 |
|
 |
|
|
 |
09-08-2015 |
Het Eeuwig Zijnde |
Ik dacht aan een vriend die me gevraagd had hem van tijd tot tijd mijn blog te mailen. Toen ik hem antwoordde dat hij mijn woorden elke dag vinden kon op de webside, deed hij een beweging met de hand, om me duidelijk te maken dat het te ingewikkeld was voor hem me daar te gaan zoeken. Hij kent me, hij weet hoe ik me uitdruk, hoe ik denk, hij is van mijn soort, nog steeds gehecht aan wat hem in zijn jeugd werd bijgebracht, wel wetende dat wat hem toen geleerd werd, hij vandaag niet meer op een identieke wijze aanvaarden kan. Niet dat hij God wil wegdenken uit zijn leven, maar de God van zijn jeugd is niet meer diegene waar hij nu naar opkijkt en kijkt hij er niet naar op, er is in hem nog steeds dat gevoel dat zoekt naar wie of wat Hij is.
Ik denk dat er velen zijn die zo rondlopen, die weten dat ze misleid werden met verhalen die opgetekend staan in het Oude als in het Nieuwe Testament, verhalen die nu niet meer begrepen worden zoals voorheen, en die hij, en dat hebben we beiden gemeen, zo maar niet op zij kan schuiven om voor altijd te vergeten. Er is nog steeds de echo van vroeger die hangen blijft, wat er ook gebeure, wat we ook mogen vernemen, de essentie van wat we geloof noemen is er nog maar het is een geloof geworden in een blijvende verbondenheid, niet zo zeer met Iemand, maar met Iets dat boven alles staat, niet te noemen is, niet te verklaren, niet uit te leggen met woorden is . Het is er en het is er niet en toch is het er. En we moeten het er mee doen.
We kunnen nog steeds binnen gaan in de kerk, de mis bij wonen zoals vroeger, maar afwezig zijn wat de gesproken woorden betreft, afwezig wat het ceremoniële betreft, afwezig wat het symbolische betreft. We zijn er aanwezig omdat het gebouw, de kerk, nog steeds het sacrale element in ons leven betekent. Echter wat er verteld wordt raakt ons niet meer zoals voorheen. We hebben onze eigen gedachten, beleven onze eigen gevoelens, ons eigen geloof, maar de dood van Christus die voor ons zou gestorven zijn heeft geen enkele reden meer om voor ons te sterven, opdat onze zonden vergeven zouden worden, is een Christus geworden van verzoening, van barmhartigheid. We mogen onze zonden, als er nog zonden zouden zijn, zelf vergeven, al blijven we getekend met het ‘Kyrie eleison’, met het ‘erbarme dich’, we hebben niemand meer nodig om via hem berouw te hebben over het kwade dat we zouden gedaan hebben. We weten waar we staan en hoe we er staan, misschien niet waarom we er staan, maar we zijn er en kijken op naar wat is omheen ons, zo naar het verhevene als naar het verderfelijke. Maar het is het verhevene dat onze doelstelling is en de hulp om dat te bereiken is er niet meer zoals ze er vroeger was, we zijn en blijven op ons zelf aangewezen.
Hij aan wie ik dit mailen zal weet dat ik denk zoals hij denkt en dat we beiden in ons het geloof dragen dat de dood niet het einde is, dat de dood een even groot wonder zal zijn als het leven is en dat we hem, als de tijd gekomen is, in volle overtuiging zullen tegemoet gaan. Zo helpe ons wat is van het Eeuwig Zijnde.
09-08-2015, 06:23 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-08-2015 |
Wat van de dag is. |
Wat van de dag is, is van de dag, je kunt er niet meer op terugkomen. Wat er gebeurde met jou en omheen jou werd neer gezet, heeft zich onherroepelijk verweven met al wat was van de dagen voorheen, en uit het verwevene zal het komende ontstaan. Dit is wat de Ecclesiasticus ons, in andere bewoordingen duidelijk wou maken. Dit is wat is van het leven, wat is van onze dagen die we elke morgen binnendringen en ons brengen op elk ogenblik – herinner je de geschiedenis van de naar Ispahaan gevluchte man[1] - waar we horen te zijn. Er is geen ontkomen aan. Er zijn geen vluchtheuvels, geen rustplaatsen waar we, al was het maar even, beweeg- en gedachteloos kunnen blijven opdat niet gebeuren zou wat anders wel zou gebeuren, opdat de dag als neutraal zou worden gelezen, want ook dergelijke momenten heeft het net voorzien. Een ganse dag beweegloos blijven, niets schrijven, geen stap verzetten buitenshuis, zelfs de kamer niet verlaten, opdat er toch maar niets gebeuren zou, heeft geen zin, want dan zou het net geweven worden met een holte van de dingen die je niet hebt gedaan en niet zijn tot stand gekomen.
Waar ben je, mijn beste man, toch mee bezig, hoe ben je nu het woord dat je heilig is, aan het behandelen, aan het manipuleren om met een slingering van je hand en van je vingers de wereld duidelijk te maken dat wat van de dag is onherroepelijk is, met de onderliggende gedachte dat alles reeds klaar en duidelijk getekend staat vóór je dag begint, wa nt zelfs indien je vandaag, de uitstap die je normaal gepland had, niet zou doen om een of andere reden, dan ook staat deze wijziging getekend en doet je, uiteindelijk slechts datgene dat voor jou was voorzien. Onze vrijheid van handelen is een gegeven, is enorm, maar is slechts wat er in het net van het leven geschreven staat, dit en niets anders.
Is dit beangstigend, helemaal niet, de dag begint en de dag sluit zich op de nacht en de nacht opent zich op de morgen, een etmaal tijd is voorbij en de tijd heeft de mazen, heeft de bedrading van het net over ons gewijzigd en in deze bedrading zit de nieuwe dag vastgelegd alsof we, gericht naar de toekomst en vanuit de toekomst, waar alles reeds gepland staat, doen wat gedaan moet.
In de namiddag, toen hij herlas wat hij geschreven had, dacht hij:
Man, ditmaal ben je te ver was gegaan, schrap wat er geschreven staat en vertel liever over de twee dames die glimlachend naar jou zijn toegekomen toen je deze morgen, op je kousenvoeten naar de brievenbus bent gegaan. Je dacht dat het bekenden waren van jou en je trachtte je te herinneren, maar het waren boodschappers van de Heer hoorde je, en of ze even van je tijd mochten nemen. Wat je hen graag toestond. En de jongste van beiden, een elegante, mooie dame, zoals ze daar voor hem stond, glimlachend en hij op zijn kousenvoeten, en hem vroeg of hij wel ooit eens nadacht over het leven en over de schoonheid van het licht dat, zegde ze, het licht is van de Heer - wat hij ten volle beamen kon – en, zegde ze, al dit staat geschreven in het wondere boek dat de Bijbel is.
‘Leest u wel eens de Bijbel’, vroeg ze, ‘kent u de woorden van de Heer?’
Ze keek hem aan, recht in de ogen en hij ontweek haar blik niet, hij zag er iets kinderlijks is, iets dat eenvoud was, puur en aanvaardend, zelfs een verkeerd antwoord van hem.
‘Ik heb’, zegde hij, om zich duidelijk te maken, ‘een bijbel onder mijn hoofdkussen’, ‘in bed’ voegde hij er aan toe, denkend aan de mogelijkheden van het bed.Ze schrok even, de mooie dame, dacht ze wellicht dat ik spotte met haar. Maar hij stelde haar gerust: ‘ik heb enkele bijbels en ik lees erin en ik weet dat de Heer het licht is van de wereld, maar ik ben niet zoals jullie een boodschapper van de Heer, ik draag het niet uit zoals jullie, ik hoop in elk geval dat je succes hebt met jullie boodschap.’
Ze keken hem aan, een ogenblik dacht hij dat ze hem omhelzen zouden en toen zegde de oudste, een gezette dame met een hoed vol rozen, ‘Je moet ons eens komen bezoeken’ en ze stopte hem een folder in de hand, ‘hier is ons adres en hier staat onze boodschap te lezen en we verwelkomen u op elk ogenblik van de dag. Het was aangenaam praten met u, het komt o zo zelden voor dat we iemand ontmoeten die weet dat het Licht is van de Heer, is van Jehovah.
Hij nam de folder aan, ‘ dank u’, zegde hij, ‘het ga jullie goed’. ‘Onze dag is goed begonnen’, zegde de jongste boodschapster van de Heer. ‘Ik ben maar een oude man’ antwoordde hij. ‘Misschien’, zegde ze, ‘maar vooral een wijs man’, en ze reikte hem de hand, een mooie fijne hand, een tere hand, die hij even te lang hield, in haar ogen kijkend.
Wat van de dag is, is van de dag, maar opgetekend is er iets meer van de dag die voorbij gaat.
[1] ‘Uit de ‘Tuinman en de dood’ het gedicht van P.N.Van Eyck, wat een plagiaat is van het gedicht uit ‘Le grand écart’ van Jean Cocteau die spreekt van Isfahan ipv Ispahan. Cocteau die zich baseerde op het verhaal van Rumi, de Arabische mysticus die het wellicht haalde bij iemand voor hem.
08-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-08-2015 |
Ernest Hemingway |
Enkele dagen geleden - laat ons zeggen op een memorabele zondag - herinnerde me een vriend van jaren terug, aan Ernest Hemingway en dezes ‘For Whom the Bell Tolls’[1]. Een boek dat op de eerste pagina het gedicht draagt van John Donne, een prachtig veelzeggend gedicht en het nu herlezend en het hier hernemend stel ik eens te meer vast hoe groot de waarde kan zijn van het geschreven woord:
‘No man is an Iland, intire of it selfe, every man is a peece of the Continent, a part of the maine if (als) a Clod bee washed away by the Sea, Europe is the lesse, as well as if a Promontorie were, as well as if a Mannor of thy friends or of thine owne were; any mans death diminishes me, because I am involved in Mankinde; And therefore never send to know for whom the bell tolls it tolls for thee’.
En dan vooral de laatste zin, passend voor Hemingway’s boek: ‘Stuur nooit iemand uit om te weten voor wie de doodsklok luidt, ze luidt voor jou’.
En dan van literatuur gesproken, ik heb, na zovele jaren, de laatste pagina’s van Hemingway herlezen. De rebellen (republikeinen) hebben hun opdracht vervuld, het opblazen van een brug, en worden nagezeten door een groep soldaten van Franco. In hun vlucht gebeurt het dat Robert Jordan, nadat zijn paard gevallen is, zwaar gekwetst achterblijft, wachtend op de dood of zijn gevangenneming, wat hij niet wenst. Hij denkt aan zelfdoding wat hij verwerpt, hij zal, wetende dat het zijn laatste akte zal zijn, wachten op zijn achtervolgers, verscholen achter een boom, en doen wat hij doen moet om zijn kameraden te redden door hen meer tijd te geven om te vluchten.
‘He touched the palm of his hands against the pine needles where he lay and he touched the bark of the pine trunk that he lay behind. Then he rested as easely as he could with his two elbows in the pine needles and the muzzle of the sub-machine gun resting against the trunk of the pine tree.’
Je moet het toch schrijven, woord na woord, sober de feiten weergeven, ze zien zoals ze zijn. En de beslissing van de schrijver de dood van Robert(o) te verkiezen boven zijn gelukkig zijn met Maria die hij heeft ontmoet bij de rebellen en die een kind verwacht van hem.
‘He was waiting untill the officer reached the sunlit place where the first trees of the pine forest joined the green slope of the meadow. He could feel his heart beating against the pine needle floor of the forest'.
Dit is het einde van het humane epos over de burgeroorlog in Spanje. Ik heb het boek ettelijke malen gelezen, dan toch bepaalde passages eruit. Pas nu is het alsof ik voor de eerste maal het einde ervan ontdek. De soberheid van het verhaal, tot de allerlaatste regel, die niet geschreven staat: het geknetter van het machinegeweer en de val van de luitenant.
Dit verwachten we, dit weten we, Hemingway had er geen nood aan dit nog te vermelden, had het niet nodig te vertellen hoe het einde van Roberto was, hoe het verder verliep met Maria en haar gezellen. Hij verzweeg het ogenblik dat Roberto schieten zou, hij zou het overlaten aan de lezer om het boek in gedachten af te maken. Hij ging niet verder dan neerliggend op de dennennaalden, te wachten op de komst van de luitenant. Het overige was voor ons om het boek in gedachten verder te lezen tot dagen erna.
Het verzwijgen van wat de lezer verwacht op het meest spannende ogenblik, is het teken van grote literatuur.
[1] Ernest Hemingway: For whom the bell tolls. Penguin books 1967 (copyright 1941)
07-08-2015, 00:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-08-2015 |
Het milde oosten van de geest |
Dacht hij eraan dat het ritme van zijn ouder worden een andere, meer progressieve fase was ingegaan, al hoopte hij dat het maar inbeelding was en van voorbijgaande aard, want hij had de kwellingen die hiermede gepaard gaan reeds gekend, echter, zijn confrontatie ermee van de laatste dagen konden niet meer, zoals voorheen onderdrukt worden, weggedacht of weggeschreven, zodat ze nu voor het eerst waren doorgedrongen tot in zijn dagelijkse blog, zijn dagboek.
Dacht hij er dus aan dat hij in de toekomst meer beroep zal moeten doen op wat hij vroeger geschreven had; dat hij, uit de vele dagboeken die hij bewaard had, gedachten zal moeten gaan terughalen om verder te kunnen reizen als een jonge man in oude klederen gehuld, op wie, zoals hij het meende te voelen, nu sleet was gekomen, zoals op het beeld dat hij had van de morgens over hem.
Hij zich verzetten zou tegen die slijtage in het werk van de geest.
Hiertegen echter bestaan geen trucs, de regel is te ondergaan en te aanvaarden dat hij gekomen was op het zoveelste kruispunt in zijn leven en dat het ditmaal veel ernstiger was dan alle vorige keren samen, dat hij nood had aan een nieuwe en anders gerichte impuls om los te komen en zich te bevrijden van elke zwartgalligheid die klaar stond om binnen te vallen en hem lam te leggen.
Gisteren was hij aan de vijver, aanhoorde hij het aanhoudend geruis van de wind in de bomen, voelde hij er zich in opgenomen en was de stilte in zijn gedachten niets meer dan de frisheid van de wind in zijn gelaat en het schuiven van de wolken over hem. Kende hij geen verlangens, kende hij enkel de grote rust van de vijver die in hem was binnen gedrongen, het water licht rimpelend, het spiegelbeeld licht verdoezeld en hij zoekend naar een woord, een zin om alles wat er was, in vast te leggen. Te grijpen wat er te nemen was van het grote, sidderende leven omheen hem en het te houden, er in op te gaan om er te blijven. Te weten van het ogenblik dat het is, dat al het vorige was geweest en het komende nog komen moet, dat hij zich vastankeren moest op nu ogenblik, dat dit de essentie was en is en dat hij er zich rekenschap moest van geven dat die ogenblikken geteld waren, dat ze dit wel zijn voor elk van ons, maar er zijn voortekenen die voor elk van ons verschillend zijn. Hij kende die van hem. Hij wist wat er was van de breuk in het ritme van deze tekenen, en de tijd, dacht hij, de tijd waarvan men zegt dat hij niet is, die is. Hij kan hem niet wegdenken. Hij kan roerloos blijven zitten of staan, maar de tijd die van de beweging van de aarde is omheen haar zon, is de tijd die met zijn lichaam afrekent, dat nu aan het verschralen is, merkbaar en voelbaar. Er is geen ontkomen aan.
Maar toch niet, schreef hij laatst als de eindregel van een gedicht, toch nog niet de witte vlag gehesen. Hij zal het gedicht eens moeten opzoeken, het dateert van enkele jaren terug, toen al kende hij de problemen van het ouder worden, Cervantes kende die, allen kennen we die, en ze te kennen is ze aanvaarden is ze overwinnen.
De ceder deze morgen, zijn schaduw getekend op de muur van de gebuur, licht bewegend met de wind die uit het oosten komt, het milde oosten van de geest.
06-08-2015, 07:08 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-08-2015 |
Schrijven |
Wat ik inlog doe ik best met de grootste zorg en, wat meer is, er niet op vertrouwen dat wat ik geschreven heb, zelfs na het herlezen ervan, foutloos zou zijn. Maar al te dikwijls bij het bekijken van mijn ingelogde blog in de morgen, kom ik tot de bevinding dat, ondanks de zorg er aan besteed, er nog fouten of onduidelijkheden in de tekst voorkomen. Er is wellicht een reden voor, bij het schrijven denk ik reeds, terwijl ik nog steeds de eerste zin aan het schrijven ben, aan de zin die er op volgen zal. Het mechanisme van de geest is hier op ingesteld en er van afwijken is onmogelijk.
Wat is er van de mens, wat is er van de schrijvende mens, wat is er van de componist, de man/vrouw, wiens/wier woorden klanken zijn die hij samenbrengen moet tot melodie, die zich herhalen zal. Elke morgen, Klara beluisterend, ben ik hiermede geconfronteerd, hoor ik stukjes muziek waarvan ik me afvraag, hoe is men er toe gekomen deze klanken binnenshuis te horen en neer te zetten op de notenbalk, sommige een melodie onderlijnend, sommige dezelfde melodie verbrokkelend tot een nieuwe – Mahler terwijl ik dit schrijf - die dan uitgesponnen wordt of halverwege stop gezet. Ik ken niets af van muziek, weet niet hoe een componist te werk gaat maar ik sta telkens, als ik aandachtig luister, verbaasd hoe innig de klanken in elkaar verweven liggen, waarbij het gebruikte instrument er een ander klankaspect, Mahler is er een meester in, niet alleen als kleur maar ook als impressie aan toevoegt.
IK heb slechts de klankengamma van het woord, dat ik terloops zoek te gebruiken, maar mijn pogen is afgestemd op woorden die een betekenis dragen en mijn zin voeden met wat ik verlang. Bij het nalezen achteraf duiken andere variëteiten op die hangen blijven waardoor de aandacht voor het geschrevene verzwakt en tot kleine fouten leidt.
Zo, ik herhaal hoe schrijven we. Hoe komen we er toe woorden bij elkaar te brengen, lijk klanken met betekenis erin. Dit is wat elke dag zich voordoet, waarvoor we heel wat zaken opofferen waaronder, wat ons kwetsbaar maakt, het lezen van de werken waarvoor anderen heel wat zaken hebben opgeofferd. Het schrijven wordt aldus een verzaken aan de vele geneugten van het leven en deze te vervangen door de pijn en de moeite die van het schrijven is.
Of het de moeite waard is, weet ik niet. Wat ik wel weet is dat we gemaakt zijn om de moeite van het schrijven meer te waarderen dan het ondergaan van vele frivoliteiten die van het leven zijn. Ik heb wat mij betreft hier nog geen spijt over gehad, trouwens vandaag is het te laat om ook maar enig spijt te hebben.
Zo wordt dus elke morgen van mij gekleurd en uitgezet, eens met dit en eens met dat. Het eigenaardige is dat ik het niet ben die dit bepaalt maar iemand in of omheen mij.
05-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-08-2015 |
Pieter Coecke van Aelst |
Naar de morgen toe was hij wakker geworden en had hij door het open raam de afnemende maan gezien hoog boven de donkere lijn van de bomen, zijn geest nog verward, de ogen pijnlijk uit de slaap gekomen.
Gisteren was een vreemde dag geweest, hadden ze een bezoek gebracht aan ‘l’Hopital de Notre Dame à la Rose’ in Lessines, geleid door een schitterende gids die hen door de oorspronkelijke gebouwen van 1243 wandelde. In de jaren zeventig was er een Delmotte, een cultuurbarbaar geweest die het geheel wou slopen om er een parking van maken. Dit in schril contrast met wat de gids er ons, met hart en ziel over vertelde. Zo, wat we over dit hospitaal van de Augustines vernamen, hun regel geïnspireerd door de heilige Augustinus, dat het hospitaal er was voor de armsten onder de armen en dat je, als je als zieke er binnenkwam het gebeurde langs de kapel, om je vooraf in regel te stellen met God want als je God niet aan je zijde had, hoe zou je ooit kunnen genezen. Waarna je opschoof naar de eraan palende ziekenzaal om er mogelijks te genezen of er te sterven, wat eigenlijk bijzaak was eens je in regel waart met God.
Hij had de sfeer ervan nog niet verlaten. In zijn slaap waren zijn dromen er voortdurend op uitgekomen, nu nog speelden de beelden van wat hij er gezien en gehoord had door zijn hoofd. Eigenlijk was hij er door ontredderd - of was het door de vermoeidheid die was blijven hangen - kon hij niet de taal terugvinden die bij hem gebruikelijk was en zat hij geklemd tussen de beelden die hij gezien had en de woorden die de gids met een verrassende soepelheid er over verteld had.
Alhoewel hij zich had voorgenomen over heel wat anders te schrijven, verdwaalde hij telkens naar die plaats van lijden en sterven en God ter wille te zijn. Twee zaken die de gids – hij werd een vriend - nauw aan het hart lagen kon hij zo maar niet voorbij. Vooreerst de sfeer omheen Maria Magdalena die in bepaalde schilderijen op de voorgrond kwam en waarbij we ons heel wat vragen konden stellen, en waar ook Giotto (XIIIde eeuw) en dichter bij ons, Dan Brown, zorgen mee hadden, en dan vooral, én voor mij én voor de gids, het meesterwerk van een miskende schilder van bij ons, Pieter Coecke van Aelst, 1502 -1550, van wie, boven de haard en over de ganse breedte ervan, in de refter, een zeer originele voorstelling van het Laatste Avondmaal hing, met alle personages omheen Jezus in grote verwarring nadat deze gezegd had dat een onder hen hem verraden zou.
Wat de gids niet zegde is, - hij zal het wel geweten hebben – dat diezelfde Pieter Coecke van Aelst, in 1528 een ander ‘Laatste Avondmaal’ geschilderd had in de stijl van Giotto, Coecke echter had Maria Magdalena geplaatst aan de linkerzijde van Jezus en niet zoals Giotto aan de rechterzijde. Waaruit kon worden opgemaakt, enkel en alleen door haar plaats aan tafel, dat Coecke, die Italië had bezocht, de frescoschilderij van Giotto in al haar glorie, moet gekend hebben, en waaruit eveneens naar voor komt, de rol die Maria Magdalena moet gespeeld hebben in het leven van Jezus, een rol die door velen werd gezien als zou ze de echtgenote van Jezus zijn geweest. Trouwens was zij niet aanwezig aan de voeten van Christus toen deze stierf en was zij niet de eerste om het graf te bezoeken?
Maar dit, zoals meestal gezegd wordt, is en blijft een ander verhaal.
04-08-2015, 07:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-08-2015 |
Onsamenhangend verhaal |
Hij is uit de hoogte afgedaald en heeft de pen terug opgenomen om te zeggen hoe hij het stelde en, dat hij zich nu voelde, als een man die na een lange reis, huiswaarts keerde en het huis gesloten vond, de luiken dicht, vergrendeld alle deuren. En toen het hem, na lang kloppen, binnen liet en hij de kamers eens doorliep, ontdekte dat hij voor hey huis een vreemde was, en ook dat het huis maar doodgewoon was, dat er geen krachtlijnen doorheen liepen, geen mogelijkheden om te zijn wie hij niet was. Na dagen denken besloot hij er niet verder te blijven wonen en te vertrekken naar waar hij nog nimmer was geweest om er te zijn en er te schrijven. Hij zocht in zijn geheugen welke plaats hij kiezen zou, er waren er vele. Van sommige had hij al gehoord, van andere gehoord in zijn verbeelden.
Hij dacht toen aan de bergen. Hij wist van een groep chalets, waarvan de eigenaar te oud was om er nog te wonen, en nu verlaten was door God en iedereen, maar wist niet of hij er komen kon en of het een plaats was genoeg om er te overleven. Hij wist van een chalet waarvan hij soms hoorde, hoger nog gelegen, en een andere meer toegankelijk die hij misschien huren kon voor een zomer en een herfst tot de sneeuw zou komen.
Hij wist van andere plaatsen in Schotland, waar hij ooit was, van een witte woning gekleefd tegen een donkere rij bomen, weerspiegeld in het loch; hij wist van plaatsen in Toscane, waar eens de Etrusken woonden, en in de Provence, een woning midden de olijfbomen en nog een andere, veel oudere nog, dichtbij de abdij ‘Le Thoronais’, met een kamer lijk een cel met blote muren, zoals een schrijver van bij ons in de Ardèche een kamer had.
Zo hij wist van vele plaatsen en nog van andere, hij zou er een van kiezen eens hij zijn boeken had klaar gelegd om mee te nemen, want boeken had hij meer dan nodig. En toen hij de schifting had gedaan hoorde hij de weeklacht van de boeken die hij zou achterlaten, hij hun klagen niet kon aanhoren en hij zich toen bedacht, het beter ware hier te blijven en het huis om te toveren tot het oude huis waarvan hij, sedert zijn jeugd, altijd had gedroomd.
Die dag sloot hij lang de ogen, wachtte hij een tijd, neergelegen, en toen hij ze opende dacht hij te zijn waar hij zijn moest. Liep hij onder de torenpoort door tussen de twee leeuwtjes aan de ingang en kwam hij - zijn jonge broer naast hem, als hij daar heen ging waren ze altijd samen – op de binnenkoer, de deur van de woning stond open: in de kamer met de wijde donker geblakerde haard, de zware eiken tafel, de stoelen even zwaar en de sofa voor de haard met het schaapsvel op de grond en, tegen de muur de Luikse bollenkast en op rekken stonden de boeken, zijn boeken, uitgezet. Een venster gaf uit op de binnenkoer, met de vervallen schuur aan de overkant , de oude kar en het ovenhuis onder de mispelaar, en verder de tuin en de boomgaard, appelen en peren en pruimen en kersen en een vergane perzikboom, die hij terug tot leven roepen zou. Hij voelde er zich heel goed bij.
Hij zou er zich opsluiten waarna hij begon te schrijven aan de eiken tafel voor de haard, elke dag een nieuw beginnen. Zo leefde hij, had weinig contacten met de wereld er buiten. En toen het augustus werd, was hij nog niet uitgeschreven. Niemand in het thuisland vroeg waar hij gebleven was, het was alsof enkel van hem waren overgebleven de verhalen die hij elke morgen de luchten in stuurde om te overleven. Op een dag viel hij lijk een steen zoals Dante viel na het verhaal te hebben gehoord van Paolo en Francesca. Hij is er lang blijven liggen midden zijn geschriften alvorens hij terug tot leven kwam, voor een tijdje nog.
03-08-2015, 05:19 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |