 |
|
 |
|
|
 |
15-11-2015 |
Paris 13 eleven |
Ik ga dus gewoon neerzitten vanmorgen, er is niets gebeurd, ik heb niets gezien, gehoord, onlangs was er de verkiezing van de nieuwe K3, gisteren was er de voetbalmatch België-Italië, alles op TV, vandaag zijn er bijeenkomsten van allerlei aard voorzien, voor morgen en overmorgen ook, waar we met een gerust hart heen zullen gaan al was het maar naar een guitar recital in Rosario, Twee-Akren, op de taalgrens. We leven in een toch zo vreedzaam land onder vreedzame mensen.
Ondertussen, maar het deert weinigen onder ons, stromen ze Europa binnen, de mensen van een andere beschaving, van een andere levensopvatting, voor wie zelfdoding en moorden een totaal andere betekenis heeft, vreemd genoeg, een zaligmakende betekenis heeft. Doe maar, kom maar massaal, overspoelt de Europese gezagsdragers, de lammelingen, de ogen-sluitenden, de zwijgzamen, de het-kan-me-weinig-schelenen, wij de groenen en de socialisten, de liberalen en de politiekers met een christelijke ondergrond, we ontvangen jullie met open armen, kom maar, kom maar, wij de evennaasten-lovers, in elk geval dan toch tot gisteren toe.
Gaan vandaag de ogen open van Hollande, Merkel en consoorten, want wat in Frankrijk gebeurde kan morgen in Duitsland gebeuren en overmorgen in Spanje, in België, zelfs in ons toch zo lief Vlaanderen?
Zo, je kijkt dan naar België-Italië terwijl ‘Paris 13 eleven’ aan het gebeuren is en ineens zijn al de programma’s op TV in feite peanuts, want je bent wakker geschoten, literatuur is niet meer zoals literatuur was, poëzie is nu anders omdat de poëzie van het leven, niet meer deze is van enkele jaren terug, zeker niet meer deze van je jeugd, zeker niet meer deze van je dagen aan zee in San Juan-Alicante. Je ondervindt het nu al. Je bent opgestaan om tien na vier uur in de morgen, vroeger was het om dingen te schrijven die verheffen, vandaag is het om te schrijven over dingen die angstaanjagend zijn, zit er een spanning in je woorden, schrijf je op een schaduwlijn die kleur heeft van de dood. Gisteren waart je nog aan de vijver in de wind, omringd door de bomen, vóór de regen kwam, de regen die je niet deerde. Luchten gesloten, in tinten grijs tot donker toe. Je leefde, je schreef in gedachten je vreugde uit terwijl je je vijfhonderd passen aflegde omheen de vijver. De vijver, je vriend, waar de bomen en de luchten gerimpeld in gespiegeld lagen; je dacht er over te schrijven, je zag de korf staan waar een paar dagen geleden, op een avond je met vrienden neerzat omheen het vuur, je voelde je oneindig goed ondanks de pijn hier en daar, de zorg om je lichaam hier en daar. Maar je leefde het grote leven van de mens die buiten zit met vrienden omheen het vuur en het avondt. Het avondt en je vindt het enig, te zien hoe de nacht over de velden sluipt, hoe de bomen er staan, zwart getekend, statig als reuzen. Je herinnert je dit alles en veel meer nog dat je niet schrijven kunt omdat het zo veel was, zo intens, zo alles omvattend. Je voelde je niet oud, je voelde je eeuwig, mijn god, hoe goed je je voelde toen.
Je houdt dit gevoel nog een tijdje. Je staat op van je klavier en opent de gordijnen op de nacht. Je trouwe Venus in het zuidoosten en een lijn van sterren. Het is vijf uur tien, het voornaamste dat je vandaag te doen had heb je gedaan, straks nog eens herlezen en dan inloggen en denken aan je blog voor morgen, hoewel ‘morgen’ de dag van vandaag, heel onzeker is geworden.
15-11-2015, 06:41 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-11-2015 |
Fabre d'Olivet en Marc Sleen |
Pauvre de moi, die denkt te voldoen aan het leven door elke dag een blog te schrijven die, als enige binding met de voorgaande, de datum heeft, en die hier mee zijn dagen vult, en vult het zijn dagen niet volledig, het krijgt dan toch een absolute prioriteit, zodat het overkomt als zou zijn leven niet veel meer zijn dan het schrijven van een blog.
In feite is het minstens veertig jaar lang geweest dat de pagina in mijn dagboek, voorrang kreeg en nu ik deze pagina heb geswitcht voor een blog, deze voorrang nog sterker wordt benadrukt en een morele verplichting tegenover mezelf is geworden. Het schijnt me toe, de laatste vijf jaren, een deel van mijn dagen geleefd te hebben als iemand binnen iemand die al wat ik vertellen wou over mezelf, opzij schoof als zijnde onbelangrijk, omdat die andere verlangde dat geschreven zou worden wat de lezer wenste te lezen en aldus mijn verhaal maar met mondjesmaat werd toegelaten. Wat een totaal ander perspectief oplevert. Nu, als het zo is gegroeid dan zijn het én de omstandigheden, én mijn ingesteldheid geweest die het zo hebben beslist – Spinoza moet hier ook aan gedacht hebben – en eigenlijk, op de keper beschouwd, ligt het niet in mijn aard buiten te komen met facebook-verhalen over mezelf.
Maar gisteren, heb ik het woord gekregen en heb ik jullie verteld over de verrassing die ons beiden, de professor en ik, overkwam, te horen dat er nog iemand was, en dan nog iemand recht over jou gezeten, wiens hand je drukken kon, die Fabre d’Olivet kende en gelezen had.
Als ik er aan terugdenk, was het een groot moment, een moment dat zich vast ankert in de geest, wat meer is dan een viooltje dat men opbergen zou tussen de bladen van een boek. Een rariteit die me overkwam, schreef ik, en dat was het ook, verrast en verheugd opkijken, en even verrast en verheugd de professor over mij, en dit enkel en alleen bij het horen van een dan toch wel magische naam..
Waar ik gisteren avond bij het schrijven naar zocht, maar me toen niet herinnerde, was een identiek gebeuren, verhaald door Marc Sleen in een van zijn Nero-verhalen van jaren terug, waarin, ik denk Adhemar, iemand ontmoet die T.S.Eliot las. En hij toen uitriep, ‘Wat ken jij ook T.S.Eliot, ken jij ook… en citeerde toen een versregel uit de Four Quartets. Wat me toen ook verraste niet alleen omdat ik het las in een stripverhaal – heb het trouwens uitgeknipt maar heb de tijd niet het te zoeken - maar vooral omdat ik ook dit zou geroepen hebben indien ik, destijds, iemand zou ontmoet hebben die me over T.S.Eliot zou gesproken hebben.
We zijn dus, mijn waarde professor Jef Van Bellingen, niet de enigen die zo iets overkomt. Het is een kleine wereld waarin we leven, zodat ontmoetingen met vrienden of kennissen waar ook, niet uitgesloten zijn. Hier gaat het om een soort van Bermudadriehoek, die zijn verste punt heeft diep verankerd in de negentiende eeuw maar plots een basislijn vindt, die twee punten verbindt niet meer dan een vadem van elkaar verwijderd. Merkwaardig is het woord, maar toeval is het zeker niet.
14-11-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-11-2015 |
Spinoza en Fabre d'Olivet |
Als er vandaag iets is dat me zwaar op de maag ligt dan is het, het ‘Bloedboek’-verhaal over de Bijbel van Dimitri Verhulst. Ten eerste omdat hij beter de lichamelijk weinig gevaar inhoudende Bijbel op zij had moeten laten om zich te buigen over de invasie van de islam in onze samenleving. Hij had kunnen beginnen met de invasie die plaats greep in Libanon om er zijn conclusies uit te trekken, en te weten dat de gematigde moslims hier in het westen, niet zullen kunnen weerstaan aan de tsunami van de fundamentalisten. Hij ‘moet’ dit weten zo goed als ik het weet, de vele verwittigingen via e-mail liegen er niet om.
En ten tweede, hij heeft niet het minste recht teksten die geschreven werden in omstandigheden die we absoluut niet kennen, zelfs niet vermoeden, en door mensen beter geïnspireerd dan hij – zij vertrokken uit het niets - op de korrel te nemen zoals hij het doet en er, wat nog erger is, de spot mee te drijven.
Zeg me wat een dergelijk boek positief bijbrengt aan onze beschaving die het al zo moeilijk heeft om zich te blijven bevestigen en waarvan de moeilijkheden dag aan dag toenemen. Komt daar nu een Verhulst aan, die binnen duikt in geschriften die minstens 2500 jaar oud zijn, door collega’s van hem geschreven – ik denk dat ik me herhaal, maar ik moet het nog eens kwijt – in omstandigheden die hij niet kent, gedragen door een filosofie die hij niet kent, over toestanden die hij niet kent, en over een Yahweh die niemand kent. Hij had beter Spinoza gaan lezen of herlezen, en over de God van Spinoza geschreven, dan zouden we er nog iets aan over gehouden hebben, maar die God overstijgt hem zoals Hij ons allen overstijgt, hoewel Spinoza de waarheid wellicht froleert, voor mij heel dicht zelfs.
Hiermede heb ik nog eens gezegd dat men van de Bijbel afblijven moet. Hij is de maatstaf van onze beschaving, een beschaving zoals er maar één bestaat, die maakt dat Verhulst uit zijn pen woorden kan en mag halen die hij in een nabije toekomst wellicht zal mogen/moeten zwijgen.
Dit waren mijn gedachten in de loop van de dag die ik door heen alles wat ik dacht of deed, hernomen en herkauwd heb.
De avond echter was een klein festijn, een professor sprak ons over de Ethica van Spinoza, over zijn vierde boek. Spinoza, een man die nu had moeten leven en ons duidelijker dan voorheen zou gezegd hebben wie die God is, van wie we niets weten omdat we rondlopen met gesloten ogen.
Maar het was dit niet dat ik vermelden wou om af te sluiten. Ik wou het hebben over twee mensen, over elkaar aan tafel gezeten, met een glas donker rode wijn in een wijd bolvormig glas, sprekend over vele zaken, over muziek en over boeken. Tot plots een naam wordt vernoemd, Fabre d’Olivet en de andere bijna opspringt van zijn stoel, ‘Ken jij Fabre d’Olivet???’ Een uitroep alsof het een gemeenschappelijke vriend was en ook omdat ze beiden wisten dat het een enorme rariteit was een ontmoeting, in een van de kleine steden van Vlaanderen – zoals deze in de middeleeuwen werden genoemd – tussen twee mensen, een professor en een oud man, die de vader had kunnen zijn, die voorheen amper met elkaar hadden gesproken en dan zo maar, een naam, Fabre d’Olivet en de titel van een boek die ze beiden tegelijkertijd vernoemen, ‘La Langue hébraïque restituée’. En dan ook nog de lach op hun gelaat en de grote vreugde die ze kenden, een vreugde die zo plots en zo uitgesproken was dat het een groot memorabel gebeuren werd want van nu af is Fabre d’Olivet een naam die hen bindt voor het leven. Het kan niet meer dat ze elkaar nog ooit eens zullen ontmoeten zonder te denken aan deze mysterieuze Fransman uit de XIXde eeuw.
13-11-2015, 01:07 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-11-2015 |
11 november 1918 |
De morgen die niemand dacht door te komen, al was het stil toen nog, al hingen flarden dromen in de lucht lijk kraaien hoog. Van waar ze kwamen niemand wist, niemand nood had het te weten, omdat het licht nog aarzelend was, alsof al lang vergeten was dat de dageraad niet duren kon en de dag niet wachten zou om open te scheuren in verbijstering. Tot er wolken kwamen, donkergrijs en oud zoals wat restte van de aarde hier.
Dit was van de morgen van 11 november 1918, de wind was gaan liggen toen, de wolken schoven langzaam open, dramatisch kobaltblauw doorbroken met lijnen rood die hangen bleven, luchten zoals nimmer voorheen de luchten waren, en er van ver geruchten kwamen, als van tromgeroffel en klaroengeschal, de velden over.
Men ging rekenen toen, hoeveel dagen men al hoopte dat boven alles uit, de stilte hier het halen zou, het land zou blijven, zoals het er lag, het drogen zou, de humus het bedekken zou, de holtes dicht gewaaid, het gras terug zou komen en de schapen en de koeien, de paarden, grazen zouden op de plaatsen waar ze verdwenen waren, en geluiden van vogels op de stuk geschoten muren waar de stenen nog van afbrokkelden, eksters die keren zouden en merels en zeldzame meeuwen te ver afgedreven, het leven dat hernemen zou. Zo hoopte men.
Een begin het was, eens de morgen voorbij zou zijn zoals hij was vandaag in peis en rust, verwijderd van de hel van gisteren en van de dagen ervoor toen er gesneuveld werd op Vlaamse velden en verder de wereld in op andere velden, het bloed en het gekreun, het zweet van de dood onder de oksels en in de vouwen van het vel. Vele dagen die zo waren, de prikkeldraad met lapjes uniform licht fladderend in de wind, lijk bladeren op de naakte bomen.
Afwachten nog, de uren die de wijzers verschoven, die rusten wilden, niet meer verder gaan, de tijd die stil zou houden waar hij was, gevangen in de loopgraven om te ontcijferen wat van de vrede was voor de heren van het front die het voor het zeggen hadden. Zo berichten gekomen die niet te geloven waren, eerst voor enkele momenten, dan toch, tot klokslag elf werd er gezegd, klaroenen schalden over al de plaatsen van de omgewoelde aarde.
Het was de tijd om een gedicht te schrijven over wat was en over wat nu komen kon. En of het komen zal dat zien we wel, later, als het lente wordt, de zomer en het golvend koren, de zang van leeuwerik. Mooier kon het niet, het land dat open bloeide, klaprozen overal en het blauw van korenbloem, weegbree langs de kant en koeien die opdoken lijk paddenstoelen, overal in beemden langs de waterkant, en in het water blauw de lucht weerspiegeld.
Er was, zoals we zagen, niets gebeurd, de grond wat oneffen op plaatsen, waterplassen waar er vroeger geen water was. We komen er, we overschouwen. Later groeien er velden witte kruisen, en witte zerken met een naam er in gegrift om te gedenken de lichamen die er lagen, hun geesten als een rank van rozen opstijgend tot in de hemel, waar ze levend blijven. Er is voor hen een eeuwigheid.
12-11-2015, 00:21 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-11-2015 |
Gedicht voor later |
Dat ik ‘Erbarme dich’ had uitgekozen in mijn vorig debat, rust enkel op wat van het ogenblik was. Wat van de avond en de luchten was, van de spiegeling in het water dat van mijn woorden en de bomen was. Ik uitgekleed van zorg en toekomstbeeld, de handen open om te ontvangen wat van de aarde was. En toen de siddering die op mijn jaren, het hart omspant met van te ver gekomen herinneringen die nog niet zijn uitgedoofd en waarvan ik horen moet hoe sterk ze zijn geweest als in een koperen plaat gegrift. Alsof ze van gisteren waren, nimmer zo dichtbij gekomen, gevaarlijk om uit te maken wat het betekenen moet.
Echter heb ik me vandaag, ondanks vele dingen, me goed gevoeld nu ik je vertellen mag dat ik nog eens een gedicht geschreven heb dat al lang geschetst op tafel lag, maar geen vorm er voor gevonden had, geen sluiting om het te verzegelen voor later, wanneer het gebruikt kan worden een allerlaatste maal om daarna verast te worden tot een hoopje pulver.
Gedicht voor later
Omdat ik
als een veder licht ben om nu op te vliegen uit de lotusbloemen, in het licht Ik ademend lig, de ogen dicht, het licht zo lichtend is, het van in den beginne is, tot het punt in Omega is,
het Testimonium is van al wat is dat is.
Hierover, van begin tot eind, een vadem lang de woorden die ik schreef, die ik niet schreef even lang, die ik dacht en niet dacht, die ik sprak en niet sprak, even lang, een kraal van tekens uit mijn hand gevloeid voor later.
Heden nog vertoevend hier, zijnde van het stoffelijke dat verdwijnen zal, zijnde van de geest die blijven zal, ooit open zwaaiend, zwevend in de schemering over de heuvels hier, de bossen en de landerijen.
Avonden lang we er waren, je zegde me: je sterft niet de dood, je sterft het eeuwig leven.
Ben ik gerust toen heen gegaan voor het winter was. Avonden lang.
11-11-2015, 00:03 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-11-2015 |
Het gedicht Bach genaamd |
Klassieke muziek, hoe lees ik je, hoe verwoord ik je klanken als je binnenkomt, een aubade in de morgen of een nocturne voor de avond, of tot welk deel van mij is het dat je spreken wilt in klanken, melodieuze dingen die golven zijn van begeestering of ovalen tekeningen van stiltes die ik horen kan, echoënd in de poriën van het zijn?
Mijn vraag is niet tot jou gericht maar tot mezelf als ik je beluister, zoals gisteren toen de avond neerzeeg over het land, de bomen zwart geëtst op zuiverheid van lucht, ademloos weerspiegeld in de vijver waar ik was met vrienden. En we spraken over jou, klassieke muziek, een vol moment, hoe je te benaderen was en, wie had ooit gedacht dat naast wat woord en beeld vermag er nu ook klank kon zijn die ons ontroeren kon. Wij er lang gebleven omheen het vuur van eikenhout en den, de vlammen hoog gerezen, tot de i-phone ons vergastte op het ‘Erbarme dich’. het had ook Ravel kunnen zijn, Shostakovitch of Mahler, maar het ‘Erbarme dich’ van Bach tot in ons armen tot in onze eigenheid waar we de woorden onuitgesproken hielden. Dichter kon het niet. Bach tot ons toen kwam, hij opdook uit de struiken, hij ons verheffen wou tot boven het watervlak – ook wij erin weerspiegeld – de geest in ons zich verstrengelde met wat zijn geest van eeuwen ons te zeggen had en wij luisterend, ineengedoken. Hij, Bach, de ruimte van de vijver was en van de bomen, hij tot God gesproken als van handen over alle klanken heen gebogen, het vreemde spel dat ritme was en Bach, hij bij klank en zang, ineen verweven mens en melodie, in een veld van energie omsingeld samen
Tot lang erna, tot deze morgen dat ik schrijven wou, maar niet de juiste woorden vond, Zo het was en zo het blijven zal, wat was van Bach, over de velden en de bossen, de straten en de huizen, tot ons gevoerd, het wonder dat van de schepping is en ons niet verwonderd omdat zo oneindig doodgewoon geworden is te horen, om het even waar wat we horen willen, de trilling van wat van God kon zijn, wonend in de geest van Bach als hij noten tekende, hier gebracht met viool en cello en fluit en trommelslag, de floerse stem erin, de woorden als een tuil van rozen, het erbarmen dat we vragen, omdat we niet begrijpen kunnen wat van de hemel is.
Gezeten bij het vuur dat in de nacht een gloed gaat worden, een lokstem voor de uilen, de dood, schuilend achter enkele bomen niet gelezen, Bach een passage van wat de avond was en wat de nacht geworden is, de morgen. De vlammen, de klanken en de woorden, we mee gedragen hebben. Of hoe muziek en Bach en onze gesprekken waren, een avond in november bij het vuur gewacht op de sterren die niet kwamen, wetende dat al wat van deze wereld is, getekend door de onsterflijkheid is van Johan Sebastian Bach.
10-11-2015, 05:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-11-2015 |
De Bijbel en Verhulst (3) |
Van blog tot blog ligt er gewoonlijk een etmaal, een lange vierentwintig uur, maar in feite slechts een korte vruchten barende periode, als men alle uren wegneemt die je slaapt of tracht te slapen; als je er af neemt dat het onmogelijk is je volledig af te zonderen in de uren er tussen, want je moet ook fungeren als echtgenoot in het huishouden, en het leven stelt daarenboven nog andere eisen. Er zijn dus, in elk geval heel wat wisselingen in de aard van je gedachten en heel wat gebeurtenissen die deze wisselingen beïnvloeden. Zo gebeurt het dat de onderwerpen van je blogs dag na dag sterk uiteenlopend kunnen zijn. Ik geef er me dus rekenschap van dat ik elke dag overkom als een verrassing en ook, in vele gevallen, dat ik voor mezelf ook soms verrassing ben. Ik heb nu twee dagen gewijd aan Dimitri Verhulst, meer aan zijn boek dan aan hem. Als ik het gedaan heb dan is het uit respect voor de Bijbel en voor hen die de Bijbel geschreven hebben, in een tijd, in omstandigheden en gedragen door beweegredenen die ons totaal vreemd zijn; daarenboven rustend op hun inspiratie van het ogenblik die niet te ontkennen is. Ik meen dit voldoende te hebben onderlijnd. Het feit dat ik er vandaag verder over schrijf is het bewijs dat het boek van Verhulst[1] me diep geraakt heeft, en dan vooral omdat ik weet – maar Verhulst schijnt het niet te weten - dat de Bijbel, zoals hij in onze boekenkast staat, niet een boek is dat vandaag zou (kunnen) geschreven worden, Een boek over een God en zijn schepping, over de komst van de mens op aarde en een beschrijving van zijn eerste stappen; wel zou er vandaag een kunnen geschreven worden hoe de mens, en dan vooral deze in het westen, het gebracht heeft tot de mens die hij nu is. Dit verhaal zou op een totaal andere wijze, zijnde gekleurd met het hedendaags denkpatroon, geschreven worden. En, indien het toch zou geschreven worden – wat ik betwijfel - alleen dan zou Dimitri Verhulst of wie ook, het recht hebben zich erover uit te spreken, zelfs op de wijze waarop Verhulst nu de Pentateuch-teksten onder de loep neemt. Het zou dan echter gebeuren onder zijn verantwoordelijkheid, indien reacties niet zouden uitblijven.
Nu is Bloedboek een Spielerei geworden, het brengt helemaal niets nieuws, integendeel het neemt weg, het mindert wat voorheen was. Dit is wat hij beoogt, het sacrale in de Bijbel met de voeten treden, en het blijven vertrappelen tot het verzinkt in de modder. Het is een wraakneming op de persoon die hij geworden is en hij voelt er zich schijnbaar goed bij, anders zou hij een dergelijk boek niet schrijven. Maar gezien de huidige stand van zaken had hij beter de Bijbel terzijde gelaten en had hij er beter aan gedaan zijn energie en zijn schrijverschap aan te wenden om over dingen te schrijven die ons meer aanbelangen de dag van vandaag. Of zou hij niet weten dat hij als schrijver, meer dan wie anders, gevaar loopt binnen enkele decennia geconfronteerd te worden met een muur die zal opgetrokken worden en hem beletten zal te schrijven over wat hij zo graag bestrijdt, religie of het geloof in een God, die hij, zelfs Hem niet kennende, niet wetende of Hij bestaat, in zijn boek voldoende heeft gekleineerd en in the mean time, wat even erg is, zijn collega, de schrijver(s) van de Pentateuch.
Zo, ben ik vanmorgen, het is amper 6.00 uur, dan toch teruggevallen op mijn blog van gisteren. Het bewijst hoe zeer Verhulst me getroffen heeft en ook, en in het bijzonder, hoe kleingeestig de mens kan zijn om zaken die van heel ver in de tijd dateren, geschreven door mensen, verlichte geesten, want het waren schrijvers die vertrokken uit het niets, uit een groter niets dan het niets van vandaag, te gaan herschrijven, zoals Verhulst het doet, in het licht van wat we nu menen te weten, met de nadruk, in het geval van Verhulst op ‘menen’. Hij ook bezit de waarheid niet en zoals hij bezig is zal heeft hij weinig kans die ooit te vinden, hij begint er trouwens zijn boek mee.
[1] Dimitri Verhulst: ‘Bloedboek’ Atlas Contact, 238 blz. 19.99€. Ik las het boek niet en zal het niet lezen. Ik baseer me op de recensie van Marc Cloostermans en op Verhulst’s eerste zin: ‘Indien er effenaf niks was in het begin, dan ook geen toekomst. Dus was er God, van wie niemand weet en weten zal vanwaar Die zelf dan komt. Wat niet veel beter is dan de eerste zin van zijn ‘Het’-boek: ‘Alle begin is moeilijk’.
09-11-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |