 |
|
 |
|
|
 |
13-09-2015 |
Open brief aan het westen |
Ik lees Christian de Duve, zijn ‘De Jésus à Jésus en passant par Darwin’[1]. Ik lees hem omdat hij een wijs man is en blijft, zelfs al is hij van ons weggegaan zijn werken zijn gebleven. Hij blijft zoals Spinoza spreken met ons. Hij blijft de groot levende te zijn in het westen, de laatste der Mohicanen.
Hij weet het nog steeds en hij wist het in 2011 toen hij schreef, en ik behoud uit respect zijn woorden, - en niet uit gemakzucht – na gezegd te hebben dat we niet moeten verwachten dat er van uit de Kerkgemeenschappen, zich steunend op wat Jezus ons zou nagelaten hebben, geen grondig nieuwe hervorming moet verwacht worden. Neen zegt de Duve deze kan enkele komen van uit de basis. En dan noemt hij ze:
Clercs et laïcs, croyants et libres-penseurs de toute obédience doivent, non pas, effacer leurs différences – ce serait impossible – mais chercher, au-delà de ce qui les divise et avec le concours du plus grand nombre possible de philosophes, de moralistes, de scientifiques et d’autres penseurs unis par l’honnêteté intellectuelle, un énoncé du message de Jésus adapté aux conditions actuelles et sur lesquelles ils pourraient se mettre d’accord. Il appartient à tous les hommes et femmes de bonne volonté de définir ensemble, dans le cadre de ce message – qu’il me paraît préférable de ne pas appeler chrétien pour éviter des amalgames – les directives qu’il conviendrait de suivre pour nous délivrer de notre ‘péché originel génétique’.
C’est en tout cas ce à quoi j’appelle.
Je leest deze paragraaf pagina 61 van zijn betoog. En om er op te antwoorden, daagt een gedicht op van Rabindranath Tagore:
Moeder, de jonge prins is in de schittering van de morgenzon in zijn wagen voorbijgereden. Ik heb me ontsluierd, heb het snoer van robijnen van mijn hals gerukt en heb het voor zijn wagen gegooid. Moeder, waarom kijk je zo verbaasd? Ik weet dat hij mijn snoer niet oprapen zal; Ik weet dat mijn snoer verpletterd werd onder de wielen van zijn wagen en een rode vlek achterliet in het stof; ik weet dat niemand heeft geweten wat mijn geschenk was en voor wie het bestemd was. Maar de jonge prins reed aan mijn raam voorbij en op zijn weg heb ik geworpen, het juweel van mijn hart.
Ik weet ook - en de Duve wist dit ook - que ce à quoi il appelle maar woorden zijn; ik weet ook dat weinigen deze lezen zullen; ik weet ook dat er in dit land niemand zal opstaan om de massa te bewegen te doen wat de Duve vooropstelt om van onze westerse beschaving te redden wat nog gered kan worden, opstaan al was het maar om een voorbeeld te zijn van hoe het kan en moet, voor de massa niet-westerlingen, reeds gevestigd hier als voorpost, en thans aangevuld met een nieuwe lading die ons overspoelt, en wiens van sommigen fanatieke levensopvatting erop gericht is ons geestelijk te muilbanden.
Ik weet het, maar het is sterker dan mezelf omdat wat is van de Kelt in mij, de Gotieker, de Spinozist in mij, me zo nauw aan het hart ligt, dat ik de dood nabij ben indien dit alles verloren zou gaan.
Als ik de politiekers in dit land bezig hoor, van welke kleur of geaardheid ook, dan weet ik dat ze enkel aan zichzelf denken, en daarna aan de partij. Wat het land en zijn bevolking zelf betreft komt maar als het hen passend is.
Zo als ik denk aan de journalisten en de schrijvers in dit land – in Frankrijk is er wel een Houellebecq – die verder doen alsof er niets op het spel zou staan, die er niet willen aan denken dat ze de eersten zullen zijn die het hoofd zullen te buigen hebben, dan weet ik wat ik al een tijdje weet, dat de strijd gestreden is vóór hij begonnen is en dat het westen ten onder gaat aan zelfgenoegzaamheid.
[1] Odile Jacob, octobre 2011, Paris
13-09-2015, 06:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-09-2015 |
Spinoza met Bijlage |
Ugo was aan de ontbijttafel , na de avond dat een wijs man, op een heerlijke maar eerlijke wijze geleerd gesproken had, over de God van Spinoza. Ugo zat er, nog voor een kwart slapend, want de nacht was kort geweest maar desondanks wist hij, en hij vond het niet zo vreemd, dat noch Spinoza, noch dezes God hem verlaten had, dat de woorden van de voordracht van gisteren en het gesprek met vrienden bij een glas wijn achteraf, nog steeds nagalmden in een kolkende massa van gedachten. Het was toen, uit de ruimte van die gedachten, dat Spinoza opdook naast hem, en het verwonderde hem helemaal niet, in zijn donkere mantel gehuld, met zijn God in hem, en hij neerzitten kwam, naast hem, precies op het ogenblik dat hij twee klontjes suiker in zijn koffie vallen liet.
Sprak Spinoza: ‘Ik heb gehoord, Ugo, wat er gisteren over mij werd verteld in het Liberaal Huis op de markt, maar kijk’, zegde hij en hij wees naar mijn tas koffie, ‘de koffie is één en de suiker is één, maar eens de suiker in de koffie gesmolten, is al wat in je kop koffie is, doordrenkt met het suiker, is er enkel nog de gesuikerde koffie. Dit Ugo, dit is het Universum, zoals het is en zoals het altijd zal zijn, gesuikerde koffie, waarbij de smaak van de koffie bepaald wordt door de suiker, op deze wijze ook wordt de smaak, het leven van wat het Universum is, bepaald door wat van God is, of hoe je die ook noemen wilt’.
‘Ik begrijp het’, zeg ik hem – ik noem hem, mijn waarde Spinoza – ‘dit is het Universum met God er in vermengd waar we voor staan vandaag en waar we gisteren stonden en waar we morgen zullen staan; hoe deze twee, die een éénheid zijn geworden, tot stand zijn gekomen is een totaal andere vraag’.
Antwoordde Spinoza: ‘Het is, Ugo, de geschiedenis van de kip en het ei, het ene was er niet en het andere was er niet, ze zijn er gekomen, komende uit elkaar, het ei is de kip en de kip het ei. Het Universum was er niet, zo lang God er niet was, en God was er niet zo lang het Universum er niet was. Ze zijn uit elkaar ontstaan als Universum doordrenkt van God en omgekeerd, ze zijn substantie geworden, goddelijke substantie. Iets anders is er niet en kan er onmogelijk iets anders zijn. Begrijp je Ugo, om terug te gaan naar je koffie, de koffie is er en de suiker is er in opgelost, het geheel is een substantie, atomen suiker versmolten met atomen koffie, onafscheidelijk één.
Maar, mijn waarde Baruch - mag ik je Baruch noemen? - ‘Noem me zoals je wilt, Baruch, Bento, wat is er in een naam?
Wel mijn beste, allerbeste Baruch, was er dan niet ‘iets’ waaruit én het Universum én God is ontstaan?
Misschien, mijn waarde Ugo, misschien was er een Big Bang in potentie, maar meer was er niet, en meer was er niet nodig dan een Big Bang in potentie dat reeds een substantie, een ‘God-Universum’ was. Maar, drink je koffie, hij wordt koud. Of liever zet me ook een tas, het aroma van je gesuikerde koffie inspireert me’.
Ik heb hem een tas koffie voorgezet, hij heeft er onmiddellijk twee klontjes suiker aan toegevoegd, me zeggende dat we met een probleem zaten, dat het gevaar nakend was dat de god van de mens, die hij op zijn plaats had gezet, terug de kop zou gaan opsteken, een andere dan, met een andere naam, en dat we ons, mij indachtig heeft hij gezegd, in blok verenigen moesten om deze aankomende god terug te wijzen, op de plaats waar hij hoort te zijn.
Hoe heb ik hem gevraagd. Wel heeft hij gezegd van het ogenblik af dat ze een voet op Europese grond zetten, hen brainwashen met Bach en Beethoven en Mozart en Debussy opdat ze voelen zouden in welk land ze zijn terecht gekomen. Zou dit helpen heb ik hem gevraagd. Wel, bij sommigen misschien wel, bij anderen die te geïndoctrineerd zijn helemaal niet, maar zij zijn het gevaar. Doe een oproep aan alle Spinozisten heeft hij er nog aan toegevoegd, zijn koffie drinkend.
BIJLAGE, genomen uit wat mijn goede vriend, Paul V. me de morgen van 11 september toestuurde, hierbij kunnen we ons een klein beeld vormen van het leven dat Spinoza moet gekend hebben.
De joden in Spanje en Portugal werden onder Ferdinand van Aragon, Isabella van Castilië en later Keizer Karel en diens zoon Philips II vervolgd voor ketterij. Om aan de dood te ontsnappen moesten zij, ofwel uitwijken of zich bekeren tot het katholieke geloof. Zij die dat verkozen (of simuleerden), de “conversos” of “maranen” bleven uitgesloten voor functies aan de staat en het leger wegens hun “besmet” bloed. Isabella had er een wet voor ingesteld het z.g. bloedzuiverheidsstatuut of de “ Estatutos de limpieza de sangre”. Van racisme gesproken.
Baruch de Espinosa was een hyper begaafd kind, in 1632 geboren in Amsterdam, uit een Portugees-joodse familie die naar Amsterdam gevlucht was.
Baruch, de gezegende, aangesproken als Bento (Benito) is als Amsterdams jochie al een “enfant terrible” in de klas van de Rabbijn omdat hij de Bijbel op zijn manier interpreteert. Zo wil hij niet geloven dat die letterlijk het woord van God is maar een interpretatie ontsproten uit de fantasie van profeten en die moest gezien worden in het teken des tijds. Hij betoogt dat God een onderdeel is van de natuur:
‘Ik geloof dat de wereld en alles wat die bevat volgens natuurwetten functioneert en dat ik mijn intelligentie mag gebruiken op voorwaarde dat ik dat op een rationele manier doe, om zaken te ontdekken zoals de aarde van God en het werkelijke pad naar een gezegend leven omdat er geen rationele bewijzen zijn voor een hiernamaals.
Door dergelijke uitspraken treft hem , als jonge volwassene, de zwaarste straf uit de joodse gemeenschap: de levenslange verbanning. Geen jood mag hem nog aanspreken of benaderen. Hij verlaat Amsterdam en gaat naar Rijnsburg (ten noorden van Amsterdam) wonen. Hij schrijft daar zijn boek Tractatus theologico-politicus, een aanzet tot vrijzinnige uitleg van de bijbel, spreekt zich uit voor de democratie en wijst op het grote belang van vrijheid van meningsuiting.
In zijn meesterwerk, de Ethica, zet Spinoza op wiskundige wijze uiteen hoe de mensheid moet leren de verlichting van hun lijden te vinden. Hij wil de mens laten inzien dat God niet buiten de schepping staat, maar dat alles wat bestaat – en dus ook de mens zelf – een verschijning is van God.
Om zijn brood te verdienen sleep Spinoza lenzen voor brillen en microscopen. Glas is silicium: Lenzen slijpen maakt stof. Spinoza stierf in 1677, 45 jaar oud aan silicose, longziekte ook gekend als mijnwerkerslongen.
Wanneer Albert Einstein het had over God, had hij het over Spinoza’s God, een God die volledig samenvalt met de natuur, een God die ‘niet dobbelt met het heelal’. Ik geloof in de God van Spinoza, die zichzelf openbaart in de harmonie van het heelal, en niet in een God die zich bemoeit met het lot en de handelingen van mensen”,
Einstein bezocht in Rijnsburg het Spinozahuis in 1920. Hij schreef daar een gedicht in het Gastenboek getiteld “Zu Spinozas Ethik” dat in zijn eerste strofe voldoende zegt wat hij denkt over Spinoza en hoe hij zich voelt bij wat hij ons leert:
Wie lieb ich diesen edlen Mann / Mehr als ich mit Worten sagen kann./Doch fürcht’ ich, dass er bleibt allein / Mit seinem strahlenden Heiligenschein.
Etienne Vermeersch onderging onlangs een hartoperatie. Bij zijn opname had hij de ”Ethica” van Spinoza bij zich: omdat zegde hij, deze lectuur mij rust geeft.
12-09-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-09-2015 |
Codeschrift |
Als je Dantes Inferno leest wordt je in zijn canto IX, 61-63 onvermijdelijk getroffen door drie versregels waarvan je je afvraagt wat die wel betekenen kunnen als je leest:
O voi ch’avete gl’inteletti sani, / mirate la dottrina che s’asconde,/ sotto il velame de li versi strane.
Wat wilde Dante ons verbergen, wat mocht niet voluit uitgeschreven worden, welke dottrina, (leer, kennis) wou hij bedekken met een sluier die enkel door zij met gl’ inteletti sani, zij met een gezonde geest, kon worden weggenomen. Het is alsof deze drie versregels niet voor alle lezers bestemd zijn maar wel voor een bepaald publiek. Het verbaast me trouwens dat deze verzen niet door Borges werden opgemerkt.
Als lezer stap je er over, als schrijver ben je geïntrigeerd en geprikkeld en wens je er meer over weten.
Dit overkwam je toen je Dante las en dit overkwam destijds Pierre Aimé Bergher die zich verbaasde over een korte zin: ‘to the happy few’ waarmede Stendhal, op het einde van zijn ‘la Chartreuse de Parme’, de lezer verrast achterlaat. Bergher, verrast als hij was voelde zich verplicht na te gaan welke de ware betekenis was van deze vier woorden, achtergelaten als slot van een boek dat hem enorm had geboeid. Hij zocht en hij kwam tot een besluit dat hij formuleerde in een boek, ‘Les mystères de la Chartreuse de Parme’[1] waarin hij tot het besluit kwam dat ‘La Chartreuse’ ten dele in code geschreven was waaruit kon worden opgemaakt dat Stendhal een vrijmetselaar was, Deze ‘happy few’ die hij viseerde, zijn broeders in de vrijmetselarij zijnde, voor wie Stendhal in zijn woorden, tal van verwijzingen heeft ingebracht die enkel door geïnitieerden zoals hij, begrepen konden worden.
Mark Twain, ook vrijmetselaar, in zijn ‘Adventures of Huckleberry Finn’, had, volgens Bergher eenzelfde procedé gebruikt.
Dante, in zijn Divina Commedia, canto IX van zijn Inferno, verraste me ook als ik de passage las gericht aan: ‘o voi ch’avete gl’intelletti sani’. Wie anders wordt hier bedoeld dan zijn broeders in de geheime genootschap waar hij deel van uitmaakte, een genootschap die een voorloper was van de vrijmetselarij die pas in de XVIIIde eeuw zal ontstaan in Engeland. Achteraf, op mijn elan verder zoekend, zou ik voldoende gegevens vinden in zijn Inferno die mijn vermoeden bevestigden maar waar een normale lezen geen oog voor heeft omdat deze heel onschuldig in de verzen zijn verwerkt.
Ik zal er, zoals Bergher, geen boek over schrijven, een essay van een dertigtal pagina’s zou mogelijk zijn. ik zou er trouwens ook andere elementen kunnen in verwerken, namelijk de reden waarom hij plots gestopt is met het schrijven zijn ‘Vita Nova’ en waarom hij, na studie, begonnen is aan het immense werk dat zijn ‘Divina Commedia’ werd.
Echter weinig talrijk zijn zij die hier van wakker liggen. Als ik er ooit aan beginnen zou, ware het maar het gevolg van een uitdaging mezelf opgelegd. Het zou me ook verplichten terug te grijpen naar zijn verhaal over zijn tocht door zijn Purgatorio en Paradiso, wat me ettelijk maanden zou kosten, en deze heb ik niet meer te verliezen. Anderzijds heb ik genoeg te schrijven over andere zaken die me meer interesseren voor het ogenblik.
Niets zegt me trouwens dat eens 25 jaar verder, de naam van Dante nog zal mogen vernoemd worden als ik weet wat hij toen, zonder de minste zorg of vrees is gaan schrijven over Mohammed die hij in de Hel ontmoette.
[1] Pierre Alain Bergher: ‘Les mystères de la Chartreuse de Parme’, Editions Gallimard, 2010.
11-09-2015, 00:48 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-09-2015 |
Spinoza en de vijver |
Er zijn geen twee substanties, God én Universum, zegt Baruch de Spinoza (1632-1677), er is slechts één enkele oneindige substantie die alles omvat, het zichtbare en het onzichtbare. Dit is zijn heel duidelijke stellingname en hij noemt deze substantie, goddelijk. Dit betekent dat voor Spinoza al het waarneembare en al het verborgene, dat het zijn en het worden, een toestand is van deze (goddelijke) substantie. Er buiten of er naast is er niets. De dingen die bestaan, ook de vijver, zijn tijdelijke, hoe minimaal en hoe verschillend ook, manifestaties van deze goddelijke substantie, niets meer en niets minder, ook de mens is er dus een manifestatie van. Tot daar Spinoza.
We hebben dit herhaaldelijk, onlangs nog, duidelijk gesteld verwijzend naar Raymundo Panikkar’s ‘Cosmotheandric’ principle, waarbij als een eenheid wordt beschouwd, Cosmos, Theos en Anthropos of, Kosmos, God en Mens; Georges Lacroix, ook onlangs vernoemd, verving de Mens door het Zijn.
Dit is, volgens mij, het enige positieve standpunt dat stand zal houden, want het Universum IS. Spinoza geeft dit de naam God of goddelijke substantie, een substantie die Universum was, vóór het, met een Big Bang, het Universum werd dat we thans kennen en elke fractie van ogenblik verder, wordende is.
Hieruit vloeit ook voort dat de studie van de Kosmos/het Universum neerkomt op de studie van de substantie, die Spinoza God noemt, en om het nog specifieker te houden dat de studie van het atoom en de innig ermede verbonden subatomaire deeltjes, die deeltjes zijn van de goddelijke substantie, neerkomt op – we bevinden ons nu in het onzichtbare – op de studie van de God van Spinoza, en ook die van ons. We filosoferen dus niet meer over het al dan niet bestaan van God, we filosoferen over wat de studie van de (goddelijke) substantie in het bijzonder, het atoom, ons bij brengt.
Of we nu loochenen of niet dat het Universum God is, maakt geen verschil want we kunnen niet loochenen dat het Universum IS en dat we, zoekend naar de betekenis van dit ‘zijn’, afdalen moeten, naar de kleinste bouwsteen ervan.
Het immense ervan ontgaat ons niet en het immens gesofistikeerde van de materie, teruggedrongen tot het atoom, met een kern van protonen en neutronen en het elektron omheen de kern slingerend met de snelheid van het licht, beroert ons uitermate en stemt ons tot nadenken over het ontstaan, niet zo zeer van het Universum zelf, maar wel het ontstaan van het atoom, hoe dit zich heeft gevormd en hoe de deeltjes die er toe hebben bijgedragen zijn ontstaan. We gaan aldus terug tot het mini-minimaalste dat er tot vandaag gekend is, het Higgs deeltje. Dat evengoed een deeltje geest kan zijn en dan komen we heel dicht bij een Universum dat gelijk is aan God, dat God zelf is, zoals Spinoza het ons voorhoudt.
Hierover zwijgen omdat het te ingewikkeld is om er ook maar iets over te zeggen, is een politiek van de struisvogel, is bekennen dat je ook maar struisvogel bent.
Er over nadenken en er een oordeel over vellen is eigen aan de geest in ons, die een deeltje is van de geest die van de substantie, van het Universum is. Want er is niets, noch buiten noch binnen, dat niet van het Universum is. Hoe prangend het probleem van het atoom en zijn structuur is, weet Steven Hawking beter dan wie ook, de krachten er uit af te zonderen en te omschrijven met een formule is de wetenschap nog niet gelukt, omdat ze de grens van de precieze kennis heeft bereikt, en ze zich nu bevindt op de snede van het fysische en het metafysische, het fysische dat het zichtbare deel is van de substantie, het metafysische dat van de geest is, de geest van de (goddelijke of niet) levende substantie. Levend omwille van wordend, of wordend omwille van levend.
En om terug te komen op onze vijver, je staart er naar, je loopt er om heen, je schrijft er een gedicht over, je neemt hem als een entiteit, je neemt hem als een gezel, en nu je Spinoza las, je leest hem als een substantie, een deel substantie van het goddelijke. Te eenvoudig om het te nemen zoals het in realiteit is.
10-09-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-09-2015 |
Groeten uit het hart |
Moge het je allen goed gaan deze morgen of later op de dag als je me lezen zult, en ik zal binnenkomen bij jou, in de geheimenis van je gedachten en je me zult meenemen met jou, voor een tijdje, zoals je het dagelijkse nieuws van radio of tv meeneemt tussenin die kleine dingen die van het leven zijn.
Me meeneemt misschien naar buiten als je de tuin ingaat langs de notelaar om naar het ovenhuis te gaan, een eekhoorn die wegspringt voor je voeten, of een merel die opvliegt, een ekster; als je me meeneemt met jou om het grasperk op te gaan tot aan het beeld, in het licht van de vroege zon, tussen de bomen van je hart die je hebt zien opgroeien tot je ze niet meer meester kunt.
Je zult aan me denken als je de straat op gaat, langs de huizen en je de mensen groet die je kent en die je niet kent, in peis en overmoed, de stad je thuishaven zijnde; je zult nog denken aan die ene zin die je meer trof dan alle andere samen, waarvan je je afvroeg waar ik deze gaan halen ben omdat hij precies paste in je wijze van denken en je vermoeden zult dat ik misschien aan jou heb gedacht toen die zin werd neergezet.
Je neemt me mee als je het bos ingaat, de velden in, en mijn woorden zich mengen zullen met de gedachten in jou, ik een vonk maar zijnde naar een eerste zin die je overvalt van wat een gedicht kan worden, die je voorlopig opbergen zult om terug te halen later op een gezegend ogenblik. Een zin, een vleugje nieuw leven dat je een tijdje vasthoudt, als van een appel de dofrode glans, als van een noot de vreemde tekening in de schelp die je ontcijferen wou.
Jullie, allen een mooie dag toegewenst, vandaag en alle dagen dat ik binnen kom bij jullie op mijn kousenvoeten, met mijn woorden licht van inhoud of (te) geladen met gedachten die je verrasten of verheugden om die later te vergeten of om verder te vertellen
Zo zijn er tal van kleine gebeurtenissen in een leven en ik verheug me dat ik er een deel van ben, zelfs als ik je overvallen zou met vreemde zaken die je liever gedekt wou houden, weet dan dat ik ze geschreven heb naar jou toe uit noodzaak om me te verlichten van de last ervan.
Ik heb deze morgen - de zaadbol van de wilde roos is diep oranje geworden – aan jou willen denken, aan je vreugden en je zorgen. Heb me willen inschakelen in het gebeuren dat van je dag zal zijn, een woordenspel dat in jou zal opduiken. Als je het niet verwacht zelfs zal het essentiële ervan doordringen en zal je weten dat ik deze schreef voor jou, en je bent met velen.
En in deze groet van woorden, zie ik je weerspiegeld, zoals de bomen in de vijver, zoals de bergen in het bergmeer, opdat ik me, op mijn beurt, weerspiegelen zou in de gedachten van jou, en je me meenemen zou op je verre reizen en spreken zult over mij met andere vrienden die me kennen, en je woorden zullen hangen blijven op plaatsen waar ik nooit komen zal om ze te horen.
Wat ik wel weten zal is dat je me meedraagt in je doen en laten, zoals jij die me leest, zelfs al ken ik je amper of helemaal niet, dat je in mij geworteld zit en dat wat ik schrijf, enkel voor jou en jou werd opgetekend en dat er aldus tussen ons een band is gegroeid en dat er meer nodig is dan een simpele daad opdat die verbroken zou worden.
Vooral, dat ik jullie nodig heb om me uit te drukken zoals ik het doe en dat het heerlijk is om op deze wijze het te houden zoals het is, geen blad gesloten maar een lichtend punt, telkens het geschreven is én voor mij, én voor jullie allen die me lezen: een vreugde en een wijding.
09-09-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-09-2015 |
Herfst |
Ik schrijf me stilaan de herfst binnen: de grijze luchten, de winden en de regen, vroeger dan verwacht gekomen, de natuur in zich zelf gekeerd, bijna tot rust verzonken. Misschien nog een opflakkering, vandaag of morgen, een bundel van licht en gulheid van warmte, nog opgenomen in de laatste vruchten.
Hij schreef dit toen het de morgen was van een nieuwe dag; hij schreef dit na wat hij gisteren schreef en de 250 dagen van het jaar er voor. Hij schreef dit omdat hij voelde dat hij niet meer de persoon was die hij was toen hij het jaar begon - wat zeker ook voor velen de regel is - de adem die even stokte nu, het hart dat bijwijlen sneller kloppen ging terwijl het, in het licht dat van de herfst is, tot rust zou moeten komen.
Waar zwerven we uit, nu de wereld in een versnelling schijnt gekomen te zijn en de aarde logger dan ooit haar baan volbrengt, even ongestoord en onverbiddelijk, maar schijnbaar compacter dan ooit voorheen. Hij dacht aan vele zaken. Hij dacht vooral dat de tijd gekomen was om te keren naar de John Brockman van 25 jaar terug en na te gaan, als hij het zich nog herinneren kon, wie hij toen was en hoe hij in die tijd tegenover het leven stond. Hoe hij toen, om niemand ook maar te choqueren, over wat hij noemde de of het Onnoembare dacht en schreef, zijn dagen er mee vulde en dit zijn geestelijk voedsel was.
Hij wou nu die tijd van toen, die ook nog wel bij benadering de basis is van de tijd van nu, hij wou dit alles samen gieten in een lang verhaal, een soort instap, een soort essay dat handelen zou over de mens en over wat niet te noemen is, of in andere woorden, maar met een zelfde ingesteldheid, over de mens in de greep én van het religieuze én van het kosmische – wat eigenlijk het zelfde is - een totaal andere mens is dan deze enkel gekneed door het dagelijkse gebeuren; een mens ontdaan van zijn ego, opgenomen in het krachtenveld van het Al dat hem neerzet in een patstelling tussen hamer en aambeeld.
Hoe begin je hieraan, hoe zoek je in de loop van de dag, tussen de kleine dingen in, naar de woorden die je binnen brengen zullen in die wereld van vroeger die je stilaan, maar nu vlugger dan voorheen aan het verlaten bent, met het ergste dat je overkomen kan, de poëzie van het woord die aan het afbrokkelen is. In dergelijke omstandigheden verkerend, hoe keer je, in deze dagen zonder vreugde binnen in jou, terug naar de tijd die van John Brockman was en ook van jou?
Hij wil de poging wagen, later, niet in één ruk maar gespreid, zich voltrekkend zoals de herfst zich voltrekt naar de maand oktober toe, waarop november volgen zal en de winter.
08-09-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-09-2015 |
De wereld binnenin |
Het spel van licht en schaduw is een wonder iets, vooral als het licht de schaduw wordt en omgekeerd de schaduw het licht, een metafoor die ik gebruiken wil om aldus te verwijzen naar het wondere leven dat zich blijft voltrekken binnenin de wereld van het zichtbare, zijnde de wereld van atoom en elektron, en van tal van subatomaire deeltjes en de verweving ervan met elkaar, en dit tot binnen onze hersenen, tot binnen de wereld van onze gedachten.
Wat we met zekerheid erover weten, buiten hun onderliggende verwevenheid, zijn eerder gissingen dan voldragen feiten. Wat we sterk vermoeden is dat alles eerder wijst naar de filosofische ondergrond van het oosten, dan in de richting van wat we geleerd hebben in onze lessen van natuurkunde die zich beperkten tot de leer van de cellen, maar niets vertelde over het secrete, het spirituele leven van de cellen in hun onderlinge samenhang, zijnde het kloppend hart van het levend Universum waarin we zijn vast geankerd.
Ik heb hiervoor het beeld van Fritjof Capra gezeten op de rotsen aan zee die, terugdenkend aan zijn theoretische experimenten, bewust was van de immense cascades van energie die neerkwamen uit de ruimte en omheen hem, er in ritmische pulsaties, particules ontstonden en verdwenen, waaraan ook de elementen van zijn lichaam deelnamen. Dit beeld kan ook geprojecteerd worden op wat betreft, de instelling van onze geest op de massa gedachten die ons overvallen en op een identieke wijze worden verwerkt en aangeboden.
Wat ik hier tracht te vertellen zijn maar schijngedachten, pogingen om aan te duiden dat niet het zichtbare de wereld is, maar wel hetgeen zich afspeelt achter het zichtbare, het proces op gang gebracht door het subatomaire leven dat evengoed het proces uitmaakt van de wereld van de gedachten die even reëel is als de wereld die van het leven is. En als ik even terugkeer naar wat ik onder de ceder begraven heb, dan is het precies deze wereld die me vrees inboezemt, de gedachtenwereld van velen die als het deze van een massa wordt uiterst gevaarlijk wordt in welke mate deze ook moge voorkomen maar zich onvermijdelijk ooit manifesteren zal als een geheel.
Er zijn hiervan beelden van veranderingen genoeg die zich in het verleden hebben voorgedaan: de opkomst van het christendom is er zo een, de opkomst van de Verlichting, en thans heel duidelijk de opkomst van de islam, die in het westen lang werd tegengehouden door de oude krachten van het christelijk gedachtengoed en de inspiratie van de Verlichting, maar nu, door én het afzwakken van deze westerse krachten én de opkomende infiltratie van de islamgedachte, leiden kan tot een clash van culturen waarvan de uitkomst vermoedelijk kan uitdraaien in het voordeel van de nieuwgekomene, met al de gevolgen van dien.
John Brockman publiceerde in 1986 een boek dat in 1989 werd vertaald in het Nederlands[1] over de toen bestaande ontwikkelingen in de wetenschappelijke wereld. Hij vermoedde toen dat deze het gezicht van de wereld van de komende jaren zouden bepalen. We zijn ruim een kwart eeuw verder, en de wereld van Brockman is sedertdien in een exponentiële versnelling gekomen.
Maar Brockman had het niet over de wereld van de levensopvattingen, over kunst, over religie. Indien er iemand zou opstaan die deze wereld van nu beschrijven zou dan zou hij tot de vaststelling komen, dat de Verlichting die in onze gewesten de religie heeft overspoeld, uitgedraaid is op een aanbidding van het materiële, het gemakkelijk bereikbare, het geesteloze – geest in de zin van verdieping – het absurde wat de kunst betreft en vandaag op het punt staat terecht te komen in een draaikolk van nieuwe gedachten waaruit, de gedachtenwereld die als de sterkst compacte, als de meest strijdende, alle andere overstijgen zal.
De vraag die ons vandaag bezig houdt is de volgende, hoe zal de wereld binnen een kwart eeuw er uit zien. In welke mate zal het virtuele ons leven zijn binnengedrongen en vooral zullen we nog, zoals het deze middag op Klara het geval was, nog kunnen luisteren naar de Negende van Beethoven?
Stel dat die verbrand zou worden?
[1] John Brockman: ‘Einstein, Gertrude Stein, Wittgenstein en Frankenstein, het wetenschappelijk universum’, (reinventing the universe) , uitgeverij Compact, Amsterdam, vertaling Govert Schilling
07-09-2015, 00:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |