 |
|
 |
|
|
 |
20-12-2015 |
De ontmoeting |
- Hij keek op en zag de man staan op enkele meters van hem, verbaasd starend naar hem. Zo intens was zijn schrijven geweest dat hij hem niet had horen nader komen.-
Hij zag zijn lippen bewegen, hij zag dat hij sprak, maar de woorden bereikten hem niet. Hij klapte zijn dagboek dicht en stond recht met de pen in de hand. ‘Mijnheer’, zegde de man, ‘zo vlug en zo lang heb ik zelden iemand zien schrijven, je zat vast gegroeid in uw boek. Ik sta hier al minuten lang toe te zien en u bleef maar schrijven. Is het een boek dat u schrijft?
Hij was verrast door deze plotse vraag en wou antwoorden aan de man die daar stond, steunend op een wandelstok, gelaarsd, en wellicht gespoord, sportief gekleed met een witte sjaal los om de hals, dat zijn schrijven een ziekte was, maar hij bedacht zich: ‘Het kan, het kan maar het is geen zekerheid, maar nu ben ik leeg geschreven. Weet u, ik zat hier goed, ik zat hier tussen de bomen en het was een gesprek met de bomen en de wereld dat ik had. Het zou goed kunnen dat ik hier een boek aan het schrijven was, maar vandaag weet ik het nog niet, er is nog te veel te denken en te schrijven voor ik zo ver ben.’
‘Zekerheid heb je nooit, maar ik dacht het zoals u bezig waart. Ik zie dat u in ‘a page a Day’ dagboek schrijft van de Economist, en de wereld van de Economist is een grote wereld, er zijn er hier niet veel in het dorp die dit soort dagboek kennen, maar ik heb er ook een, enkel voor de vorm, maar het is geen ‘page a day’. Komt u hier veel om te schrijven?’
‘Ik kom hier nu en dan maar het is de eerste maal dat ik hier kom om te schrijven, een ingeving bij het ontwaken. Misschien was het, zegde hij glimlachend, ‘opdat we elkaar hier ontmoeten zouden.’
‘U zegt me daar wat, dan ben ik hier gekomen om u te ontmoeten en dit is, wat mij betreft de enige reden die ik ken waarom ik hier gekomen ben. Een zuiver toeval dus.
‘Geachte heer, ik geloof niet in het toeval, laat het ons houden bij wat een Franse dichter of schrijver, zijn naam ontgaat me nu, een rendez-vous noemt. Het is het lot dat ons samenbrengt.’
‘Als het lot er mee gemoeid is, gevaarlijk dus?’
‘In tegendeel. Maar misschien wel noodzakelijk, al was het maar - en nu zeg ik wat ik niet zou moeten zeggen - opdat ik een boek zou schrijven of weten zou waarover verder te schrijven.’
De man was dichterbij gekomen. ‘In dit geval’, zegde hij en stak de hand uit ‘ik ben Raoul de Naeyer, ik ben hier nieuw in het dorp, ik woon op het erf van wat rest van een vroeger kasteel dat hier stond.
Ugo greep de hand en hield die even vast: ‘Wel, een verrassing voor mij, aangenaam, zeer aangenaam op deze plaats kennis te maken met de nieuwe eigenaar van dat erf, Ik ben Ugo d’Oorde en heb de metamorfose meegemaakt hoe die oude hoeve, waarvan ik de eigenaars heb gekend, terug tot leven is gekomen, de grachten gekuist, de omheining verstevigd. Weet dat ik die plaats altijd gezien heb, van in mijn verre jeugd, als een droomplaats om te wonen.’
‘Heerlijk’ zegde de man, ‘u moet me eens komen bezoeken in mijn droomwoning, maar mag ik weten waarover u schrijft.’
‘Om eerlijk te zijn, ik weet het zelf niet goed, ik laat me leiden door mijn gedachten. Ik schrijf elke dag een pagina en het is keer op keer over iets anders, er zit weinig of geen structuur in, ik wou het anders, ik wou een doorlopende tekst, maar zo ver heb ik het nog niet gebracht en vandaag had ik drie dagen in mijn dagboek in te lopen en heb ik geschreven wat de vallende bladeren en de bomen en vooral het bos me vertelde.’
‘Ik heb dus een belangrijk moment in uw schrijven meegemaakt?
‘Eigenlijk wel, want het was een vervolg op wat ik een paar dagen terug begonnen was, een soort incipit van wat ik zag als een boek in wording.’
‘Een groot moment dus in een mensenleven, een Van Eyck die aan zijn Lam Gods begint, of een Dante die de eerste zin, die we allen kennen, schrijft van zijn Commedia: Nel mezzo del cammin di nostra vita mi ritrovai per una selva oscura… ’
‘Eerder Dante dan, maar dan ook niet zoals Dante en zeker niet in het midden van mijn leven als ik het had moeten doen. Maar, u moet me excuseren, ik had graag dit gesprek verder gezet, maar nu de zon hier weg is valt de kilte op mijn rug en als er bij mij iets is dat ik vermijden moet dan is het de kilte op die plaats, ik zit met een heel tengere linkerlong.
Ugo, zegde de man die zich Raoul De Naeyer noemde, hier is mijn kaartje, houd me op de hoogte hoe je boek het doet’, ik ben gelukkig je ontmoet te hebben. Misschien, misschien was deze ontmoeting dan toch een rendez-vous.
‘De toekomst’, zegde Ugo, ‘wie weet, het staat allemaal al opgetekend in het Boek.’
‘In het boek waaraan jij begonnen bent?’
Neen, het Boek van psalm zoveel.’ Antwoordde Ugo. ‘Ik ga nu maar ik zal je bellen als het de moeite is om je te voor te lezen wat ik schreef.’
De wind was opgestoken, de bomen waren een zee van geluiden, geluiden die hem dronken voerden van een vreemd geluk.
20-12-2015, 00:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-12-2015 |
De oude kapel in het bos |
Hoewel laat oktober was de lucht uitzonderlijk zacht en even bijzonder, het licht van een zuivere helderheid. Hij wandelde door de verlaten velden naar het bos toe. Als hij het betrad ging hij binnen in zijn vele herinneringen. Hij dacht aan wat hij altijd had gedacht als hij hier kwam, dat de ruimte onder de hoge beuken als de wijding was van een gotische kathedraal, dat het een plaats was om een kruisteken te maken, om te knielen en te zeggen, ik ben hier, ik kleine boom, niet meer dan jullie, als ik maar zoveel ben? Hij wist dit heel goed als hij als groet zijn hand legde op de oude schors van de boom waar hij stond, respectvol, een boom is als een gebed dacht hij.
Hij ging naar de klaarte in het bos met de stenen tafel en de bank naast het vervallen kapelletje nog altijd met de naam, die van ver kwam, ‘O. L. Vrouw van Vlaanderen’. Hij had zich vroeg in de morgen voorgenomen hier te komen, waarom wist hij niet, een idee die ineens was opgedoken, zoals er zovele dingen zijn die we doen zonder te weten waarom, een plotse ingeving om zijn dagboek, dat hij al een paar dagen hadden laten liggen hier, op deze plaats waar hij ook nog regelmatig kwam, te komen aanvullen. Het was, zo dacht hij, een terugkeer naar de jaren van zijn jeugd waarover hij vandaag schrijven wou nu alle tekenen hem gunstig toeschenen. Hij ging neerzitten op de bank, zijn dagboek open voor hem, de pen in de hand. Hij zit er lang en roerloos als een beeld, wachtend op de woorden die hij aanwezig weet in het wemelen van de bladeren over hem. Hij hoort ze vallen, als van zilver, traag wentelend om hem heen, tot op de tafel naast zijn dagboek vallen ze. Hij herinnert zich het gedicht van een Chinese poëet die in slaap was gevallen, zijn hoofd op de tafel, en toen hij ontwaakte lagen de bloesems van de kerselaar naast en over hem. Hij ook wou nu zijn hoofd neer leggen op zijn dagboek en de ogen sluiten op de stilte, en wachten, gedachteloos wachten en de bladeren laten dwarrelen over hem en over de tafel tot ze hem bedekken zouden en hij nooit meer zou moeten schrijven, nooit meer gedachten zou moeten zijn.
Zo, een vreemde beslissing was het, te hopen dat de woorden hier beter en vlugger zouden komen, dat ze neerdalen zouden met de bladeren uit de zucht van de bomen over hem, even rijk en talrijk zoals het een paar dagen vroeger was gebeurd toen hij was opgestaan uit een droom en zonder de minste aarzeling was beginnen te schrijven. Hier echter, in de roep van het bos, waar hij zich klein en geborgen voelt nu vele van de wegels die hij kent zijn dichtgegroeid - er zijn hier geen kinderen, geen wandelaars meer om ze open te houden – drijven zijn herinneringen. Een wegel weet hij nog, deze komt uit op een soort muur van boomstammen op elkaar gestapeld, recht gehouden door de opgehoopte aarde er achter. De mensen van zijn gehucht noemden dit de plaats van de ‘siebel’ waar de Duitsers, in het begin van de oorlog, schietoefeningen hielden. Hij was er, aan wat er nog van restte, op een dag met vader en had in de droge gracht er naast, een betonnen handgranaat gevonden met houten steel. Voor hij het wist had hij de granaat opgeraapt en wou hij die wegwerpen zoals hij dacht dat het hoorde. Zijn vader riep hem nog het niet te doen maar de granaat was al in de lucht en viel enkele meters verder neer in het zand, het was maar een oefengranaat, maar het kleine gebeuren is hem nog heel duidelijk bij gebleven. Maar ook de wegel er naar toe was nu met bramen en varens dicht gegroeid. Er waren ook andere herinneringen, een wereld ervan, zijn ganse leven sprak over dit bos, waar hij zat, zonder zich een millimeter te moeten verplaatsen. Hij wist ook de plaats waar hij met haar was, een zomernamiddag; hij wist ook de plaats waar hij een paar de liefde had zien bedrijven en toen de man hem zag, hij het op een lopen had gezet.
Zoals het altijd blijven zal, een boek vol was het bos, en nu, terwijl boven hem, plots het klappen van vleugels was en het krijsen van de eksters, kwam de Muze, ze kwam zonder aan te kloppen. De eerste zin overviel hem, lijk een hand op zijn schouder. Hij wist ineens wat hij schrijven moest, de woorden kwamen, de ene zin na de andere, vloeiend lijk water uit de bron en hij schreef breed en wijd, handenvol gedachten uitzaaiend, in één lange haal van de hand. Woorden die lijk bladeren in de wind neervielen op de lijnen van zijn blad en hij wist al schrijvende dat het goed was, dat zijn zinnen spraken over het licht binnen in hem. En ze bleven maar komen, altijd meer en meer, bladzijden vol tot een laatste zin die een gedachte hield die de ganse inbreng waardevol maakte. Hier stopte hij, de vingers van zijn rechterhand enigszins verkrampt, hij, opgenomen terug in het suizen van de bomen, hij die nu de pijn van het lang stil zitten voelde in zijn lenden.
Het was toen dat hij het wist. Hij keek op en zag de man staan op enkele meters van hem, verbaasd starend naar hem. Zo intens was zijn schrijven geweest dat hij hem niet had horen nader komen.
19-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-12-2015 |
Fragment 2 |
Het is de scheppende kracht die bossen en velden doorkruist, zeeën en stranden, bergen en stromen en die de adem van zijn dagen is geworden, gedachten hebben uitgetekend die nu zijn los gekomen en zich hebben geconvergeerd in één enkele hoofdzin, dat de materie is ontstaan uit de geest die in den beginne was.
En als beschikker over het woord, is hij, Ugo d’Oorde, almachtig geworden, zoals Tzinacàn, de magiër uit het verhaal van Jorge Luis Borges, almachtig is geworden na het ontcijferen van de woorden van de god, verborgen in de tekeningen op de pels van de jaguar; todopoderoso geworden is om woorden te produceren om te vertellen wat is en wat kan en aldus zowel de realiteit als de irrealiteit der dingen binnen te dringen.
Want, in het proces van het denken zijn, zoals de jaarringen in het hout, de klonters herinneringen verweven die zijn jeugd zijn geweest en al het vele dat was van de jaren erna. Wel wetende en dit is voor hem een belangrijke factor, dat hij bij dit alles afstand zal moeten doen - en lichtzinnig kan hij zich hierover niet uit spreken - van het houvast dat vele jaren God is geweest. Maar het verhaal van wat zich, uit de roerselen van het voorbije naar de oppervlakte wrikt waarin tijd, oorzaak en gevolg, geen bepalende factor kunnen zijn, is zijn ultieme mogelijkheid geworden, om in de laatste heldere momenten van zijn dagen, de totaliteit van wie hij was en is, wou zijn en niet werd, te verlengen, over de dood heen, naar de eeuwigheid toe.
En het moet gezegd dat hij nu, meer dan ooit, nood heeft aan deze verlenging, omdat hij altijd geweten heeft, met een grote zekerheid dat hij eens ontwaken zou uit wat hij nu noemen wil zijn al te lang durende geestelijke inertie. Dit betekent dat hij de persoon, die hij was en niet was, maar die hij had kunnen zijn, wenst aan te kleden met woorden. Met voor zich het beeld van de grote Ovidius die hem, zonder aan te kloppen, regelmatig bezoekt. Ovidius die, dankzij zijn Metamorfosen, overtuigd was van zijn onsterfelijkheid, want wat er ook gebeuren mocht, zij zouden voor eeuwig zijn naam meenemen in de tijd. Waarvan hier akte.
Er is nu ook, krachtiger dan ooit voorheen, de Dante in hem die schreef - al was het Vergilius die de woorden sprak – ‘dat het noch neergezeten op het dons noch onder de dekens gelegen, dat je roem verwerft en dat hij die zijn leven aldus doorbrengt evenveel sporen nalaat als rook in de lucht en schuim op het water’.
Zo was bij hem ook de wil meer te zijn dan rook in de lucht en schuim op het water en was al het creatieve dat in hem stak, gericht op het nalaten van een blijvende, levende aanwezigheid. Iets dat van hem was, de tijd in, tot het uiteindelijk, maar ver erna, vergaan zou tot de letters van een naam in een overgebleven register.
18-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-12-2015 |
Fragment 1 |
In deze oude woning, geijkt door de stilte van de dagen en het schuiven van de seizoenen en waar geslachten voor hem hun levens hebben gebrand in de wijde, open haard, wil hij, vertrekkende uit de grote holte van tijd en luchten, veel verder dan halverwege, de eeuwigheid tarten en een geschrift nalaten van de mens die hij was en wilde zijn onder de mensen.
Hij zal hierbij een holle weg nemen waarvan de bermen begroeid zijn met gebeurtenissen uit zijn leven, die alle, hoe groot of hoe klein ook, hun impact hebben gehad en zullen blijven hebben tot op het punt waar hij aankomen zal, een punt dat zich duidelijk, maar meer in zijn lichaam dan in zijn geest aan het aftekenen is.
En als hij dit begin neerzet als het begin van een ingebeelde diagonaallijn – het grote moment van een groot beginnen aan een tekening - voelt hij zich als Elihoe uit het Boek van Job die al te lang heeft gewacht om te spreken, omdat ook hij overvol is van woorden en argumenten, omdat ook hij wordt opgehitst door wat hem beroert en dat ‘gistend is als jonge wijn die nieuwe zakken dreigt te doen scheuren’.
Dit was zijn plotse beslissing van deze morgen in oktober, na zijn ontwaken uit een vreemde droom. Hij was met vader in een hevige sneeuwstorm. Ze stonden voor een huis waarvan de gevel één grote poort vormde met tal van kleine poortjes erin die open en dicht sloegen. Vader sprak woorden tot hem die verloren waaiden maar hij wist duidelijk wat hij hem zeggen wilde.
En nu hij de koffie zet in de keuken, staan de woorden die vader hem had toegeroepen, duidelijk getekend in de kruinen van de bomen onder het paarlemoer van de luchten en kan hij deze overmoedig uitdragen over die holle weg, als basiselement van zijn passage op aarde, dat de geest niet ontstaan is uit de materie maar dat het de geest is die de materie heeft gebaard. Wat hij zijn paradigma noemen wil, de toonaard van wat hij te zeggen heeft.
17-12-2015, 19:37 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-12-2015 |
Licht |
In de morgen wachten op het licht is ook wachten op het woord, beide zijn onafscheidbaar, zitten in elkaar gedrongen, het licht dat van de sterren is en het licht dat van de geest is, het reële en het irreële in osmose in elkaar. Het verschil tussen beide is een kwestie van opvatting, maar beide hebben zoals ik het wil zien, van uit het oogpunt van de kwantum fysica heel wat gemeen, het ene is van de mens naar buiten, het andere van de mens naar binnen, het bewaarheidt wat van het leven is. Hiermede zit ik weer op mijn stijgende weg en als ik denk aan stijgen denk ik aan Dante die komende uit het bos dat erger is dan de dood, de heuvel op wil gaan naar het licht. Wat van ons allen is, los van de duisternis om uit te komen in een zee van licht.
geven: uit de nacht staat het licht op, het andere, binnen komen in het licht van de geest, is niet zo evident, het vergt een inspanning waar we allen mee geconfronteerd worden. Als het boek waar ik aan denk er ooit komt – er rest me weinig tijd - dan zal het gaan over deze overgang, deze noodzakelijke, menswaardige pelgrimstocht die we te volbrengen hebben.
In feite, als ik luister naar wat de mens, op weg naar Compostella beoogt, dan is normaliter zijn enig doel op weg te zijn naar, of binnen te treden in het licht van de geest. Een boek kan niet anders zijn. Als het is om hier op aarde te blijven, dag aan dag, en te zien wat er gebeurt om erover te kunnen schrijven, is dit uit den boze, voor mij weinig waardevol en ik denk dan onvermijdelijk aan José Saramago die aan de oorsprong ligt van mijn blog perikelen en aan zijn aanbidding van het' Nada’, het Niets, ook omdat hij niet verder is gereisd dan wat hij niet aanvaardde van de Kerk en haar dogmatische instelling, wat zijn volste recht was, en er zijn er zo velen, maar hij heeft niet verder gezocht, hij heeft in zijn boeken niet gezocht naar het licht dat van de geest is, zelfs na zijn dood is hij, zoals geschreven staat op de steen in Lissabon waarin de urne met zijn as werd ingemetst, niet opgestegen maar is hij van de aarde gebleven, alsof hij het wist of zou kunnen geweten hebben. Wat er op neer komt te sterven in de hoogmoed van het weten, wat is van allen die niet verder zoeken dan hun neus lang is.
Dit is waar ik elke morgen voor sta, als ik zie in welke schakeringen van kleur het licht zich manifesteert in het oosten en de kleuren keer op keer mijn inspiratie zijn, een opening op wat de dag me brengen zal aan woorden en gedachten die dan de kleurschakeringen zullen zijn van mijn geest, opgetekend en binnengebracht bij jullie allen op een meer dan, voor de mens uit de middeleeuwen die we soms nog zijn, moeilijk begrijpbare, wonderbare wijze.
16-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-12-2015 |
De essentie is het woord |
Een goede vriend schrijft me, en ik herneem hier graag zijn woorden:
‘Als trouwe lezer van je blogs blijf ik in bewondering voor je onovertroffen proza, maar ik heb wel de indruk dat je te lang blijft zweven in de ijle ondefinieerbare ruimte tussen de micro- en de macrokosmos…en je weet daar is de lucht zeer dun en is het gevaar niet denkbeeldig dat je wat duizelig wordt. Ik heb de indruk dat het goed is om wat af te dalen naar de dagelijkse dingen van het leven die hoe eenvoudig ze ook zijn, heel rijk kunnen zijn voor iedereen die een beetje nadenkt, filosofeert, of met een creatief proces bezig is De manier waarop je zonsopgang en avondlicht beschrijft is uniek; ik benijd je die taalvaardigheid en kunst om er door te “meanderen” zoals Hertmans zegt.’
Als ik in mijn blog van gisteren het beeld opriep van een man, gezeten op het terras, thee drinkend, met voor zijn ogen de massa van de oprijzende Matterhorn, dan was dit symbolisch voor de man die elke dag een blog te schrijven heeft, die op sommige momenten omheen zich kijkt en op andere momenten droomt dat hij op weg is naar de top ervan. Deze momenten zijn soms duidelijk dalend, soms lopend over een bijna effen terrein – aan de voet van de Matterhorn ligt een weide van sterk geurende génépi – andere zijn sterk stijgend of zitten soms verweven in elkaar, dit alles naar gelang de gemoedstoestand van de man.
Als hij schrijft, gaat hij af op wat is van het ogenblik. Hij neemt op wat hem aangeboden wordt en wijkt er niet van af. Op deze wijze ontstaat zijn tekst die hij niet langer wil dan bij benadering 500 woorden, en moet er gewacht worden tot een volgende dag om iets anders te vernemen. Soms, schrijft hij 1.000 woorden en dan wordt het een blog over twee dagen.
De man weet voldoende dat hij soms heel hoog stijgt, dat hij soms dicht bij de top zit waar hij zich oneindig goed voelt; dat dit ogenblikken zijn waar hij, ondanks de hoogte ademen kan en zich voelen als een arend die alles overschouwt. Als dergelijke momenten zich voordoen – mijn blogs van gisteren en eergisteren – dan grijpt hij die met beide handen. Wordt hij begrepen zoveel te beter, worden zijn woorden meer min dan wel begrepen, het weze dan zo. Hij is wie hij is en schrijft zoals hij is. Trouwens hij zelf weet dat het altijd maar een aftasten is van wat het landschap van de geest hem op bepaalde ogenblikken in zijn leven aangeboden heeft.
Alle vormen die hij ontmoet zeggen hem iets, sommige over wat van het leven is, andere wat is van het bevreemdende. Hij is er zich echter goed van bewust dat wat hij schrijft het resultaat is van wat hij, op een bepaald ogenblik in zijn leven, heeft gemeend te ontmoeten en dat wat hij op dat ogenblik ervaarde, slechts een sprankel van de waarheid was of, eigenlijk niets meer dan een baken of omen naar die sprankel waarheid toe.
Uiteindelijk, alles op de keper beschouwd, is het altijd het Woord dat de winnaar (of de verliezer) is, het stukje literatuur dat hij brengen wil en dat, in zijn geestelijk-kosmisch leven, er de essentie van uitmaakt.
15-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-12-2015 |
Terugkomend op |
Ik kom terug op wat ik gisteren schreef waarin ik meende te mogen vooropstellen dat onze gedachten en herinneringen zich bevinden in het energieveld dat buiten het lichaam lag als verlenging van het energieveld binnen ons. Ik had eigenlijk, als ik erover nadenk, niet nodig een binnen en buiten op te roepen, het volstond te zeggen dat al het voorbije opgeslagen ligt in het energieveld - niet de hersenen - dat in en over ons lichaam heen, verspreid ligt en dat al het nieuwe aan woorden en gedachten vertrekt van uit dit onzichtbare, onwaarneembare veld, dat er wel degelijk moet zijn als deeltje van het immense energieveld dat de kosmos is.
Van hier uit vertrekkende, bouwen we aan een totaal nieuwe gedachtenwereld en schakelen we er ons op in. In deze context hebben we geen nood meer aan een God, als deel(tje) van het massale veld, zijn we een deel(tje) van God, dan toch voor degenen die er aanhouden dit veld een naam te geven. En in deze context ook, kunnen we niet anders dan ‘zijn’, dan ‘levend zijn’, dit wil zeggen geaxeerd op dit ‘zijn’ en hier niet rond te lopen als een levende dode.
Ik schrijf dit mijn gedachten volgend. Wat is het vervolg, of wat kan ik er in meer uit afleiden?
Want wat is het een ‘levende dode’ te zijn? Ik denk dat dit iemand is die dood is aan het energieveld, dat dit is van de geest, die nimmer in dit veld wandelen gaat, de geur ervan opsnuift, de kleuren ervan niet bewondert om geïnspireerd er uit op te staan en, wat is van de kosmische karakter in hem, te beleven.
Dit zijn mijn gedachten, mijn woorden ook, omdat ik gewoon ben geraakt gedachten op te zoeken en te verwoorden. Dit is een punt dat ik neerzet, een punt van mij, niemand hoeft me hierbij te volgen, als ik dit schrijf dan is het in de overtuiging dat de idee van het ingeschakeld zijn in het immense energieveld het halen zal op de idee ingeschakeld te zijn in de vertellingen van oude, weliswaar respectabele boeken zoals de Bijbel, wat een totale omwenteling en een totale vernieuwing zal zijn. Ik hoop en ik denk dat het landschap van de geest zich in deze richting verder ontwikkelen zal en dat, zoals André Malraux het altijd heeft gezien, het derde millennium metafysisch zal zijn, ofwel niet zal zijn.
Zo heb ik me deze morgen, eens te meer laten wegdromen de bergen in. Ben ik in Zermatt gaan neerzitten op een terras en heb ik thee besteld, de meest exotische die er is, met voor mij uit, in het grote licht van de bergen, het geweld dat de Matterhorn is, le Cervin, il Cervinio. Wie zal het me kwalijk nemen als ik dit beeld uitdraag en als ik het zie, ontoegankelijk voor mij en voor velen, als het symbool van het eeuwige energieveld waarvan we een deel zijn, maar een deel dat onze onsterfelijkheid inhoudt.
14-12-2015, 01:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |