 |
|
 |
|
|
 |
15-12-2019 |
Zondagmorgen |
Dreifach ist der Schritt der Zeit: zögernd kommt die Zukunft hergezogen, pfeilschnell ist die Gegenwart entflohen, ewig still steht die Vergangenheit.
Friedrich Schiller (1759-1805) ook verkeek zich, zoals wij allen, op de vlugheid van de tijd. Hoe hij vliedt, hoe hij ons verrast, hoe hij wegschuift onder onze voeten en ons meesleept: het zijnde ogenblik na ogenblik voorbij zijnde, het komende, ogenblik na ogenblik zich uitspreidend, zich vormend, ons meenemend naar waar we even later uitkomen zullen, ergens in gedachten.
Dit is wat het leven betreft, we hoeven niets, de tijd voert ons onverbiddelijk mee, of beter, nestelt zich in ons, dieper en dieper stapelt hij zich op. En, meent Schiller, ‘ewig still steht die Vergangenheit’. Maar het voorbije, het verleden, is geen stilte, het is een manna aan roerselen die regelmatig opnieuw en herhaaldelijk over ons worden uitgestrooid en ons bezighouden. We kunnen er niet omheen, we kunnen ze evenmin opsluiten, ze niet weg denken, ze wachten in stilte om zich plots te manifesteren.
Passen deze woorden bij een zondagmorgen, de laatste dagen van de zoveelste herfst die we hebben gekend; passen ze bij alle vorige zondagmorgens die ik heb gekend? Of, ‘Où sont les neiges d’antan?’.
De doorsnee moderne mens heeft zich stilaan bevrijd van het juk dat schijnbaar voor hem de zondagmis geworden was. Ik moet al ver teruggaan om er bij mij nog een stuk echo van terug te vinden. In de eerste plaats, deze van mijn verre jeugd, toen de zondag nog, zo werd het ons geleerd, de Dag des Heren was. In elk geval was het een dag die een totaal andere betekenis had dan een dag in de week, was het een ‘heiligende’ dag, een dag van bezinning, gekeerd naar het religieus spirituele dat van het eeuwige was.
Ik herinner me de gang van de mensen die de zondagmorgen uit hun huizen kwamen en te voet, van uit de vier windstreken, in lange rijen, zwijgend, zich naar een centraal punt, de kerk begaven om er, op een of andere wijze, hun Heer te benaderen en te bidden voor hun zielenheil. Dat is eeuwenlang de eigenheid van de zondag geweest. Ik heb het lange tijd zo geweten, de zondagmis een noodzaak zijnde. Daarna verloor de zondag, voor de Kerk zijn sacraal karakter en verschoof de Kerk het misgebeuren naar de zaterdag, de zondag ontheiligend. Dit was het begin van het einde dat zich thans volop aan het voltrekken is. Ik kijk om me heen, mijn familie, ik geloof niet dat er nog iemand is die de zondagmis bijwoont, wat echter niet belet dat de klein- en achterkleinkinderen gedoopt werden en hun communie zullen doen
Het is niet aan mij om hieruit besluiten te trekken, maar deze dringen zich op, wil men een deel van wat de zondagmorgen betekende heroveren. We hebben nood in het leven van een ogenblik aan bezinning, een moment van de zondagmorgen zou er moeten aan besteed worden, al was het maar binnen het gezin, of binnen de familie.
Zo, waar zijn vandaag de zondagen van voorheen en wat zijn ze geworden en wat of wie is de mens geworden, wie of wat kleeft hij nog aan?
Heel wat traditie ging al verloren, we worden een arm volk
15-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-12-2019 |
Het zaad dat ik zaai |
Ik wou zo graag eens met beide voeten op aarde blijven. Ik wou zo graag je een eenvoudig verhaal vertellen dat je een dag lang bezig houdt, maar ik ben nooit een groot verteller geweest en het is nu te laat om het te worden.
Tal van zaken zijn er die niet meer zullen veranderen, al wou ik wel maar ik zit vergroeid in het bos van mijn gedachten, die telkens de neiging kennen uit te wijken naar wat ik ontmoette bij Marie-Madeleine Davy, in haar ‘Le désert intérieur’, niet de man te zijn afgesneden van zijn goddelijke origine.
Weliswaar ik heb de ‘goddelijke origine’ eerder gezien als een ‘kosmische origine’; ik heb altijd in mijn schrijven, in mijn wandeling door het bos van mijn gedachten, mijn bos gezien als geankerd in het immense van de kosmos, en ik heb hierbij een pad bewandeld dat door enkelen slechts wordt bewandeld en door velen wordt genegeerd.
En het is duidelijk - en ik keer terug naar Francis Jammes - ‘la poésie que j’ai rêvée gâta toute ma vie’, met de nadruk op ‘toute’. Ik heb in mijn leven de realiteit niet gezien, niet willen zien, niet de nood hebben gehad ze te zien en dit is een bitterheid die me nu blijft achtervolgen.
Elke morgen, elk moment dat ik neer ga zitten om te schrijven moet ik me er van bevrijden maar niet altijd lukt het me, vandaag niet zoals je bemerkt. Als poëet-in-zijn-gedachten, door het leven gaan is een gevaarlijk iets. Je wordt een dromer en dromen lossen zich keer op keer op, zonder uitzondering, in de realiteit van de dagen, hoewel je hoopte dat een ervan zich realiseren zou, wat een mirakel zou zijn, en mirakels gebeurden er misschien in de Evangeliën, maar niet meer vandaag.
Hoe moet het verder? Ik ben gedoemd te blijven wie ik ben en te blijven handelen zoals ik gewoon ben het te doen: de velden en de bomen, de heuvels en de horizont, de boeken en de geschriften mijn wereld zijnde, ik er niet aan ontsnap, evenmin als ik aan mezelf zou kunnen ontsnappen.
In de geslotenheid van mijn dagen, me opgelegd door het weinige bewegen dat ik nog ken, is het in elk geval, hoe ik het ook zie, een redding te kunnen schrijven en niet te zijn zoals een Mister Chips die op dergelijke ogenblikken opduikt in mijn gedachten. Uren ‘marteling van de geest’ gaan eraan vooraf alvorens ik de fauteuil opzoek om er te verstijven, wegdromend met het scherm voor mij, liefst BRAVA of MEZZO* en vertoeven kan in de wondere klankenwereld van Beethoven of Bach, of van wie ook, alles is welgekomen, alles is verrukking, zelfs en zeker, de “Sacre du Printemps’ van Igor Strawinski. In feite is alle muziek welgekomen, zelfs de Jazz van de jaren vijftig/zestig.
Boeken zijn er minder, ik zegde het al, schrijven provoceert, slorpt je op en put je uit. Een regelmaat is nodig zo niet vergaat je erin, en de regelmaat is je redding, je ontwijkt er je leeftijd mee en de kwalen ervan. Cervantes wist dit maar al te goed als hij zijn ‘Novelas ejemplares’ schreef. Ik ga niet zo ver. Maar heb toch, het zaad dat ik dagelijks zaai. Gelukkig.
*PROXIMUS: kanaal 150 & 151
14-12-2019, 07:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-12-2019 |
Ogenblikken die raar zijn |
Hoge winden die van verre landen en van verre oceanen komen, hoge winden in de naakte populieren aan de vijver die mijn hart beroeren. Ik ben er, het water, een plaats ingesloten tussen weiden en velden, de donkere glinstering van mijn gedachten, om weven door de tijd. Zo goed mijn geest nog is, zo armtierig is mijn lichaam.
Ik was er nog zoals ik opgetekend sta in vele registers, ergens in kasten of in kamers of op harde schijven, mijn naam uitgeschreven voor altijd alsof ik enkel naam was, enkele lettertekens, de verlatenheid zelve. Mettertijd zal ook de naam verdwijnen, even hoge winden die hem meenemen zullen en niets zal nog blijven van al dit bestaan hier, dat ik nog koester, dat ik omlijsten wil met guirlandes, enkel de tijd zal overblijven, de grote levende tijd.
Zo armtierig mijn lichaam is geworden, zo goed is nog mijn geest, alsof deze niets te maken heeft met de toestand van mijn lichaam en het adagium, ‘mens sano in corpore sano’ hier niets mee te maken heeft, mijn geest geen deel uitmakend van het stoffelijke van mijn lichaam.
Ik ondervind dit telkens ik schrijven ga, mijn geest ontsnapt, hij zwerft uit, uit het landschap. Nu ook en het is onder de schors van het zichtbare dat het ware schuil gaat. Ook van morgen ben ik vertrokken met een zin van Marie-Madeleine Davy (1903-1998) die niets te maken heeft met mijn lichaam:
Il est impossible d’envisager l’homme coupé de sa profondeur d’origine divine..
Dit is van het landschap van de geest. Ik schrijf altijd in dit landschap, ik kan me niet totaal losmaken van de binding die ik heb met het kosmisch goddelijke. En ik weet dat ik niet alleen sta. Ik heb in een bijzonder dagboek het knipsel uit Le Monde gekleefd - ik vertelde dit reeds - van de toespraak van Saint-John Perse, gehouden bij de overhandiging van de Nobelprijs voor Literatuur, waarin ik een zin heb onderlijnd die voor mij heel wat meer betekenis draagt dan het adagium hierboven en waarmede Saint-John Perse de zin van Davy kruiste:
‘La grâce poétique, l’étincelle du divin, vit à jamais dans le silex humain’,
Dit zijn woorden die ik altijd in mij draag, die mijn leidraad zijn. En het is onvermijdelijk, keer op keer ga ik er naar terug; kom ik, bij het schrijven of ik het nu wil of niet, terecht in het vaarwater van ‘cette étincelle du divin’.
Jullie weten het ondertussen, jullie kennen me ondertussen. Umberto Eco, begrijp ik meer en meer als hij het schrijven ziet als een kosmische aangelegenheid. Het is een zich loswringen uit het dagelijkse en het opstijgen, minstens nu en dan, in de ether van het gevleugelde woord, het woord dat alles omvat van het alfa tot het omega. En ik ga dan ook heel ver bijwijlen. Een boek moet voor mij die kosmische geladenheid dragen opdat ik het lezen zou.
Zo, en ik zocht het op bij Davy: een gedachte van Hermes Trimegistos die zij zelf is gaan halen uit een boek van Christian Jacq:
Pense être partout en même temps, dans la mer, la terre et le ciel; pense que tu n’es jamais né, que tu es encore embryon, jeune et vierge, mort et au-delà de la mort. Comprend tout à la fois, les temps, les lieux, les choses, les qualités et les quantités
Dit de essentie zijnde van de goddelijke vonk in de menselijke silex. Zo, als je schrijven gaat in de morgen of in de avond, of in de nacht, denk dat je een deeltje van die God bent, dat je overal aanwezig bent, dat je alles begrepen hebt.
Zelfs als je weet dat dergelijke ogenblikken, raar zijn, heel raar, grijp ze.
13-12-2019, 07:35 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-12-2019 |
Hunker |
Hoe lang nog houd ik het vol, hoe lang houd jij het nog vol me op te zoeken en me te lezen? Een vraag die regelmatig terug komt en onbeantwoord blijft. Zeg ik jullie dat ik het niet weet, dat ik er wel aan denk omdat ik stilaan leeg geschreven geraak. Dit is het gevoel dat ik er, deze morgen, aan overhoud.
De dag komt op me af, opent zich en ik ga mijn landschap binnen, niet dat van de open velden, golvend uitgespreid, met de daken en de naakte bomen, laag en klein op de horizontlijn, maar het andere landschap, dat van de geest dat geen grenzen kent en uitloopt in het oneindige. Waarin je o, zo gemakkelijk verdwalen kunt als je niet op je tellen let. Toch ga je elke morgen de confrontatie aan. Wat bezielt je, ‘kleiner Mann’, wat wil je bereiken?
Niets, eigenlijk niets, ik wil enkel zijn en tonen dat ik er ben, levend onder de levenden, de dood niet kennende, maar zijnde van het zijnde. Wat klinkt als een vloek. Of lees je het niet hoe ik verdwijn als ik bezig ben in het immense van het zijnde.
En wat meer is, ik ben niet stil gevallen zoals de natuur, ik ben er zoals ik er altijd ben geweest: lente en zomer en nu, ik beken het, een beetje herfst, maar nog geen winter, die komt later, een later dat morgen kan zijn.
Zo hoort het en zo gebeurt het en elke morgen is een nieuw beginnen, een heropnemen van de persoon die je waart toen je de nacht bent ingegaan, telkens en telkens, dag na dag. Je weet het maar als je schrijft, als je voelt hoe je geest er bij betrokken is. Op dit gebied ken je geen rust, je weet wat je te doen staat, het omknelt je en om je te bevrijden van die omknelling heb je te ondergaan. Te ondergaan de wereld van het woord die, zoals je het al zegde, een oneindige wereld is.
Het erge is, je vertoeft er graag, je schijnt er op verslingerd te zijn want je keert er telkens naar terug. Zelfs al weet je dat het resultaat ervan niets meer is dan wat sporen, dag na dag nagelaten op het strand waar de zee over spoelt. En toch, je volhardt omdat het je levend houdt. Want wie zou je zijn indien niet?
Ik ben omringd met boeken waar ik zit en elk boek is een wereld, totaal verschillend van die van mij, die ik betreden kan, ik kan erin verdwijnen, uren lang de schrijver zelf ervan te zijn en er met nieuwe gedachten gevuld, uit tevoorschijn te komen. Ik hoef daarom het boek niet te openen, te lezen, het volstaat het in de hand te houden om te weten welke siddering ervan uitgaat. Een siddering die me zegt dat ik een gemeenschappelijk leven ken met hen, dat ik ook zoals zij het waren, struggling ben met het woord, elke dag wat intenser naar een zekere, een duidelijke climax toe waarna alles zal dichtklappen, ofwel in een hoogtepunt, wat een mirakel zou zijn, ofwel in een holte, toegedekt door de tijd.
Hevig soms is onze hunker naar eeuwigheid.
12-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-12-2019 |
Ik heb je gebeld |
De morgen van elf december 2002 overleed mijn broer Daniël. Hij was zes jaar jonger dan ik. Een paar dagen voor zijn heengaan schreef ik voor hem een tiental gedichten. Het is het laatste dat hij gelezen heeft. Hoe de woorden hem beroerden heb ik gezien, ik was in zijn kamer. Een uur erna is hij heel bewust heen gegaan.
Nu, de tijd, de heler, is erover uitgespreid, een doorzichtig laken. De dag is er om hem te gedenken. Ik kan er niet aan voorbij.
Ik ook heb nu vochtige ogen als ik ze herlees zoals ze er staan. Ik licht er één gedicht uit, één ervan, al wou ik ze allemaal hernemen.
Ik heb je gebeld deze morgen al wist ik hoe moeilijk voor jou het spreken was.
Ik heb je gebeld omdat ik je stem meedragen wou in de velden, als een warme hand je stem meedragen waar ik ging.
Ik heb je gebeld deze morgen, je stem was maar een rietje, een woord dat kwam, een lage toon omdat geen lucht, geen levenskracht.
Wat moet ik als ik morgen aan je bed zal zien dat woorden niet gesproken hangen blijven, en je gekloven stem een rietje in het suizen van de kamer, tot in mijn ogen.
Wat zeg ik nog, wat uitgesproken nog van vroeger, in de lente toen het hooi hing in onze haren: het grote licht, de vele geuren, en onbezonnen in de hagen vogelnesten, en in de bomen.
En in de herfst, vóór dageraad weinigen het ooit kennen zullen, de wilde geur van paddenstoelen die aan onze handen kleven bleef.
Ook later nog, het sneeuwde, we waren samen in het bos: het stille reuzelen van de vlokken, als van bloesems wist je toen.
Zoveel er was, zoveel dat nooit voorbij kon gaan, ik, dit alles in je stem, meenemen wou om even nog met jou alleen te zijn,
waar ik ga.
11-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-12-2019 |
Rilkes Graf |
In zijn dichtbundel ‘Licht overal’ (De Bezige Bij, 2014, 94 blz.) gaat Cees Nooteboom opzoek naar het verschil tussen bestaan en niet bestaan, want ‘oud zijn is dodelijk’, aldus Nooteboom.
Natuurlijk is oud zijn dodelijker dan jong zijn, maar het heeft ook zijn voordelen, de hemel, of wat ervan rest, is dichterbij als men oud is of wordt. En mijn leeftijd zijnde wat hij is, is het maar normaal dat er ogenblikken zijn dat de wens die ik uitte in mijn verzen van november 2012 - opgenomen te worden door de golven en meegenomen naar die andere oorden - neergeschreven worden.
Het zijn woorden die blijven hangen, ergens achter een gordijn dat nu en dan, als het je te moeilijk wordt, wordt opengeschoven. Maar het was over bestaan of niet bestaan dat ik het hebben wou. Cees Nooteboom en zijn woning op Menorca, ademt die woning zijn aanwezigheid als hij er niet is?
Het was de vraag die ik me ooit stelde toen ik, samen met twee vrienden Robert Panchard (+) en Gustave Cotter (+) op een valavond in augustus aan het huis stond van Rilke in Muzot bij Sierre in de Valais: is Rilke hier nog, is hier nog iets van hem?
En het is deze zin die me trof want ik ook schreef een gedicht - over Rilkes graf dan nog - en over Rilke zelf, stond hij tegen de muur geleund in zijn tuin toen wij er waren, de dag dat we ook zijn graf hadden bezocht?
Mijn gedicht, lange tijd geleden geschreven, ondertussen gewijzigd en her-gewijzigd gaat hierbij. Omdat ik het zo maar niet achterlaten wil en ook, en vooral, omdat het me herinnert aan twee vrienden uit de Valais met wie ik tal van bergtoppen heb beklommen.
‘Rose, oh reiner Widerspruch, Lust. Niemandes Schlaf zu sein unter soviel Lidern.’
Herinner je, herinner je de bergen, de cabanes waar we waren, Cepheus die we zagen voor het slapen gaan, Cassiopeia zijn geliefde, herinner je mijn vriend waar je ook bent, mij hier gelaten om er nog te zijn met jou.
En op andere dagen, herinner je Raron, een baken de romaanse kerk, het graf van Rilke er ons wacht, de rozelaar vol met witte rozen, en parelwit het marmer door de lichen aangetast.
Woorden die het geestelijk landschap waren in de mond gebrand :’Niemandes Schlaf zu sein unter soviel Lidern’.
Dan dagen zijn gedichten die we lazen, herinner je zijn woorden en hoe ze ons volgden, langs de Navizence, het water klotsend, in de oevers met keien afgerond en irissen lijk ogen; en op de toppen neergezeten, uit een bundel in de rugzak meegenomen, en in de bossen tussen ‘chanterelles’ en boleten, keer op keer we spraken, omdat we kennen wilden van de roos ‘oh reiner Widerspruch, Lust’.
Bij valavond, je weet het wel, In Muzot zijn huis bezocht, en roze toen de sneeuw op alle toppen: herinner je, het huis omhaagd, het hekken dicht.
De schemer een gedicht gebracht, hij was er nog, tegen de muur geleund, neen, de slaap der slapenden die slaapt hij niet, De tuin, ‘mit einer Masse von Melissen und Stern-Anis’, ons zeggend dat hij er nog was.
Herinnering, mijn vriend, herinnering.
Nota bij mijn gedicht:
(‘Navizence’, de stroom die ontstaat uit de Zinalgletser en door Zinal vloeit.)
Er werd heel wat geschreven over het graf en het grafschrift van Rainer Maria Rilke aan de voet van de prachtige (gerestaureerde) romaanse kerk van Raron (Rarogne), gelegen ongeveer op de scheidingslijn tussen le Haut- et le Bas-Valais, langs de weg Sierre naar Brig.
Wolfgang Leppman schreef in zijn boek (1972) over het leven en werk van Rilke, vertaald in het Nederlands door Theodoor Duquesnoy, dat er niet minder dan 26 verschillende interpretaties van dit grafschrift bekend zijn.
Niet verwonderlijk dus dat Anton van Wilderode, in zijn voorwoord bij Tussen stroom en gesteente van Maurits Van Vossole, dit grafschrift bestempeld als ‘sibyllijns’.
Ondanks dit alles hebben we gemeend, deze plaats, die we samen met vrienden uit de Valais regelmatig, als pelgrimsoord hebben bezocht, te bedenken met een gedicht, waarin we gepoogd hebben de impressie die graf en grafschrift bij ons hebben gelaten op te vangen en weer te geven.
Zijn grafschrift hebben we maar voor de helft begrepen, ma.ar het was niet nodig, de bergen waren de andere helft. En dit was ons voldoende.
Het slot van mijn gedicht verwijst naar het slot van een gedicht van Rilke:
Einmal wenn ich dich verlier, wirst du schlafen können, ohne dasz ich wie eine Lindenkrone mich verflüstre über dir?
En dan laten we Paul Claes (‘Raadsels van Rilke’, De Bezige Bij, 1995) die het gedicht vertaalde, verder gaan :
Zonder dat ik hier waak en woorden, bijna als oogleden op je ledematen, op je borsten neerleg, op je mond.
Zonder dat ik je toesluit en je alleen met het jouwe laat, als een tuin met een massa melissen en ster-anijs
10-12-2019, 07:08 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-12-2019 |
Achtergelaten panorama |
Achter te laten een vlak van vloeiend amber met de tijd erover die geen tijd meer is.
Ga hier dus niet weg alvorens je gedicht een rimpeling van licht donker op het water neergezet hoog levend hier gehouden.
De zee die je gaat verlaten haar talenten uitgestrooid: golven die komen en die keren. Je kunt hier wel geen tenten bouwen als het je zou troosten kunnen want dit zijn oorden die vergaan in woorden, het enige dat er van overblijven zal.
Met de laatste meeuw die kwam, weggewaaid je laatste adem hier.
Je gaat weg, niets zal je nemen van wat hier aanwezig is. Je schaduw en je woorden, niets zal er gebleven al wou je wachten blijven, op je laatste dag, geen woorden meer gaan halen op plaatsen waar ze nog te zoeken zouden zijn, nu je alles hebt gezegd wat gezegd nog kon, na zoveel verzwegen.
Al wou je hier je standbeeld laten met de voeten omzwachteld als met water.
Zo, laat me, hier aan zee gezeten, golven die me levend houden tot het laatste uur me toegestaan is ingegaan.
Immer schrijvend nog.
09-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |