 |
|
 |
13-06-2021 |
Waarheen? |
Vanmorgen, de vijver, rimpelingen op het water, als tekeningen van onsterfelijkheid te overschouwen,
de stilte hier, donker, hij raken kan alsof ze de stilte van zijn leven was, alles uitverteld.
Overtuigd hij is dat niets of niemand hem nu helpen kan.
is, als Icaros opgestegen, na een vleugje tijd, hij vallen zal als een dromer die te vele boeken las om nergens mee te komen.
Radicaal aan de overkant van zovelen die niet zien wat er is te zien, hij, desondanks een vraagteken, van waar hij kwam en waar hij heen zal gaan, later op de dag, of later op de week, of later op het jaar.
Het te bekennen, maar het niet te beoordelen dat hij dit land verlaten ging, al lag het hem zwaar en wist het hij, nog niet met zekerheid, waarheen.
13-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-06-2021 |
Kent het leven een doel? |
Ik ben, zoals Dante terug van een tocht die hij in gedachten maakte, ik maar van een uitstap. Heb dus terug grond onder de voeten en ga ik waar ik ga dat niet de wolken zijn. En doende wat ik doe, heb ik mijn gevecht te leveren tegen mezelf, ikzelf die me ontmoedigen wil, die me voortdurend wijst op het nutteloze van mijn inspanningen, mijn ik dat enkel tevreden is als ik de pen laat liggen. Maar er is de schrijver in mij die verder wilt en vol houdt.
En ik wil hem begrijpen. Onderaan de titel van het tijdschrift ‘Le troisième Millénaire’ heb ik gelezen, gedrukt in kleine letters: ‘de l‘homme en devenir’, van de mens in wording. En zo is het wellicht ook, de schepping is amper begonnen, ze loopt dwars door de mens heen, hij wordt verder bewerkt, hij wordt bijgeschaafd naar wat hem verder moet voeren op de weg naar het ‘er meer zijn’, de enige weg die er is.
En dan komt de vraag: is dit ingeschakeld zijn in de evolutie van het Universum een deel van de waarheid? Is dit doordringen tot een meer Dasein, de weg die voor de mens is weggelegd en dit na het overschrijden van de drempel, duizenden eeuwen terug, tot een zelfbewustzijn; en wacht ons een verder doordringen, ditmaal tot voorbij dit zelfbewustzijn, tot het punt waar dit van de mens samenvalt met het zelfbewustzijn van het Universum? Kan dit geen nieuwe dimensie betekenen waar de mens-in-wording heen moet?
IK denk - maar ik denk al een heel leven - dit is onze opdracht of een deel ervan, namelijk in de voetsporen van een Universum in evolutie, dichter komen, maar precies tot wat, weten we nog niet. Maar, wel begrijpen dat we ingeschakeld zijn in het evolutief karakter van dit Universum, het zichtbare, echte imago van de God die we zoeken?
Is dit de opdracht die ingebakken zou zitten in onze genen?
Zo, streef mens, en heb er geen zorg mee waar je uitkomen zult. Op een dag zal je, zonder het te beseffen een nieuwe drempel overschrijden, zul je, zoals Dante, de zevende hemel, deze van Saturnus en de contemplatieven, binnentreden en het Licht aanschouwen, om te bereiken wat vandaag nog een wereld verwijderd ligt.
En ik ken maar al te goed de zin van Leo Apostel, de vrijdenker-vrijmetselaar die onlangs een oude vriend van Apostel te berde bracht in een gesprek:
Indien ik enkel zinloosheid aantref dan nog zal ik pogen woestijnen tot vruchtbaar land te maken ... ook al is er geen objectief vaststelbaar doel dan toch werk ik van uit de objectieve gegevenheid van zin.
Een objectief vaststelbaar doel is er niet, of is nog niet zichtbaar. Maar het is niet het zichtbare dat het leven is, het is het onzichtbare dat zin en inhoud heeft. En Apostel vermoedde duidelijk de aanwezigheid van bestaan van zin erin.
Het leven hier op aarde kent een doel, anders ware de 'denkende' mens er niet.
12-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-06-2021 |
Droom |
Ik ben van het morgen zijn en van het avond zijn, ik ben van het niet zijn en het wel zijn, ik ben van vele dagen en, als ik schrijf, amper van enkele ogenblikken. Het is altijd een kwestie van er te zijn of er te zijn in de totaliteit van het zijn, zijnde de ogenblikken dat ik me uitleef in woorden tot het me uitkleden in woorden toe. Ik neem dan al wat komt, al wat ik vind als neembaar. ik vlucht er in weg. Is het groot dan heb ik geluk, is het aarzelend, dan is het kommer, zo leef ik mijn dagen. Ik begin in de morgen en eindig in de avond. Het is lijk een net dat ik dagelijks optrek over al wat ik doe en niet doe. Dit is zo wat het beeld dat ik heb van mezelf.
Is dit vreemd te noemen, of klassiek voor iemand die schrijft, iemand die zich ’s morgens oplaadt om de dag door te brengen, om er te zijn, gewoon, alledaags, en er ook te zijn, uitzonderlijk, met een taak die hij te vervullen heeft voor de dag zich sluit. Telkens en telkens, er is geen ontkomen aan en, het ‘er-wel-zijn’, is mijn adem. En dit er zijn kan op vele wijzen.
Wat ik al lang dacht te schrijven, maar het liggen liet omdat ik het halen moest uit het nog niet zijnde alvorens het er zijn zou in woorden, in de enige vorm dat het er kon zijn. Al hoopte ik dat het eens geschreven, leven zou, aanvaard zou worden als een realiteit en meegedragen in mijn dagen, deze die ik nog te leven had.
Vreemd dat ik, na dit ‘incipit’ geschreven te hebben, verder kan en stilaan te weten kom, hoe het verder moet. Weten hoe stilaan de feiten zich ontplooien, op elkaar ingesteld, uit elkaar komend en verder vloeiend lijk het water uit een ondergrondse bron. Of, hoe je een verhaal haalt uit iets dat had kunnen zijn maar er toch niet is geweest.
Er waren wel de ruïnes van een Cistercienzersabdij, van één van de zovele van de ‘heilige’ Bernardus, verspreid over het Westen, maar deze hier had een vreemd verloop gekend en was vergaan tot nog wat rechtstaande muren, met holtes van vensters en resten van kolonnes, gelegen, in een dorp op het einde van een weg, alsof de wereld verder op niet bestond en er geen teken van leven meer kon zijn, eens de abdij tot ruïne herleid, en dit door het geweld van een revolutie die er dwars doorheen was getrokken, en ook daarna door het werk van de tijd. Zoals ik het zag, de natuur helpende, alles was er overgroeid met bomen en struiken tot wilde klimrozen toe, en hoog opstijgende klimop tegen de resten van muren. Het zijn dergelijke plaatsen die ik nu, dit ogenblik - nu de maan een deeltje van de zon bedekt - die ik bezoeken wil, waar ik, in mijn verbeelding, binnen dringen wil in wat van vroeger was; van gebouwen die er ooit waren, door handen en geest opgetrokken waarvan ik wist wat het kostte aan inzet en inspanning om uit het niets, een abdij op te trekken, als uit de grond opgeschoten.
Ik had alles gelezen, in ‘Les Pierres sauvages’ van Fernand Pouillon[1], wat het kost aan pijnen en krachten en volharding. En Pouillon heeft het uitgebreid over de bouw van de abdij ‘Le Thoronet, diep in het zuiden van Frankrijk. Waar ik ooit was en waar ik door de lege ruimtes liep van kapel en refter en cellen. Ik was er, en het voelde aan alsof ik in een vorig leven een van de bouwers was geweest, een van de steenhouwers of een van de timmerlieden die de bomen uitkozen in het nabije woud om die te herleiden tot balken en plinten, tot deuren en poorten, tot vensterramen tot meubels allerlei. Ik kende de geur van vers eikenhout en de geur ervan nadat het hout had gerust en nu gezaagd werd op de juiste lengte en vorm.
Maar het zijn naar de ruïnes waar ik ben heen gegaan. Ik was er niet en toch was ik er om erover te schrijven, want ik werd er naar toe gehaald, naar toe gezogen, onweerstaanbaar. In het hotel had men me gezegd welke weg ik te nemen had in het woud en in de late namiddag gebeurde het.
De schemering was van de eerste dagen van welke zomer ook. Kundera was voor een deel in mij en het was in dezes wereld dat ik me wou installeren om van hieruit te vertellen over mijn ontmoeting met een jonge vrouw die ik, komend uit een draai van de wegel, in het licht van de ondergaande zon, zitten zag op een stuk vervallen muur onder de cipressen, alsof ze er wachtte op iemand die opduiken zou uit de ruïnes van de abdij. Iemand die haar toegewijd was voor deze avond en haar bestemming voor lang erna.
Want deze avond was een avond van droom en werkelijkheid over elkaar geschoven, een osmose van yin en yang, een osmose van wat is tussen de geslachten, en hoe ze tot elkaar gedwongen worden tot versmelting, tot overgave, tot inbezitneming.
Zo, die late namiddag in de beginnende schemering van de tijd, bleef ik staan voor haar en zij die opkeek van onder haar lange haren los over haar gezicht, wenend. En ik die neer ging zitten naast haar en haar even aanraakte. Even maar. Even maar haar hand aanraakte.
Wat had hij in meer in zijn boeken en zijn geschriften; in meer in zijn tekeningen die uit hem vloeiden in lijnen en volutes en vreemde vormen alsof het vlekken mos waren op steen of schors, nu hij neerzat naast haar op het stuk muur en hij haar raakte en hij niet wist wat te zeggen en zij naar hem toe neeg alsof ze elkaar lang, o zo lang reeds kenden van uit een vorig leven of vele vorige levens, zodat woorden achterbleven omdat het onnodig was te spreken, omdat alles zo eenvoudig, zo vanzelfsprekend was, dat zij daar zat en ik naast haar was komen zitten, al was het niet vanzelfsprekend,
En de drang die ik ken verder te schrijven en de andere in hem die er tegen opziet te schrijven over hoe het verder was en over hoe het verder had kunnen zijn.
En nog een andere in hem die de droom niet verlaten wou - ook Kundera, ook Bashevish Singer lieten hun droom niet los - al wist hij wel hoe het te schrijven en eens begonnen, hoe hij zijn gevoelens en beelden vrije loop zou laten en niet aarzelen, als de woorden hem bestormen zouden, hem overrompelen zouden, als ze samen neerlagen, in de wilde milde geuren van heide en kamperfoelie en thymus en de zaden van cipressen, daar, waar weinigen nog komen, tussen de nog half rechtstaande muren met openingen en waar nog de resten van de Gregoriaanse gezangen hingen van monniken in donkere pijen en van pelgrims, op zoek naar hun hemel.
Maar hij zou het verhaal, dat geen verhaal is, vandaag niet verder zetten al is de herinnering eraan zeker nog niet verwelkt.
[1] Fernand Pouillon, 1912-1986 (d’origine flamande et méditerranèenne) : 'Les Pierres sauvages', Editions du Seuil
11-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-06-2021 |
Openminded. |
Zij die me lezen, worden die niet moe me te lezen, of zelfs moe om, om het even wat te lezen, zoals ik het moe geworden ben om te schrijven, Want meer en meer voel ik de geestelijke belasting ervan, het is geen vreugde meer zoals het vroeger was, trouwens vroeger was alles anders, nu slaat de leeftijd toe.
Ik denk aan Paula Semer, ze haalde de 96. Ik sta er dichtbij, heel dichtbij. Wat ben ik nog bij machte te brengen dat geen gezeur of gebazel zou zijn? En dan, in dit opzicht, welke is de zin om verder te gaan, ware het niet, verder gaan om niet te vergaan van ledigheid, die me onvermijdelijk treffen zou indien ik stop. Ik heb dus de keuze, of liever ik heb geen keuze, want ten onder gaan in ledigheid wil ik niet. Vandaag dus ga ik verder. Weliswaar, ik besef hoe dicht ik mijn eindpunt ben genaderd. Ik rijd dus de laatste kilometers, laat ze zijn door een glooiend lentelandschap en laat ik oog hebben voor de intensiteit van de verrassing ervan, van het zinderende leven erin.
Ik herhaal dit en blijf het herhalen, al was het maar om mezelf te overtuigen van de noodzaak ervan, zelfs, het te blijven doen indien jullie me verder niet meer zouden lezen, zo groot is de noodzakelijkheid .
Ik weet nu dat ik me bevind in een soort voorgeborchte gedurende een zeker aantal dagen nog - maanden, misschien jaren nog? -die me als toemaat aangeboden worden en die ik dankbaar aanvaard, hoewel alles nu in een ander daglicht komt te staan. Ik ben er dus niet beter aan toe dan Paula Semer in haar laatste jaren. Ik weet niet of zij deze ook heeft boek gesteld en of ze het nodig vond, het schrijven te zien als een rustgevende bezigheid. Ik denk echter niet dat ze de behoefte eraan heeft gehad. Ze had haar leven gehad, ze was een grote persoonlijkheid gekend en geëerd door velen. Wat zeker niet mijn geval is.
Ik ga mijn tijd niet gebruiken om mijn leven van vroeger boven te halen. Ik ga het grotendeels gedekt laten wat door de tijd werd toegedekt. Ik ga me zoveel mogelijk richten op wat is van de dag zelf, van de ontmoetingen die ik doe, vooreerst met mezelf, daarna met alle andere van welke aard ook, als deze maar positief uitvallen, als ze maar geen beklemming zijn, geen zwartgalligheid.
Ik wil dat ik getekend word als een oude bom het liefst een eik op een heuvel, fier als een heerser over de grote rust van het land. Zo wil ik er staan in vol ornaat, gerijpt, klaar om mijn vruchten af te werpen als een ‘geschenk’ van mijn leeftijd.
Ik kijk uit naar wat er komen gaat, zoals ik uitkijk naar wat ik morgen ga vertellen. Dit is hoe ik eruit wil komen: openminded, met Hem in het vizier, uitdagend, lichtjes in tijden zoals deze.
10-06-2021, 04:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-06-2021 |
Zij die me blijven lezen. |
Ik dank allen die me blijven lezen. Zou ik wel nog verder schrijven ware het niet zo? Ik heb hierop altijd bevestigend geantwoord maat ik begin het te betwijfelen, een moeheid sijpelt langzaam binnen, een gevoel van machteloosheid tegenover het stil vallen van het leven in mij. De morgen is geen zekerheid meer dat ik slagen zal in wat ik altijd heb kunnen doen. Ik heb nu een langere aanloop nodig om te beginnen, bijvoorbeeld, ik zeg zo maar iets, een zin gehaald uit een boek, het liefst een zin van Cees Nooteboom.
Ik wacht trouwens op een boek dat hij schreef over een bijzondere tempel in Japan. Een gelukkig man, Nooteboom, een boom van een man, die zich verplaatsen kan naar het verre Oosten, te belanden in een tempel en er te vertoeven om een boek te schrijven, wellicht over wat de stilte is en hoe we die intens beleven kunnen alsof het een luisteren was naar een symfonie van Mahler, van Shostakovich; een veronderstelling maar. Echter het is Cees Nooteboom die schrijft en van hem mag je heel wat verwachten, hij is een groot schrijver, hij is een Nobelprijs, hij kent geen grenzen als het op het ontdekken van het harmonieuze, het spirituele en het veelzeggende van het woord
Ik ben dus in een soort van blijde verwachting naar de stilte van een tempel vastgezet in een boek dat je wezenlijk in de hand houdt om het te lezen of op de tafel ligt voor jou, om, voorzichtig met potlood te onderlijnen wat je trof. Om het, dagen later na het lezen weg te bergen in het rek, op een plaats die je niet vergeten zult, en toch vergeet, omdat het schijnbaar onze bestemming is om te vergeten, te zoeken en terug te vinden op die plaats waar het jaren is blijven staan tussen andere boeken, onaangeroerd en je het terug in de hand houdt - een vriend van vroeger die je ontmoet op een plaats waar je hem niet had verwacht - en je het boek even opent om een onderlijnde zin te lezen en te weten nog, hoe het mogelijk is, wat er voorafgaat en wat erna komen zal. Dit is van de band die je hebt met het boek, hoe je het ontdekte en wanneer, en vooral, welke de rol van het toeval was hierbij. Het toeval dat evenwel niet bestaat en een samenloop van (onverwachte) omstandigheden is of, of een vingerwijzing naar jou toe komende uit het onbekende. Zo bezit je verschillende boeken die je ziet als vingerwijzingen. Boeken die achteraf je inzicht op de wereld, op de Bijbel, op de geschiedenis, op de dood gewijzigd hebben.
Je moet dit al vermeld hebben en ook in welke mate ze je leven hebben gewijzigd, welke de impact is geweest die ze hebben gehad op je levenswijze. Maar waarom dit vermelden, dit is geen unicum, geen eigenheid van jezelf, dit zijn feiten die we allen hebben gekend; boeken die binnenkomen in ons en er een bijzonder plaats verwerven, zoals een onbekende die we ontmoeten en eens we hem ‘gelezen’ hebben, een vriend wordt met een bijzondere plaats in je hart.
Alsof boeken zelf geen vrienden zouden zijn.
09-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-06-2021 |
Hij schrijft de tijd in. |
Hij schrijft zich de tijd in. Alsof dit een voorbereiding was naar het ogenblik dat hij er niet meer zal zijn, en deze geschriften een opvulling zou zijn voor de leegte die hij een korte tijd zou nalaten.
Uiteindelijk komt het daar op neer, er te zijn zoals Hemingway er nog is, Pasternak, Dante, T.S. Eliot, Beethoven, Bach, noem ze maar, allen die ons begeesterd hebben en blijven begeesteren met wat ze achterlieten, onder een of andere vorm, hier op deze aarde.
Hij heeft er vrede mee al weet hij dat wat hij achterwege laten zal, geen al te grote draagwijdte kennen zal, beperkt zal zijn in waarde en in levensduur, maar dan toch een duidelijk spoor naar wie hij geweest was.
Vandaag echter is dit niet meer de hoofdreden van zijn schrijven, zoals hij hoorde van Margot, zijn kleindochter dat ze koppig op haar kamer bleef omdat ze noch vis, noch vlees wou eten, zo hangt in hem eenzelfde koppigheid om vol te houden en het contract dat hij afgesloten had met zich zelve, elke dag present te zijn in woord en daad, te honoreren.
Wat het hem ook moge kosten aan slaap en inspanning volhouden is de boodschap, niet plooien, voor het gemak dat hij kennen zou als hij er zou mee stoppen.
Want het hoeft gezegd, hij kent er nu ook de vreugde van een blog te schrijven die hij op zijn uithangbord kleven kan om aan te tonen dat hij nog (spring)-levend is en helder van geest. Zelfs al kan bij momenten aan de mate van helderheid getwijfeld worden, zijn bedoelingen zijn telkens heel zuiver en welgemeend. Ook al zij het maar wat losse gedachten verzameld op momenten van een zekere gelukzaligheid als hij zich weerspiegeld ziet in de woorden die hij schreef toen hij helemaal niets te vertellen had, zoals een boom die niets te bewijzen heeft dan er te zijn en te leven tot er iemand opkijkt naar hem en, in bewondering nota neemt van zijn bestaan.
En de boom het voelen zou
PS. Dit is wat ik gevonden heb aan woorden. Ik ben als oude, stijve man gevallen, mijn echtgenote heeft me recht geholpen. Enkele ogenblikken was alles omfloerst. Een (heel?) lichte hersenschudding was het verdict. Dan maar dit teruggehaald. Hopende.
08-06-2021, 04:46 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-06-2021 |
De schemerige gangen van de gedachten. |
Ik lees geen boeken meer, ik ben een barbaar. Ik lees nog enkel het ongeschrevene dat ik ontmoet in de schemerige gangen van mijn gedachten. Het is dit gebeuren dat ik opteken om het te houden en mede te delen aan enkelen die me lezen zullen of, eraan voorbijgaan. Het is het lot van elk geschrift, gelezen worden of overgeslagen. Als ik het dagblad opensla, om het even welk, dan vraag ik me telkens af wie dat allemaal leest, en als het niet gelezen wordt waarom het geschreven wordt. Voorlopig toch nog want hoe het verder verlopen zal weet ik niet. Om te beginnen, alles op scherm misschien of, komt er een tijd dat alles beeld zal worden, toegelicht met wat gesproken woorden? Het weze dan zo, echter wat er dan met alle boeken in alle bibliotheken gebeuren zal weet ik niet, wellicht mettertijd versteend of erger, tot zemelen herleid.
In elk geval, geen mooie vooruitzichten voor de schrijvers van vroeger en van nu. Ik sprak erover met de poëet die het woord lief heeft; die het ontleedt, het omkleedt, het uiteen haalt en het terug optuigt tot een nieuw begrip. Hij wist wat zijn woorden te wachten stond, hoe we aan het evolueren zijn en welke waarde het woord van de poëet en van de literator te wachten staat, maar, versagen zou hij niet. Hij zou er tot zijn laatste adem mee verder gaan zoals hij nu bezig was. Na hem was het aan het lot, aan Vrouwe Fortuna van Dante, om te bepalen wat er met zijn dichtwerk gebeuren zou.
Wordt het schrijven het werk van de oude garde en eens die garde verdwenen is het zo dat het woord, dat het boek, niet meer zal fungeren als leidraad van een beschaving?
We vrezen het enerzijds, maar geloven het absoluut niet, er zal altijd een kern van lezers en van schrijvers overblijven, zoals er een kern zal overblijven van schilders, beeldhouwers, componisten die de schoonheid in hun werken zullen blijven betrachten en een speerpunt zullen blijven binnen wat tijd wordt genoemd; die een bron zullen zijn die blijven vloeien zal in welke woestijn ook en oases vormen zal van groen en helder water, waar het heerlijk vertoeven zal zijn in het grote licht geladen met inhoud en vormgeving, toekomst gericht.
Er zal gen nood meer zijn om kanjers van romans te schrijven over drama’s die waren of nieuwe die uit te vinden zijn, maar er zal geschreven worden zoals de dichter het wil, verfijnd, diep gravend in wat van de geest is en niet meer over de vreemde handelingen van de homo erectus die overgebleven zou zijn in de mens van nu.
Elk boek alsdan zal een nieuwe Bijbel zijn, verlichtend, hoopvol en belichtend de grootheid van de geest in de mens die, voorlopig. slechts een sprankel is van de geest van de Kosmos, waaruit alles ontstond en blijft ontstaan. Want, en dit is het meest overweldigende, we worden beheerst door deze geest, gevormd en geleid; En dit kan enkel leiden tot een grotere verbondenheid met wat van de essentie van het leven is
Aldus gezien blijft de toekomst, een toekomst van Licht, glorierijk Licht.
07-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |