebt lief wat je schreef en schrijft en wat je nog schrijven zult. Niet omdat het zo waardevol is, wel om wat er staat: het product van jaren inzet en, of het waardevol is of niet, het is zonder belang, zo leert je toch de Bhagavad- Gita:
‘Let your reward be in the actions themselves; never in their fruits. So be not moved by the fruits of action; nor let inaction dwell in you.’
En je hebt vertrouwen in de filosofische eigenheid van het Oosten. De Bhagavat Gita[1], is het Boek van de Hindoe Geschriften, dus ook het Boek van Wisdom waar Ecclesiasticus 1.13 het over heeft. We zijn dus afgedwaald als we uitkijken naar de vrucht, het positief resultaat van ons schrijven, en als we wensen zouden dat wat we verkondigen een groter respons zou hebben.
Ook T.S.Eliot die zeker de Bhagavad-Gita las, bevestigt dit: ‘For us there is only the trying, the rest is no tour business’.
Maar dit laatste is een herhaling van wat ik vroeger reeds gezegd en geschreven heb van deze wijze man.
Maar je schrijft maar, je vult een groot deel van je dag om te zijn wie en wat verwacht wordt dat je bent. Je haalt de woorden waar ze zijn, ook, en dat is je sterkte, waar ze niet zijn, waar ze nooit geweest zijn, ze vallen zo in je schoot en je neemt ze, je draagt ze op aan wie ze lezen wilt, omhuld met de warmte van je hart en je bloed.
Aldus overstijgt je telkens wie je bent, tracht je op te stijgen boven de sterren waar je, je uitspreidt als een wolk van aardbeiengeur en van meidoorn, onwetend over het effect dat je hebben zult op wie je leest; onwetend hoe deze zich keren zal in zichzelf en hoe hij eruit zal opstaan, gelouterd of verbaasd.
Zoals jij bent opgestaan uit je avontuur van een paar dagen terug, toen je, heel uitzonderlijk voor de toestand waarin je verkeert, een laatste werk hebt gedaan in de tuin. Je slaagde er nog in, al kostte het je veel moeite én, een val. Je hebt de vijgenboom gesnoeid, of beter je hebt hem ontdaan, met pijn in het hart, van de zwaar, met onrijpe vruchten beladen takken: een grote hoeveelheid vijgen die de tijd niet gekregen hebben te rijpen. Eén tak met vrucht heb je gelaten, je waart einde krachten na je val.
Je noteert het hier, niet alleen als een duidelijke aftakeling/nederlaag van je lichaam maar ook van het niet te miskennen onrecht aangedaan aan een vijgenboom, die geplant te hebben in een regio waar hij geen schijn van kans heeft, elk jaar, rijpe vruchten voort te brengen. Je dacht aldus de natuur te overtreffen maar het is je niet gelukt.
Of, misschien is het niet de gepaste soort vijgenboom die je geplant heb? Wijsheid die des mensen is moet rekening houden met de wijsheid die van de natuur is.
Krijg ik nog de kans te zien hoe hij het doen zal de komende lente, de komende zomer, zelfs de komende herfst?
Een vraag die je zult meedragen in je dagen.
[1] Bhagavad-Gita, a book of Hindu scriptures, The Peter Pauper Press, Mount Vernon, New York, 1959
29-11-2021, 05:28 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-11-2021 |
Auvers-sur-Oise. |
Ik doe alles om jullie te bekoren, jullie die me volgen van in mijn beginperiode en jullie die onlangs bent toegetreden tot de groep, maar zal ik jullie allen kunnen ‘blijven’ bekoren met de woorden die ik schrijf. Met de pogingen die ik doe om, vertrekkende van uit het diepste van mezelf, een gedachte op te halen, hopende jullie ermee te verrassen, hopende jullie mee te nemen naar waar ik ga, zelfs al is het niet ver, en het je stil houdt voor enkele ogenblikken van je dag en ik aldus, zoals jullie in mij, in jullie vertoeven mag?
Het is de gedachte die me elke morgen bezighoudt. Ik wil aldus aan wat ik schrijf een grote draagkracht meegeven, het kan als verhaal, maar meestal, gaande tot in de diepte van het bestaan en tevens, tevens omkranst met poëzie, zoals ooit bij Rilke[1]:
Wirst du schlafen können ohne dasz ich wie eine Lindenkrone mich verflüstre über dir?’.
Of,
Zal je dag zijn wat je wenst dat hij is, als ik je niet even ‘befluister’ met mijn woorden?’
Het komt erop neer, je even binnen te leiden in een omgeving waar je anders niet zou komen, en hiervoor wil ook ik gaan waar ik anders niet komen zou. Weet dus dat jullie me uitdagen om zo een plaats op te zoeken, een oord dat strookt met ons beider verwachten. Niets is me te veel om dit stadium te bereiken. Ik reis hiervoor de wereld van mijn herinneren af en als deze niet toereikend zou zijn, voeg ik er deze van mijn dromen en mijn verbeelden aan toe.
Ik denk nu - vreemd zullen jullie denken, maar het is belangrijk voor mij - aan het graf van Vincent Van Gogh en van zijn broer Theo in Auvers-sur-Oise. Ik plukte er een takje dwergvaren uit de kerkhofmuur. Het viel gisteren uit een boek ‘Elégies et autres vers’ van Francis Jammes[2]. Een boek ingebonden door een bijzonder iemand, in een lila band, uit zijn rij gehaald door een kinderhand. Een takje dwergvaren, verdord, platgedrukt, de sporen erin wellicht nog even sterk, even beloftevol als toen ik het geplukt heb in de regen en bewaard als een kostbaar iets. Ik wist nog heel goed waar en wanneer ik het geplukt had. Ik heb het terug geplaatst tussen de bladen, met het vele dat het me vertelde - ook wat het boek me vertelde - het vele dat ik blijvend in mij draag en keer op keer her-gevoed wordt.
Denkend ook - hoe gaat het in het leven - aan Jorge Luis Borges die een gedroogde violette vond tussen de bladen van een boek, herinnering, zegt hij aan een niet te vergeten namiddag, maar toch vergeten[3].
Om maar te zeggen hoeveel personen ik ben als ik schrijven ga en op hoeveel plaatsen ik ben dans le temps et hors du temps: Jammes en Gilliams, Van Gogh en Borges; het kerkhof in Auvers-sur-Oise en een bosje dwergvaren in de muur, toen het regende over het land, laat in de namiddag, en ik er stond samen met een groep vrienden van de Lions Club. Ik nu denkend ook, en ik noem ze bij naam, aan Jacques en Cathérine Van Innis die de uitstap hadden georganiseerd. Hadden zij er niet geweest ik zou er nooit een takje dwergvaren hebben geplukt, dan toch niet uit de kerkhofmuur van Auvers-sur-Oise.
Of ook, hoe alles in elkaar verweven ligt van het begin van de dag af.
[1] Einmal wenn ich dich verlier: In einem fremden Park, Gartengedichte
[2] Francis Jammes, de man die volgens Maurice Gilliams schreef, en dit is zeker toepasselijk op mij: ‘la Poèsie que j’ai rêvée gâta toute ma vie’
[3] Jorge Luis Borges : ‘Nueve ensayos dantescos’, Espasa, Collección austral, 1998 : ‘…un libro y en sus pàginas la ajada violeta, momento de una tarde sin duda inolvidado y ya olvidado’. (Las Cosas)
28-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-11-2021 |
Ecclesiasticus 1, 13. |
Een vriend zegde me ooit dat ik schreef in een taal die van de sterren is, zodat hij hoog te klimmen had om me te volgen.
Het is maar dat ik hem vandaag antwoorden wil dat hij opstijgen moet tot boven de atmosfeer, tot waar Plato het ons aanraadde om te ontdekken wat er is op vele plaatsen van de wereld waarin we leven[1].
Wat Plato uiteindelijk wellicht bedoelde was, dat we, om te weten wie we zijn en wat onze opdracht hier is, kijken moeten naar wat boven het zichtbare is, naar wat binnen de dingen is en het uiterlijke ervan vergeten. Hij bedoelde wellicht - en ik hoop het - dat het, het innerlijke van de dingen is dat we als vertrekpunt nemen moeten voor elke uitspraak die we willen doen.
Als ik dan schrijf, in een taal die van de sterren is, heeft Plato het juist gezien, en dan is mijn uitspraak van gisteren, dat het sterven deel is van het leven maar het leven geen deel van het sterven, hoe simpel ook, té simpel misschien, een uitspraak gezien vanop aarde. Maar als ik het bekijk van boven de sterren dan is ook het ‘leven’, deel van het sterven, maar dan gaat het over het ‘Eeuwig Leven, dat voortvloeit uit het aardse sterven. En het is zo dat ik het zie en het verklaren wil, het houden wil als een absolute zekerheid.
Absoluut, omwille van de diepste en verste ondergrond omdat het, als het op leven aankomt, we onvermijdelijk terechtkomen in de wereld van atomen en elektronen in een wereld van deeltjes waar niemand zicht op heeft, Richard Feynman wist dit maar al te goed[2].
Hoe kunnen we ooit een 100% precieze uitspraak doen over wat er is van het leven na de dood; hoe durven we ooit beweren als homo sapiens, zich baserend op het uiterlijke - Plato niet volgend dus - dat er niets is na de dood; hoe durven we, als we geen greintje zekerheid hebben over waar zich ons herinneren bevindt, onze gedachten zich vormen tot een smeltkroes van betekenissen?
Ik heb deze morgen - zijn het de gevoelens van peis van mijn zuster Betty die me benaderen van uit de sterren? - de dingen lief: de meesjes in de tuin, de luchten en het licht, de kilte en de regen. Ook Mahler en ‘Das Lied von der Erde’, en… ‘er stieg vom Pferd und fragte…’. Klanken en woorden die ik meeneem over mij in de kamer met de King James’ versie van de Bijbel in de hand, geopend om traag te lezen, elk woord smakend, in Ecclesiastes 1, 13:
‘And I gave my heart to seek and search out by wisdom, concerning all things; that are done under heaven: this sore travail hath god given to the sons of man to be exercised therewith.
‘A sore travail’, - een labeur dat ‘zeer’ doet - dat ons wordt opgedragen: te zoeken vanwaar we komen en waar we heen gaan later, maar vooral het zoeken zelf omdat het onze opdracht is, onze levensweg is, te zoeken, uit te kijken naar wat is ‘binnen’ de dingen om te vinden.
Te vinden wat je vond: dat de dood niet het einde is, dat de dood een nieuw beginnen is.
[1] Ik vond dit, in potlood genoteerd op een stukje dagbladpapier, gehaald uit ik weet niet waar: ‘man must rise above the earth – to the top of the atmosphere and beyond – for only thus will he fully understand the world in what he lives’(Plato).
[2] To find more what holds the nuclei (of atoms) together, many experiments were made in which protons with higher and higher energies were smashed into nuclei. It was expected that only neutrons and protons would come out. First there were pions, then lambdas, and sigmas and rhos, and they ran out of the alphabet. Then came particles with numbers (their masses), such as sigma 1190 and sigma 1386. It soon became clear that the numbers of particles was open-ended, and depended on the amount of energy used to break apart the nucleus. There are over four hundred such particles at present. We can’t accept four hundred particles; that’s too complicated. Richard Feynman: ‘QED, the strange theory of light and matter’, Penguin Books, 1990.
27-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-11-2021 |
Mijn zuster ging. |
De zuster ging van mij. Hoewel ik de eerste op de lijst is ze me voorgegaan. Haar wit verstoven lichaam latend in de lakens: is ze als een feniks opgestegen, naar de hoogste sferen, zij nu wachtend tot we haar vervoegen zullen als onze tijd gekomen is.
Haar vervoegen in de furie van het Licht, springlevend zoals het nimmer was voorheen met tentakels van het Alfa tot het Omega in elkaar verstrengeld om één te zijn met al wat was en al wat er nog komen zal.
Nu van vele zaken toevlucht en herinnering, gesprek en toeverlaat, ver-openbaring van wie we waren beklemtoond en geborgen in de warmte van ons hart.
Zo, begroet ik haar, beluister ik haar adem nu ze zo dicht gekomen is: haar elektronen geest om ons heen, elke morgen van voor de zon opkomt.
Ze was, we bezweren het, niet van stof, ze was een sprankel van het Eeuwig Leven.
Zoals wij allen maar een sprankel zijn, genoeg om vroeg of laat, hier misschien te keren.
Wat voeg ik er nog aan toe, nu de sprankel geest haar lichaam heeft verlaten en ze vertrokken is naar andere oorden waar het goed is te zijn. Misschien, een deel ervan nog hier verblijvend onder ons.
Wie zal het bevestigen of wie het ontkennen. We gissen wat na de dood het leven is om te weten welke betekenis we geven aan het sterven dat deel is van het leven, maar ook niets meer dan deel en ook niet omgekeerd.
Daarom, en om geen enkele andere reden, wat overblijft is van de geest, en is hier eeuwig. Het staat geënt op ons geloof, torenhoog als teken van victorie.
Dat niemand ons dit ontneme vóór we de ogen sluiten om heen te gaan, in stilte het enige dat nog van het lichaam is.
Hamlet wist het.
26-11-2021, 07:47 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-11-2021 |
Denk dat het poëzie is en niet meer dan dat |
Je bent een en al haiku. Alles zit vast in enkele woorden, van zeventien lettergrepen die je uitrekken gaat in een grote openheid, want je bent altijd een liefhebber van klank en betekenis van het woord geweest, en staat eens te meer voor jou op het podium, zodat je niets te vrezen hebt maar veel te verwachten. Maar, hoe het ogenblik zich openen zal is nog niet geweten.
Nog niet geweten hoe de nacht gesloten blijft, de maan verscholen, en wat je gisteren schreef, en al de dagen er voor, een grote massa die eens vergaan zal tot stof. Een gans leven in woorden aan elkaar geregen en vóór het licht er is, het gevoel ineens dat het al ‘largely wasted’ is geweest, een dofheid zelfs, nu een droefheid.
En hoe in het licht dan draalt, het nieuwe dat er schuilen blijft tot in de hagen, tot in de naakte bomen waar de kraaien zullen komen, later, zoals van elke dag de uren komen, en voor een wijl de woorden die je nemen zult.
Of dan, wat verder deze morgen, de slaap nog in de ogen, als je opstaat, de rug in pijn gebogen, gedoogde zinnen zich ophopen tot verhalen die even goed sprookjes kunnen zijn, of het ook ooit worden kunnen. Hopen open gespreide mogelijkheden voor elk van ons, langs wegen die ons voeren zullen naar oorden waar we niet thuis hoorden, maar als we er zijn, we niet meer keren zullen omdat het goed is overal te zijn geweest, zelfs als het niet hoefde er te zijn.
Of anders nog, hoe je dag begonnen is in stilte, aftastend waar je mee begaan zult zijn, Mahler of Shostakovich of Bach, of met wat of wie je ook ontmoeten kunt op je wandeling door het woud van je gedachten, van het kleine tot het grote gebeuren van elke dag: de vriend die je mailt of een dame van de VRT, totaal onverwacht, hoe weinig ook en hoe veel ook, het zal in een zekere mate beslissend zijn voor wat je nalaten zult, zodat er niets meer kan aan toegevoegd, alleen van af genomen.
We weten het. We hebben het herhaaldelijk geschreven, we hebben in onze laatste jaren niets anders meer gedaan dan schrijven en hernemen wat we schreven, maar we verbleven niet of zelden aan de oppervlakte van het woord, maar telkens - en te veel telkens misschien – tot ver erboven, zoals Plato het wou, zo dat het moeilijk te begrijpen was toen het er stond, en ik me afvragen ging of ik het wel was, die dat geschreven had.
Of hoe, in een leven, keer op keer, de nacht zich opent op de morgen, soms met vurige luchten in het oosten, en onder het schrijven, de tijd gestold, lijk de tijd van de vijver in het bos van je jeugd, gedekt met lis en eendenkroos, met wat kikkers erin, wat salamanders. Jij in een wereld van gedachten, een wereld die je niet meer verlaten zult, vandaag niet of morgen niet, omdat je weinig anders bent dan wat gedachten die je houden wilt van de morgen naar de avond toe, als alles zich weer gaat sluiten.
Het onzichtbaar gebeuren van elke dag dat je leven is, eens te meer nagetekend. Is het waard dat dit gelezen wordt als poëzie, gelezen als een uitgestrekte Haiku?
25-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-11-2021 |
Als een balsem. |
Het is maar dat je elke morgen geconfronteerd wordt met je hoofdopdracht, het schrijven van wat je te binnen valt. Er is geen keren aan dit fenomenale - dan toch voor jou - het is je morgengebed, je ogenblik van bezinning, je binnen treden in jezelf om woord te zijn.
Je denkt aan wat je gisteren schreef en hoe je eindigde. Het was niet het einde dat je wenste en ook, het gedicht te lang, een roman bijna, om goede poëzie te zijn. Maar je moet verder, vandaag heb je terug een andere keuze te maken: de weg te kiezen die je gaat inslaan, alsof het een tocht was naar een ander land, een andere stad, een ander boek, zelfs naar iets dat je vroeger schreef opdat je het nooit zou vergeten, en toch vergat dat je het al geschreven hebt.
Zoals Borges het wist: een halfvergaan viooltje bewaard voor wat onvergetelijk zou blijven, dat hij terugvond tussen de bladen van een boek, maar de reden waarom, hij dan toch vergeten was.
Of jij, wat je ook zou kunnen, teruggaan naar een gedicht dat je schreef over de Sybilla Sambetha van Memling van wie je denkt dat het Maria Moreel is die er op afgebeeld staat en dan vooral, dat ze verbergt in haar ogen en mond, in het tere van haar lippen, haar onuitgesproken liefde voor de maker, Hans Memling, die even onuitgesproken deze liefde deelt: een ongeschreven, niet beleefd liefdesgedicht. Hoewel elke dag voor jou een liefdesgedicht is, levend met je vrouw aan je zijde, terwijl jij bezig bent met het woord. Twee belangrijke elementen in je leven die je dagen zijn.
Ook omdat ik achter mij kan laten, wel niet volledig, wat van het onheil van mijn lichaam is, als ik schrijven ga, als ik vleugels krijg, deze van de arend, en kan gaan naar een bepaald dorp in de bergen, naar een bepaalde plaats op een bepaald pad, of, gezeten in de grote winden op de hoogste rots, de zee ver onder mij, zelfs dan denkend aan ‘les Vents’ van Saint-John Perse: ‘C’étaient de très grands vents sur toutes faces de ce monde’. Of hoe ik daar zat op een troon, met de wereld aan mijn voeten, in evenwicht met sterren en planeten, met wolk en wind, met land en zee, in evenwicht met de geest van Saint-John Perse
Je verlaat me nooit, herinnering die van verre komt, ik grijp je vast telkens je verschijnt, ik drijf je in het nauw, in woorden uitgespreid, lijk een vrouw die je bezitten kunt, openheid van tederheid en verlangen, vluchtig ook lijk kersenbloesems in de lente.
De zee, de bergen, het wijde heuvelende land van Vlaanderen, het vele, het meerdere en het kleinere samengebundeld in een boek dat je elke dag te lezen hebt, te begrijpen en te verklaren, opnieuw en opnieuw, om uiteindelijk uit te komen waar je uitkomen moet omdat je meer en meer gaat denken aan ons aller vriend die naderkomt met reuzenschreden en niet te stoppen is, niet te vermurwen is met woorden.
De zegen van de herinnering als een balsem.
PS.
De aangehaalde versregel komt uit de verzamelde werken van Saint-John Perse: ‘Oeuvre poétique II’, Gallimard, 1960.
24-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-11-2021 |
Antiek gedicht voor deze tijd. |
Een gedicht dat me blijft achtervolgen; dat op een groot moment in mijn leven, spontaan in enkele ogenblikken is ontstaan; erna, herhaaldelijk werd aangepast zoals ik meende dat het hoorde. Dit een nieuw pogen.
Het huis van een vriend.
Atomen levend in de stenen van het huis, particules die geest kunnen zijn, zodat we ons vragen stellen wat de componenten zijn waaruit het huis is opgestaan.
En met de gang van de seizoenen, bomen er omheen gegroeid en toegedekt, alsof geen huis er was, maar park.
Evenwel, wat is van elk heeft geen belang want beide zijn noodzakelijk in hun samenhorigheid.
Beleef met ons als je de drempel overschrijdt, het wonder van conceptie dat je wacht, je had het nooit gedacht hoe plaatsen kunnen leven hoe kleuren kunnen zijn.
Zo zegen ons begrijpen want dit is Hiroshige en dit is Hokusaï, want dit is Shiva en dit is precolumbiaans, en dit, van Hatsjepsoet, het zachtste blauw ooit te aanschouwen.
Het huis kan een tempel zijn, consolidatie van regels en maximes van Euclides en van anderen, bij oordeel en bij inspiratie her-ontsponnen en getemperd door de stand van winterzon, van Sirius en Orion.
Maar, weet je nog, die avond de late merel toen die opvloog uit de vijver, de biezen, en de waterlelies;
weet je nog die avond hoe die neder zeeg tussen de bomen tot op ons handen waar hij kleven bleef?
En wij pratend maar, gedachten zaaiend lijk mosterdzaden, luisterend tussendoor naar Chopins ‘Sonate funèbre’, zo stilaan de nacht gekomen.
In de haard, de vlammen die niet doofden: het huis, wat clusters van atomen, over ons gebogen een zeldzaam ogenblik:
wij, zwijgend voor een lange tijd die niet was.
23-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-11-2021 |
Een ogenblik knock out geslagen. |
We worden vandaag voortdurend bestookt van uit een totaal onverwachte hoek, en we staan machteloos. Het gevecht dat we voeren is een gevecht tegen de lucht die we inademen, de lucht waarin we ons verplaatsen en die we niet zien. De ontreddering is groot en groeit met de dag als we het cijfer zien van de dagelijkse besmettingen die er bijkomen.
Elk van ons tracht op zijn manier, elke besmetting te vermijden om normaal verder te kunnen, laat zich vaccineren om beschermd te zijn, anderen vinden het niet nodig, maar dit wijzigt niets of dan toch heel weinig aan de toestand. Het is nog niet de pest, we vallen nog niet lijk vliegen, maar het verpest in elk geval de samenleving en dan vooral de jeugd die in het volle leven staat en streng beperkt wordt in zijn handelingen.
We weten, min of meer, hoe het begonnen is, maar we weten niet hoe het ooit eindigen zal en, óf het ooit eindigen zal, zelfs de Kerk weet het niet - Allah even min - want ik hoor niet dat ons gevraagd wordt om te bidden opdat het verdwijnen zou.
Ik dacht eerst hier niets over te schrijven, dacht door te gaan op de weg die ik altijd bewandeld heb, maar ineens besefte ik de ernst van de zaak, zag ik de feiten aan, en stelde ik me vragen over de toekomst, de nabije en de verre. Het is alsof de poëzie van het leven, en dieper, de poëzie van het Zijn, ineens verdwenen is, wat dodelijk is voor de geest.
De vraag is dus hoe stellen we ons er tegen op, nu het normale, stilaan het abnormale wordende is en we terecht zijn gekomen in een vijandelijke wereld, in a killing world. We beseffen het nog niet ten volle, het dringt nog niet in al zijn aspecten en hevigheid tot ons door maar, als je er, wat verloren tijd is, diep over nadenkt, is het zeker geen lichtende toekomst die opduikt voor ons.
Ik heb tot gisteren geaarzeld om er iets over te schrijven, schijnbaar was het niet toereikend genoeg. Nu mijn woorden er staan, nu ik zie tot waar ik, erover schrijvend, gekomen ben, aarzel ik om deze te laten gaan; vraag ik me af wie me deze morgen bezeten heeft opdat ik deze woorden zou achter laten. Want, hoe moet ik verder nu, hoe kan ik terug naar de wereld waarin ik al die tijd heb verkeerd, als ik het gevoel heb, zoals ik schreef, dat de poëzie uit het leven is verdwenen.
Ben ik knock out geslagen? In een zekere zin wel, in een andere helemaal niet, ik wil niet dat mijn geschriften-landschap er door bezoedeld wordt, wil er zelfs geen mistlaag over. Ik blijf mijn eigen landschap bewandelen traag en doorzichtig, opgewekt waar het lente is of zomer, gematigd waar het herfst al is, misschien droefgeestig zelfs waar het winter is, maar optimistisch vooruitkijkend naar de dagen die me nog resten.
Ik hoop dat je me erin volgen zult.
22-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-11-2021 |
Waarom schrijven we? |
Ik hernam een knipsel uit Le Monde van jaren terug - in feite stond het geschreven dat ik het, ooit, eens terugvinden en gebruiken zou - de woorden zijn van Roger Grenier, (1919-2017), een schrijver die ik niet ken en zelfs niet zal lezen. Hij was 96 toen hij dit schreef, hij zal het me vergeven als deze woorden hier, op mijn bijna vierennegentigste overneem:
Pourquoi écrit-on? Pourquoi des milliers de Français noircissent-ils du papier à longueur d’année, sans la moindre garantie d’être publiés? Ecrire a tourné à l’habitude, pour ne pas dire à la manie. Une manie dans laquelle je m’enfonce chaque jour davantage, de sorte qu’à présent, je suis incapable de goûter aucune autre activité, aucune autre distraction.
Ik heb zo het gevoel, dat hoewel gericht ‘aux Français’, ze ook in het bijzonder, vandaag, tot mij zijn gericht; vooral dan de laatste zin erin, ‘onmachtig te genieten van om het even welke andere activiteit, om het even welke andere ontspanning’.
Ik ben een van die schrijvers, een, die dag en nacht begaan is met woorden. Die weinig of geen oog heeft voor wat er omgaat in de wereld over hem; die vertoeft in de warmte en de huiselijkheid van zijn cel, en er niet uitkomt, zelfs geen blik gunt aan zijn nabije omgeving.
Hoe noemt men zo iemand, een kluizenaar of hoe houdt iemand het zo uit, vooral in de tijden van nu, de tijden van Corona en mondmaskers en bovenal scholen die niet normaal kunnen functioneren, zonder op te zien naar wat er gebeurt omheen hem en erover te schrijven?
Het is maar dat de Coronawereld overstroomd wordt met berichten zo dat ik er geen meer hoef aan toe te voegen; dat ik in die zaken geen stelling nemen kan of nemen wil, omdat die wereld me overstijgt. Het is een wereld waarnaar ik me weliswaar richten moet en er mijn gang en handelingen op afstemmen, maar verder heb ik er geestelijk niets mee te maken, hij beroert de inhoud van mijn geschriften niet of amper.
Mijn werk als schrijver situeert zich in het domein van de geest, in de ruimte van de gedachtewereld waar het goed vertoeven is en waar Corona nog niet binnen gedrongen is en het ook niet gebeuren zal, liefst toch niet in deze van mij. Ik ga dus verder met me uit te drukken alsof Corona niet bestond. Ik zou het trouwens niet anders kunnen.
Maar hier ben ik nog niet ver genoeg, alsof ze geroepen werden komen de woorden en zeggen ze wat ik een fractie ervoor nog niet wist. Zo gaat het nu eenmaal, ze komen ongevraagd, ze dringen zich op, ze worden genomen, ze worden omhelsd en neergezet voor een tijd. Maar hoe het precies gebeurt? We zullen het wel nimmer weten, we zullen ons moeten beperken tot gissingen. Daarom, laat het zo en laat het zo blijven. Gissingen houden ons in leven.
Ik denk nu aan Jean-Emile Charon die, toen ik zijn ‘L’Esprit cet inconnu’ heb gelezen, mijn hoofd (even) heeft op hol gebracht. Hij verdedigde de stelling dat elk deeltje van ons, elk deeltje van de geest van ons, de totaliteit van onze geesteswereld bezat. Ik vond het aangenaam en verrassend om dat te lezen, ik denk er dikwijls aan, me afvragend wat hij er eigenlijk mee bedoelde.
Ik vraag het me nog altijd af.
21-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-11-2021 |
De les die te leren is. |
Een vriend, die ik enorm waardeer, schreef me ooit dat ik een ‘poeta faber’ ben, een dichter die voortdurend werkt en smeedt’, een zoeker naar het precieze woord in de precieze vorm.
Ezra Pound was voor T.S. Eliot, ‘il miglior fabbro[1]’ - vertaald als ‘de betere vakman’ door Paul Claes - nadat hij de helft had geschrapt in het manuscript van ‘The waste Land’. Mijn vriend heeft niets geschrapt, hij heeft gelaten wat er stond terwijl ik graag had gezien wat er verkeerd, te veel of te weinig stond, want een gedicht is nooit af, er kan altijd iets aan gewijzigd worden, of het dan betere poëzie is, is een andere zaak.
Zelden is mijn gedicht af, er is altijd hier of daar iets dat anders kan en anders mag. De perfectie is er nooit, en ik weet het, ik draag dit met mij mee, ook de leemte(s) erin. De vorm en de inhoud ervan volgen me enkele dagen, daarna valt het gedicht stil, verdwijnt het in de massa van het geschrevene.
Voorhouden dat alles wat uit mijn pen komt perfect is, is niet aan mij besteed, ik blijf gematigd in mijn beweringen dienaangaande. Het feit is dat ik nooit een leermeester heb gekend, dat er, buiten Stefan Hertmans, nooit iemand met zeggingskracht is geweest die een oordeel heeft geveld over mijn geschriften. Hertmans vond het ‘mooie reflexies’, maar zegde me ook ‘dat men steeds minder geneigd is reflexief proza uit te geven in deze hyper-commerciële tijden.‘
Ik had dit moeten weten, maar had het moeten weten wanneer ik begonnen ben. Ik vermoedde het wel maar ik kon enkel schrijven zoals ik schreef en over wat ik schreef en in de tijden van nu had ik geen schijn van kans met wat ik bracht.
Hertmans had een goede leermeester geweest, Nooteboom zeker. Ze zouden me gezegd hebben, man laat de wereld van de ‘New Physics’ aan de wetenschapper, hij is te wazig en te diep voor ons. De wereld die wij bewandelen is deze van elke dag, er is ruim voldoende om erin onderwerpen te vinden om over te schrijven.
Maar ik, eens gelanceerd in woorden, zou ik naar hen geluisterd hebben, me kennende?
Frans Minnaert (1929-2011) in zijn tijd, die zag hoe ik bezig was met het tekenen, raadde me aan enkele jaren les te volgen in zijn Academie in Anderlecht, maar ik vond dat me de tijd ontbrak om het te doen; eigenlijk was het een soort vrees, op mijn leeftijd te verschijnen voor een bende jongelingen die voor het eerst opgingen in het leven van de kunst.
Neen, ik ben heel mijn leven autodidact geweest, ik zou het gebleven zijn, ondanks alles, wellicht omdat ik niet anders kon, omdat het de enige manier was om mijn gevoelens en gedachten in vormen en lijnen uit te drukken, en later in woorden, waar ik nog altijd mee bezig ben, op mijn manier en over mijn onderwerpen.
Onder mijn vrienden ken ik er die op een identieke wijze vergroeid zijn met wat ze altijd hebben gedaan, even halsstarrig, en, nu we gekomen zijn waar de kunst nu staat, zoals ik, halsstarrig volhoudend, zich beklagend zoals ik, over het weinige succes dat ze kennen.
We vergeten één zaak, wat vroeger het mooie was is het nu niet meer. Er is nu een abstracte schoonheid, een zo weinig mogelijk zeggende, ene die zo weinig mogelijk tijd en inzet, en vakmanschap vergt. Deze eigenschappen zijn afgedaan.
Kunst kent geen ernst meer. En ernstig bezig zijn is geen kunst meer. Je bent ongelukkig als je dit niet aanvaarden kunt. Maar dan liever ongelukkig zijn dan het te aanvaarden.
[1] Fabbro, Italiaans voor smid
20-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-11-2021 |
Het schrijven een verslaving. |
Het schrijven is voor mij een verslaving. Is het lezen van wat ik schrijf ook een verslaving voor jullie? Ik zou me in elk geval heel slecht voelen indien ik een dag zou overslaan. Ik ben ooit vergeten mijn tekst in te loggen wat nog erger was. Er werd zelfs gevreesd dat ik er niet meer was.
Ik ben dus gebonden aan jullie, het is voor mij, niet zo zeer wat het in de aanvang was, een opdracht gegeven aan mezelf, neen het werd meer en meer een opdracht die jullie me hebben opgedragen. Het wordt dus geen spel meer maar ernst. De ernst die van het leven is.
Ik ben echter Nooteboom niet. De grote Nooteboom weet dat de uitgever staat te springen om het nieuw geschrevene uit te geven, zelfs het oude dat is blijven liggen komt van pas. Nooteboom[1] schrijft dus om uitgegeven te worden, ik schrijf voor een handvol lezers, dit is het enige verschil, de moeite en de inzet is dezelfde, het resultaat is verschillend en als het verschillend is ligt het aan mij, niet aan Nooteboom, niet aan de uitgever.
Het is maar dat ik geen verhalen zaai, ik zaai maar gedachten. Ik zit dus fout, volledig fout. Ik heb de grootste vrijheid nodig om te zeggen wat ik zeggen wil. Wat mijn verlies is, mijn dood punt, omdat gedachten maar het resultaat zijn, een beschrijving van een pelgrimstocht in het landschap van de geest, een zoektocht gedragen door de leuze van Hadewijch en Ruusbroec: ‘Alle dinghe sijn mi te inghe’. En het is te laat nu om deze weg te verlaten; Ik ben dus een gevangene van mijn eigen inventiviteit.
Je weet allen genoeg hoe zeer ik elke dag een struggle door moet om er te komen, ik zwijg er niet over, omdat het me bezighoudt of ik wat ik vandaag nog kan, ook morgen nog zal kunnen, mijn zekerheid is wankelbaar geworden, staat op een licht pitje. Ik heb meer dan vroeger de indruk dat ik in een cirkel aan het schrijven ben en dat ik telkens op hetzelfde terugkom, dat er niets meer te vertellen valt, niets meer dan wat ik al gezegd heb.
De vaststelling doen is één zaak, maar kom ik er nog uit of slaag ik erin met het gedicht dat volgt, van mijn cirkel een bol te maken, zodat ik ook een zenit en een nadir te bewandelen krijg?
Leven willen, meer dan ooit, ondanks de vele jaren, ondanks de haren wit - hoewel geen triomf, verre van – maar hier verblijvend van water en wind bevangen, dringen we de dingen binnen tot voorbij de grenzen van wat zichtbaar is.
Luisterend naar de stem van wie we zijn en wie we waren en van wie we hadden kunnen zijn.
Zoals deze morgen, openbarstend lijk klaroengeschal, het licht, dit ogenblik dat duren zal de tijd van ogenblikken aan elkaar geregen, openbloeiend, een spettering van zeeën erin opgenomen en luchten wijd, een opening die we betreden, een toegangsweg.
Het potlood houdend, onverminderd tekens leggend op folio’s vergeeld papier om meer te zijn dan ingetogenheid
een simpelheid die weelde is met woorden toegedekt.
[1] Begin december komt een nieuwe Nooteboom ‘De Grens over’ in de boekhandel.
19-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-11-2021 |
Aan de overkant. |
‘In zijn pathetisch grijpen naar iets absoluuts aan den overkant der tastbare verschijnselen (‘alle dinghe sin mi te inghe – ic ben so wid’) kon de gothische mensch onmogelijk blijven stilstaan bij een eens voor allemaal vastgelegde geloofsregel’.
Een zin die ik vond - in De Slegte, Gent - in het werk van Urbain Van de Voorde, over Jan van Ruusbroec[1]. Een voor mij belangrijke zin, een zin waarin ik me volledig herkende. Want ik ook schrijf graag en veel over wat er zijn kan/zijn moet ‘aan de overkant der tastbare verschijnselen’. Ruusbroec (1293-1381) zal wel een van de eersten geweest zijn, een prespinoza die zich, heel vroeg in de tijd, los heeft gerukt van het wereldbeeld van de Kerk en zijn eigen weg is gegaan door dieper te gaan kijken en dichter te komen tot hun beeld over de God van toen.
Mijn neiging, hen te volgen, uit te deinen tot voorbij de grenzen van het zichtbare, is dus helemaal niets nieuws, wel mijn neiging het Universum te zien als hebbende een soort van Ego, en zelfs vinden dat dit Ego er was, niet alleen van in den beginne maar, van vóór den beginne.
Voeg ik er aan toe, dat het misschien wel deze gedachte is geweest die de reden is geweest waarom ik het tekenen gelaten heb en waarom ik ben beginnen schrijven, zoals ik meende te moeten schrijven en hoofdzakelijk over wat. De reden ook waarom ik regelmatig terugkeer naar de idee van Ruusbroeck, omdat ik, schrijvend, telkenmale geconfronteerd werd met dat gevoel, ‘ic ben so wid’, van hem, zoals Urbain van de Voorde me leerde.
En nu als ik buiten ben, in het licht dat zwelt - het licht dat God is zegt Lorca - de wijde inspirerende luchten van dit land over mij, is er meer dan ooit het gevoel dat de oneindigheid zich opent op Iets dat niet of nimmer te noemen is. Het is slechts een kort ongrijpbaar ogenblik, een bevlieging, maar het moet ook een ogenblik zijn dat de ‘gothische barbaar’, zoals Van de Voorde Ruusbroec noemt, heeft gekend en gegrepen om het te voelen.
Door deze bevinding ben ik op het pad van de metafysica terecht gekomen, maar ik weet ook dat deze momenten, hoewel eerder uitzondering, broodnodig heb om dingen te schrijven die de alledaagsheid van het leven ver – te ver soms? - overstijgen.
Ikzelf heb trouwens weinig toe te voegen aan al het wereldgebeuren dat meer dan regelmatig, met alle mogelijke middelen wordt verkondigd en door gegeven. Ik voel me gelukkig niet te moeten herhalen waar anderen zo, druk mee bezig zijn.
Ik houd de vrijheid me uit te drukken als ‘Metafysischer’, het staat geschreven in mijn genen, verwacht niet dat ik me er zal aan onttrekken.
*
Als alles geschreven staat lees ik bij Google die ik raadpleegde dat Hadewijch, gezien als de voorloper van Ruusbroec . Zij ook schreef wat Ruusbroec moet hebben overgenomen:
Alse du best so gedaen. Dat di hoegedaen. Niemen en es. Alle dinge. Sijn mi te inge. Ic ben soe wijt. Om een ongescepen. Hebbic begrepen. In ewegen tijt.
Er was lange tijd, in deze wereld van ons, niets nieuw onder de zon, pas nu begint het nieuwe op te duiken. We kijken toe, we luisteren.
[1] Urbain van de Voorde: ‘Ruusbroec en de Geest der Mystiek’, 1934, De Sikkel, Antwerpen. ‘Van dit boek werden gedrukt 300 exemplaren ‘op getint velijn van Pannenkoek’, genummerd van 1 tot 300. Dit is nummer 144’. Het boek dat ik vond bij ‘De Slegte’, getekend door de schrijver en ‘van harte’ geschonken aan Albert Saverijs, was ongelezen gebleven want ongeopend.
18-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-11-2021 |
KLARA die een hulp is |
Anders, is er niet zoveel méér nog waarover je nog filosoferen kunt, en het is, dit ene, dat je zeggen wilt vandaag, want je hebt meer en meer het gevoel weg te schuiven in de tijd en stilaan te verdwijnen, eens je woorden nutteloos geworden, eens je je toevlucht neemt tot wat ongerijmd uitgepuurd vertelsel waar geen man wijs uit wordt. Maar je laat het, omdat het van vroeger is toen de tijd niet zoveel betekenis had , toen je het geluk kende, ver weg te zijn, in een klein oud dorp in de bergen bij vrienden die met jou de simpelheid van het leven deelden als je samen waart met hen, ergens op grote hoogte in een berghut, en je kende er enkele, onderweg op een pad er naartoe, of vertrekkende van daar uit naar een of andere top die je beklommen hebt, die je niet noemen wilt omdat er zo vele zijn geweest, over de maanden augustus gespreid.
Dit was voor jou het grote leven, waarbij je alles vergat, als je met een touw verbonden aan Robert Panchard, de gids en Gustave Cotter, je gezel, hoger klom - ze zijn er nog zonder er te zijn, ze zitten in je bloed - tegen de bergwand aan, uren lang opschuivend, roepend naar elkaar in de ijle lucht, tot je de top bereikte, uitgeput, maar, als een gelukzalige gedaan te hebben waar je je leven lang zult blijven aan denken, tot je, neergelegd in de aarde, zoals Henry Purcell het wist, het aanvoelde, het componeerde: ‘When I am laid down in earth’.
Je kreeg het te beluisteren, een paar minuten geleden en de melodie hangt nog in je hoofd of omheen je hoofd terwijl je verder schreef dat je aan het klimmen waart tegen de rotswand gekluisterd, en je dacht tezelfdertijd aan het moment dat je zult verdwijnen, neergelegd in de aarde of opgegaan in de vlammen, dat armtierig geworden lichaam van jou, dat je nog houdt voor een tijd en dat je nog volop schrijven laat wat je vertellen kunt.
Maar het ‘when I am laid down in earth’, heeft je te pakken nu. Je bent afgedwaald op weg naar waar je niet zijn wilt, op de weg die altijd evenwijdig blijft lopen naast de gewone weg die je nemen wilt en plots opduikt.
Ook toen je je gedicht van gisteren herlas en enkele woorden ervan wijzigde, want gisteren wist je al toen je het inlogde, dat het niet perfect was, dat niets - of dan toch nu en dan iets - van wat je schrijft perfect is, al zoekt je telkens de perfectie te bereiken, maar die is er nooit zoals je het willen zou.
Je weet soms heel veel als je begint, maar je bekomt minder en minder, zo waarom zou men zoeken je verder te lezen als je het waardevolle dat er is, niet waardevol brengen kunt?
Je schrijft maar zo lang je geest niet beneveld wordt door de toestand van het lichaam, wat nog niet het geval is, al gaat het die richting uit.
Ja, het is zo, als je het vraagt. ‘When I am laid down in earth’, is er nog, licht beneveld nu.
17-11-2021, 06:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-11-2021 |
Souvenir du Valais |
Un jour nous n’avons plus mesuré le temps.
Souviens-toi : nous n’étions pas tant, un peu d’air, un peu d’esprit, mais la vie nous traversant, la grande vie, un torrent d’énergie: traversant en filigrane, les montagnes et les forêts, les cabanes et les sommets, traversant tout l’Univers dans sa totale totalité.
Car l’éternité était de ces moments-là et toutes les choses autour de nous, silencieuses, lourdes de promesses.
Souviens-toi : nous tenions haut le vin que tu avais si religieusement versé : arôme et bonheur se mélangeant, en paroles sages.
La lumière comme de la poudre sur nos visages, le jour où nous étions sans âge.
…
En terug hier zijnde:
in de nacht is er de herinnering die je houden wilt, is er het woord dat je schrijven wilt, is er de vriend die je groeten wilt.
In de morgen is er de stilte in het licht, verwondering,
jij, te zijn waar je bent en hoe je bent, zij het niet met laurier gekroond dan toch de graanhalm die je woord als wikke omwikkelt: aren in bloei, met stuifmeel beladen, de tijdloosheid benaderend alom.
Wij, zonder ouderdom.
16-11-2021, 07:23 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-11-2021 |
De Vijgenboom |
Je zegt maar wat, en omdat het zo mooi klinkt, omdat het zo rijk is van inhoud herhaal je het, al was het maar om jezelf te overtuigen van het mooie en het correcte ervan en je elke twijfel erover, wegnemen wilt. En je laat het erbij, het staat vermeld en je mag verder alsof er nog iets anders zou kunnen vermeld worden, iets dat er nog aan toegevoegd kan.
Het gaat hem over je laatste zin van gisteren: ‘onsterfelijkheid is mijn deel’. En het is je overtuiging, het is met deze gedachte dat je vertrekken wilt, je hoopt het, je hoopt zelfs dat het met de glimlach zal zijn; al zijn we nog niet zo ver, je streeft ernaar, alles in jou wil erop gericht zijn het te verwachten, het te omhelzen. Het is een ingesteldheid, eens deze naakt voor je uit staat afgebeeld, kan je die zo maar niet verlaten om met iets anders te beginnen, want eens je dat veld betreden hebt geraakte je er niet meer vanaf, ga je graven, steeds dieper en dieper tot in het oneindig diepe, waarvoor je geen woorden meer vinden kunt.
Dit is wat me nu overkomt. De zin die ik terughaalde is het middelpunt van een kolk, al het andere kolkt er in weg, de zuigkracht ervan is zo groot dat alle andere gedachten erin verdwijnen, of hun nietigheid tonen. Steven Hawking zou dit ‘a black hole’ noemen, en het is het ook, eens je zover gekomen bent, is wat je nog wenst te schrijven overbodig, je hebt de grens van het landschap van de geest bereikt.
Rest je, als je volledig wilt zijn, het landschap van wat je denkt de werkelijkheid te zijn, van het leven te zijn, en het dichtsbije is de vijgenboom die in een paar dagen tijd zijn bladeren heeft verloren, zijn takken nu ‘boordevol’ groene vruchten die de tijd niet kregen om, in dit vreemde klimaat voor een vijgenboom, te rijpen. Het is een troosteloos iets, teloorgaan op weg naar de voltooiing, zo iets als die geschriften van mij, even onvoltooid de winter zullen ingaan, en later het lentegevoel niet meer zullen kennen.
Er zal zelfs geen poging meer ondernomen worden, wat de vijgenboom wel zal doen, de sappen zullen stijgen, de knoppen zullen openbarsten met een kleine knal die we niet zullen horen en het blad zal zich vormen, samen met de vruchten. Hoe dit gebeuren zal, welke krachten, komende uit de Kosmos, hierop inwerken zullen, weten we niet maar we vertrouwen erop, Een groot vertrouwen, een oneindig vertrouwen zelfs dat we hebben in wat van de Natuur is. En, als het beschaamd wordt dan ligt de schuld bij ons, bij de mens, die het waagt in deze contreien een boom te planten die hier niet thuis hoort. Mijn geschriften die van de geest zijn evenmin.
Toch volhard ik, hoop ik dat op een dag de temperatuur zal omslaan en de vijgen rijpen zullen, of ze dan nog de smaak van vijgen kennen zullen weet ik niet. Weet ook niet wat er gebeuren zal met de vruchten van mijn geest.
Ik, mijn povere ik, kan alleen maar hopen dat mijn vruchten niet terecht komen in het ‘barre land’.
15-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-11-2021 |
Nieuw aanknopingspunt. |
Wat ik gisteren geschreven heb was niet wat ik op het oog had, maar, ik ben op een bepaald ogenblik afgedwaald en - ik noem dit ongelukkig - terechtgekomen bij Ilja Leonard Pfeiffer en zijn ‘gebraden’ hanen aan het spit geregen, waar ik echter niets te vinden had omdat ik de man eens bezig heb gehoord over de Vlaamse poëzie, alsof die van hem de Nobelprijs waard zou zijn.
Ik weet dat de hoogtepunten in de literatuur heel schaars zijn en al tracht ik zo hoog mogelijk te scoren, het maximum eruit halen lukt me zelden.
Een feit is echter dat ik van 1978 begonnen ben een dagboek bij te houden en dat ik het eigenlijk tot vandaag vol gehouden heb, in die zin dat ik in 2010 overgeschakeld ben van dagboek naar blog.
Ik ondervind nu, dat, als ik terug ga naar de tijd van de vorige eeuw, ik weinig zaken vind die zouden passen in wat ik vandaag vertel, en ook, mijn geschrift van toen leent zich absoluut niet tot lectuur, het is te tijdrovend voor het weinige dat er staat. En daarenboven het is weinig inspirerend.
Ik vermeld het maar, misschien ook heb ik het al eens gezegd, maar het is belangrijk voor mij eens van tijd tot tijd terug te gaan op de weg die ik heb afgelegd op mijn schrijvers-(!)-loopbaan. Er is geen fierheid mee gemoeid, integendeel, het is een grote faling geweest en hoe verder ik ga hoe groter de faling, want ik ben er niet in geslaagd ook maar iets gepubliceerd te krijgen en dat ligt me zwaar op de maag niet dat ik niet geprobeerd heb een uitgever te vinden maar zonder enig succes.
Ik mikte hoog. Ik herinner me de dag dat ik rondliep in de Alhambra in Granada, en dat een vriend, een gebuur, me belde - ik had hem gevraagd mijn brievenbus te ledigen - en dat hij me meldde dat er een schrijven was van De Bezige Bij, aan wie ik mijn manuscript had gezonden. Ik liet hem de brief openen om te horen dat het manuscript hen niet paste.
Jaren later, ligt het er nog en vind ik het nog niet af genoeg. De moed ontbreekt me, al herlees ik het nog steeds met mondjesmaat, maar ik ben het zo dikwijls al begonnen dat ik er niets nieuws meer in vind. Trouwens het is niet op mijn leeftijd dat je debuteert, welke toekomst heb je dan nog als schrijver?
En toch blijft de idee om een uitgever te vinden, hangen, vergezelt ze me, is ze een trouwe gezel van mij, maar ook, uiteindelijk, een vervelende, een onvoldane, een sleur idee.
Tot daar ben ik gekomen, wat volgt is het doven van de rozen die er niet staan in de tuin, maar wel in mijn dromen, wat erger is om dragen.
Ik ben gekomen aan mijn laatste gezangen, hoe maak ik er vreugdegezangen van opdat ik nog gevolgd zou worden, met ijver er naar uitgekeken nog?
Het feit is ook dat ik mijn aanknopingspunten van vroeger ben kwijt geraakt, dat ik er nieuwe, meer ontvankelijke naar ik dacht, heb moeten zoeken en meen gevonden te hebben, zich situerend omheen het centrale punt dat de dood niet het einde kan zijn, niet het einde is, maar een herbeginnen.
Dit staat nu ingeschreven in mijn geest: onsterfelijkheid is mijn deel.
14-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-11-2021 |
Zijnde van voor de tijd van de huidige tijd. |
Grensoverschrijdend gedrag: dagelijks, al een hele tijd, van vroeg in de morgen horen we erover, echter helemaal niets over grensoverschrijdend gelach van de actoren op TV, of grensoverschrijdende baarden van slordigheid of kleding of grensoverschrijdende misbaksels van programma’s. Alles kan de dag van vandaag, ook de grensoverschrijdende woorden die gebruikt worden.
We staan er machteloos tegenover, zo ik noteer het maar, het is eigenlijk mijn ding niet, helemaal niet als ik maar op CANVAS, met volle teugen kan genieten van de documentaire over het dirigeren van Bernard Haitink en zijn voorliefde voor Mahler én, de Zevende Symfonie van Anton Bruckner. Dit compenseert heel wat.
En dan, toevallig op een ander programma op TV 4 ‘Stukken van Mensen’, waar gevestigde kunstkenners geconfronteerd worden met kunstwerken van een dame, en niemand zich uitspreken durft omdat haar naam niet gevestigd was zoals deze van een Fabre of een Panamarenko, of een Tuymans, hoewel het werk me even kunstig toescheen als al het andere dat te berde komt in dit programma. Aldus, ‘What ’s in a name?
Ik herinner me dat ik ooit, uit een bundel van Ilja Leonard Pfeiffer[1] volgende regels te lezen kreeg:
Gebraden hanen reeg je aan het spit alsof het daarmee iets wilde beweren je greep met harde hand naar schorseneren en raapte stengels met ontbloot gebit.
Ik kan wel ‘gissen’ wat hiermede wordt bedoeld; maar hoe goed het allemaal rijmt en in sonnetvorm dan nog wel – de dichtbundel mag dan nog als geschenk zijn bedoeld – maar ik zoek het poëtische in rijmwoorden gaande van ‘spit tot gebit’, van ‘beweren tot schorseneren’. Ik sta er lang bij stil. Ik kijk om me heen maar ik ben zeker, hij lacht me uit om wat ik ooit schreef:
Schrijf maar wat gedichten opdat je niet te vlug zou sterven als je dood zult gaan.
Als je maar naam hebt in de media, kun je je alles permitteren. We leren er mee leven. Vaste maatstaven in de literatuur – evenmin als in elke andere kunstvorm - zijn er niet, eerder is het de naam van de schrijver/de maker die bepalend zal zijn, want eens de naam verworven is, beantwoordt wat ook, tot een woord of een ‘gegriffel’ op een stuk papier toe, aan de maatstaven van de huidige kunstwereld, het wordt verkocht, en hoog in prijs, tot beschamends toe.
Maar, en hier wringt het schoentje in de wereld van de kunst is het oordeel van het ‘bekoren’, niet aan mij gelegen, ben ik er niet de oorzaak van dat die poëzie me niet ligt en is de plaats waar ik mijn woorden zoek wel de juiste plaats?
Het gedicht dat ik gisteren bracht is van een totaal andere soort dan de gedichten die nu, sedert jaren in zijn. Ik heb die stroming niet gevolgd, ik ben blijven hangen waar ik ben opgestaan, decades terug, met het gevolg dat ik het fenomenologische in een gedicht heb blijven offeren, onder invloed van T.S. Eliot vooral, aan het filosofisch elitaire. Van iemand die schrijft wordt verwacht dat hij evolueert. Ik, ik heb dit niet gedaan. Ik ben van vóór de tijd van de huidige tijd, en wellicht zal ik het blijven.
[1] Ilja Leonard Pfeiffer: ‘Giro giro tondo’. De titel is ontleend aan een Italiaans kinderliedje.
13-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-11-2021 |
Als impromptu geschreven. |
Het zijn gebeurtenissen met kleine of grote gevolgen - ‘for the morning is allways unknown’ - die ik hier opteken, komende van ik weet niet waar, maar opduikend omdat er een stem is in mij die er om roept en waar naar geluisterd wordt.
Hoe dit leven hier gestructureerd is, is me een raadsel, alles schijnt zo eenvoudig dat ik niet zie hoe alles inspeelt op alles opdat het als eenvoudig zou overkomen, maar dat is het niet. Het raadsel blijft hoe gedachten zich vormen en hoe het kan dat deze uitgeschreven worden voor het nageslacht.
Schrijvend ben je, hoop en al, de woorden die komen uit de velden en de bomen, uit het levend landschap dat je heeft toegesproken: een geschrift de ontdekking zijnde van een oase in een woestijn, een oase van woorden en gedachten, in een kleine gevatte knoop gelegd, je aangereikt door grote winden, over grote zeeën en over wijde velden. Een geschrift, dat eens neer geschreven als een ontmoeting met een jonge vrouw staande tussen de grassen op een bloemenweide, voorheen nog niet bestond.
Het is je wil, telkens trachten te bereiken wat je nog nimmer hebt bereikt, een verhandeling van woorden die je naar je hand wilt zetten. Woorden grillig als meesjes, ondersteboven in de takken die je tellen wilt maar ongeduldig als ze zijn zich vermenigvuldigen keer op keer.
Woorden zijn even ontelbaar als ongrijpbaar. Ze bespringen je, ze grijpen je, ze omhelzen en verwensen je, ze bezitten je en je moet ze nemen zoals ze komen, een wet die onverbiddelijk is.
Maar je weet het, je herhaalt je voortdurend waar T.S. Eliot je op wees: ‘the only wisdom we can hope to acquire is humility.
Je dacht eraan - je denkt er altijd aan - toen je dit gedicht trachtte te componeren als het impromptu van een gebed:
Heel wat heb ik ooit geschreven waarvan ik zeggen kan: o, Heer, wat hebt u me nu in woorden toevertrouwd opdat bewaard het kon voor ’t nageslacht.
U, Heer, die ik niet anders ken dan met het woord daar alles zo oneindig is, onuitgesproken niet te noemen is.
Om dat deeltje geest van u dat ik gebruiken mocht, zelfs al is de tijd zo vlug gegaan: in deze morgen, in mijn uur van nederigheid, mijn dank u toegesproken,
alvorens alles af te sluiten hier.
12-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-11-2021 |
Elf november |
Is wat ik schrijf de perfectie op gebied van stijl, spraakkunst, Nederlands? Neen, ik span we hiervoor niet voldoende in. Ik kijk meer naar ‘wat’ ik schrijf dat voor mij belangrijker is dan ‘hoe’ ik het schrijf.
Zo keer ik vandaag terug naar de elfde dag van de elfde maand van 1918. De zon die ik vanmorgen, heel traag, alsof ze bleef aarzelen, als een gouden glorie verschijnen zag in het oosten, boven de bladerloze bomen, was dit ook de zon van elf november van toen, minder glorierijk wellicht, roder als bloed wellicht, maar even krachtig, en nog krachtiger, bij het klaroengeschal, het elfde uur van die dag, zelfs al regende het misschien, of stormde het over de loopgraven, over de omgewoelde aarde, over de brokken van huizen en kerken over de naakte stammen van stukgeschoten bomen?
Het was inderdaad diezelfde zon maar anders in gekleurd op de gezichten van zij die er waren, na het klaroengeschal trillend op hun benen in hunker. We kunnen het ons niet inbeelden, we kunnen slechts heel vaag vermoeden hoe de zon toen scheen binnen in hun hart, binnen in hun geest en hoe het klaroengeschal klonk in hun oren. We kunnen erover nadenken, erover schrijven, er een film over maken, maar hoe het licht was op dat elfde uur van die dag, zullen we ons nooit indenken kunnen, want het was het uur van het einde van de nachtmerrie, het herbeginnen van het leven.
We weten er niets meer over, amper nog wat Erich Maria Remarque erover schreef , én over het leven in de loopgraven én over de gevechten én over wat er gebeurde precies enkele ogenblikken vóór elf uur die dag.
Maar de naweeën waren ontzaglijk, drongen, meer dan honderd jaar later, tot ons door. Getuige dit gedicht van een vriend, Rik Van Damme:
Het regent over Passendale, Steenstraete, Vladslo , Verdun; onder de aarde roest een geweer een bajonet, een stilgevallen horloge, met binnenin het vergeeld portret van hen die bleven, om te wenen, te zoeken naar de vele namen -samen- op één steen gezet.
Het regent nog altijd over Passendale en het vele water wist tevergeefs de tranen, de leegte, het verdriet, de doffe ellende, die eeuwige schande
voor wat hier is geschied.
We dragen het mee met ons als schaamte ook dat zo iets gebeuren kon en gebeuren blijft in een of ander land van deze wereld.
We gedenken en blijven gedenken zij wiens naam als gesneuveld op het veld van eer, geboekstaafd staat. Je ontmoet hun naam in elk dorp van dit land en zeker in elk dorp van Groot-Britannië, tot zelfs op een gedenksteen op het verre eiland Iona, the holy isle of Scotland, met amper destijds enkele huizen.
Ik denk ook en vooral aan de vele plaatsen in en omheen Ieper - waar ik enkele jaren verbleef - de vele kerkhoven die er zijn, de vele levens die er werden geslachtofferd en er verzameld liggen in een park, als een bos van tekens met de resten van een lichaam eronder en een naam met de vermelding van de dag dat ze opengereten werden als slachtvee. En ook deze van de meer dan vijftig duizend, waarvan niets werd teruggevonden, alleen hun naam nog, gebeiteld in de Menenpoort in Ieper.
We gedenken hen en ook zij die keerden. Een krans met bloemen is ons teken.
11-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-11-2021 |
Gotieker zijnde |
Het kan niet, dat ik, na meer dan tien jaar blogs, niet een keer op een zelfde wijze ben gestart; zelfs misschien, ooit met deze zin. Want alle beginnen heeft een oorzaak, echter van één ervan hebben we het gissen en blijft het een gissen. Hoe we ons ook inspannen, wat we ook er mogen over schrijven, lezen of denken, absolute zekerheid is er niet, zelfs niet als we aanvaarden zouden dat in den beginnen het Woord was, dan nog moeten we weten wat of wie dit Woord wel was.
In feite situeert zich alles in het landschap van de geest, in ons en buiten ons, het landschap dat we voortdurend betreden en waar we nooit genoeg zullen van krijgen omdat het niet alleen de oneindigheid is, maar ook de eeuwigheid, twee begrippen die elkaar overlappen en amper, zegge in een kleine mate, toegankelijk zijn voor ons.
Toch betekent het de ruimte van de vrijheid, de ruimte van de gelukzaligheid voor de denkende mens die, in zijn momenten, de noodzaak kent te ontsnappen aan het dagelijkse, de kleine dingen van het leven. Wel wetende evenwel dat hij hiermede afstand doet van de rust die uitgaat van deze kleine dingen en het avontuur tegemoet gaat dat het risico van het verdwalen in zich draagt - niet dit van Dante, het liep al verkeerd in het donkere woud - maar het risico terecht te komen in een oceaan van geest waar niet een punt als houvast aanwezig is.
Dit is dan de evolutie die ik met de jaren heb doorgemaakt, mijn sociaal weefsel is afgebrokkeld als het dragend element in mijn leven, en dan zeker in de ogenblikken dat ik neerzit om te schrijven, onderga ik, willens nillens, een metamorfose, niet deze van Kafka, niet in mijn uiterlijke vorm, maar innerlijk stap ik van de wereld van de dingen, in de wereld van het leven in de dingen, de wereld van de geest. Ik voel me ingeschakeld in het kosmisch gebeuren, ik neem eraan deel, zoals zij die Stonehenge gebouwd hebben eraan deelnamen, zoals de eerste kathedraalbouwers eraan deelnamen. Ik wil me aanbieden als een Gotieker, een bouwer.
Vele eeuwen voor ons wist Ibn’Arabi dat de mens het doel was, de reden, het waarom van het Universum. Wat betekent dat zonder de denkende, de van een levend geheugen voorziene mens, het gebeuren dat het Universum is, een gebeuren zou zijn zonder meer, zonder inhoud, zonder merg in de beenderen. Het is de zoekende mens die er betekenis aan geeft en van het Universum een gebeuren maakt.
Hoe dikwijls heb ik dit al niet herhaald - wellicht tot vervelens toe - maar wat ik herhaal is van het wordende dat volgens mij, nooit ophouden zal, dit van het zichtbare Universum, als dit van het onzichtbare ervan dat is van het wordende in de mens. Onze kennis van het Universum neemt toe, zo wel naar buiten als naar binnen waar het zich situeert in de diepte, in het spirituele.
Het doel van de mens, of de reden van zijn bestaan – maar ik moet dit ook moet al gezegd hebben - is het mysterieuze van dit gebeuren te ontcijferen en te zoeken naar de ware betekenis ervan.
Fysisch is hij een schakel zoals alle leven in plant en dier een schakel is maar hij is ook een werktuig, een maker en loopt aldus verder uit op de evolutielijn van het kosmische – of Damian Hirst deze lijn volgt met de schedel van ‘Adam’ te bekleden met diamanten is een andere zaak – maar al wat ik doe op het vlak van mijn schrijven is het uitoefenen van de functie die ik heb als mens: evolueren in de richting waarin het Universum evolueert, zijnde in de richting van een steeds dieper bewustzijn van onze verbondenheid die zich kenmerkt door een dieper binnendringen in, het ‘In-Universum’, in ‘le dedans de l’Univers’.
‘Conoscete a ti mismo’, zegt de Spanjaard. Ken u zelf en weet dat het Universum er is opdat jij er zou kunnen zijn en, dat het kosmisch gebeuren er is omwille van jou en jij als mens, omcirkeld door dit gebeuren en deelachtig aan dit gebeuren.
Wat ik ben of wie ik ben, veel verschil maakt het niet, ik ben deelachtig aan wat wordt, ik ben van het Wordende.
10-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-11-2021 |
Verhaal als sprookje. |
Hij aarzelde die morgen. Hij voelde zich niet zoals hij gewoon was zich te voelen. De dingen binnen in hem - zoals hij dacht dat het binnen in hem gebeurde, maar het kon ook anders - bleven wazig, bleven onvoltooid, ongrijpbaar. Hij meende een stem te horen die van verre kwam en aandrong opdat hij het rustig aan zou doen: een doorzichtig doek gelegd over hem. Maar hij dacht aan de afspraak die hij elke morgen had met de duiven onder de bomen aan het meer en hij had zich, zelfs gewassen en geschoren, wat bij velen in onbruik was geraakt, en zich aangekleed en was gegaan waar hij elke morgen ging, gehuld in zijn mantel, de zakken ervan gevuld met graankorrels.
De vroege wandelaars, de joggers die hij, morgen na morgen ontmoette, wisten dit niet, wisten heel weinig over hem, wisten enkel dat hij een oud man was met een vreemde hoed en gekleed in een lange donkere mantel, met een regenscherm of een wandelstok. Met sommigen had hij reeds gesproken, met anderen niet. Maar de duiven kenden hem op een andere wijze des te beter, en zaten te wachten op het grasveld of in de lage takken van de bomen, ongeduldig kirrend en, als ze hem zagen, opspringend met opgeblazen halzen.
Hij voelde zich op een plaats waar hij niet hoorde te zijn, zelfs met zijn hand in de rechterzak, zijn vingers tussen de granen, kleine zijig-zachte korrels die hij tellen kon als hij ze tussen zijn vingers liet glijden. En, zoals hij de granen kende, kende hij de duiven en kende hij de bomen en hij sprak met zijn ogen tot de bomen, tot het wonder dat hun stammen waren, breed in de worteling, een kant met mossen begroeid alsof het woorden waren oneffenheden die hij te ontcijferen had.
Zoals de magiër van Jorge Luis Borges[1], gevangen gezet door de Spanjaarden, in een donkere kerker in de aarde, met naast hem een jaguar, waarvan hij gescheiden was door een glazen wand. Een verhaal dat zich afspeelde ergens in Peru of in Mexico, en de magiër, hoewel er maar een maal per dag, in zijn kerker onder de grond licht binnen viel, hij er toch in slaagde, de boodschap van zijn God te lezen in de pels van de jaguar. Hij zich aldus todopoderoso voelde, maar dan toch die almacht niet zou gebruiken om zich te bevrijden.
Zo ook wou hij de boodschap van de boom kunnen lezen in de schors waar hij stond, met de duiven ongeduldig omheen hem. Toen ze hem zagen met zijn hand in de zak van de mantel, wisten ze, lieten ze zich vallen, hun gefladder als trommelgeroffel. Hij wachtte nog even, en haalde toen een handvol granen uit zijn zak die hij uitstrooide met een zalige zwaai van de hand, die hij kende van zijn vader als die zaaiend over de akker liep, met vaste tred, breed zwaaiend in een sacraal gebaar dat hij hield van de geslachten voor hem. Hij hoorde de korrels vallen die hij zaaide, woorden prevelend, woorden om op te tekenen met erin, de geur van aarde en water, de geur van de schors van bomen.
Hoe de duiven opsprongen, kirrend, gelukkig en wild tussen zijn voeten, opvlogen tot onder zijn mantel en hij gooide maar zaden, hij voelde ze als glinsterkorrels in zijn hand, glad en warm, alsof ze zijn levende woorden waren.
Hij bleef zinnen schrijven in zijn hoofd, verwarde zinnen, terwijl hij de laatste granen boven haalde, woorden die hij zocht, maar het waren geen woorden, het waren maar letters. Het was alsof hij met het uitstrooien van de granen, de letters van zijn woorden uitstrooide waar zijn voeten waren en waar ze liggen bleven voor een ogenblik om opgepikt te worden. Witte woorden voor witte duiven op de witte grond en toen hoe alles bewegen ging in een trage kolk waarin hij werd opgenomen.
Welke morgen was het, welke dag in welk jaar? Hoe was het dat de mensen tussen de duiven; dat de duiven tussen de mensen, dat de korrels, dat de letters van zijn woorden wit waren, als van kille sneeuw gemaakt?
Moe als hij was, even tegen de boom geleund, zijn witte hand op de witte schors. Hij voelde hoe zijn hand in de schors binnendrong, tot diep in de vochtige massa van de stam, hij voelde hoe de boom zijn hand hield om het nimmer meer los te laten. Hij zag nog hoe witte boten naar hem toe gleden, hun witte zeilen bol gespannen in de witte wind.
In het gekir en gefladder van de duiven, mensen die hem aankeken, die naar hem toeliepen, toen hij er al niet meer was. Hij ontwaakte in een witte kamer, de vrouw die hem liefhad was over hem gebogen.
Het is maar een kort verhaal, een soort sprookje over een man gehuld in een lange donkere mantel die ik had kunnen zijn, ware het niet dat de bomen aan het meer van Genève slechts eenmaal een rol hebben gespeeld in mijn leven, in een verhaal dat verband hield met een gedicht van Odysseus Elitys, en dat hij ooit nog eens vertellen zal indien hij er behoefte zou aan voelen.
[1] Jorge Louis Borges: ‘La escritura del dios’, Uit ‘El Aleph’: Alianza Editorial 2001
09-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-11-2021 |
De ondertoon. |
De tijd is een slokop, het tempo van de dagen is bijwijlen ontstellend als je het waagt even achteruit te blikken en te zien de afstand die je hebt afgelegd in zo weinig tijd. Vooral dan als je de indruk krijgt - hij hangt over jou - dat je bijna aangekomen bent waar je nog niet wenst heen te gaan.
Bijna is het je dagelijks onderwerp geworden, of is het dan toch iets dat bij jou tussen de lijnen kruipt. Je wenst het wel niet maar het staat er voor je het beseft en je laat het maar.
Daar zo even, op KLARA, was er César Franck, zijn ‘Sonate in A voor viool en piano’. Er was ook, onvermijdelijk bij mij, de gedachte aan Hubert Van Melkebeek, die me voorafging en misschien nu op mij wacht aan de poort.
Het was in het oude klooster in Deux-Acren, dat we samen een recital bijwoonden. De muren bekleed met gedichten, de tuin, bezaaid met afgevallen bladeren. Ik weet nog hoe puur het licht op de middag, het licht van de glorierijke herfst, een van de laatste herfsten van Hubert. Hoe vlug hij gegaan is daarna. Nu, na al die tijd zit hij nog steeds verweven in die sonate van César Franck die me overvalt, zoals ze ons overviel in de kapel van het klooster, een sonate die aanvangt in pianoroerselen waaruit dan plots, de viool opstijgt, een grandioos gezang van enkele noten, die hernomen worden, onderlijnd door de piano, en zich uiten in arabesken en voluten, in heldere uitgesponnen klanken, zich telkens herhalend, wentelend als in een park vol rozen en struiken sternanijs, waar je stil ontroerd kijkt naar het vallen van de bladeren, zigzaggend over het grasperk.
Ik schreef er voorzeker een blog over want het kan niet dat die middag me niet heeft beroerd. De dood was veraf toen, ook bij mij, mijn gang was nog stevig, maar, als ik nu de lijn volg van de muziek, een lijn die zich mengt met de herinnering aan toen, was hij al aanwezig in de ondertoon. Al wist ik het toen nog niet, maar ik voel het nu aan als ik terugga naar die momenten: de oude muren, de wankele stoelen, het licht gefilterd in het amber van de viool, en de donkere rug van de piano, en in een nevel over de aanwezigen; maar ook licht in de klanken, tekens van het eeuwige opduikend in de donkere tinten van de muziek: César Franck moet gedacht hebben aan de dood toen hij de noten uitschreef op een wit blad. Niet te ontkennen, nu de tijd erover is. Zeggen, dat er toen al de schaduw was van het nakende, maar we zagen en hoorden enkel het verhevene dat een helderheid was.
Hubert en ik hebben er naar geluisterd, de ondertoon was er toen al, pas enkele maanden later hebben we hem ontdekt.
08-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-11-2021 |
Ademend nog. |
Gebeurt het dat jullie in de morgen luisteren naar KLARA?
Weet dan dat we samen luisteren en weet dat ik, luisterend met een half oor, half in gedachten aan het schrijven ben en, als ik schrijf, de muziek geen hinder is, wel de woorden van KLARA, deze storen, deze ik schrappen moet.
Het is maar een inleiding, een introïtus, die ik nodig heb om uit te maken waar ik heen zal gaan. Het wondere is - alles is een wonder voor mij - dat ik pas weet waarheen als ik aangekomen ben. Het gebeurt, tot nu toe, nagenoeg elke morgen zo. Echter, de wijze waarop heeft geen belang zo lang het resultaat maar geboekstaafd staat op het einde van de rekening.
Ik heb aldus een vertrouwen opgebouwd, een vertrouwen in mijn schutsengelen die me vergezellen waar ik ga of ben; ze verlaten me niet, ze staan altijd klaar met hun aanwijzingen. Zo zie ik het toch, want ik weet niet, indien het van mij zou uitgaan waar die gedachten zich zouden bevinden of door welk mechanisme deze me te binnen zouden vallen.
Zo is alles omgeven met een bevreemdend aanvoelen, waar normaliter niets anders kan over gezegd worden dan dat het inspiratie is, maar zelfs dan stelt zich de vraag vanwaar die inspiratie, die inademing van woord en beeld?
Ik voel vandaag een zekere stugheid in mij, mijn geest functioneert niet zoals hij anders werkt, hij blokkeert op het ogenblik dat er iets op komst is, iets moois, maar ditmaal uit hij zich niet verder.
Gelukkig, een vriend, een groot poëet, stuurde me een gedicht verwerkt in een machtige foto. Ik koester het gedicht waarin ik hem volledig terugvind, hij is de enige die dergelijke gedichten schrijft of schrijven kan, een Herman De Coninck op zijn manier.
Maar het is de foto die me wenkt, die me aanspreekt, ik adem hem in, een gedicht dat ik schrijven wil, dat me niet meer loslaten zal tot het geëtst staat in woorden :
Hij wou zijn gedicht lijnfijn als van de berk de takken in de herfst.
Hij met lucht getekend in zilver en week om zijn hart.
Hij het niet meer wist om gelukkig te zijn.
Wijl
hij denkt dat het genoeg is geweest, dat alles is gezegd wat hoorde gezegd,
hij uitgekomen is te leeg aan woorden om nog verder te gaan hier of elders,
hij zich geborgen houdt heel frêle te licht om nog te zijn zoals hij ooit was
echter, ademend nog. Voor een tijd, misschien.
PS. De toegevoegde foto is van Gaby Desmyter, genomen in de tuin van de Ambassade van België in Berlijn.
07-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-11-2021 |
Wat me schrijven doet. |
Het zijn geen prutsdingen waar ik mee bezig ben. Het is misschien dit niet waar jullie nu al mee begaan zijn, maar mijn tijd is nu, is niet die van gisteren eerder die van de tijd die komt.
Het behelst dus een gesprek dat ik houd met jullie, en bijna uitsluitend met jullie. Waren jullie er niet ik zou schrijven tot mezelf en, het verborgen houden. Het zou ook kunnen dat ik mijn gedachten niet zou omzetten in woorden, of het een verlies zou zijn denk ik niet, ik denk dat gedachten een eigen leven kennen, geschreven of niet, ze zijn vlottend, ze drijven in de luchten om ons heen en vroeg of laat worden ze door anderen opgevist. Misschien maken ze meer kans vlottend op te duiken dan neergezet in woorden.
Het kan, vele dingen kunnen in de wereld van het ongerijmde, de wereld die we niet toegankelijk achten en er dan ook niet naar uitzien. Nochtans is die er wel, hoe kan het anders dat ik nu en dan een gedachte opvang waar ik voorheen nog niet mee bezig was geweest. Je moet echter Ugo d’Oorde zijn of Karel Mortier om zo iets als waarheid rond te strooien. Weinigen volgen me hierin, ik zou Cees Nooteboom willen vernoemen, die, naar ik meen, die mening deelt, maar er moeten er velen zijn die me zijn voorafgegaan hierin. Begrijpe dan, dat ik dag aan dag leef in hun vaarwater en dat ik me hiervan moeilijk bevrijden kan, zelfs al zou ik het willen, hun wegen worden me opgedrongen.
Dus, verwacht niet onmiddellijk van mij dat ik bijvoorbeeld schrijven ga over het stopzetten van de ontbossing. Want als ik hoor dat het ontbossen nog zal doorgaan tot 2030, zonder enige zekerheid dat het dan wel ophouden zal, dan betekent dit pijn voor mij, pijn in mijn leden en vooral pijn in mijn geest. Dus beter er niet over schrijven en het werk overlaten aan de media.
Zo je weet nu wie ik ben en hoe het komt dat ik schrijf over wat ik schrijf. Geloof me, het verbaast me ook dat mijn onderwerpen, komen uit de wereld van de gedachten en niet uit de wereld van het gebeuren. Ik ken er schijnbaar geen andere als ik naga, al waar ik de vorige dagen, van 1 november af, over geschreven heb. De flow waarin ik verkeerde was deze waarin Dante jaren van zijn leven verbleven heeft telkens hij werkte aan zijn Commedia; als hij het aantal lettergrepen telde, als hij het rijmend woord op zocht en al dat terwijl hij bezig was de versregel te vinden die volgen zou op de voorgaande, en dit alles was maar een klein begin van wat hij bereikte.
De vraag die ik me stel, wat is het dat ik bereiken wil¸ eigenlijk niet veel meer dan het be-eindigen van deze blog op een aanvaardbare, liefst verrassende wijze om er een klein kunstwerk van te maken, een dingetje dat zowel als proza of als poëzie kan en mag gezien worden.
Dit is in elk geval wat ik betracht, inhoud te hebben en deze te brengen op een aangename wijze, altijd als iemand die gelooft in de onsterfelijkheid van het leven, het mirakel van het leven dat hem schrijven doet.
06-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-11-2021 |
Wie me wenst te volgen, volge me |
Wat gisteren geschreven werd is een aanloop naar wat ik vandaag te vertellen heb. Is het zo?
Het kan, maar vandaag stel ik vast dat ik, in mijn ijver, een oud Westers gezegde heb over het hoofd gezien, dat van de appel die niet ver van de boom valt. Ik vertelde het tegengestelde, me baserend op, en geloof hechtend aan wat ik las in de Bhagavad Gita, het boek over de aard van de Realiteit, over de aard van het Zijn, met het essentiële punt erin dat ik hier onderlijnen wil:
As the tenant Soul (de geest die ons in leen werd gegeven) goes trough childhood and manhood and old age in this body, so does it pass to other bodies[1].
Het is een stelling waar ik mee leven kan, aanvaardbaar en overeenkomend met de gedachte die eigen is aan al wat met geest te maken heeft: onsterfelijkheid.
Op mijn leeftijd daagt dit woord telkens op, kan ik geen gesprek meer voeren met vrienden zonder deze idee vooruit te schuiven. Je vindt die dus onvermijdelijk terug in bijna elk schrijven van mij, alsof ik het nodig zou hebben het woord ‘onsterfelijk’ te omkransen met al wat ik ooit geschreven heb.
Je kent me al, hoop ik, zoals ik me ken, onsterfelijkheid is van het leven, is van elke plant, is van elk dier, de drager ervan, is het niet de plant of het dier zelf, is het zaad of het ei. Het zaad of het ei is de voortzetting van leven, is het wonder waar we geen acht meer op slaan, geblaseerd als we zijn wat het leven aangaat omdat het een te gewoon verschijnsel is. Terwijl nochtans het nieuwe leven dat eruit ontstaat, een interventie van de krachten in de Kosmos noodzaakt.
Zullen het mijn herinneringen zijn die mee overgaan in het nieuwe lichaam, ik denk het niet. ‘Waarschijnlijk’ enkel de wijze waarop ik op het leven ben ingesteld, het onsterfelijke erin, of hij of zij of het, dat mijn geest zal toegewezen krijgen, zal geloven in de onsterfelijkheid ervan en zal dit op hun/haar beurt overdragen op het leven na hen.
In feite - en ik meen ten volle wat ik nu ga schrijven - het geloof in de onsterfelijkheid bepaalt je ganse leven, zoals geloven in de dood als einde van alles, je zicht op het leven bepaalt. Je ingesteld zijn op de gebeurtenissen die je overkomen en waarbij je je betrokken voelt worden erdoor gekleurd. Zo zal het, voor iemand die schrijft, inwerken op wat hij schrijft en onvermijdelijk hoe hij schrijft.
In elk geval ‘mijn’ woorden zijn ervan doordrongen. Ik zwem in de gedachte, en dit meer en meer, dat de dood een nieuw beginnen is, niet een ander, maar een voortzetting van wat je eigen was, op een andere plaats in een ander omhulsel, ook onder een ander gesternte.
Wie me wenst te volgen, volge me.
[1] ‘Bhagavad Gita, a book of Hindu scriptures’, the Peter Pauper Press, Mount Vernon, New-York, 1959.
05-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-11-2021 |
Een aanloop naar. |
Zo gaat het altijd: ik sluit een dagelijks geschrift zo vlug mogelijk af om te denken/te beginnen denken aan een volgende. In feite, hoewel er telkens een etmaal tussen is, is het één lang schrijven afgesloten met een pauze maar dan enkel wat het schrijven zelf betreft, maar geen pauze in het denken, niet het er niet mee bezig zijn.
Zeg ik nu, als ik herlees wat ik zo-even schreef - met wat ik gisteren achterliet nog nagalmend - dat ik begaan ben, én met mijn sterven en wat er nakomt, én dat ik bezig ben met al wat in mijn macht is, om te voorkomen dat ik er té voortdurend zou aan denken.
Wees vooral niet verrast, er is weinig of geen aanmoediging meer van buiten uit. De massa verliet me, trok weg van het eiland dat ik bewoonde en in meer, de regen blijft weg en de bomen verdorren, verliezen hun laatste vruchten en hun zaden hun kiemkracht, ik blijf nog over, echter, overgeleverd aan het nutteloze van mijn inspanningen, ik sterf uit.
Dit is dan mijn klaagzang, ik bereikte in al die jaren niet wat ik hoopte te bereiken. I am a failure zoals ik hier rondloop en ik weet waarom. Ik bewandel een grondgebied van de geest waar velen niet met vertrouwd zijn en de moed, the guts, niet hebben om door te denken en het niet aandurven het vertrouwde van de wereld waar ze in leven te verlaten, terwijl ik hun wereld achter mij heb gelaten en op zoek ben naar wat van de toekomst is, ik me reeds bevind in het komende, of meen er toch een begin van visie over te hebben. Voor mij, in mijn geschriften, is alleen het bevreemdende waard om er hier, in wat rest van mijn eiland, over te schrijven; ten eerste voor mezelf, maar ook om iets nieuws binnen te brengen in jullie spirituele omgeving.
In één woord ik tracht te verbazen, te verwonderen, zoals elke dag KLARA het betracht. Ik sta dus niet alleen, KLARA echter tracht te verwonderen met muziek en woorden, ik enkel met woorden waaraan ik een indringende inhoud meegeef. Ik kijk om me heen en, om eerlijk te zijn, ik blijf verwonderd dat jullie me blijven volgen, een eenzaat zoals ik.
Elke dag dat ik begin, zoek ik het meest simpele op, het normaal dagelijkse, en elke dag verdwaal ik in het alledaagse en glijd ik weg in een landschap, erboven of eronder. Geloof nu niet dat ik het ben die het opzoek, het wordt me, eens ik schrijven ga, opgedrongen en ik vind het totaal ongepast me ertegen te verzetten. Dus als jullie het goed vinden ga ik er mee verder, want denk even hoe gemakkelijk het (schijnbaar) is voor mij.
Dit is het gevoel, soms maar niet altijd, als ik het einde van mijn relaas bereik en ik uitkijken mag naar wat erop volgen zal. Ik denk dan dat wat er geschreven staat een aanloop is naar wat er komen gaat.
Heel dikwijls is het zo, is het niet meer dan een aanloop naar.
04-11-2021, 06:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-11-2021 |
Honni soit qui mal y pense. |
Terwijl de aarde tollend omheen haar ingebeelde as, zich slingert omheen haar zon, schuif ik rechtdoor verder, de tijd in. Niets houdt ons tegen, noch het weer, noch de nacht, noch de dagen die voorbij zijn gegaan, ook deze zonder dat ik, er acht op sloeg, gingen voorbij. Nu daagt de kommer op omdat ik te lang al ben afgedwaald naar een weg die eens een einde tonen zal met een holte in de muur waar ik doorheen moet.
Ik voorzie het ene, maar voorzie ook het andere. Het andere dat een stil vallen zou zijn van mijn dagelijkse opdracht; een toestand van leegte die me inpalmen zou, een geestelijke inertie die me opslorpen zou. Ik zeg jullie, dan liever het ene dan het andere.
Alsof ik te kiezen zou hebben; alsof, wat het ook moge zijn, het me niet als een donderslag bij heldere hemel, overvallen zal, onvoorbereid, omdat het verdict niet voor te bereiden is. Beter is dus, er niet aan te denken, ik weet het, maar toch daagt het van tijd tot tijd, uit de schemer op die over mijn dagen hangt.
Het overkomt me deze morgen nu ik, in gedachten, terugkom van het kerkhof, van alle kerkhoven in de wereld, van alle pijnen, alle verdrietigheden in de wereld. Ik zie deze thans opschuiven naar andere tijden, de tijden die mijn ‘ik-van-nu’ niet meer kennen zal, maar misschien wel, mijn volgende ik, als het waar zou zijn - en waarom zou het niet? - dat mijn ‘ik-van-nu’, eens het ophoudt te bestaan, binnenschieten zal in een ander ‘ik-van-nu’, in neen ander lichaam.
Dit is wat het Oosten, wat de Bhagavad Gita ons leert, of, het vernieuwde leven dat ons wacht, op een andere plaats en zoals ik zegde, in een ander lichaam. Op deze wijze is het dat we als overwinnaar uit de dood opstaan om over te gaan in het nieuwe leven dat ons wacht.
We houden het in elk geval voor mogelijk, al zullen we het niet opmerken, maar het zou het bewijs zijn, dat de evolutie die we in de loop der tijden hebben doorgemaakt, niet alleen ons uiterlijke heeft bepaald maar ook en vooral ons innerlijke, zijnde grotendeels de wijze waarop we in het leven staan. We erven dus wel de karakteristieken van het lichaam van de ouders die vooraf zijn gegaan, maar niet de wijze waarop ze in het leven stonden, niet hun geestelijke ingesteldheid. Voeg eraan toe -waar evenveel twijfel over bestaat - de impact van de sterren en de planeten die ons karakter bepalen, en het is een totaal nieuwe spirit die ontstaat, die niets gemeen heeft met de ouders waaruit we zijn ontstaan.
Ik schrijf dit maar omdat ik verder schrijven wil over wat die fameuze Bhagavad Gita ons vertelt; omdat ik uitzoeken wil, in hoever de mogelijkheid - ik zeg niet, de juistheid - van wat duizenden jaren voorheen werd gedacht en opgetekend realiteit zou kunnen zijn.
Vergruis me als jullie denken dat ik gekke dingen tracht te verkopen. Ikzelf was er maar op uit een blog te schrijven van 500 woorden; was er maar op uit neer te zetten wat ik onder het schrijven heb vernomen van die man/die muze in of omheen mij, en hem/haar even, even maar, zeggingskracht te geven.
Tot daar ging mijn bedoeling, niet verder, maar ik slaagde erin in de tijdspanne van een uur te zeggen wat ik niet wist dat ik te zeggen had op het ogenblik dat ik vertrokken ben met mijn eerste zin.
Elke dag gebeurt het min of meer op deze wijze en ik voeg er nog aan toe - of jullie het nu willen of niet - het komt van die geest van vroeger, een ‘ik-van-nu’ van destijds, die zich bij mijn geboorte/conceptie, in mij heeft gevestigd.
Et honni soit qui mal y pense.
03-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-11-2021 |
Je bent niet veel... |
En we gaan verder, zelfs al is het november, of beter omdat het november IS; echter, je bent niet veel als je niet omwikkeld bent met een boek dat je leest, als je maar begaan bent met je eigen gedachten en niet naast jou, waar je bent of waar je ook gaat, een boek geopend ligt.
Ik ondervind dit dag aan dag, maar het was nog niet doorgedrongen tot mij, ik had het nog niet opgemerkt, maar deze morgen is het me opgevallen, dat ik weinig nog lees. Het is duidelijk, ik ben een arm man. Barnes is er nog wel maar hij ligt op zij, ik nam er uit wat ik nodig had, wat geflirt op mijn leeftijd, maar hij bevolkte me niet van morgen tot avond, tot diep in de nacht, zoals het vroeger gebeurde als ik begon aan een boek en er mee eindigde om er nog lang over na te denken, me afvragend hoe het verhaal verder ging.
Een boek, een goed boek verbreed je horizon, breekt je eenzaamheid - eenzaam wat je gedachten aangaat - en dat mis ik nu, ineens , het was de eerste zin die me te binnen viel, deze eerste morgen van november - als ik werk aan mijn blog voor morgen - Allerzielen, zoals van oudsher die dag wordt genoemd. Goed gezien eigenlijk, na de dag van alle heiligen, de dag van alle zielen.
Hoe diep zit dit niet in ons gegroeid of, wij vastgezet in wat was van onze vroege jaren en stilaan is verwaterd tot wat woorden, terwijl het vroeger - wanneer was vroeger? - een beleven was toen ik met moeder de graven afliep op het kerkhof in Oordegem, gelegen middenin de velden met de luchten erover, de wolken erover, in de zomer middenin het rijpende koren en in de winter, in de bijtende kilte van de wind in die dagen, met de vorst soms in de bloemen op de graven.
Ik ken die zomers nog, ik ken die kilte nog, ik loop er nog aan de hand van moeder, van graf naar graf, zij biddend, een Onzevader of een Weesgegroet, ik wellicht niets meer dan de namen lezend en de jaren van hun leven berekenend.
Jaren erna, ver in haar leven - ook al in dit van mij - gebeurde het dat ze me vroeg, zelfs in de lente of in volle zomer, om haar naar het kerkhof te brengen en dan liepen we samen alle graven af van haar ouders, zusters en broers. Ze was de laatste afstammelinge van de familie Charles-Louis Van De Velde en Sylvie Huylebroeck. In zichzelf gekeerd liep ze zwijgend de graven af die haar diepste herinneringen waren, van haar kind zijn tot haar late jaren, hoe alles geweest was, zij de enige die ervan overbleef; Ik tracht me voor te stellen hoe moeder daar liep, ik weet niet of het gaan moeilijk was, zoals het voor mij moeilijk is geworden, wellicht niet want er kwam geen klacht over haar lippen als ze daar was. Vreemd is dat ik me haar nu herinner als gaande van graf naar graf, ik staande naast haar, luisterend naar het weinige dat ze zegde.
Wat is er gebeurd met al die graven, zijn die er nog, deze van zijn beide grootvaders en grootmoeder, deze van zijn tantes en nonkels, van zijn neven en nichten, want ik ook word/ben een van de laatsten onder hen?
Wie denk ik wel te zijn opdat ik dit hier zou kunnen vertellen als overlevende voor nog een korte tijd, niet wetende hoe kort of, hoe lang die tijd nog zijn zal.
Schrijvend over wat was, denkend aan wat komt, meer en meer zelfs, gelaarsd en, zoals ik het al zegde van Cervantes, con el pie en el estribo, met de voet in de stijgbeugel.
02-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-11-2021 |
November 2021. |
Schrijvend - min of meer als iemand die niet opgeven wil - november binnen, hier, de maand der gestorvenen, in het ‘ergens’ dat er is, de maand van de groot levenden; het ‘ergens’ van het zijn dat ik zo graag oproep, zonder er een jota vanaf te weten, maar dan toch een beredeneerde gissing, indien zo iets zou kunnen. Maar, is dit ’ergens’ er, of is het er niet?
Er is, met de kennis die we hebben, geen precies oordeel over te vellen, alleen is het zo dat, voor wie ervan op de drempel staat, het beter is de stap te zien als een stap naar het Licht - het Licht van Dante - dan naar de donkerte van het Niets. Dit is dan mijn oordeel - jullie doen er mee wat jullie willen - maar voor mij is november ook de maand van het Licht dat me/ons wacht. Van hieruit vertrekkende is het in elk geval aangenamer, vlotter, hoopvoller, dan vertrekkende van elders anders.
Ik zeg het maar, ik schrijf het maar, omdat ik het meer dan passend vind te her-verklaren dat de scheiding die er is tussen lichaam en geest, het ene een materieel iets, het andere, een niet te zien, noch te grijpen, noch te begrijpen iets is dat ons aan het denken heeft gezet en we tot het eenvoudig maar heel duidelijk besluit gekomen zijn dat we weten dat ons lichaam sterfelijk is maar dat we absoluut niets weten hoe het gesteld is met die geest van ons; geest waarvan we altijd hebben geweten dat hij immaterieel is, en dus, dat de dood er geen vat op heeft of er op hebben kan dat, wat immaterieel is niet sterven kan.
En dan komt de vraag, als die geest van ons allen, immaterieel is waar zit hij dan, zit hij genesteld, verweven in het materiële van onze hersenen, of, zijn onze hersenen er als instrument, als een ingewikkeld toestel dat in staat is op te vangen wat van de geest is, er op in te gaan, en er op ingaande te weten wat te zeggen, wat te schrijven, wat te doen en wat niet te doen. Dit is één kant ervan, maar het essentiële hier is, waar worden onze herinneringen opgeslagen, waar is het dat deze bewaard worden en hoe is het dat we deze terugroepen kunnen en in een zekere mate, herbeleven.
Dit is een belangrijk aspect van het onbekende, de clou ervan: onze herinneringen, zijn deze gebonden aan de persoon die we zijn, die we waren, of zitten deze in een pool van herinneringen en weten, omheen ons en hebben we enkel toegang tot deze van ons.
Ik zal er niet uitkomen zolang ik niet weet waar al wat van mij is opgeslagen ligt, in mij of buiten mij. Logisch is te denken dat het in ons is, in onze minimaalste deeltjes van ons lichaam is, maar, verder denkend, deze minimaalste deeltjes die eigenlijk van de geest zijn - de geest die onsterfelijk is - sterven die af?
Dit is de hamvraag die beslist over wat de dood is, en niet is. Ik heb hieruit mijn besluit getrokken, ik heb die deeltjes met de geest erin niet laten sterven.
Ik denk er zelfs niet aan, zal er ook nooit aan denken, dat dit fout zou kunnen zijn.
Toegevoegd aan november 2021:
Een gedicht, gelicht - en licht gewijzigd - uit een bundel van tien gedichten, die mijn broer Daniël op 11 december 2002 heeft meegekregen:
Broer, nu je er niet meer bent er geen muziek meer is te horen geen beiaard meer, geen Bach, geen kinderkoren.
Heel wat ging ineens verloren en heel wat tijd nu is er nodig om te weten dat je afscheid hebt genomen en niet keren zult in woud of weide of op een plaats waar je niet meer wordt verwacht:
wij aan elkaar gekluisterd en nu uiteengerukt.
Hoe leeg de wereld zonder, alsof het zelfs geen wereld meer zou zijn, zonder dat wij gezeten in de avond bij een glas wijn, robijn gekleurd en kers gesmaakt, het laatste licht erin, onuitgesproken samenhorigheid van onze dagen toen.
Nu, de koelte in de lucht gekomen de eerste rijm op haag en bomen, later, lente weer en zomer voor zij die leven hier toch voor een tijdje nog
alvorens tot jou te keren.
01-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |