 |
|
 |
|
|
 |
28-01-2024 |
Waar ik uitkom. |
Zo ook, bedwelm me in de morgen of ver in de dag met een cellosuite van Johan Sebastian Bach en ik word stil en ontvankelijk voor alles wat naar binnen is gekeerd, ogenblikken lang, hoe grijs ook de luchten in en over mij, ik leef op, klaar om te beginnen.
Satie of Bach eigenlijk doet alle muziek het. De muziek heeft de kracht te metamorfoseren me binnen te leiden in een wereld die gevuld is met klanken en herinneringen en gedachten van waaruit mijn dag – mijn schrijven – kan opstaan uit een vruchtbare grond.
Ik schrijf dit nog maar eens want hoe moet ik anders beginnen om uit te komen waar ik nog geen flouw idee van heb, ik kan nog alle kanten uit, de meest verrassende eerst. Zo ver sta ik al, het is amper zeven in de morgen, om deze morgen niet te vergeten, maar waarvan ik toch vergeten zal hoe hij anders was dan de dagen ervoor.
In feite hechten zich de ogenblikken dat ik schrijf aan elkaar, deze vingen aan ver in de tijd en liggen vast in impressies en in een grote variëteit aan gedachten. Ik kan er uit putten of ze laten alsof ze niet zouden bestaan. Gewoonlijk gebeurt dit zo: verder te gaan de tijd die me rest binnen want dit is waar ik vertoeven wil in het onbekende waar ik nog niet was.
Ik vertrek dus elke morgen voor een nieuwe reis, het heerlijke eraan is dat ik niet weet waarheen maar dat het toch ergens is waar men me verwacht: een vergeten vriend, een huis waar ik ooit was, een plaats in Kawkaban in Yemen voor een afgrond waar ik ooit stond en de naam die ik riep toen vijfmaal weerkaatst of nog, aan het bergmeer waar mijn jongste dochter onlangs nog was en waar ze zat met haar blote voeten in de In het water weerspiegelde sneeuw.
Momenten in mijn leven die ik dacht vergeten te hebben maar deze morgen terug zijn opgedoken.
Me niet verrassend.
28-01-2024, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-01-2024 |
Matigheid. |
Voor je me opzoekt vraagt je je wellicht elke dag af wat je te lezen zult krijgen als je binnenkomt op mijn blog, misschien ook, of ik er nog altijd ben.
Vreemd is dit niet. Ik ook vraag me elke dag af hoeveel er zullen zijn die me gaan lezen, hoe ze me ontvangen zullen en eventueel of ze me eens beoordelen zullen, want dikwijls gebeurt dit niet.
Dit is mijn background als ik schrijven ga, dit is waar ik ben op afgestemd nu al sedert jaren en ondertussen is dit gegroeid tot een gewoon iets, als het zicht van de bomen voor het venster.
Ik trachtte vanmorgen een gedicht te schrijven zoals Eric Satie een heerlijk stuk pianomuziek componeert, maar mijn verwachtingen werden maar beperkt ingelost.
Zoals het de laatste tijd met mij gesteld is komt de poëzie heel langzaam op gang, ik ken niet die spontaneïteit van Satie, want het is op hem dat ik wens ingesteld te zijn, simpelweg zonder al te hoge woorden zonder teveel uiterlijkheden: woorden die passen bij het ‘weinig’ persoon die ik als ouderling nog ben de persoon die ik toon aan mijn omgeving, misschien, medelijden opwekkend als ze zien hoe ik me verplaats.
Echter, en dit is een troost, misschien zien ze me anders als ze me lezen, misschien ben ik dan nog iemand waarvan de woorden de kracht kennen hem te kronen met wat resten jeugd die zijn falende gang ruim compenseren:
Zo mag ik nu eens terug naar een gedicht dat ik ooit schreef en waar ik nu een deel van schrap:
Van Eric Satie zijn gymnopédie die me tot roerens toe bekoorde:
een gedicht gedacht, maar niet geschreven wat ik dacht, uit schuchterheid verzwegen.
Nochtans een leven lang veel woorden bij elkaar gebracht om ergens uit te komen, dat veelal nergens was.
Gedicht gedacht, uit het ver voorbije in het morgenlicht de zin gelicht her-opgetuigd in klank en ritme te ontoereikend echter te mateloos.
Gedicht gedacht, en woorden niet geschreven maar naast mij neergelegd op tafel, waar ze liggen blijven onverrichterzake.
Om te verzwijgen, een gedicht gedacht, niet uitgebracht.
Matigheid is de regel.
27-01-2024, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-01-2024 |
Dit had een gedicht kunnen zijn. |
Dit had een gedicht kunnen zijn.
De golflijn van de branding als teken van het onverbiddelijk oneindige van alle zeeën en alle oceanen, de lijnen op het strand getrokken, getekend zonder verzwakking, keer op keer, sedert het begin der tijden,
alsof het water de hartklop van de aarde is en de lucht erover, de hartklop van de geest: het zichtbare in het onzichtbare levend in het nu van het nu.
Dit had een gedicht kunnen zijn.
Je loopt op de waterlijn, de zee is in je hart. De winden die gedachten zijn, elke vezel ervan geladen met elke vezel van wat is geweest en komen zal.
Wie je bent, van waar je komt en waar je heen zult gaan, opgeslorpt, door tijd en ruimte, al denkt je het anders, maar wat is van de meeuwen is van jou.
Dit had een gedicht kunnen zijn.
Van wat nog komen kan of niet, omwille van te vroeg of te laat; omwille dat het dromen waren of teveel realiteit dan ze zijn uitgekomen.
Immers je weet maar nooit wat je schrijven zult op morgens zoals deze, als woorden worden neergezet in het gezang van Debussy, en je van de zeeën hier bezeten bent, een pelgrim wandelend in een aureool van golven licht.
Overrompeld met het gedicht dat had kunnen zijn: barrevoets in het water, de zee die je omspoelt, ebbe of vloed, en niets hoeven te houden, niets van wat was, en niets van wat nog komen zal niets meer dan wat bewegen op en af.
De zee die je wilt zijn, de adem van de golven. Hier het boek te lezen dat van je leven is, omdat je van dit ogenblik bent en van niets meer, dan van de zeeën over jou gespoeld, gewenteld.
Het had van vele zaken de essentie kunnen zijn je voeten op de waterlijn geen sporen nagelaten, alleen wat woorden achteraf, gelukkig maar.
Dit alles hier, had een gedicht kunnen zijn, en ook niet ware de zee er niet geweest.
26-01-2024, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-01-2024 |
De tijd die is. |
Ik dacht te heersen over mijn dagen maar het zijn de dagen die heersen over mij. Ik onderga het licht dat opkomt en wegdeemstert, het is het overheersend gevoel dat ik meen te kennen vandaag, een gevoel dat me enigszins verlamt, dat me leeg haalt.
Sta me toe te zeggen dat ik even wil stoppen dat ik nu, deze ogenblikken, niet ga zoeken naar de woorden die klaar moeten liggen voor mij op een plaats ergens omheen of in mij.
Was de mogelijkheid me nog gegeven, ik zou nu de velden ingaan, de geuren van de dode aarde en de grijze luchten over mij en de Ik zou me licht voelen, klaar om op te stijgen en te verdwijnen. Niets anders zijnde dan wind en lucht, gedachteloos weg te drijven de wolken in, niet verlangende nog ooit te keren, ogenblikken lang dit te denken zonder enige tegenstrijdigheid.
Maar het is wenselijk hier te blijven in de warmte van he huis en stil te zijn, neer te liggen even maar en weg te zinken in de totale rust van het zijn niet wachtende, niet vooruitziende.
Al ligt het niet in mijn aard gedachteloos te zijn, niet in mijn aard niet te denken aan wat het leven is noch wat het sterven zou kunnen zijn, noch aan wat was, noch aan wat komen kan. Enkel met de ogen dicht.
Ik dacht toen ik liggen ging, wat komt hier uit voort, welke woorden zijn het, ondanks mijn pogen woordeloos te zijn, die me bestormen zullen, om te zeggen wat nog niet gezegd werd, noch gedacht, noch klaar gezet om gedacht te worden.
Maar hoe goed ik me voelde, ineens, vrij en onbevangen te zijn en te blijven en in die sfeer van onbevangenheid opgenomen te worden voor een lange tijd, met een potentie aan gedachten ver achter mij, massa’s woorden die niet staan te drummen: een effen bergmeer met de sterren erin lijk woorden in mij, ondergedompeld.
Zo is het dat de tijd van het niet-denken de tijd is van het schrijven over het niet-denken. Een vreemd iets, schrijvend te vertellen dat je gedachteloos bent, terwijl je woorden neerzet die gedachten zijn.
Maar anders hoe kun je ooit duidelijk maken dat er in jou het verlangen is om neer te liggen en te bestaan alsof je er niet bent, alsof je er ligt, weggestopt in een doos, zoals Schrödingers kat, noch levend, noch dood, een lange tijd.
Afhankelijk van wat de volgende zet zal zijn van de tijd.
25-01-2024, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-01-2024 |
De Kunst van de Islam. |
Ben ik te ver gegaan gisteren, is de Islam zoals ik hem terugvind in de schitterende documentaire hierbij https://youtu.be/ugvQIjwbd6U?si=5qMxElAN5tN-V5Tl eerder ‘a blessing’ dan een kwaal?
In elk geval zeker wat de kunst en de kennis betrof het waren onovertrefbare hoogtepunten, nu volledig uitgestorven, weggewaaid door de tijd als ik zie welke bouwwerken, en dan vooral moskeeën, er nu opgetrokken worden in het ‘moderne’ Arabië; hoe pover aan versieringen en hoe tot de essentie herleid de Koranteksten erin verweven.
Ik vermoed dat het eerder een gebrek aan tijd is, dat alles te vlug moet gaan, dan een gebrek aan kunde en/of kennis. Misschien is het ook dat de Allah van Mohammed en de manier waarop hij geëerd en aanbeden werd een andere wending heeft genomen en het nu een kwestie van prestige geworden is in plaats van religiositeit.
Ik was in Granada in de Alhambra en heb verbaasd, meegesleept zelfs en ontroerd, opgekeken naar de kunst van die tijd - de kunst waar we aan ‘ontsnapt’ zijn – als ik de beelden zie die me uit Abu Dhabi bereiken is ontgoocheling mijn deel.
Ik was ook in de moskee van Damascus, waarvan sprake in de ‘you-tube’ hierboven en ik vraag me af wat ervan overgebleven Is en hoe Aleppo en de moskee aldaar er vandaag uitziet, dus wat de heersers van vandaag er van gemaakt hebben en welk respect ze nog hebben opgebracht voor wat hun aartsvaders hen hadden overgelaten.
Ik zie ook welke impact de leer van Mohammed in zijn beginfase moet gekend hebben als ik de foto’s zie van de ‘Dome of the Roc’ in de zevende eeuw gebouwd (af in 691), zo vermeld in de Joodse geschriften als opgetrokken boven de rots waar Abraham zijn zoon Isaac ging slachten.
En dit was maar een begin als ik zie wat erna gebouwd werd in de naam van Allah.
We hebben hen gevolgd in kunde en geloof in de twaalfde eeuw met de bouw van onze eerste gotische kathedralen.
24-01-2024, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-01-2024 |
De vraag die we ons stellen? |
Er zijn hier in het westen religieuze stromingen aan gang die me een zekere vrees inboezemen: de gedachtewereld van een opkomende jeugd, gevormd in totaal andere omstandigheden met totaal andere waarden en zeker met een andere kijk op dood en leven in het zicht van een God die hen onwankelbaar eigen is, een eigenheid die elk tegenbeeld niet alleen verwerpt maar ook veroordeelt.
Voor het ogenblik nog onderhuids aanwezig maar de uiteindelijke impact ervan zal zich onvermijdelijk maar zeker, een of meerdere generaties verder, manifesteren als een pletrol. Komt hierin geen evolutie – een soort ‘Verlichting’ die optreden zou in de Islam van bij ons – dan wordt dit een onvermijdelijke gang van zaken.
Er zijn beelden van veranderingen genoeg die zich in het verleden hebben voorgedaan: de opkomst van het christendom is er zo een, de opkomst van de Verlichting, en thans heel duidelijk de opkomst van de islam, die in het westen lang werd tegengehouden door de oude krachten van het christelijk gedachtengoed en de inspiratie van de Verlichting, maar nu, door én het afzwakken van deze westerse krachten én de opkomende infiltratie van de islamgedachte, leiden kan tot een clash van culturen waarvan de uitkomst vermoedelijk kan uitdraaien in het voordeel van de nieuwgekomene, met voor ons, ‘het westen’, al de gevolgen van dien.
Indien er iemand zou opstaan die deze wereld van nu beschrijven zou, dan zou hij tot de vaststelling komen, dat de Verlichting die in onze gewesten de religie heeft overspoeld, uitgedraaid is op een installatie van het technische, het materiële, het geesteloze – geest in de zin van verdieping – , in het bijna-absurde wat de kunst betreft; de vaststelling ook dat we in de toekomst op het punt staan terecht te komen in een draaikolk van nieuwe gedachten waaruit, de sterkst compacte, de meest strijdende, alle andere overstijgen zal.
De vraag die ons vandaag bezig houdt is de volgende, hoe zal het westen binnen een kwart eeuw er uit zien. In welke mate zal de Islam – de sharia - ons leven zijn binnengedrongen en vooral, zullen we nog, zoals het deze middag op Klara het geval was, kunnen luisteren naar de Negende van Beethoven?
Stel dat die uitgestoten zou worden?
23-01-2024, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-01-2024 |
Onaangeroerd laten. |
De Standaard der Letteren van 20 januari opent op zijn voorblad met een passage uit de roman van Joost de Vries, ‘Hogere machten’. Een passage die ik afschuwelijk vind en niet alleen afschuwelijk maar mensonterend, dan toch voor mij. Als dit de maatstaf is voor de huidige Nederlandstalige Literatuur dan zijn we er goed aan toe, bij Louis Paul Boon bleef alles, als het seks betrof, gevoelig menselijk, hier druipt, in deze lijnen het dierlijke ervan af.
Wat wil de SDL ermee bereiken? Want er moet hier op de redactie bij hen over gesproken zijn alvorens de beslissing te nemen precies deze passage op het voorblad te zetten.
Ik neem node gans onderaan een deel ervan over om het jullie gemakkelijk te maken maar ze onteert me als mens en als schrijver.
Hoe diep is onze ‘beschaving’ gevallen, in welke afgrond zijn we terecht gekomen opdat een tekst zoals deze afgedrukt, het voorblad zou halen: is het om te belichten hoe diep we gevallen zijn of is het om het boek aan te kondigen als grote literatuur? Wat er ook moge van zijn de recensie van Christophe Van Gerrewey glijdt erover:
‘Van romans wordt wel eens verwacht dat ze genadeloos illusies ontmaskeren en ons – als mokerslagen – treffen met harde waarheden. Joost de Vries staat in een andere traditie: hij fantaseert over mogelijkheden. En specifieker over macht en geluk.’
Welk geluk er voort kan komen uit wat hij schrijft en hoe hij het schrijft, weet ik niet maar erover zwijgen schijnt me het waardigste toe.
Gelukkig werd ik die morgen letterlijk een tweede maal overrompeld, maar dan in de tegengestelde zin door het tweede deel van ‘Der Abschied’ van ‘Das Lied von der Erde’.
Ikzelf ken weinig pakkender muziek dan deze passage gedragen door de woorden van de sopraan:
Er stieg vom Pferd und reichte ihm den Trunk des Abschieds dar. Er fragte ihn wohin er führe Und auch warum, warum es müsste sein…
En het vervolg naar het einde:
Die liebe Erde allüberall. Blüht auf im Lenz und grünt aufs neu: Allüberall und ewig blauen licht die Fernen. Ewig, ewig, ewig.
Misschien Bach uitgezonderd, maar Bach is uitstralend naar het goddelijke, is religieus, Mahler is diep menselijk, dringt door tot het kosmische.
Ik kan niet vergelijken of wil niet vergelijken het zou een nonsens zijn, maar ik lees de vreugde in de ogen van de leden van het orkest en in deze van de dirigent als ze rechtstaan voor het publiek en de ovatie in ontvangst nemen, al weten ze niet of die bestemd is voor hen of voor Gustave Mahler.
Ik ook weet het niet, maar het boek van Joost de Vries zal ik onaangeroerd laten.
PS. Ik neem de tekst niet over, ik kan of wil hem niet schrijven. Je hebt me te geloven op mijn woord.
22-01-2024, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |