 |
|
 |
|
|
 |
19-12-2021 |
Gotiek en gotische kathedraal (5) |
We hadden het over de bouwwerken uit de Oudheid, wier structuur de symbolische weergave was van de spiritueel-kosmische en dus onzichtbare vormen van het heelal; we hadden het over de Romaanse kerken en misschien bleven we te lang stilstaan bij Vézelay en St. Denis. Ons besluit was dat deze kerken gebouwd waren niet alleen in een christelijke doch ook in de geest eigen aan de Keltische traditie. We wensen u thans onze opvatting te geven over het fenomeen gotische kathedraal die we ook, gezien haar vast ankering in het kosmische, ‘kosmische kathedraal’ zouden kunnen noemen.
De realisatie van Suger te St. Denis zal gevolgd worden door een zeer lange lijst van kerken en kathedralen die gebouwd zullen worden of waarvan de bouw zal aangevangen worden, vanaf de 2de helft van de XIIde tot het einde van de XIIIde eeuw. Hieronder zijn o.m. de kathedralen van Sens, Senlis, Laon, Paris, Bourges, Chartres, Rouen, Reims, Amiens, Straszbourg. Louis Charpentier[1] telt over deze periode meer dan 200 zo gotische kathedralen als Romaanse kerken.
Ons inspirerend op St. Denis kunnen we stellen dat de overgang van de Romaanse bouwtrant naar de gotiek, de overgang is van een God die slechts toegankelijk was via de clerus tot een God die de mens uitnodigt met opgeheven hoofd de kathedraal te betreden, want schrijft Jacques Le Goff in ‘la Civilisation occidentale’ : ‘l'Art gothique est confiance’. Er is ook wat hij een gouden vers noemt, toegeschreven aan de Kelten als aan Pythagoras: ‘Want, het ras der stervelingen is van goddelijke oorsprong en degene die in zijn ziel het goddelijke dat er in opgesloten is weet op te wekken, zal de geheimen van de natuur ontsluieren.’
We denken dat de boodschap van de meester-bouwer hier dicht bij aanleunt. Het doordringen tot een religiositeit die van alle tijden is, het neigen naar een transcendentie waarin het dogmatische ondergeschikt wordt aan het kosmische, het waardevol eeuwige. Zo slaagt de meester-bouwer erin aan zijn kathedraal die metafysische sprong mee te geven zodat, zoals dit voorzeker ook het geval was voor Stonehenge, in zijn bouwwerk de krachten van het Universum levend worden opgestapeld en maximaal spiritueel kunnen ontvangen worden.
Indien we dit pleidooi hebben willen houden, dan is het wel omdat we ervan overtuigd zijn dat de christelijke boodschap die er zichtbaar in opgeroepen wordt, onzichtbaar overwelfd wordt door hetgeen de meester-bouwer, als ingewijde in de traditie, gelovend in een absolute universele God, voor ons aan zijn kathedraal heeft toevertrouwd.
*
Een element dat men geneigd is uit het oog te verliezen en dat nochtans toonaangevend zal zijn voor het karakter van onze gotische kathedralen is de ontdekking in het westen van het fenomeen alchimie. Een totaal nieuwe levensfilosofie die in de kloostergemeenschappen als in de intellectuele middens opduikt dankzij een vertaling uit het Arabisch in het Latijn door Robert de Castre in 1142 van een boek dat de geschiedenis brengt van Morienus en Khalid.
Als koning Khalid aan de wijze Morienus vraagt waar men dit hermetische, dat men alchimie noemt, ontmoeten kan, dan antwoordt Morienus : ‘Sire, het is de waarheid als ik u zeg dat dit exceptioneel iets dat men alchimie noemt door God binnen in u werd opgeborgen en waar u ook bent of gaat, deze alchimie blijft in u en kan er nimmer uit verwijderd worden!’
Het is ongeveer het antwoord van Jezus als men hem vraagt waar het Koninkrijk Gods is. ‘Dit rijk bevindt zich binnen in jou’, (Lucas: 17,21).
Titus Burckhardt[2] schrijft over de Alchimie : ‘Zoals het goud niet kan geïmiteerd worden door het samensmelten van diverse metalen op basis van welke formules ook, zo ook volstaat het niet deugden op te stapelen opdat uiteindelijk ‘de mens van voor de val’ of de mens herenigd met God, zou teruggevonden worden. Enkel kan men hier in slagen door oefening en meditatie (symbolisch voorgesteld door het zuiveren van de metalen in de smeltoven of de athanor) om te komen tot de levenselixir of het eeuwig leven’.
We kunnen ons aldus niet meer losmaken van de idee dat het ontstaan van de gotiek, zijn oorsprong en zijn verklaring vindt in het in toepassing brengen op de mens van deze hermetische kunst die de alchimie is, deze alchimie, die de geest en de opinies van de tweede helft van de XIIde eeuw zeer sterk moet beïnvloed hebben. Het voornaamste werktuig van de alchimist is zijn smeltoven, zijn athanor, en de kathedraal zal geconcipieerd worden als een soort athanor die niet alleen een fysische impact maar vooral een psychische impact moet hebben op de mens die er in binnentreedt.
Samengevat kunnen we stellen dat de kathedraal gebaseerd is op de gegevens van het universum zoals de tempel, de piramide, de Romaanse kerk, de moskee en dit, door haar oriëntatie, haar meetkundige proporties, de harmonie van haar lijnenspel gebaseerd op de gamma van Pythagoras, haar bouwkundige ruimtes. Ze is het ook door haar eenheidsmaat die niet meer gebaseerd is op de maten van het menselijk lichaam de el, la coudée, maar gebaseerd op de lengte van de breedtegraad van Chartres voor de kathedraal van Chartres, van Amiens voor de kathedraal van Amiens, van Reims voor de kathedraal van Reims. Dit beweert toch Louis Charpentier in zijn ‘Mystère de la Cathédrale de Chartres’.
Ze is het ook door de plaats waar ze gebouwd werd doordat ze haar fundaties heeft in de aardstromen van die plaats en, haar torens geprojecteerd in de magnetische velden van de hemel.
Wordt vervolgd.
[1] Louis Charpentier : ‘Les Mystères des Templiers’
[2] Titus Burckhardt : ‘Alchimie sa signification et son image du monde’, Ed. Arche Milano 1979
19-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-12-2021 |
Gotiek en gotische Kathedraal (4) |
De idee die aan de basis ligt van de ‘Madeleine’ van Vézelay, wordt hernomen door de Benedictijner abt Suger die in 1135 besliste de abdijkerk van St. Denis in Parijs te gaan herbouwen.
Op het eerste zicht was zijn bedoeling, méér licht en méér ruimte te bekomen in zijn kerk om beter zijn schatten en relikwieën te kunnen uitstallen voor de pelgrims. Het kan echter ook, en dit schijnt ons heel aanvaardbaar toe, dat de abt Suger de Keltische idee van Vézelay heeft willen vertalen in een totaal andere architectuur.
Het gotisch koor van St. Denis wordt in 1144 ingewijd in aanwezigheid van Lodewijk VII , koning van Frankrijk en van de aartsbisschoppen en bisschoppen van Sens, Senlis, Soissons, Chartres, Reims, Beauvais. En allen, verbaasd door hetgeen ze te zien kregen, vertrekken heel waarschijnlijk met een greintje jaloezie in het hart en ook met het voornemen nog beter te zullen doen.
Terwijl Suger bezig was met zijn verbouwing, bouwde Bernardus van 1138 tot 1147 aan zijn abdijkerk van Fontenay, in een grote soberheid van stijl en zonder de minste versiering van de kapitelen, zoals hij het wilde voor alle cisterciënzers-kerken opdat, zo zegde hij, zijn monniken niet zouden afgeleid worden in hun gebed.
Suger daarentegen wil het licht als een integrerend deel van zijn kerk en laat boven de ingangsdeur volgende tekst aanbrengen :’L'esprit aveugle surgit vers la vérité par ce qui est matériel et, voyant la lumière, il ressuscite de sa submersion antérieure’.
Of vrij vertaald: de geest in de duisternis ontwaakt, dank zij het zichtbare tot de waarheid en doordrongen van het licht verrijst hij uit zijn vroegere verborgenheid.
Het licht valt binnen in zijn kerk, gevoed en gewijd door de symbolen en de heiligenfiguren in de brandramen; en het is in dit licht dat de mens wordt ondergedompeld. Dit ook is een Keltische idee, de vergoddelijking van het licht, en het is ook deze idee die gevolgd zal worden bij de bouw van de kathedralen. Alle elementen van de traditie zullen er in verwerkt worden en versterkt door de krachten eigen aan de vorm van de constructie, de oriëntatie ervan, de inplanting, eigen aan de stenen zelf.
We moeten ons hier toch wel de vraag stellen waar de bouwers en architecten van de XIIde eeuw hun kennis hebben opgedaan. En een tweede vraag ook waar haalde men al deze meester-bouwers, metsers, beeldhouwers en schrijnwerkers, gezien er van 950 af een ware bouwexplosie ontstaat. Men leze o.m. de kronieken van Raoul Glaber (+1050) aangehaald door Louis Charpentier in ‘Les Mystères des Templiers’.
Jean Gimpel in ‘Les Bâtisseurs de Cathédrales’ geeft ons het antwoord op de eerste vraag: ‘de bron van de wetenschap en kennis zijn de Arabieren; het zijn zij die in de loop van de IXde en Xde eeuw een prachtige synthese hebben opgesteld van de kennis van de oosterse- en hindoewereld en dit vooral op het gebied van architectuur en geometrie.
Zoals men weet zijn het de Arabieren die de wiskunde, scheikunde, algebra en de beginselen van de driehoeksmeetkunde hebben ontwikkeld en er de basis hebben van gelegd. Deze kennis werd in de XIde en XIIde eeuw in Spanje, in de Arabische universiteiten onderwezen zowel aan muzelmaanse als aan joodse en christelijke studenten. Het is Raymond, aartsbisschop van Toledo die in het begin van de XIIde eeuw een school stichtte voor vertalers om Griekse teksten, vertaald in het Arabisch, en oorspronkelijke Arabische teksten, naar het Latijn te vertalen. En het is Adelard van Bath die het volledig werk van Euclides, die leefde in de IIIde eeuw voor Chr.,vertalen zal.
Wat de tweede vraag betreft vinden we misschien het antwoord in het ‘Regius Manuscript’ ook nog genoemd: ‘De kunst van de Meetkunde volgens Euclides’. Dit "Regius Poem", gesteld in Oud-Engels, zou dateren van 1390 en handelt over de oudst gekende keure van de ‘masonry’. Het bevat een preambule gevolgd door alle voorschriften, zo professionele, morele als religieuze, inzake het werk van metser, verdeeld over 15 artikelen waaruit de essentie, later zal overgenomen worden in de constitutie van Anderson (begin van de moderne vrijmetselarij) van 1723.
In de preambule wordt gewag gemaakt van een oud perkament handelend over de ‘goddelijke kunst’ ook genoemd ‘koninklijke kunst’ dat voorgelegd werd aan Athelson, soeverein van Engeland en waarin gezegd wordt dat deze soeverein een bijeenkomst belegde teneinde het statuut van het ambt van metser vast te leggen. Athelson leefde in de Xde eeuw, en de bijeenkomst waarvan sprake vond naar alle waarschijnlijkheid plaats in York in 925 (zo signaleert ons toch René Dez in zijn ‘Manuscrit Regius de 1390’).
Maar dit perkament bevat ook een ander element waarover weinig gezegd wordt en dat mijns inziens zeer belangrijk is, namelijk de raad die aan de edelen, ‘arm in goud, maar rijk in kinderen’, gegeven wordt hun kinderen toe te vertrouwen aan geleerde klerken die hen zullen onderwijzen in de edele kunst, de schoonste van alle beroepen, de "masonry". We zouden hieruit kunnen besluiten dat de vorming van meester-bouwers en metsers het voorwerp uitmaakte van een vooropgestelde politiek uitgewerkt door de abten in de kloosters en dit over meerdere generaties. Zoals dit ook het geval was voor de Chinese keizer die eenzelfde politiek volgde met het oog op de bouw van de Chinese muur (zie Franz Kafka: ‘Beim Bau des Chinesischen Mauer’). Deze kunst werd meer dan waarschijnlijk onderwezen in de kloostergemeenschappen en dan vooral in deze van de benedictijnen en de cisterciënzers. En men zou kunnen stellen dat het onverwacht opduiken van Bernard, samen met een dertigtal vrienden en familieleden bij de bouw van de abdij van Citeaux, in het licht van deze oproep moet gezien worden.
We durven zelfs vooropstellen dat de meester-bouwer voor vele kerken de abt zelf moet geweest zijn. Zo hebben we in ons geheugen het beeld van Saint-Thibault in het portaal van zijn kerk in het kleine Bourgondisch dorpje met dezelfde naam die in zijn manipel heel duidelijk het teken van de druïde draagt: een hexagram gevormd door twee driehoeken omgekeerd over elkaar getekend.
De naam Euclides stond er borg voor dat de oosterse meetkundige kennis en o.m. de oriëntatieregels gerespecteerd bleven en toegepast werden zodat elk sacraal bouwwerk geconcipieerd zal worden zo dat het zich, symbolisch althans, integreren zal in de onzichtbare krachtlijnen van de kosmos.
18-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-12-2021 |
Gotiek en gotische Kathedraal (3) |
Op het einde van de XIde eeuw is de Benedictijnerabdij van Cluny gegroeid tot het spiritueel centrum van de westerse wereld en zijn abdijkerk een meesterwerk van buitengewone afmetingen én van een grote luxe. Maar schrijft Georges Duby[1] de geest van armoede had de Kerk verlaten en de hogere clerus meende, dat hun rijkdom gewild was door God opdat des te groter zijn uitstraling zou zijn.
Een reactie hierop bleef niet uit en Robert de Molesne vergezeld van enkele monniken verlaat Cluny om in de streek van Citeaux, in het midden van de wouden van Bourgondië, een klooster te gaan bouwen om er een leven te leiden van een grotere eenvoud en soberheid. Deze poging zou evenwel een mislukking geworden zijn ware het niet dat deze kleine groep, door het zware werk en de verstervingen uitgeputte monniken, in 1112 vervoegd werden door een groep ‘de trente clercs et lettrés et de haute naissance’ zoals we lezen kunnen in de notulen van Citeaux.[2]
Een van hen was Bernard de Fontaine ( ° 1090 ) die men later Bernard de Clairvaux en de Heilige Bernardus zou noemen, vergezeld van zijn vader, zijn oom, zijn broers en zijn vrienden en het is met hen dat één van de meest religieus productieve periodes en wellicht ook een van de meest spirituele die het westen ooit gekend heeft, wordt ingeleid.
De stuwende kracht van Bernardus en zijn cisterciënzers was enorm. In 1115 sticht hij de abdij van Clairvaux en bij zijn dood in 1153 was hij de vader van 70 cisterciënzersgemeenschappen die hijzelf had gesticht, waaraan 94 geaffilieerde kloostergemeenschappen moeten toegevoegd worden.
Het is hij die in 1118 de Tempelorde sticht die door het Concilie van Troyes in 1128 wordt geconsacreerd. Het toevertrouwen aan de tempeliers van opdrachten die tot dan toe in het domein lagen van de kloosterorden zal duidelijk worden rond de helft van de XIIde eeuw wanneer deze orde reeds voldoende gestructureerd zal zijn en voldoende financieel machtig om wellicht ook bij te dragen tot de bouw van kerken, en van de gotische kathedralen in een latere fase.
Terzelfdertijd verschijnt een nieuwe geest in het westen, de intellectuelen, trachten zich geleidelijk te ontdoen van het streng dogmatische en grijpen terug naar hun Keltische traditie. En we zien dat in de tijd van één generatie, de God van het laatste oordeel, de God die veroordeelt of glorifieert, de God van de priesters en monniken, zich wijzigen gaat in een meer toegankelijke God, een God die de mens verheffen wil tot zijn echte waarde.
De Romaanse bouwkunst met haar gewild duistere kerken, duister gehouden ook omwille van de opvatting dat het licht schijnen moest binnen in de ingewijde, gaat zich openen op de wereld, openen op het licht. Het is deze vernieuwing die de meester-bouwer op een magistrale wijze zal verwezenlijken en zeker in La Madeleine van Vézelay en later in de abdijkerk van St. Denis bij Parijs.
*
La Madeleine van Vézelay, ingewijd in 1104, staat los van de traditionele Romaanse bouwtrant we aanzien ze als de kerk van het licht, misschien wel de eerste in het westen. De beweging van de aarde om de zon kan er van dag tot dag gevolgd worden. Zo is de lijn van het licht op de kolonnes en over de vloer, gemeten op de middag, lijk de wijzers van een uurwerk die ons met de grootste nauwkeurigheid de positie van de equinoxen en de solstitia weergeven. Vézelay is dan ook hetgeen we zouden durven noemen een Keltische kerk en diverse elementen wijzen in deze richting.
Over de figuur in het midden van het timpaan in het voorportaal, schrijft Georges Duby[3] dat het de meest majestueuze figuur van de levende God is die het Christendom ooit heeft voortgebracht. En men kan zich de vraag stellen : is dit Christus, of is dit de God van de Kelten en de druïden of, is het deze twee personen verenigd in één en dezelfde. Verrassend is het feit dat in de nimbus, achter het hoofd van de God-figuur, het kosmisch pentagram van de druïden werd aangebracht. Men leze hierover van Henri Vincenot, zijn ‘Les Etoiles de Compostelle’. Vincenot merkt tevens op dat de handen noch de voeten deze zijn van een gekruisigde en anderzijds, dat er in de kerk voorheen, geen enkel beeld van de gekruisigde Christus aanwezig was.
Andere elementen zijn de twee zeer duidelijke spiralen die voorkomen op de linkerknie en op de rechterdij van de God-figuur en het symbool zijn van het eeuwig leven, een specifiek oosters en Keltisch symbool.
In feite stelt men vast dat de geest van Vézelay oosters is. God is niet de God van de XIIde eeuw die eerherstel wil voor de ‘mysterieuze erfzonde’ zoals deze genoemd wordt in ‘Veritatis Splendor’ encycliek[4], maar een absolute God waarbij de levende Christus en niet de gekruisigde centraal staat. Men denke maar aan hetgeen Iréneé in de IIde eeuw vooropstelde nl. dat Christus het leven van de mens heeft geleefd opdat de mens een leven zou kunnen kennen gelijk aan dat van Christus. De God die eerherstel zal eisen en de dood van Christus duikt eigenlijk maar op in de XIIde eeuw[5]..
De meester-bouwer en de beeldhouwers zijn er aldus in geslaagd ons een magistrale synthese over te laten van de Keltische metafysica, ingekleed in een gnostisch getinte christelijke religie . En wat meer is; er zijn in Vézelay voldoende gegevens aanwezig om te besluiten dat de vernieuwing die zich aftekent, ten overstaan van de bestaande Romaanse kerken, reeds een belangrijke stap is in de richting van de geest van de gotiek. Vézelay moet gezien worden als een van de grootste realisaties van de, in de traditie ingewijde meester-bouwer, die zijn bouwwerk geaxeerd heeft op de beweging van de aarde, symbool van het kosmisch gebeuren dat inwerkt op de mens.
Het ingesteld zijn van de kerk van Vézelay op het kosmische is zo opvallend dat men (bijna) stellen mag dat de dagelijkse lijnen van het licht op de middag te vergelijken zijn met de lijnen die de slinger van Foucault trekt in het zand. Deze lijnen ook, hebben eigenlijk niets te maken met de beweging van de aarde maar wel met de impact van de globale kosmos, zoals Umberto Eco[6] het ziet die schrijft, ‘dat het touw van de slinger eigenlijk doorloopt tot voorbij het punt waar het werd vastgemaakt, in een oneindige denkbeeldige verlenging, omhoog naar de verste melkwegstelsels tot het ene onbeweeglijk tot in der eeuwigheid, vaste punt’.
Hierbij inspireert Eco zich wellicht op de idee van de Duitse fysicus Mach[7] die hierin de mysterieuze kracht zag die uitging van de globale massa van het universum en die ook stelde dat: ‘het ganse universum mysterieus aanwezig is op elke plaats en elk ogenblik van deze wereld.’ Een zin die naar onze mening, passend is voor La Madeleine van Vézelay, en passend zal zijn voor onze eerste gotische kathedralen. Trouwens is het niet zo dat de traditie ons leert dat elke tempel, elk sanctuarium opgericht werd op een plaats die het centrum van de wereld was!
[1] Georges Duby: ‘Le Moyen Age’ : ‘L’esprit de pauvreté avait déserté l’Eglise, et le haut clergé considère que Dieu l’a voulu glorieux et que les richesses dont il s’est nanti constituent l’appui nécessaire de sa prééminence.’
[2] Georges Duby : ‘Saint Bernard’ [3] Georges Duby : ‘ Le Moyen Age’[4] Veritatis Splendor encycliek: zie punt 1 [5] Aldous Huxley : ‘Dieu et moi’ Ed. du Seuil 1992, p 219 [6] Umberto Eco : 'De Slinger van Foucault' [7] Hubert Reeves : 'Patience dans l’Azur', Ed. du Seuil 1988, p 259
17-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-12-2021 |
Gotiek en gotische kathedraal (2) |
Als we kijken naar Stonehenge die dateren moet van twee à drieduizend jaar vóór onze tijdrekening, dan stellen we in elk geval vast dat de principes die aan de basis lagen van Stonehenge overeenstemmen met de principes die golden in het Oosten, namelijk het afbakenen van een ruimte waarin de beweging van planeten en sterren, van de ganse kosmos symbolisch werd nagebootst en opgevangen.[1]
Wat evenwel Stonehenge en andere constructies betreft, zoals groeperingen van dolmen en menhirs, durven we vooropstellen dat deze bouwwerken nog een functie in meer hadden: de mens te beroeren door hem in nauw contact te brengen met de onzichtbare krachten, eigen aan de stenen zelf en nog wel onbehouwen stenen, dus niet gepollueerd door de beitel. Lezen we immers niet op drie verschillende plaatsen in de Bijbel[2]: ‘als je me een altaar bouwt dan zul je dit doen met onbehouwen steen.’
We kunnen ons aldus niet ontdoen van het gevoel, dat er in ver afgelegen tijden, een gemeenschappelijke bron van kennis moet geweest zijn waarin de eerste bouwmeesters hun inspiratie hebben gevonden en aldus een traditie hebben op gang gebracht, gestoeld op de idee dat elk heiligdom, zijnde de plaats waar de godheid persoonlijk verblijven zou, gebouwd moest worden in overeenstemming met de principes van de Grote Bouwmeester die hemel en aarde geschapen had door het ordenen van de chaos. Aldus wilde de traditie dat elke tempel opgevat werd als een repliek van het Universum, waarvan de beweging als gestold lag in de oriëntatie, de ordening en de bouw van de tempel. De mens die dit heiligdom binnentreedt ontdoet zich aldus van de tijd en ruimte van de wereld om in een intieme conjunctie, de tijd en ruimte van zijn tempel, die ook deze van zijn godheid is, te ervaren. En opkijkend naar de fabuleuze bouwwerken die ze ons hebben nagelaten wensen we thans op zoek te gaan naar de mens die uit de traditie tot ons is gekomen, over de Romaanse bouwkunst heen tot hetgeen we wensen te zien als de meest gedurfde, de meest spirituele en vooral de meest metafysische bouwwerken aller tijden, onze eerste gotische kathedralen.
*
Het was in de VIde eeuw dat Benedictus van Nurcia in het Klooster van Monte Casino de regels schreef van de Benedictijner-orde. Deze regels waren een verzameling van de richtlijnen die toentertijd en vooral in de Egyptische kloosters gangbaar waren. Van de Benedictijnen wordt gezegd dat ze een groot deel van Europa hebben geëvangeliseerd en dat ze met het kruis, het boek[3] en de ploeg een boodschap hebben gebracht van vrede en van beschaving.
In Ierland, dat de Romeinse overheersing niet heeft gekend, wordt het voorbeeld van Benedictus gevolgd door Colombanus (geboren in 540) en van in den beginne reeds, tekenen zich in de jonge kerk van het westen twee strekkingen af. Inderdaad, de Ierse monniken die in onze gewesten en op het vasteland optreden, volgen niet de traditie van Rome en prediken de christelijke leer zoals ze deze overnamen uit de koptische en oosterse tradities, sterk doordrongen van de bestaande Keltische gebruiken[4].
Zo zal zich dit Iers christendom van bij de aanvang karakteriseren door een sterk gnosticisme dat zich in sommige kloosters ontwikkelen zal, in oppositie tot het dogmatisch beleefde christendom in andere kloosters.
We stellen vast dat in sommige gemeenschappen, de regels van Benedictus en van Colombanus twee eeuwen lang naast elkaar blijven bestaan tot in 802[5] hieraan een einde wordt gesteld door Karel de Grote die de Benedictijner-regels opleggen zal aan alle kloostergemeenschappen.
Toch zullen, in de gebieden waar de Keltische en druïdische tradities nog sterk aanwezig zijn, deze tradities zich duidelijk verwoorden in een sprekende symboliek[6] die haar oorsprong heeft in het Oosten en dan vooral in Egypte waar ook de Kerk, maar dan wars van elke symboliek, heel wat inspiratie zoeken zal voor het invullen van haar dogma’s (die heden ten dage als fossielen worden ervaren, onder meer door Teilhard de Chardin).
Het is de interpenetratie van de in het volk vast geankerde tradities en het in elkaar vergroeide Iers-westers christendom dat de geest van onze Middeleeuwen bepalen zal, nl. een synthese van het Grieks-Romeinse rationalisme en de Keltische transcendentie.
Maar deze transcendentie, deze kosmisch-sacrale geladenheid die we terugvinden in de Romaanse bouwwerken zal nog duidelijker op het voorplan komen in het begin van de XIIde eeuw, waarbij een bouwkunst tot bloei zal komen en (en dan vooral in l’Ile de France en Picardie), doordrongen van een dynamisme, van een durf en een diep geloof in de mens, die we in elk geval in haar beginfase aanzien willen als de voortzetting van de idee die we terugvinden in de megalithische constructie van Stonehenge : een kunst die men noemen zal ‘l’Art de France’, of ‘l’Art gothique’.[7]
[1] Titus Burckhardt : ‘Principes et Méthodes de l’Art Sacré’, Ed. Dervy-livres 1976
[2] Exodus : 20, 25 ; Deuteronoom : 27, 5 ; Josua : 8, 31
[3] Louis Charpentier in ‘Le Mystère de la Cathédrale de Chartres’: ‘Il est dit que les Bénédictins réunirent systématiquement les manuscrits classiques que la jeune Eglise avait tendance à supprimer comme hérétiques et que c’est grâce à ces moines que l’Occident connaîtra Platon et Aristote, Pythagore et les alexandrins hellénistiques.’
[4] René Huyghe : ‘Sens et Destin de l’Art’
[5] E. de Moreau s.j. : “Les Abbayes en Belgique” : C’est Charlemagne qui en 802 imposera la règle bénédictine à tous les monastères.
[6] ‘L’ éternelle Sagesse ne s’oppose pas à la foi particulière des hommes du Moyen Age ... Si l’art religieux n’est pas à confondre avec l’art symbolique, les Maîtres d’Oeuvre ont veillé à ce que n’éclate pas de conflit entre les deux formes d’expression”. Christian Jacq: “Le Message des Constructeurs de Cathédrales”, Ed. du Rocher, 1980, p 71.
[7] ‘Art gothique’ n’est qu’une déformation orthographique du mot ‘argotique’ ... la cathédrale est une oeuvre d’art goth ou d’argot ... L’art gothique est, en effet, l’art got ou cot, l’art de la lumière ou de l’Esprit. Fulcanelli : 'Le Mystère des Cathédrales' p 55 & 56, imprimé à Paris chez Jean-Jacques Pauvert.
16-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-12-2021 |
Over gotiek en gotische kathedraal (1) |
Houdt jullie klaar, dit wordt een geschrift, of liever een essay dat zal uitlopen.
Het is een essay dat zou kunnen komen, van iemand die zich, noch min noch meer, gezien heeft, of dan toch getracht heeft zich te zien als een kathedraalbouwer, als iemand die stenen met zijn merkteken heeft gelaten in een van de eerste gotische kathedralen gebouwd in het Westen en, erover heeft nagedacht. Iemand die als een vrijmetselaar, een van het ‘eerste uur’, op zoek is geweest, en nog steeds zoekende is, naar wat zich symboliseert in de Bijbel - bij elke zitting geopend op het Evangelie van Johannes - met als speerpunt, ‘in den beginne was het Woord’, zijnde in vol ornaat, een queeste naar de Grote Bouwheer van het Heelal, naar wie Hij is, naar wat Hij is en naar hoe Hij is.
En in feite is het hier dat ik als incipit de zin had moeten schrijven van Saint-John Perse:
‘or il y avait un si long temps que j’avais goût de ce poème, mêlant à mes propos du jour toute cette alliance, au loin, d’un grand éclat de mer ...’
Omdat het al een hele tijd is dat ik af wil van mijn ‘ik’ en eindelijk eens iets schrijven wil dat totaal nieuw is, dat ik gaan opzoeken ben in de boeken in mijn bezit en de gedachten die ik dienaangaande verworven heb.
Of jullie me volgen zullen tot het einde, dat zich situeren zal rond de winterzonnewende, weet ik niet, maar ik hoop en het is deze hoop die me de kracht geeft te beginnen en te hopelijk te kunnen eindigen. Hier gaat het:
Villiard de Honnecourt vous salue et prie tous ceux qui travaillent aux divers genres d'ouvrages, contenus dans ce livre, de prier pour son âme et de se souvenir de lui."[1]
Aldus begint ongeveer het werkschrift van Villiard de Honnecourt, meester-bouwer die leefde in de XIIIde eeuw. Het is in een zelfde geest dat ik hier een pleidooi wil houden voor de spirituele en religieuze boodschap die de kathedraalbouwers ons hebben nagelaten, hopende ook dat degenen die opzoekingen dienaangaande hebben gedaan of zinnens zijn dit te doen, één ogenblik terug zouden denken aan mij, opdat de eeuwigheid die me wacht, al was het slechts even maar, zou doorbroken worden.
In alle nederigheid draag ik dit essay op aan Villiard de Honnecourt, aan alle meester-bouwers, metsers, steenhouwers, schrijnwerkers en aan allen, die door hun durf, hun creativiteit, hun onderlegdheid, hun traditie-gerichtheid, bijgedragen hebben tot de constructie van dit fabuleus patrimonium van tempels, van piramiden, van moskeeën, van kerken en abdijen en vooral van kathedralen. Zovele getuigenissen van het immense vermogen van de menselijke geest die we zien als deel van de Grote Geest van het Heelal die we hier belichten willen. Getuigenis ook van een diepe religiositeit, die heel ver teruggrijpt in de traditie, toen de mens al zijn energie en dan vooral al zijn inspiratie putten ging uit de onzichtbare en mysterieuze krachten die hij aanwezig wist in de wereld waarin hij leefde.
*
In feite is voor dit alles mijn jeugd, die reeds zo veraf ligt en toch bij momenten ook nog zo dichtbij, bepalend geweest. En vooral de dagen dat mijn vader, van wie de kracht van zijn geest en de wijsheid van zijn woorden me nog steeds zijn bijgebleven en me nog immer inspireren, me wekken kwam vóór dag en dauw met een grote kom warme melk; dat ik buiten trad met hem in de zuiverheid van de morgen, getroffen door de sterren over me en dat ik hem volgde over de boomgaard die naar cider rook en naar gras, die rook naar de herfst en waar de stilte was van de hagen en van de bomen en van het rijpende fruit.
De herinnering aan deze tochten over de weiden, op zoek naar paddenstoelen, heeft me duidelijk gemaakt hoe zeer mijn jeugd en mijn ingesteldheid beïnvloed zijn geweest door de velden en de bossen waar ik ben opgegroeid en dan ook, hoe zeer ik steeds gegrepen werd door de komst van het licht, onmerkbaar eerst lijk een blauwachtig poeder over de dingen en dan ineens, de zwelling van een plotse vreugde die ons overwelmt: de zon die door de nevels breekt.
Wellicht zijn het deze bevindingen die me hebben duidelijk gemaakt welke de belangrijkheid en dus ook de betekenis moet geweest zijn voor de volkeren uit de oudheid, van de komst van het licht dat de duisternis en de kwade geesten overwon en ook, hoe door hen ervaren werd, dit verbazend fenomeen dat zich, met het schuiven van de seizoenen manifesteerde in het lengen van de dagen om dan, vanaf het punt dat men zomersolstitium noemt, vast te stellen dat het de duisternis was die dag na dag, langer heersen ging. En zij leerden dat het ritme van het licht, gebonden aan het ritme van de seizoenen, dat de schijnbare beweging van de zon, de eerder complexe beweging van de planeten, en deze van de circumpolaire en zodiakale sterren, niet anders zijn kon dan het werk van een God die, zoals de schrijver van het Boek der Wijsheid (11,2) ons leert, ‘alles geregeld heeft met mate, aantal en gewicht’.
De auteur van het boek "Wijsheid ",geschreven in het Grieks, moet deze idee voorzeker gehaald hebben bij Pythagoras die voorhield dat alles geordend wordt door het getal. En Pythagoras moet dit overgenomen hebben van degenen die gekomen zijn na Imhotep, van wie gezegd wordt dat hij het was die alle bepalingen en voorschriften inzake de constructie van tempels en heiligdommen, voor het eerst heeft vastgelegd. Maar we weten helemaal niet van waar of van wie Imhotep deze elementen zou overgenomen hebben, zoals we evenmin met zekerheid weten welke rol de Kelten hierbij zouden gespeeld hebben en evenmin waar de Kelten gesitueerd moeten worden ten overstaan van Imhotep of van Pythagoras.
[1] Carnet de Villiard de Honnecourt : “XIIIe siècle”, Ed. Stock 1986, p 9
15-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-12-2021 |
Onderweg zijnde. |
Elke morgen vertrek ik naar ik weet niet waar en ik blijf bezig tot ik aangekomen ben op die plaats die er nog niet was toen ik vertrok, maar naarmate ik vorderde zich aftekende. Het is telkens een reis in het onbekende, vertrekkende uit het bekende, uit wie ik ben naar wie ik nog niet ben, maar op het punt sta te worden. Ik zie me dus als een ontdekkingsreiziger elke dag op weg naar mezelf, een vreemd iets zoals ik het zeg, maar het is zoals het is. Ik vind mezelf uit op een andere plaats.
Dit is van het proces van het schrijven, van het niet weten wat of hoe en toch bereiken wat je te bereiken had, van het eerste woord af tot het laatste, waarover je niet het minste vermoeden hebt wat het zou kunnen zijn, een verrassing dus. Dit is trouwens het enige dat je erover weet, dat je wat verder, in een draai van de weg een verrassing wacht en dit geldt ook voor jullie die me lezen, en zoals ik dit verhaal ken zo kennen jullie het. Aldus, en dit is mijn vreugde, ik reis niet alleen, ik reis in het gezelschap van jullie, wat het secreet is, de onderliggende gedachte, bij al wat ik schrijf .
Mijn verdienste, als er een zou zijn, is ook jullie verdienste. Het feit dat jullie er zijn, dat jullie deel uitmaken van het wondere raderwerk dat het schrijven is, is een grote hulp. Ik weet niet of er één woord zou uit de bron komen waren jullie er niet, misschien wel, misschien niet, maar mijn woorden zouden niet zijn wat ze nu zijn, ze zouden die volheid niet kennen van het weten dat ze gelezen zullen worden zodra ze opduiken op de plaats waar ze elke dag opduiken; ze zijn gekleurd met, doordrongen van dit weten, dat maakt dat ze met zich een warmte meedragen, een innerlijke kracht die de betekenis van elk woord erin een poëtische geladenheid meegeeft.
Ik zeg jullie dat mijn woorden leven dragend zijn naar jullie toe, dat ze ontstaan, zoals ze ontstaan, en niet anders konden ontstaan, omdat jullie erin aanwezig bent, elk afzonderlijk met zijn eigen ingesteldheid. Een ‘erzijn’ die ik ken zonder het te kennen in al zijn dieptes en ondieptes, maar een weten dat toereikend is om me erop te steunen en de woorden te gebruiken die ik gebruiken moet.
Hoe ik besta is hoe ik schrijf en ook, en zeker, ik besta maar als ik schrijvende ben, als ik geconfronteerd ben met mezelf en de woorden die uit deze confrontatie ontstaan zijn mijn adem en mijn bloed. Buiten deze momenten van het schrijven - en ik schrijf ook als ik niet schrijf - besta ik amper, een man op hoge leeftijd die het moeilijk heeft in, en met al wat is en zoekt om er aan te ontkomen, en er pas aan ontkomt als hij neerzit en zich openrukt om te bestaan op de enige wijze waarop hij nog kan bestaan, namelijk als woord.
Hiermede is ten dele gezegd wat ik niet dacht te zeggen toen ik deze morgen uit het bed ben gestapt.
Elke dag kent aldus zijn verrassing, hoe groot of hoe klein ook.
14-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-12-2021 |
Wat ik dacht vanmorgen. |
Wat ik dacht vanmorgen, dacht je misschien ook: de oude man is leeg geschreven, het wordt treurig om hem te lezen, om te zien, te weten, hoe hij zich inspant om toch maar stoer over te komen en, er niet meer in slaagt te boeien en zich te promoten als een morgenster voor zijn lezers, een ster, een lichtpunt waar niet kan aan voorbijgegaan omdat het een inleiding is op de dag die zich opent.
Wat hier ook van moge zijn, hij weet, hij voelt zich verslagen, de jaren hebben zich meester gemaakt over hem, hij is een kluwen van in elkaar verweven gedachten geworden, waar hij niet meer uit loskomt, waar hij geen aanknopingspunt meer vindt om verder te gaan, elke morgen als nieuw geboren, terwijl hij zich amper nog voelt leven, amper nog hoort - ook omdat hij er niet durft naar luisteren - het kloppen van zijn hart.
Waar kan hij heen op dagen zoals deze: het licht dat te lang draalt, de wind en de geluiden van de straat als een zucht om het huis, hij zich onwennig voelt om woorden te vinden die hem brengen zullen tot het einde van wat zijn blog zal worden, een einde dat hij niet kent maar waarvan hij weet dat er een einde komen zal, en niet alleen aan zijn blog van vandaag van 12 december - voor morgen 13 - van het jaar 2021, het jaar dat hij op het punt staat de grens te bereiken van zijn 94ste. Aan wat voldeed hij om zo ver te komen?
Neen, hij vergist zich niet, de cijfers liegen niet, liegen nooit als het er op aankomt te weten hoe lang je al leefde, al was het maar om te weten waar je uitgekomen bent na al die tijd dat je hier aanwezig waart.
Zo de gedachte waar hij mee begonnen is heeft zijn redenen en deze zijn niet te ontkennen, en toch, en toch… he will not surrender, hij wil niet verschijnen als een gebroken uitgeleefd man.
...
Enkele uren later, is hij over zijn zwak moment heen, een moment van zelf medelijden, hem onwaardig vond hij, maar er is altijd iemand/iets aanwezig in hem die hem in die bepaalde richting achterlaat, geconfronteerd met zich zelf, met de toestand waarin hij verkeert, waarin de materiële omstandigheden het halen op de spirituele en hij de ‘Schwung’, de aanzet niet vindt om er zich over te zetten. Maar de uren helen, het licht, de regen, de veerkracht die hij nog heeft, denkend aan en parafraserend een passende zin van Saint-John Perse naast hem op de tafel:
‘Or, il y avait un si long temps que j’avais goût de continuer à vous entretenir de mes pensées, mêlant à mes propos du jour toute cette alliance, au loin, d’un grand éclat de mer ...’[1]
Met in mij die lange, heerlijke, rijke nasmaak van wat de zee van San Juan was voor mij, van wat de bergen van de Valais waren voor mij; een nasmaak die me altijd heeft recht gehouden in moeilijke tijden en die nu opduikt uit enkele versregels die zijn blijven dwarrelen in mij en van tijd tot tijd neerkomen in mijn gedachten.
Ze zijn mijn ontwaken vandaag, de sappen eruit die me bevruchten met woorden die nieuwe vooruitzichten inhouden.
Zo zie ik de toekomst, dan toch de eerste dagen ervan.
[1] Saint John Perse : Amers, 5 : ... “or il y avait un si long temps que j’avais goût de ce poème, mêlant à mes propos du jour toute cette alliance, au loin, d’un grand éclat de mer ...”
13-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |