 |
|
 |
|
|
 |
21-09-2014 |
Een vriend op bezoek |
Een vriend kwam op bezoek. Ik had hem gisteren ontmoet toen hij joggend me tegemoet kwam gelopen en ik gelukkig was hem te zien. Welk gevoel legt men in een begroeting, welk enthousiasme in het terugzien. Ik nodigde hem uit een glas te komen drinken en vandaag klopt hij aan rond de middag. Ik heb een fles gehaald uit de kelder, een Porte de Novembre de Gilliard uit de Valais, en de wijn is het teken van onze vriendschap, pittig op de tong en vol aromas. We zitten buiten aan de oude oneffen stenen tafel, de zon nog hoog boven de roerloze bomen maar het licht is het licht van de herfst. Achteraf weet ik dat ik teveel gesproken heb over Dante, over de koord die in de afgrond wordt gegooid, over de noodzaak van het rijm, over de verzen die erna komen en die ik nog niet ontrafeld heb. En verder als de fles gedronken is en de vriend je verlaat, hij je vraagt of de boom die over het erf hangt, die boom met zijn rode bessen of het een vlier is en jij hem zegt dat het een lijsterbes is en jij hem onvermijdelijk vertelt jij je eeuwig herhalend - over Zhivago en de bevroren lijsterbessen in het verlaten bos onder de sneeuw, en hij je moeilijk volgen kan omdat een woord bij jou een boek is, een periode uit je leven is.
En na zijn vertrek ga je naar binnen en je schrijft maar, je tekent alles op zoals het in je gedachten komt, maar je weet onvermijdelijk dat je uitkomen moet bij Dante, en je weet ook dat canto XIX een moeilijk zeg maar vervelend - iets is om te vertellen, terwijl je al dagen wacht op het ogenblik dat je over Ulysses zult kunnen spreken of over Ugolino, ook omdat Borges er iets over te zeggen wist. Terwijl je eigenlijk de eerste gedachte die je overviel deze morgen, neerschrijven wou, zijnde de bekentenis dat je leven een leven zonder avontuur is geweest, dat je enig avontuur de boeken zijn geweest die je las, de weinige boeken die je las. Eens, na een toespraak die je gehouden had en iemand je feliciteerde, en het was de kardinaal zelf, en zegde dat je een belezen man waart, antwoordde je dat je duizend boeken te weinig gelezen had. En inderdaad nu weet je dat je beter Homerus had moeten lezen en zeker beter Vergilius, dat je Ovidius onvoldoende las, Kafka, Jünger, Steinbeck, Hemingway, Sholokov, Pasternak, Gide, Sartre, Bernanos, Musil, Joyce en zovele anderen, je zegde het niet maar je dacht het achteraf. En het antwoord dat je toen kreeg was het antwoord van een wijze man, je kunt toch niet alles lezen. Wat een troost is nu, je kunt niet alles lezen!
Ik volg in de dagbladen wat er verschijnt aan nieuwe boeken en stel vast dat de ganse wereld aan het schrijven is. Het verschil is dat anderen schrijven en gepubliceerd worden, wat ze ook moge schrijven, ze komen met zaken die ik nooit zou wagen te publiceren. Ik schrijf en wat naar buiten komt zijn voor het ogenblik mijn blogs en wat teksten, gedichten zelfs, die terecht komen bij enkele vrienden en kennissen. Misschien val ik hen er zelfs lastig mee, en het zal wel. Zo heb ik deze lijnen in een ruk geschreven licht beneveld door de enkele glazen Porte de Novembre die ik het grote geluk had te kunnen drinken met de goede vriend die ik niet bij naam hoef te noemen, hij zal me lezen en weten dat het over hem gaat en anderen hebben er geen nood aan het te weten. Anderen begrijpen niet wat het betekent neer te zitten, buiten in de herfst die zich eens te meer te vroeg aankondigt, te spreken over Teilhard en waar we ooit samen waren, namelijk in de kerk waar hij in zijn jeugd de mis bijwoonde met zijn moeder maar we zagen wel niet zijn geboortehuis in het dorp ernaast en te spreken over Shostakovich en over the rowan tree van Pasternak, en over Borges en Chateaubriand, die hij voor mij gaan halen was in de Franstalige bibliotheek van de stad.
Mon Dieu, wat een rijkdom en wat een geestelijk avontuur eens je de wereld van het gewone waagt te verlaten.
Et les trois décis de blanc aidant elk de helft van de fles als ik deze lijnen schrijf. Onsamenhangend en niet wetend of ze zullen overblijven, niet wetend of ze leesbaar zijn nu ze in een lange ruk werden neergezet op de harde schijf, zo gaat het nu de dag van vandaag, terwijl ik ze eerst volledig had moeten uitschrijven in mijn dagboek dat nu al enkele maanden achterbleef.
Zeggen nog dat ik ook iets wou schrijven over de geest in de mens; dat het deeltje klein, maar groot in zijn minimaal-zijn - geest in ons is van de Kosmos. Maar dit komt nog wel ik heb nog heel wat te schrijven voor ik aan het einde kom van mijn verhaal en van mijn leven, zo hoop ik toch, want ik meen in het verleden, ooit zinnige dingen te hebben geschreven over Het of De Onnoembare, die ik inbrengen wil in de goddelijke (of niet) Commedia van Dante.
En Shakespeare een andere vriend - die even binnenkomt : O God, I could be bounded in a nutshell and count myself a king of infinite space (Hamlet II, 2)
21-09-2014, 03:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-09-2014 |
Canto Achttien (2) |
Ik was, Dante lezend en herlezend, aangekomen in de eerste gracht van Malebolge, eigenlijk is het geen gracht want er vloeit geen water, maar de vertaling van bolgia (bolge in het mv) als gracht, vergemakkelijkt het schrijven van wat ik begin te noemen, de Dagen dat ik Dante las, of, Mijn dagen - en er zijn er heel wat - met Dante. En ik besef dat ik hiermee niet overdrijf, dat ik overvol Dante ben en ik als een geestelijk gestoorde moet overkomen, vandaag misschien zelfs in mijn blogs. Maar zoals Vergilius herhaaldelijk Dante aanmaant om verder te gaan, volg ik hen.
*
Ze ontmoeten op hun tocht voortdurend nieuwe gezichten en zegt Vergilius:
Zie welke grootheid daar aankomt en ondanks al zijn pijnen, geen traan vallen laat. Zie welke koninklijke houding hij nog toont. Het is Jason die door moed en inzicht, het schaap weghaalde bij de Colchiërs [1].
Hier maken we kennis met Jason, de kapitein van de expeditie van de Argonauten, op zoek naar het Gulden Vlies (il vello doro), die op zijn tocht, op het eiland Lemnus landde waar de vrouwen, zonder enige vorm van medelijden alle mannen hadden omgebracht. Daar maakte hij de jonge Isifile zwanger en liet haar alleen achter op het eiland. Dit is de zonde waarvoor hij hier boeten moet en op deze wijze wordt ook Medea (dochter van de koning van Colchië en ook verleid door Jason) gewroken.
Allen die meelopen met hem hebben op dezelfde wijze gezondigd en meer hoef je over deze gracht niet te weten, zegt Vergilius.
Intussen hebben ze, via de boogbrug, de tweede gracht bereikt. Op de boorden ervan hing een dikke laag schimmel waarvan zicht en geur uiterst onaangenaam waren voor neus en ogen. De bodem van de gracht was heel diep. En dan overdrijf je, Dante.
Daar zagen we beneden in de gracht gestalten liggen, bedekt met drek die uit menselijke latrines scheen te komen en terwijl ik naar beneden keek zag ik een hoofd zo bevuild met stront dat ik niet onderscheiden kon[2] of het een leek of een geestelijke was.
De gekwelde was echter kwaad omdat Dante zo naar hem keek en vroeg waarom hij meer naar hem keek dan naar de anderen die ook in de stront lagen.Wel zegde Dante het is omdat ik je nog gezien heb met droge haarbos (coi capelli asciutti). Je bent Alessio Interminei uit Lucca. Hierop antwoordde Alessio (een tijdgenoot van Dante),
als ik hier lig dan is het omdat mijn tong nooit genoeg kon krijgen van het vleien.
Vergilius echter raadt Dante aan eens beter rond te kijken opdat hij het gelaat zou zien (en hij neemt geen blad voor zijn mond):
van deze vuile meid met verwarde haren die zich krabt met haar strontnagels, nu eens hurkend dan eens rechtopstaande.[3]
Taide,(la puttana), de lichtekooi, haar geschiedenis is Dante gaan halen, zo leren me de vele voetnoten hierover, uit de Eunnuchus van de Latijnse schrijver Terentius, die Dante kennen moet via Cicero. Om je maar te zeggen de inspanningen die Dante heeft moeten doen en de belezenheid die hij moet gekend hebben, om aan honderddertig à honderdveertig verzen per canto te komen. Hadden deze beschrijvingen met de door Dante gebruikte woorden, (eigenlijk normaal voor zijn tijd en stilaan terug normaal geworden voor de tv-tijd waarin we leven vandaag), iets te maken met de toestand waarin hij zich op het ogenblik van het schrijven bevond?
[1] ... guarda quel grande, che viene / e per dolor non par lagrima spanda / quanto aspetto reale ancor ritiene/ Quelli è Giason, che per core e per senno / li Colchi del monton private féne (Canto XVIII, 83-87). [2] op basis van tonsure of niet. [3] di quella sozza e scapigliata fante / che là si graffia con lunghie merdose,: ed or saccoscia ed ora è piede stante. (canto XVIII:130-132)
20-09-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-09-2014 |
La Chaise-Dieu |
Maar al mijn vragen hebben hun antwoord. Ik was enkele jaren geleden met vrienden in de Abdijkerk van La Chaise-Dieu (Departement Haute-Loire), een monument, al was het maar om enerzijds het prachtige meterslange Vlaams wandtapijt uit één stuk geweven, dat destijds als bescherming tegen de winterkoude het ganse koor afsloot, en anderzijds om zijn prachtige Dodendans-frescos. Ik kocht er een dun boekje van le Père Marie-Bernard, F.J. over La Danse Macabre de la Chaise-Dieu dans son contexte artistique et religieux. Een historisch waardevol document, over hoe de Kerk en de theologen, komende uit de middeleeuwen, nadachten over de dood, het Laatste Oordeel en het Hiernamaals. Het volgende citaat brengt een duidelijk theologisch beeld over de hereniging van lichaam en ziel na het Laatste Oordeel, al betwijfel ik sterk dat men er heden nog zo over denkt:
Lunité de lhomme, âme et corps, étant brisée à la mort il convient de la reconstituer. Grâce à la résurrection de la chair, la personne est rétablie dans son intégralité. Il y a là comme une nécessité par rapport à la victoire du Christ: le péché commis par Adam, qui a provoqué la mort, séparation de lâme et du corps, ne sera véritablement vaincu que lorsque lâme sera de nouveau réunie à son corps dans la résurrection de la chair. La résurrection des corps se produira à la fin du monde; elle est impossible à imaginer puisquelle présuppose laction de la Toute Puissance recréatrice de Dieu; elle précède le jugement dernier. Ce jugement ultime nest pas un véritable nouveau jugement puisque le sort de chacun est fixé dès sa mort
[1]
Dante tracht evenmin te begrijpen wat de Allerhoogste bedoelt met deze hereniging. Hij wacht dus het Laatste Oordeel, waarvan hij weet, dankzij de profeet Joël, waar het zal plaats vinden, niet af. Hij heeft nood aan de onmiddellijke veroordeling, de aanduiding van de plaats in de Hel en de toepassing van de straf die ermee gepaard gaat. En we weten ondertussen al dat de ziel, de schim, de schaduw, nog meer lijden zal eens herenigd met het lichaam.
Dantes verzen lezend zijn dit bemerkingen die ik niet laten kan en die ik kwijt moet, hier of ergens anders. Het geeft me in elk geval het gevoel dat hij het is die alles regelt alsof hij een blauwdruk maken wou over hoe de Hel het best zou kunnen ingericht en beheerd worden.
[1] Pag. 22
19-09-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-09-2014 |
Canto Achttien (1) |
De Geryon heeft hen neergezet in de eerste van de tien grachten van de Malebolge. Dante en Vergilius ontmoeten er zwermen zondaars komende uit de tegengestelde richting en worden terzelfder tijd voorbijgestoken door schaduwen die onder de zweepslagen en het geschreeuw van de duivels in hun richting vluchten. Dante maakt er hier zelfs gebruik van om te verwijzen naar het jubileumjaar 1300 om te zeggen dat alsdan het verkeer op de brug over de Tiber ook verliep in twee richtingen, zijnde deze naar il castello (Engelenburcht) en Santo Pietro en deze die gingen in de richting van il monte (Monte Giardano). In deze eerste gracht ontmoeten ze diegene die er, omwille van het verleiden van hun naaste of het tot elkaar brengen van man en vrouw, verzeild zijn, Allen worden ze achterna gezeten door gehoornde duivels met lange zwepen die ze laten neerkomen op de ruggen van de zondaars. Dante herkent het gezicht van een onder hen en vraagt of hij soms niet Venedico Caccianemico is en ook de reden waarom hij zich hier bevindt, en deze hem antwoordt, al zegt hij het niet graag:
Ik ben het, hoe men ook dit schandelijk verhaal moge vertellen, die Ghisolabella er toe verleidde de markies ter wille te zijn[1]
En er nog aan toevoegt dat hij hier niet de enige Bolognees is die hier moet lijden want onze gracht hier is er vol van:
Op dit moment, wonen er tussen de Sàvena en de Reno (twee stromen) minder mensen die ons dialect spreken dan hier. En als je hiervoor een bewijs zoekt dan moet je maar denken aan de hebzucht waarvoor we gekend zijn.
De voetnotas in de tekst identificeren wie die Venedico Caccianemico was. Misschien bedoelde hij het goed door zijn zuster Ghisolabella te willen binden aan de Markies opdat zij hem ter wille zou zijn, wat dit ook moge betekenen. Maar wat me stoort is het feit dat hier in dit geval en in vele vorige gevallen Dante zich hoegenaamd niet bekommert om de gemoedsgesteltenis van de nakomelingen van de door hem bij naam genoemde zondaars die hij zogezegd ontmoette in zijn Hel, want het is wel degelijk de Hel van Dante. De fout die ik aldus bega is het los koppelen van het poëtische van zijn woorden van wat hij te vertellen heeft.
Als ik dan terug grijp naar wat T.S.Eliot schreef,
that Dante is, in a sense to be defined
the most universal of poets in the modern language[2].
En nog, dat:
The enjoyment of the Divine Comedy is a continuous proces. If you get nothing out of it at first, you probably never will; but if from your first deciphering of it there comes now and then some direct shock of poetic intensity, nothing but laziness can deaden the desire for fuller and fuller knowledge[3].
En ik weet en het is de bevestiging ervan, dat het de poëzie van het woord is dat me soms doet opspringen en me aanzette verder te werken. Maar niet iedereen is hier van overtuigd als ik denk aan Jacques Le Goff en wat hij zegt over Dante:
Sa théologie mystique se dégrade aisément en une imagerie populaire qui lui assure un retentissement énorme.[4]
Le Goff is hier ingesteld op de theologie van Dante niet op de poëtische kracht van Dantes woord. Moet ik er dan nog zorg mee hebben hoe het kan dat zij, die nog op hun lichaam wachten, om er hun ziel op de dag van het Laatste Oordeel mee aan te kleden, hier al kunnen gestraft worden en dan nog wel - vooraf door Minos veroordeeld - vóór dat dit Laatste Oordeel heeft plaatsgevonden.
[1] Io fui colui che la Ghisolabella / condussi a far voglia del Marchese, / come che suoni la sconcia novella. (Canto XVIII: 55-57). [2] Selected Essyas, pagina 238 [3] Selected Essays, pagina 75 [4] In La Civilisation de lOccident médiéval, Pagina 189.
18-09-2014, 00:23 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-09-2014 |
Aanloop naar Canto Achttien |
Ik wou er eerst en vooral het gevoel aan toevoegen dat ik ken, telkens ik een blog de wereld heb ingestuurd. Het is een goed gevoel, een jeugdig, fris, openbloeiend, dankbaar, verwachtingsvol gevoel, gekleurd al naar gelang de vreugde die ik kende bij het schrijven. Dit doet hier wel niets terzake, maar een plotse ingeving moogt je nimmer weigeren.
*
Vergilius en Dante en ik ook - werden door de Geryon neergezet in de achtste cirkel van de hel, in het deel de grachten van het kwaad, Malebolge genaamd. Tutto di pietra di color ferrigno, helemaal bestaande uit ijzerkleurige rotsen. In het midden van de Malebolge ligt een diepe en brede holte. Un pozzo assai largo e profondo, waarover zegt Dante, ik later iets meer vertellen zal. In cirkelvorm, de ene lager dan de andere liggen hier tien grachten (bolge). Deze grachten zijn verbonden met elkaar door boogbruggen langs waar de onderliggende gracht bereikt wordt. Dit is wat ik me van deze donkere ruimte op basis van de tekst voorstellen kan. Ik verwaarloos de details die op vele plaatsen maar bladvulsel zijn, want in feite heeft het allemaal niet zoveel belang hoe het eruit ziet. Als je maar het beeld bijhoudt van een soort trechtervormige krater waar nu, telkens vertrekkende langs de linkerzijde, de verdere tocht van Dante en Vergilius verlopen zal, van een hoger liggende gracht via een gemakkelijke of moeilijke boogbrug naar een lager liggende. Om aldus uit te komen in het diepste deel van de hel, de negende cirkel, zijnde het centrale punt van de aarde.
*
Het licht in bundels, gefilterd door de hoge bomen, dat me verblindt. Ik denk aan Dante, vóór Vergilius gezeten, zoals twee Tempeliers op de rug van een paard, neerdalend op de rug van de Geryon, het ondier met mensenhoofd en slangenlijf en eens afgestegen, verdwaasd nog, zich amper realiseert waar hij zich bevindt. Ik betrap er me op dat ik me tracht de gemoedstoestand van Dante in te beelden eens hij terug met beide voeten op de rotsvloer staat. Hijzelf zegt er niets over. Eens aangekomen in die trechtervormige holte begint hij onmiddellijk met de beschrijving ervan alsof de afdaling eens voorbij niet het minste effect nog heeft op hem. En er valt niets in meer over te zeggen. Hij is een Tempelier, hij is een volgeling van hen, en zijn broeders in zijn genootschap weten voldoende dat hij hier zijn ware identiteit bevestigen wil. Maar het kan ook, en het zal wel zo geweest zijn, dat er dagen waren dat hij andere zaken om het hoofd had en eens zijn tekst terug opgenomen hij weinig aandacht had om te weten hoe hij de laatst geschreven verzen had afgesloten. Ik ook ken vele dergelijke dagen dat mijn schrijven stil ligt terwijl Dante op de achtergrond aan het wachten is.
*
Of het kleine bijna niet te vermelden voorval van deze morgen, toen ik met de wagen langs de rozenvelden en de weiden reed, het kristallen licht flitsend doorheen de wilgen langs de weg, met Mozart op de radio en de muziek en de herfst in mij, de roekeloze herfst in mij, de eerste zin uit een boek van mijn jeugd[1], dat nu niet meer gelezen wordt en die ik me blijf herinneren: de eerste dagen van september doen me pijn. En nu, dit neerschrijvend, het voorval, een fractie maar, waarover ik het wou hebben: een man van mijn ouderdom op de fiets die me tegemoet rijdt. Ik zie dat zijn glimlach glanzend is, dat zijn witte haren glad gekamd zijn tegen zijn hoofd. En een ogenblik benijd ik hem. Want wie is er gelukkiger, ik met mijn vragen over Dante of de man op de fiets (ik durf hem zelfs niet oud noemen want dan noem ik mezelf), die me tegemoet komt en die ik in een flits, als een foto in mij opneem. En, nu terwijl ik schrijven wil over Dante, het beeld terug oproep om me opnieuw de vraag te stellen. En ik dacht dat hij het gelukkigst was omdat het bij mij kommer was, een blijvende inzet om creatief te zijn en vrezende zoals Shostakovich, niet te schrijven met alle krachten in mij. Terwijl er bij hem een grote losheid was, een jeugdigheid in de manier waarop hij me tegemoet kwam op de fiets langs de graskant van de weg, zijn gezicht breed open, een glimlach in zijn ganse houding. Zoals hij een fractie was, was ik een fractie de man op de fiets. Het deed me denken aan het verhaal van de twee wijze chinezen boven op de boogbrug (de brug misschien uit Das Lied von der Erde). En kijkend in het water, de ene tegen de andere: zie toch eens hoe gelukkig deze vissen zijn in het water en de andere: hoe kun jij weten dat de vissen gelukkig zijn, jij bent toch geen vis. Ik weet niet goed meer hoe het einde ervan was maar ik vermoed dat het antwoord zal geweest zijn: Ze zijn gelukkig omdat ik me gelukkig voel hier te zijn, samen met jou, op deze brug, boven dit water met de vallende bladeren die wegdrijven over het water zoals de zomer wegdrijft in de luchten boven ons.
De oudere man op de fiets die ik zag, een flits maar, de man die gelukkig was, omdat ik me toen ook, een fractie, gelukkig heb gevoeld alsof ik het was op de fiets.
[1] Van Hoogenbemt : De stille Man
17-09-2014, 04:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-09-2014 |
De dertien laatste canti van zijn Paradiso |
Geschreven de avond van 14 september 2014:
Alvorens verder te gaan wil ik, de dag waardevol zijnde, voor de tijd van een blog, terug naar de laatste levensdagen van Dante en dan vooral naar het feit dat na zijn dood hij overleed in Ravenna op 14 september 1321 - door zijn zoon Jacopo werd vastgesteld, dat de dertien laatste canti van zijn Paradiso ontbraken.
William Anderson[1] in zijn Dante the Maker schrijft hierover dat het verhaal gaat, dat acht maanden na de dood van Dante, de zoon Jacopo een droom had waarin rond twee uur in de morgen zijn vader verscheen gekleed in een wit gewaad en met een lichtend gelaat. Jacopo vroeg zijn vader of hij leefde en zijn vader antwoordde: ja, maar ik leef in het echte leven, niet dat van jullie. Dan vroeg hij hem of hij zijn gedicht had beëindigd en indien dit zo was waar het ontbrekende deel was. Dante in de droom leidde zijn zoon naar de kamer in een ander huis die hij gebruikt had als slaapkamer in zijn leven and touching the wall pointed it out as the place where he should look. Jacopo woke up, fetched Piero di Giardino and went to the bedroom which was in another house. At the place indicated in the dream they found a mat fixed to the wall. On removing the mat, they found a manuscript coated with mould from the damp wall and on brushing the mould off they discovered the missing thirteen cantos. They were overjoyed and, copying them out, sent them to Can Grande, following the habit of Dante who had published the other cantos in this way
The story, zegt Anderson is not impossible.
Het kan, een droom die de waarheid onthult - ik ook droomde deze morgen over het plotse, grote succes van mijn blogs - niets zegt ons echter over het tijdstip waarop de laatste dertien gezangen werden geschreven en verborgen. Waren de resterende gezangen volledig afgewerkt en gebeurde het verbergen, vóór zijn vertrek naar Venetië of, bleef nog een gedeelte ervan te schrijven of te herzien, en gebeurde dit pas, nà zijn terugkeer en dus tijdens zijn ziekte, en werden ze pas, nadat Dante ze had afgewerkt, opgeborgen door hem omdat hij de gelegenheid niet meer had de tekst ervan te overhandigen aan zijn zoon?
Met een vraagteken dus dat eeuwig blijven zal en waarvan ik gemeend heb gebruik te mogen maken om te gepasten tijde mijn versie erover te geven.
[1] ANDERSON William: Dante the Maker, Routledge & Keagan Paul, London, 1980
16-09-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-09-2014 |
Facebook |
Ik las op facebook:
I like cooking my family and my pets.
Of de macht van de komma.Waarop het antwoord van G. S. op facebook
De taal heeft kommas nodig, zoals de mens lucht. Maar steeds meer mensen hechten geen belang meer aan de taal.
Dit herinnert me aan de barbaren waar Alessandro Baricco het over heeft. Een boek dat ik wel niet gelezen heb, maar Karel Verhoeven in zijn recensie in de Standaard van 5 september [1]schrijft er voldoende over opdat ik me er een idee zou van kunnen vormen. De ouden - waaronder ik me reken - lees ik, zweren bij complexiteit en diepgang, terwijl de barbaren plezier scheppen in snelheid en oppervlakkigheid
het edele ruilen ze in voor het spectaculaire.
En hier komt Bariccos gouden raad:
De beschaving lijkt ten onder te gaan, maar jammer niet, kijk goed naar wat er in de plaats komt. Zo voorkom je dat je de stoomlocomotief afwijst omdat die in vergelijking met de paardenkoets maar een ordinair stinkend ding is en nog gevaarlijk ook.
Wat neer komt op wat hij aan zijn lezers uit de oude wereld liet verstaan:
Ga drijven, neem nog wat mee uit de oude wereld nu het nog kan, maar laat je geleidelijk aan muteren tot een barbaar.
Wat voor mij overkomt als weinig bemoedigend en totaal geen slaagkansen biedt aan het manuscript van een soort roman die op het getouw staat. Ook mijn Dante-geschiedenis is totaal overbodig en maakt geen schijn van kans. Al wat ik schrijf vervliegt lijk de geur van rozen in het luchtledige; het blijft een onnodige inspanning die me niet alleen uren slaap kost die me weghouden van de hedendaagse barbaarse literatuur.
Zo zie ik nu het weglaten van de kommas en andere zintekens als de voorbode van het tijdperk van de barbaren.
José Saramago, die ik niet verdenk een barbaar te zijn, in zijn Memorial do Convento over de bouw van het klooster van Mafra daarentegen, had een voorliefde voor de komma. Hij gebruikte die zelfs op het einde van een zin, waarna hij, alsof het een punt was, begon met een hoofdletter. De punten in zijn Convento waren dan ook zeer schaars. Waarop ik op facebook als antwoord kreeg: Heb je de punten al geteld in Gangreen van Geeraerts? Een vraag die me, gezien ik Gangreen niet las, met een nieuwe vraag achterlaat: was er bij Geeraerts een overvloed aan punten of een gebrek eraan. En dan toch, wat bemoedigend blijft, want facebook kan heel gemakkelijk de dag vullen van iemand die op de hoogte blijven wil van wat er intellectueel onder de barbaren van Bariocco gaande is. Maar ik troost me er is zeker en vast een keerzijde. De weinige keren dat ik er heen ga vind ik op facebook heel wat nuttige gegevens die ons als ouden, (nog een tijdje) gerust stellen als ik het volgende te lezen krijg:
The rules of texting:
1. Write something thoughtful 2. Check your spelling 3. Check your punctuation 4. Repeat steps 2-3 5. Click Send
Ik zal dit maar zien als een vingerwijziging waaraan ik maar al te graag wens te voldoen, te beginnen met 1. Als ik iets schrijf laat het mindful zijn en 2, 3 en 4 zorg dat dit mindful karakter waardig wordt uitgedragen. Zo het is nog niet zo zeker dat de barbaren van Baricco het halen zullen. Trouwens morgen ben ik er terug met de klassieker, Dante, de voorloper van de 'paardenkoets' van Bariocco.
[1] Allessandro Baricco : Een bepaald idee van de wereld De bezige Bij, 224 blz. 18.90
15-09-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |