 |
|
 |
|
|
 |
19-01-2020 |
Is de 'Eureka' gejustifieerd? |
De mens die ik ben en de muziek in mij: de aria’s, de concerti, de symfonieën, die ik tracht te situeren als ik ze hoor, waarvan ik tracht minstens de naam van de maker te herkennen en er niet altijd in slaag, gewoonlijk omdat ik te vlug wil oordelen.
Zo wat een paar dagen geleden gebeurde in het kabinet van de tandarts. De muziek en sourdine: Klara. Ik wist dat het een Requiem was, eerder gericht naar het leven dan naar de dood, een Requiem dat enkel dit van Fauré kon zijn, en ik toch Verdi vernoemde omdat ik nog altijd in mijn geheugen de herinnering droeg aan een ‘rehearsel’ van een Requiem in de kathedraal van York dat van Verdi was.
Ik vergistte me dus al wist ik dat het van Fauré was, opgedragen aan zijn overleden moeder. Met de muziek van Beethoven, en zeker met zijn Negende zou het me niet overkomen, zou het wellicht niemand overkomen, eens het hoofdthema begint voor het invallen van de stemmen.
En over de Negende waar ik gisteren heb over uitgeweid, waar ik getracht heb te zeggen hoe ik denk dat hij er toe gekomen is een symfonie te schrijven van 1 uur en 15 minuten, waarvan 30 minuten hoofdzakelijk koren en solisten - ik sprak enkel van één solist in mijn blog, maar er zijn er vier: tenor, bas, alt en sopraan en ook vier koren, het gebeurt als je je steunt op je geheugen.
De idee van de inbreng van het 'sluitstuk' heeft me lang bezig gehouden gisteren, ik heb mijn gevoelens laten spreken. Ik ben vertrokken van uit de idee dat Beethoven een Negende symfonie wou componeren geschoeid op de leest van de vorige acht, en dat hij om een of andere reden besloten heeft er een heel bijzondere beweging aan toe te voegen - wat totaal ongebruikelijk was in die tijd - en het is dit aspect dat ik heb willen op mijn manier belichten.
Is het op dergelijke wijze gebeurt? Ik beweer hoegenaamd niet dat het zo was, ik heb, me steunend op wat mij - maar dan in veel mindere mate - soms overkomt, over te dragen naar Beethoven.
Ik bezat destijds het werk van Romain Roland over Beethoven, een prachtige uitgave van La Guilde du Livre, maar ik heb het boek uitgeleend en het is niet meer teruggekeerd. Nu, ik weet niet meer of Romain Roland iets zegt over de Negende maar er zijn, naar ik hoorde tal van boeken op komst naar aanleiding van zijn geboorte 250 jaar geleden die dit zeker zullen behandelen. Ik heb alleen gelezen in een artikel van A. K. Holland in ‘The Symphony’, edited by Ralph Hill in de Pelican Books (1954):
'He had conceived the idea of setting Schiller’s ‘Ode to Freedom’ (later altered to Joy), but there was originally no connection in the composer’s mind between this project and the instrumental symphony in D minor, (n° 9)'.
Ik heb er lang over nagedacht - wakker gelegen in de nacht - tot de idee vorm heeft gekregen, tot ook in mij de spanning is gaan stijgen en ik ben opgestaan om te schrijven wat er staat, in het tweede deel van mijn blog van 18 januari.
Eigenlijk komt het er nu op neer uit te maken of de ‘Eureka’ die ik gebruikt heb gejustifieerd was, of niet.
19-01-2020, 07:23 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-01-2020 |
Hoe de Negende van Beethoven er kwam |
Wat kan voor hem het nut zijn van de boeken die hij nog lezen zou, is het om meer kennis op te doen en aldus meer sapiens te zijn of te worden en, via die kennis in meer, dichter te komen tot wat niet te noemen is, niet te bereiken is?
Gisteren ook heeft hij getracht - zo maar een ingeving! - de grens van de realiteit te overschrijden, omdat hij bezeten blijft binnen te wandelen, en er vertoeven, in de wereld achter de wereld van elke dag, zijnde deze van het transcendente, het sacrale, het domein van Hij die een naam kreeg van amper drie letters, maar een naam zou moeten krijgen van alle letters van het alfabet, een naam die onuitspreekbaar is, de Kosmos inpalmend.
Zo is het een vaststaand feit geworden dat de boeken die hij nog openen wil, uitdagingen moeten zijn en wat meer is, hij verwacht dat deze zullen opduiken alsof iets of iemand hem in de gaten houdt en er voor zorgt dat hij leest wat hij lezen moet om verder te kunnen.
En hij heeft nood aan ‘zulk iets of iemand’ om te volbrengen wat hij zich blijft opleggen, alleen kan hij dit niet aan. Maar dat hij hulp toegewezen krijgt is voor hem een feit. Hij ziet niet in hoe het anders mogelijk zou zijn, vertrekkende uit het niets, aan te komen in een punt dat gezien kan worden als een besluitvorming.
Gisteren was een vreemde dag. In de morgen bij het ontwaken was er een pianoconcerto op Klara en hij wist dat het, het Keizersconcerto was. Hij had goed geraden, wat niet altijd het geval is. Hij dacht dat het een hint was naar iets anders, hij beeldde zich in dat hem een boodschap wachtte en hij dacht aan de Negende van Beethoven, een summum in de muziekgeschiedenis. En wel aan de boodschap die Beethoven moet gekregen hebben, als hij aanvoelde dat de symfonie die hij dacht beëindigd te hebben - wat er stond was reeds 45 minuten lang, voldoende voor een symfonie - er onvoltooid uitzag, dat er iets aan ontbrak.
Hij moet gedacht hebben dat er in al wat al geschreven stond, een roep aanwezig was naar meer, naar een sluitstuk dat alles wat ooit gecomponeerd werd overtreffen zou. En dit sluitstuk was reeds ‘in potentie’ aanwezig in de 45 minuten gecomponeerde muziek, Beethoven voelde het, hij raadde de boodschap erin.
In feite, als we luisteren naar de eerste en tweede beweging en de daaropvolgende waarin het hoofdthema opduikt dan heeft men duidelijk de indruk dat in al wat eraan voorafgaat, een vraag geborgen ligt naar iets groots, iets oneindigs.
Beethoven heeft dit aangevoeld. Ik denk dat het hem bezig hield. Zoals een blog mij soms uren bezig houdt, hij er dagen, weken zal mee rond gelopen hebben tot, op een dag, hij ‘Eureka’ zal geroepen hebben en dat hij wist hoe verder te gaan om een Negende symfonie te schrijven die de wereld tot eeuwen erna, diep beroeren zou.
Hij voegde er 30 minuten orkest met tenor en koren aan toe. Hij schreef wat de perfectie benaderde: de trage opbouw van de spanning naar iets dat komen gaat, maar nog wat uitgesteld wordt, iets dat de spanning blijft opvoeren, tot de tenor, een ontploffing gelijk, invalt met zijn recitatief:
‘O Freunde, nicht diese töne sondern laszt uns angenehmere anstimmen und freudenvollere,
Gevolgd door het allermeest verrassende:
Freude, Freude, Freude, schöner Götterfunken, Tochter aus Elysium[1].
Van dan af is er een samenspraak, 30 minuten lang, tussen koren, tenor en orkest, die ons voert tot ongekende hoogtes van een ongeëvenaarde schoonheid die Beethoven, die een componist welke ook - Bach misschien uitgezonderd - ooit bereikte.
Ik heb lang gedaan over deze blog. Wat ik vooral belichten wou is het ogenblik van de ‘Eureka’ van Beethoven, het ogenblik dat hij wist hoe verder te gaan en hoe af te sluiten. Elke schrijver, schilder, beeldhouwer, componist kent dergelijke Eureka-momenten. Kent hij ze niet dan is het beter dat hij zwijgt.
Ik denk dat hij een negende symfonie wou schrijven, dat hij gekomen was tot 45 minuten compositie, dat hij onvoldaan erover was en wist dat er iets aan ontbrak. Hij heeft er simpelweg, hoog geïnspireerd, een gouden kroon op aangebracht zijn Ode aan de ‘Freude’[2], voor orkest en voor de eerste maal in de geschiedenis voor tenor en koren.
Dit is hoe ik het aanvoel telkens ik het geluk heb te luisteren naar Beethoven's Negende.
De eerste uitvoering van de Negende vond plaats in 1824, het was een enorm succes. Beethoven stond naast de dirigent, de rug gekeerd naar het publiek, hij hoorde niets van het applaus in de zaal, een solist raadde hem aan zich om te keren. Pas dan zag hij in welke staat van enthousiasme het publiek in de zaal verkeerde.
Zoals ik het nu beschreven heb had ik er een andere titel moeten aan geven: 'Hoe een meesterwerk ontstaat'.
[1] O Freunde, nicht diese Töne! Sondern laßt uns angenehmere anstimmen, und freudenvollere. Freude! Freude! Freude, schöner Götterfunken, Tochter aus Elysium, Wir betreten feuertrunken, Himmlische, dein Heiligtum. Deine Zauber binden wieder, Was die Mode streng geteilt Alle Menschen werden Brüder, Wo dein sanfter Flügel weilt…
[2] Gezegd wordt dat hij oorspronkelijk niet aan die ‘Freude’ dacht maar aan die ‘Freiheit’.
18-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-01-2020 |
Alle beginnen. |
Het werd lichter in het oosten, een roze gloed tussen de bomen. Hij dacht nu wordt het beter, mijn gedachten zullen zich openen. En als hij buitenkomt om het zaadbakje voor de meesjes en de vinken aan te vullen, de frisheid van de morgen die hem overvalt, samen met de eerste regel van een gedicht dat hij nimmer schrijven zal. Is het aldus dat hij zijn blog kan beginnen?
Hij herinnert zich nog altijd heel goed hoe l’abbé Bruckberger in zijn ‘L’Evangile’[1] schrijft over het ‘begin’ van het Evangelie van Johannes, ‘Au commencement était le verbe’. Een gouden regel in hem geëtst die hij nooit vergeten zal, evenmin als de zin van Bruckberger hierna. Omdat beide baanbrekend geweest zijn voor hem. Hij wil de zin correct citeren, hij zoekt het boek in zijn rek en leest de zin die hij, dertig, veertig jaar geleden - wie was hij dan? - onderlijnd had:
‘Du premier mot l’Evangile de Jean crève le plafond du temps, il transcende les siècles et les générations qui se succèdent, il s’établit dans l’éternité’.
En het is correct, Johannes schreef een wereldzin - wellicht geïnspireerd door de filosofie van het Oosten - om zijn Evangelie te beginnen. Een zin die tijd en generaties doorkruist. Een zin gevestigd en gestold voor de eeuwigheid, een echo dragend, die de generaties zal blijven doorkruisen, omdat het begin is van alle wijsheid: in den beginne was de geest of, was er de geest.
Het is onmogelijk een betere zin te vinden om bijvoorbeeld een beschaving mee te beginnen, en óm die beschaving te beginnen, er een boek over te schrijven. Vandaag echter zou een nieuwe Johannes evenwaardig kunnen schrijven, in de beginne was er een enorme wolk energie die zich met een big bang splitste, niet (meer) in deeltjes, maar in minieme pakjes energie, ‘strings’ genaamd.
En hij denkt aan zijn beginnen elke morgen. Wel is het zo dat hij zich telkens tevreden stelt met een begin dat veel modester is maar dan toch de dingen overstijgt, een zin die trancheert. Iets zoals Dantes eerste versregel van zijn Inferno:
Nel mezzo del cammin di nostra vita Mi ritrovai per una selva oscura
Hij zal er ook een tijd over gedaan hebben, zoals ik de tijd nodig heb. Maar een zin zoals Dante moet nog kunnen, die kan nog geëvenaard worden. Het boek, het vervolg op die twee regels van Dante, zoals de Divina Commedia wordt niet meer geschreven en zelfs indien het nog zou geschreven worden, wordt het niet meer gelezen, want te ingewikkeld, te ver gezocht, té vreemde wereld om nog te boeien.
Nochtans, ondanks wat hij er nu over schrijft, heeft hij er jaren over gedaan om de Commedia te lezen en wat heeft het hem opgebracht zul je vragen. Eigenlijk, om eerlijk te antwoorden, heel wat dat door de doorsnee lezer niet gekend is maar toch doordringt tot het ontstaan zelf van het machtige werk - machtig in alle opzichten - van Dante. Als hij het nog niet zou verteld hebben dan komt het nog wel, het jaar is nog maar pas begonnen.
Al dit wat voorafgaat, moet gezien als de inleiding op mijn blog die ik vandaag te schrijven had, en dus, voor eenmaal, niet geschreven heb, omdat ik het begin ervan niet vond.
[1] R.L.Bruckberger : L’Evangile, Ed.Albin Michel, 1976
17-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-01-2020 |
De vijver in ons verbeelden |
Kan ik schrijven over de vijver zonder er te zijn?
Natuurlijk kan ik dat, ik zou er zelfs kunnen over schrijven indien hij er niet was. Er zijn er voldoende in mijn gedachten om te weten hoe een vijver is. In feite is het maar het uiterlijke, zijn uitzicht en zijn omgeving dat ik oproepen kan, maar over de vijver zelf, het innerlijke ervan, daar weet ik heel weinig van, om niet te zeggen, niets, alleen wat ik zien kan draag ik in mij, heel duidelijk zelfs.
Er is een plaats waar vroeg in de lente een orchidee uit de aarde komt en juist de tijd heeft te bloeien, ze heeft de kleur van de blauwe boshyacint, maar niet het speelse ervan, ze is groter en zwaarder, donkerder van tint ook. Het ongeluk wil dat ze op een zeer kwetsbare plaats staat en dat ze bij een eerste passage van de grasmaaier, weggemaaid wordt; ze heeft dus de tijd niet, ondergronds meerdere bollen te vormen, haar leven is te beperkt, wordt te vroeg afgeknot. Ik kan er alleen aan denken en erover schrijven, hopen dat ze eens gespaard wordt of vrezen dat er een dag komt dat ze niet meer zal opstaan uit de grond. Wat ook, het is een belangrijk punt voor mij, wat de vijver betreft. Ik kijk er naar uit, ik verwacht haar vroeg in de lente, zoals ik vroeg in de herfst de inktzwam verwacht op twee plaatsen. Het zijn plaatsen van de vijver in mij, zoals ook de hazelaar is, de katjes die nu geladen zijn met stuifmeel en waarvan ik weet dat de wind, de zalige wind die ik er ken, zijn werk zal doen om de vrouwelijke bloemen te bestuiven.
Dit alles is er van het leven aan de vijver dat ik opmerk. Maar er is meer dat ik vermelden moet. Er zijn de fruitbomen die er geplant werden een paar jaren geleden: de jonge appelaars, perelaars, kerselaars, mispel en kweepeer zelfs; er is de notelaar en de linde midden de aanpalende weide hoe deze er staan, hoe eenzaam. En er is hoe alles tot bloei komt, hoe alles, hopelijk dan toch, bevrucht zal worden, veel vlinders en bijen waren er niet de voorbije jaren.
En dan is er de weelde en de geur van de soorten grassen, is er heel vlug de berenklauw, zijn er de netels, de bramen; zijn er in het water, de soorten rieten tot papyrus toe, de gele en blauwe irissen in de oevers, de waterlelies - de bloem ervan die van Van Eeden is - het houdt niet op, het sterft niet uit, al wat ik hier vernoemde zal er staan in de lente, krachtig, groot levend, elk met een eigenheid, als een variant op wat van het leven is. En dan noem ik nog niet de vele planten en bloemen, noem ik nog niet de stinkende gouwe, niet de weegbree, niet de margriet, niet de boterbloem, niet ‘la reine des prés’, niet de witte dovennetel en zovele andere, zovele zijn er dat ik ze niet meer noemen kan.
En dan de rij populieren, kaarsrecht de hoogte in, hoe ze er vroeg, wazig-een-vleugje groen zullen staan, bewegend, om dan ineens in vol blad te ruisen over ons, hun lied van elke dag dat we nu al horen kunnen, tenminste zo we er naar luisteren willen.
We zullen er niet aan voorbij gaan, we zullen wandelen omheen het watervlak en uitkijken naar het grote gebeuren van het terugkerende leven in de planten, uitkijken naar de groei ervan, de bloei ervan, de vrucht ervan, alles op zijn tijd. Wij als toeschouwer van wat zich uiterlijk en even duidelijk innerlijk afspeelt omheen ons.
Zij zullen er nog vele jaren zijn, de vijver zoals hij er bij ligt is onvergankelijk, de planten de zich elke lente vernieuwen zijn onvergankelijk. En wij, de mens, we kennen dit seizoenen-circuit niet, we hebben er nooit geen deel van uit gemaakt. We zijn opgegroeid in een totaal andere omgeving, ons lichaam als onze geest baden in een andere stroom van het leven. We passen ons aan, maar we ondergaan in ons lichaam, in ons zijn, noch winter, noch lente.
Zo, vraag ik me af, wie zijn we dan, om een ander leven te leiden dan dat van de planten?
16-01-2020, 00:16 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-01-2020 |
De doodlopende weg. |
Ik ben terechtgekomen, na al die tijd, op een weg die schijnbaar doodloopt. Zeker ben ik evenwel niet, maar als de gedachte me overvalt dat de sociale media een werktuig zijn van de Kosmos om de mensen naar elkaar toe te halen, zelfs in het spoor van Christus, zelfs in het spoor van Beethoven, dan ga ik heel ver. Dan ga ik een stap verder dan wat ik de laatste tijd heb willen begrijpen, namelijk dat elke evolutie die we meemaken eigenlijk het werk is van de Kosmos die de mens in een bepaalde, wel overwogen, richting stuurt, waarvan we het effect pas zullen zien en begrijpen na een n-aantal generaties.
Dit is geen profetie, dit is meer een gevoelsmatig oordeel dat ik me vormde en dat me gisteren plots overviel, toen ik me de bemerking maakte dat mijn blogs een zekere gevoelsinhoud moesten hebben en dat de reacties erop, uitgaande van sommige lezers, hen maakte tot broeders in de geest.
Zonder de impact van de mogelijkheden geboden door het Internet waren die gevoelens onmogelijk tot stand kunnen komen; had ik bepaalde personen nimmer gekend en was er nimmer die band geweest die ik zeker nu aanwezig voel met velen onder hen.
Nu ik dit geschreven heb ben ik meer dan ooit in het domein van de metafysica terecht gekomen, zit ik ergens waar Sheldrake het over heeft dat de mogelijkheid bestaat dat we gemanipuleerd worden van uit de toekomst. Ik denk dat de toekomst tal van mogelijkheden in petto heeft, mogelijkheden die er zijn in potentie en die we stap na stap op onze weg ontmoeten.
Zoals, in reactie op de boeken van Sheldrake, stemmen opgingen - het gebeurde op de BBC - dat zijn boeken zouden moeten verbrand worden, zo kan het heel goed dat dit zal gezegd worden over wat ik hier heb verkondigd. Maar ik neem het er bij. Ik weet dat wat ik meen te mogen vooropstellen me plaatst op een totaal ander gebied, dan dit van Grunberg die gisteren zijn laatste boek is komen voorstellen op ‘De Afspraak.’
Ik kijk dus vooruit in de tijden voor mij, ik trappel niet ter plaatse. Ik dacht erover na, deze nacht. Wat ik hier schrijf is het resultaat van deze overpeinzingen. Het is zoals het gezang van Zacharias waar we het gisteren over hadden, een pogen om te ontkomen, hij aan de vuurhaard, ik aan al het materiële eigen aan de tijd waarin ik leef.
Daarom ook: ik kan niet verder dan waar ik gekomen ben, wat ik hier vertel is de toonaard - een woord dat ik graag gebruik - van waar ik aangekomen ben. Van hier uit kan ik niet meer terug, kan ik evenmin nog verder. Dit is het gevoel dat ik er aan overhoud en ik zou mijn blogs hier moeten afsluiten want ik weet niet wat ik nog te vertellen heb voor de rest van het jaar.
Maar dit is wat ik denk, telkens ik op het einde kom van een blog, en toch daagt er steeds iets anders op. Alleen vraag ik me af, hoe lang nog? Wat er teveel aan is zijn de nachtelijke overpeinzingen, ze ontnemen me de slaap.
15-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-01-2020 |
De tijd die je neemt en de tijd die je niet neemt. |
Je hebt de tijd die je neemt om te doen wat je denkt te moeten doen, denkt je dit niet, is het niet je volle overtuiging, dan heb je de tijd niet. Zo is het en zo wordt je gemanipuleerd door de tijd die alsdan je meester is en blijft.
Ik heb voor niets nog de tijd, behalve voor het schrijven van deze 500 woorden en de tijd heeft het ondervonden dat het zo is. Ik schakel hem uit als het mijn blog betreft, voor heel wat andere zaken is hij er nog, bijvoorbeeld voor het in orde brengen van mijn geschriften op de harde schijf van mijn PC, deze blijven zoals ze zijn, in een verwarde staat. De dagboeken die ik bewaarde sedert 1978 tot 2012 zijn er ook nog, om onder handen genomen te worden, hier ook heerst de tijd, echter ik beschouw ze en bewaar ze als een curiosum en, waardeloos qua inhoud, ik kan ze moeilijk nog lezen en het is me duidelijk dat niemand anders de moed zal opbrengen ze trachten te ontcijferen. Ze zullen dus maar een lange oefening geweest zijn, een lange voorbereiding om, op een dag, (stevig) de tijd vast te nemen om te heersen, ook over het woord in zijn omgeving. Anderzijds, en ik weet dit maar al te goed, ben ik vergroeid met mijn wijze van schrijven die ontstond twee generaties terug, en tezelfdertijd met de inhoud ervan, het ‘waarover ik schrijf’. Deze twee minpunten - zoals ik het zie en het al zegde - isoleren me.
Over mijn verleden tijd kan ik zeggen dat er boeken/schrijvers zijn geweest die me diep hebben beroerd enerzijds de Bijbel, een Fulcanelli, een Fabre d’Olivet, een Velikovsky, een Salibi, anderzijds een Gilliams, een Proust, een Pasternak, een T.S. Eliot en vele anderen die ik niet ga oproepen als getuigen omdat de lijst te lang zou kunnen worden.
Trouwens, jullie die me lezen weten dat vele namen al gepasseerd zijn. Er is zelfs een lezer die deze lijst al heeft opgesteld, maar de lengte van wat er gelezen moet heeft hem stil gelegd, zoals ik het ook zie, als onbegonnen werk.
Ik overloop soms mijn boeken in hun rek, vele dateren van de jaren zeventig, tachtig, een à twee generaties ver. Wie leest deze boeken nog vandaag? Wie van de laatste generaties leest er nog Dostojewski, Poesjkin, Solzenitzin, Pasternak; wie nog Bernanos, Daudet, Victor Hugo, Stendhal, Chateaubriand, wie nog, Hemingway, Faulkner, Dos Passos, Poe, Steinbeck, noem maar op. Wie onder hen kent nog de naam van Dante in onze gewesten?
Zo wat is vandaag nog de waarde van al wat er de vorige generaties geschreven werd, dat mijn basis is geweest, de grond geweest waaruit ik ben opgestaan. Ik ben die grond en weinig meer, Hertmans, Nooteboom misschien, Barnes, Auster misschien en enkele andere, maar niet de veelheid en zeker niet de waarden van vroeger. Zo het is duidelijk ik loop hier, wat de hedendaagse literatuur betreft en zeker die van bij ons, verweesd rond.
Dit alles, de dag dat ik een mail ontvang van een vriend-lezer van wie ik in lang niets meer had gehoord of gelezen. Zijn woorden komen van Bretagne, van uit het hart van de Keltische gronden, Cleden Cap Sizun, ter hoogte van Brest. Waar kan men (spitritueel) beter zijn, zelfs het eiland van Nooteboom - een totaal andere traditie - kan er niet aan ruiken.
Het is van daar uit dat hij Google heeft bezocht, die hem, en nu mij, de oorsprong van de woorden in de glasramen van Rye heeft leren kennen. Ze komen duidelijk, geresumeerd, tot en met ‘O ye holy and humble men of heart’ uit de Bijbel, het Boek der Boeken - vanwaar anders zouden ze kunnen komen? - maar in mijn King James’ versie vond ik de tekst niet terug. Wel in het ‘Boek van Daniël’, in La Bible Osty als, ‘le chant d’Azarias dans la fournaise’ een deuterocanonieke, oorspronkelijk Hebreeuwse of Aramese tekst die nog bestaat in het Grieks. Ik herneem de tekst hier niet, hij is te volumineus. Mits een kleine inspanning via 'O ye holy and humble men of heart' val je binnen in de gevleugelde woorden van de -Vde eeuw.
Het loont de moeite, er worden vandaag geen woorden van die geladenheid meer geschreven, laat staan gelezen.
14-01-2020, 06:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-01-2020 |
Woorden ontstaan uit woorden. |
Als ik denk aan mijn bos - dit van mijn al te verre jeugd - dan weet ik nog de plaats van de sneeuwklokjes, de plaats wat later op het seizoen van de salomonszegel, van het lelietje-van-dalen, van het dalkruid, van de blauwe druifhyacint, ik kan er zo heen gaan. Dit is een kennis, of is het simpelweg een weten, dat wellicht niet meer weggelegd is voor mijn kleinkinderen en zeker niet voor mijn achterkleinkinderen, ze zullen de bomen en de bloemen in het bos niet kennen zoals ik ze beleef. Echter in ruil zullen ze heel wat andere dingen kennen, waar ik helemaal niets van afweet en heeft er aldus een soort ruil van kennis plaatsgevonden.
Waar ik, sterk was afgestemd op het leven in de natuur, zijn zij nu afgestemd op wat de techniek, de wetenschap hen te bieden heeft en is mijn afhankelijkheid van vroeger niet meer, of heel weinig nog, die van hen. Ze staan boven de natuur, sneeuwklokjes zijn een begrip, zijn woorden in een boek waar ze onachtzaam aan voorbij gaan, terwijl het voor mij een beeld is dat me raakt, dat nazindert in mij.
De wetmatigheden wijzigen zich, de tijd heeft er vat op gekregen en wat de natuur betreft wordt het een schemerzone nog weinig opgemerkt. Ik kom aldus met mijn generatie geïsoleerd te staan. We hebben geen inbreng meer te doen, we hebben alleen nog vast te stellen hoe vlug en hoe zeer we op de achtergrond zijn geraakt. Het zijn achterhoede gevechten die we leveren met de taal en de inzichten die we hebben, ik troost me ermee als ik denk aan mijn manuscript in de schuif.
Wel, ik heb de moed niet meer het ter hand te nemen en er minstens een vierde in te schrappen, en toch, geloof me of niet, soms ken ik flitsen van vernieuwing die mogelijkheden zijn, maar ze hebben een seksistische achtergrond nodig om ‘in’ te zijn en die weg wens ik niet te bewandelen omdat het te doen heeft met onze instincten die we nimmer hebben willen volgen of dan toch er geen diepgaande bezinning hebben aan overgehouden. Al kon het wel, al voelen we ons in staat het te doen, maar het ligt ons niet de mens aldus te behandelen, in woorden.
Waar sta ik dan met mijn geschriften? Nergens of, ergens in een schemer-landschap of op een onbewoond eiland?
Wat ik schreef vanmorgen was al een voorbereiding op deze van 14 januari want zo gaat het de laatste tijd, ik kom er niet meer los van, de blogs blijven doorlopen eens ik me neerzet voor mijn klavier - schrijven met de pen ben ik ontleerd - en dan vergeet ik uur en tijd, ben ik van het woord dat in den beginne was, en voel ik me oneindig goed omdat ik aan niets anders te denken heb - ik voel de pijnen van mijn lichaam niet meer - dan aan de woorden die komen aangerold, het ene woord gehaakt in het andere zodat het ene uit het andere voortkomt.
Het lijkt misschien op gebazel maar niet voor mij. Voor mij is het ernst, is het betekenisvol van de eerste letter tot de laatste.
Houdt er allen rekening mee, tenminste zo jullie denken me te blijven lezen. En nog iets, je weet niet hoe ik me voel als ik er niet in slaag in te loggen op mijn blog. Dit was het geval de morgen van 9 januari, ondertussen vloeide er heel wat water door de Dender en de Leie.
13-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |