 |
|
 |
|
|
 |
16-08-2015 |
Het gebeurde |
Er gebeurde gisteren wat nog niet was gebeurd, ik vergat, alhoewel ik hem reeds had doorgestuurd aan de schilder D.P. en aan een andere vriend, mijn tekst in te loggen.
En deze morgen gebeurde het eveneens dat ik niet wist over wat vandaag te schrijven. Ik had nochtans een reisverhaal gekregen via e-mail, een opsomming van de plaatsen in Duitsland, Oostenrijk en Noord-Italië die doorkruist werden tot en met Venetië, en van de gebeurtenissen die plaats hadden gevonden, maar wat verteld werd – en het werd verteld met stijl en inhoud - was eerder klassiek dan impressionistisch, was eerder Brückner dan Debussy. Wat niet mijn stijl was toen ik schreef over de impressies die mijn reizen naar China en naar Portugal, hadden nagelaten; impressies die ik heb uitgeschreven, echter niet deze naar Syrië en vroeger nog deze Noord-Yemen, toen deze landen nog toegankelijk waren, de dagboeknota’s hiervan bleven onverzorgd achter. Nochtans was het de reis naar Noord-Yemen die de diepste indruk had nagelaten.
Deze laatste nota’s vond ik terug in mijn dagboeken van einde 1986 en begin 1987. Het is niet meer het ogenblik – te laat - om er nu aan te beginnen maar ik vond er enkele gedichtjes, pogingen in haikuvorm - het aantal lettergrepen niet als maatstaf genomen. En waarom in het Frans ? Omdat de ganse reis met Parijs als vertrekpunt, zich heeft afgespeeld in het Frans.
Wadi de mes jours heureux / Ai-je t’aimé assez lorsque / Le troupeau de chèvres noires traversa tes eaux?
Les montagnes épousent le temps / Leur âme est d’une tendresse / Que nous ne retrouvons qu’à l’aube.
Des filles voilées, / Lorsque monte la brume / chantent leur destin.
Du soir à l’aube / le vent dans les palmiers / ma prière: Orion traversant le ciel.
Tijdens die reis was er ook mijn kennismaking met ‘La Bible est née en Arabie’ het boek van Kamal Salibi dat me cadeau werd gedaan de avond van 29 december 1986, gezeten onder de palmbomen, bij het haardvuur, aan de Rode Zee, Die avond en die nacht, was duidelijk zichtbaar tot de dageraad, het sterrenbeeld van Orion met Sirius. Gelegen op een brits in open lucht, heb ik toen, regelmatig ontwakend gedurende de nacht, die sterren zien wegzinken in de Rode Zee. Wat een diepe indruk heeft nagelaten omdat het een enig beeld was dat ik nooit meer zal meemaken. En ook Kamal Salibi en dezes theorie over de tocht van Mozes door Saudi Arabië en Yemen, werd een mijlpaal in mijn leven. Me kennende vertel ik hier nog wel ooit iets over.
16-08-2015, 01:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-08-2015 |
Hij ontglipte me |
Hij ontglipte me, de zin waarmede ik gisterenavond of was het nacht – waar ligt de scheidingslijn – in bed ben gestapt. Ik dacht toen, hij is te voor de hand liggend, ik hoef hem niet op te tekenen, maar eens te meer ik vergiste me, hij heeft zich opgelost, er blijft nog slechts een rookwolkje van over.
Zo gaat het nu eenmaal, zo verlopen vele zaken en ontstaan er nieuwe die anders geen reden tot bestaan zouden hebben, zelfs geen schijn van kans maakten. Het was nochtans een goede zin, ik was er tevreden over, hij ging me brengen in een totaal andere sfeer dan deze van de dagen voorheen. Hij moet iets te maken hebben gehad met het werk van D. P., een groot schilder uit de streek, wiens atelier ik gisteren, terwijl het onweerde, heb bezocht en ik dacht, als ik hem hoorde, dat ik werkte aan mijn teksten precies zoals hij aan zijn doeken werkte. Er is een schilderij ‘in de maak’ die op de ezel stond, een lentezicht, in tere kleuren, groen op de voorgrond en lichter groen naar het midden toe, met een ruime lucht, teer, o zo teer over het landschap dat diep uitliep tot een bijna strakke, laag gehouden einder, en hij me zegde, dat hij vooraan nog een boom wou tekenen die hij in gedachten aan het zoeken was – het was niet hij die zocht, het was het landschap dat zocht voor hem – maar dan haarfijn, zoals zijn andere bomen, waarvan de kruin naar een cirkel toe groeide terwijl ik, die er voor stond, aan kaarsrechte populieren dacht, terwijl ik die er voor stond, aan de vorm van de bomen voor mijn huis dacht, en ik hem zegde, hoe broos de voorgrond was van zijn doek en hoe een boom in meer het evenwicht dat er nu was, breken kon, zodat hij de opzet van het ganse schilderij in de war zou brengen. Maar hij wist het, het landschap, zoals het er stond wees hem op het delicate van een nieuwe inbreng.
Ik ook kende maar al te goed deze twijfelogenblikken van vroeger, het opvullen van de vlakken die wit gebleven waren en hoe risicovol het was deze op te vullen, al was het slechts met een lijn in meer. En dan de gedachten die er aan vooraf gingen, zodat de tekening dagen, weken bleef liggen, terwijl ik ze meedroeg in mij, wachtende op het ogenblik om er verder aan te werken. Hij ook, ik hoorde het, kende dit. Hij ook wachtte dagen om te weten of hij, op het ruime vlak groen op de voorgrond, nog een van zijn bomen zou aanbrengen, terwijl ik eerder dacht aan een struikje verdorde distels of wat lis dat de kop opstak uit het water, met zijn luchten er in weerspiegeld die van het lichtste blauw waren naar het nog lichtere toe, en met in het midden een dunne band bijna wit.
In zijn geheel genomen de strakheid van een schilderij dat men amper beroeren kan, er amper een hoeve, een huis in aanbrengen kan, eenzaam, ‘wie das letzte Haus der Welt’[1] of wat een dorp zou kunnen zijn met de spitse toren van een kerk zoals bij Bruegel, maar heel even boven de horizontlijn.
Als ik er aan denken blijf, hoe teer het landschap, hoe wazig om niet aan te raken, om er niet binnen te gaan omdat het een droom van een landschap was, ingetogen zoals de man die het schilderde. De aanzet ervan, als het wegglijden in een niet-meer-zijn, vóór de slaap komt. En nu, waar het schilderij is aangekomen de in vraag stelling: één boom, twee bomen in meer of het laten zoals het is, zo leeg mogelijk aan elementen, de kleuren laten spreken meer dan de vormen. Zoals bij een gedicht, een haiku gelijk, het gevaar van een laatste zin er aan toe te voegen om het gedicht te sluiten, terwijl alles aanwezig is opdat de lezer het in gedachten sluiten zou met deze zin.
Hoe kende ik dit, hoe wist ik het, een tekening en dan vooral een gedicht, een prozatekst te laten met de opening naar iets dat er aan ontbrak, precies datgene dat de lezer, de toeschouwer er zou aan toegevoegd hebben of het product van zijn conversatie met de maker ervan.
Uiteindelijk, misschien ook is het beter, ooit, op een verkeerde dag, iets te gaan schilderen/schrijven wat men voorheen nog niet geschilderd/geschreven heeft. Doen zoals Dante die op een dag, midden zijn Vita Nova stopt, om te gaan schrijven over een Dame wat nog nooit over een Dame geschreven werd. En dit zijn Commedia werd, in de wereld als goddelijk ontvangen. Ook en vooral geldig voor wat ik aan het doen ben. Het kon zijn dat het dit was geweest wat ik gisteren niet had opgetekend en deze morgen vergeten was. Het kon, maar het kon ook iets totaal anders geweest zijn. Ik zal het nimmer weten en het hoeft ook niet. Van een schilderij of tekening denkt men ook dat ze af is, liefst als er nog iets zou kunnen aan toegevoegd worden.
NB. Er gebeurde vandaag, dat ik een blog die ik gisteren, vroeg in de morgen, geschreven had, tijdig vergat in te loggen, mijn excuses.
[1] Gedicht van R.M. Rilke dat begint met: In diesem Dorfe steht das letzte Haus / So einsam wie das letzte Haus der Welt. En eindigt met: ‘ Und die das Dorf verlassen wandern lang / und viele sterben vielleicht unterwegs.
15-08-2015, 10:53 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-08-2015 |
Vallende sterren |
Ik ben vannacht niet op mijn rug op de pelouse gaan liggen, om uit de Perséïden de sterren te zien vallen of, de splinters van sterren die schichten van lijnen trokken op het hemelvlak. Al heb ik het ooit gedaan, in verre, voor altijd vervlogen nachten en al had ik er aan gedacht het te doen, maar ik heb, de slaap niet vattend, naar Klara geluisterd, naar onbekende muziek als naar de vreugde van mijn dagen, Beethoven en Bach. Een wereld uit de lucht geplukt, naast de wereld die ik geschreven heb, als naast deze die ik in gedachten aan het schrijven was maar nooit het licht zou zien.
Zoekend naar de zin van dit alles, de zin van het componeren, van het schrijven van de mens, voor wie het niet volstaat te leven, maar die dit leven opvullen moet met gedachten die lijk vallende sterren lijnen trekken op het vlak van zijn geest, lijnen die hij vastgrijpen wil, niet loslaten wil. Waarvan hij de afdruk optekenen wil, opdat zijn zou, onder een of andere vom, wat nog niet was, en niet zou geweest zijn ware hij er niet geweest om het te doen, zo maar, zo maar, alsof het zijn levensadem was die hij neerzette, alsof het zijn Bachwaarden waren die hij telkens opriep van uit dieptes in hem, die er, op groot uitzonderlijke dagen, te nemen lagen, immer wachtende om genomen, om bezeten te worden.
Zoals Giotto die nu, dank zij Google, onder ons is, die Dante heeft gelezen of indien niet gelezen, die hij heeft horen vertellen toen hij bij hem in de kamer zat, in rode mantel gehuld, zijn Commedia in de hand en het licht dat van de geest is, sober over hem. En hij hem schilderde, traag, gestadig, terwijl Dante hem vertelde van Vergilius die zijn gezel was, zijn vriend, zijn toevlucht op zijn tocht door de Hel. Hem vertelde over de Limbo, het Arcadia, waar de groten onder hen verbleven die geen toegang tot de hemel verkregen omdat ze God niet (konden) gekend hadden. Tot Christus kwam die door zijn dood, als triomfator, de Hel kwam binnengestormd om met hem terug mee te nemen enkel zij die God wel gekend hadden, Adam bijvoorbeeld, Abraham en Isaac, koning David en nog enkele andere figuren uit de geschriften, maar velen waren het niet.
Hoe heerlijk het was voor Giotto, onder het schilderen te luisteren naar een van de grootsten onder de poëten, en met welke vreugde en welke kracht hij zijn penseel opnam, wat verf uitkoos en neerzette op het doek, lijnen trekkend, lijk de gedachten in hem, en hij hem een tweede maal schilderde, telkens in profiel, als een schaduw – de Dante in zijn hart - er naast. En half verborgen achter het beeld van Dante, een vrouw, Beatrice natuurlijk, en het gelaat van een man, die misschien Vergilius was, misschien Giotto zelve?, Wat een symboliek we te ontcijferen krijgen.
Voor het schilderij ga je naar http://www.giottodibondone, his works, plaat 1 (12 afbeeldingen) Je vindt het schilderij als een van de 508 die er afgebeeld staan. Ik zelf het inbrengen in mijn blog ken ik niet.
Twee groten onder de kunstenaars die, dank zij de ingesteldheid van de geest in hen, doorgedongen zijn tot bij ons, ook als het buiten sterren regent en ook als er geen regen van sterren zichtbaar zou zijn.
Waar zwerven we uit als we vers uit de slaap komende onze pen neerzetten op wat papier en er op achterlaten al wat ons wordt voorgezegd.
14-08-2015, 06:20 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-08-2015 |
Giotto di Bondone |
Heb ik me, wat betreft het Laatste Avondmaal van Giotto vergist? Heeft Giotto wel een Laatste Avondmaal met een Maria Magdalen geschilderd en heb ik me niet laten misleiden door het schilderij van Leonardo da Vinci, waar een vriend me uitgebreid over schrijft, ook over de Abdij van Orval en de stichteres[1] ervan?
Ik weet dat bij mij alles begonnen is met de voetnota van André Pézard in zijn verzameld werk ‘Dante, Oeuvres complètes[2]. Waar hij als commentaar bij vers 54 van Inferno, canto IV[3]: schrijft en ik citeer de volledige tekst :
‘Couronne et pennon de victoire’: Vandelli lit le vers d’un trait : con segno di vittoria coronato, ‘couronné d’un signe de victoire’… l’auréole crucifère dont jésus a toujours la tête ceinte’, - Je crois avec Buti qu’il faut couper le vers en deux d’une virgule, et y relever deux détails distincts ‘couronne’ et ‘enseigne’ ; ainsi sur une des fresques de Giotto à l’Arena de Padoue, on voit le Christ aux Limbes, accompagné de Marie-Madeleine, tenir une bannière écartelée d’une croix, et protant l’inscription ‘Victor mortis’.
Ik ben hier in gedachten op verder gegaan en heb, het schilderij van Leonardo da Vinci genomen voor het schilderij van Giotto waarin ik me vergist heb. Onderussen consulteerde ik op Google de volledige werken van Giotto di Bondone en vond ik van hem twee ‘Laatste Avondmalen’ met telkens een disciple die met het hoofd op de borst van Jezus, aan tafel zit. Of die disciple een vrouw is valt niet duidelijk op te maken, wel schijnt het me uiterst vreemd dat een man, een apostel, zich op deze wijze zou aanstellen.
En dan nog, om verder elk misverstand hierover te vermijden, de reden waarom ik over Maria Magdalena of Maria de Magdala geschreven heb wat ik schrijf, dan is het enkel en alleen om een antwoord te vinden op de vraag die ik me, sedert Dan Brown en ver ervoor, ben blijven stellen, waarom Maria Magdalena, zondares zoals ze beschreven staat in de geschriften en als dusdanig te mijden is, niet alleen de kerk van Vézelay, met een van de mooiste nartexen die ik ken, aan haar krijgt toegewijd, maar ook als personnage voorkomt op onder meer het hoger vermeld schilderij van Giotto, samen met Chistus bij zijn bezoek aan het Voorgeborchte – dat nu niet meer, zegt de Kerk, bestaat – van de Hel, maar ook op tal van andere schilderijen, waaronder dit van Pieter Coecke en dit van Da Vinci. En dan ook waarom de apostel of de persoon die door Christus het meest wordt ‘bemind’, niet duidelijk bij naam maar slechts als discipel – die om het evenwie kan zijn – in de bestaande geschriften wordt voorgesteld.
Nawoord tot slot, of nog dit wat er te leren valt uit het ongecontroleerd overnemen van gegevens.
Mijn zoektocht naar het werk van Giotto bij Google bracht me, na mijn blog te hebben geschreven, bij het schilderij ‘Christ’s descent into limbo’, van 1320-1325. Zijnde het schilderij waar André Pézard het over heeft. Ik zag er een Christus op die een vaandel droeg, met naast hem, half bedekt door hem, een personage, maar zeker niet een vrouw, zeker niet Maria Magdalena zoals Pézard het vermeldt. Ik denk en ben er quasi zeker van dat het Vergilius was, dat het een verwijzing was naar het Inferno van Dante, waarin in Canto IV, zoals hoger verhaald, Vergilius zo gezegd getuige was van de nederdaling van Chistus in de Limbus of het Voorgeborchte van de Hel (Ik wijdde in de tweede helft van 2014 een blog aan canto IV).
Giotto (1267 -1337) was een tijdgenoot van Dante (1265 – 1321), hij kende Dante persoonlijk, heeft hem zelfs geschilderd met een lichte blos op het gelaat, dus kende Giotto ook de Divina Commedia en die passage uit canto IV.
Hier eindigt dan mijn kennis over Giotto en Maria de Magdala en hiermede sluit ik het verhaal dat gaat bij deze blog met de gevleugelde, ‘honni soit qui mal y pense’.
[1] De abdij van Orval werd gesticht door de Toscaanse gravin Matilda van Canossa (1046-1115) . Ze is de enige vrouw die een graftombe heeft in de Sint-Pietersbasiliek in Rome.
[2] Bibliothèque de la Pléiade, Editions Gallimard, 1965
[3] ‘Io era nuovo in questo stato, / quando ci vidi venire un possente / con segno di vittoria coronato’ Het is Vergilius die spreekt, hij was pas overleden toen Christus nederdaalde ter Helle. Dante wist dit natuurlijk.
13-08-2015, 00:20 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-08-2015 |
Filosofisch steekspel |
Filosofisch steekspel over het Niets.
‘Es ist der Wald wie eine Kirche / drum geh mit Andacht da hinein, / Die Vögel singen schöne Lieder / Mit deinem Gott bist du allein’:stuurt een vriend me, als herinnering aan zijn vader die het eens las in een bos en,omdat hij weet wat het bos voor mij betekent.
Ik knip er uit: ‘Mit deinem Gott bist du allein’, met de hier onderliggende betekenis, eens je in het bos bent, ben je alleen met je God. Waarop ik antwoorden wil, bos of geen bos we zijn altijd alleen met die God van ons. Zelfs als er geen God in ons te bespeuren valt dan nog zijn we alleen, maar dan geconfronteerd met de afwezigheid van God.
Want er is in ons leven iets dat we ervaren als een gebrek, een kennis die ons aanvullen zou, ons verrijken zou. We schuwen de eenzaamheid omdat we niet eenzaam geboren zijn, omdat we herkomstig zijn uit het massale leven dat ons besproeit en voedt. We zoeken er een naam voor en er is voor velen een naam die ze niet wensen te gebruiken omdat het de naam is uit hun jeugd, een naam die hen werd binnengeschoven of die ze hier of daar hebben opgeraapt.
Maar de naam zelf heeft geen belang, van belang is de lading van die naam, van belang is wat die naam betekent voor jou, hetzij een volheid, hetzij de leegte van het niets. Hier is geen ontkomen aan. Dit is waar je met leven moet, waarmede je de dag moet ingaan tot de nacht en de slaap je overvalt. De keuze is dus, ofwel ruim zijn in zijn visie, ofwel beperkt zijn in zijn beperktheid, zijnde de naam herleid tot Niets dat dan het iets is dat niet is.
De vraag, die geen vraag is, stelt zich te weten of de volheid niet het Niets kan zijn; of er enig verschil is tussen beide: de volheid zijnde al wat IS met zijn overkoepeling, en het Niets met een zelfde volheid maar nu zonder overkoepeling. Een zaak is zeker, er is een volheid, namelijk het Universum dat we onmogelijk kunnen wegdenken want dan verdwijnen we met het Universum.
Hoe kom ik hier nu uit, hoe besluit ik; is het Universum overkoepeld door Iets of door Niets, want daar komt het er op neer, dan heeft het Niets een betekenis. Maar ik kan verder redeneren. Ik kan zeggen, het Universum is niet alleen overkoepeld, maar de overkoepeling IS het Universum, daartegenover kunnen de aanhangers van het Niets, niet zeggen dat het Universum niet IS en als het IS, is het een levend Universum.
Uiteindelijk is het zo dat het verschil tussen beide ‘clans’ een kwestie is van ingesteldheid, de ‘Nietsers’ zeggen dat het Universum is maar dat er niets in meer is; de ‘Ietsers’ zeggen, de enen dat het Universum is, maar dat er ook een ‘Iets’/‘Iemand’ is, de anderen dat het Universum en het Iets/Iemand één en dezelfde zijn. Deze laatsten, de' beide Ietsers', echter zien en steunen zich op het grote wonder dat het Universum, dat het leven is, en zoeken een interpretatie voor het wonderlijke. De eerst genoemden, de 'Nietsers', zien hetzelfde Universum maar vinden dit doodgewoon, hebben geen nood aan een interpretatie en blijven blind voor het wonderlijke ervan.
Er wordt ons heel wat gevraagd in deze wereld, ook om een visie te hebben.
12-08-2015, 09:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-08-2015 |
Maria de Magdala/Maria Magdalena |
Hij kon nu beginnen aan een inventaris van wat hij reeds geschreven had in zijn leven. Dit zou echter betekenen dat hij stopt met het schrijven van nieuwe zaken en terug afdaalt naar wat er reeds staat. Maar wat kan het nut hier van zijn? Elke nieuwe dag is een nieuwe Ugo die wakker wordt geënt op de oude, evenwel met nieuwe gedachten, nieuwe inzichten die hij te verwerken heeft, en zijn er geen nieuwe het is op de oude dat hij terugkomt in andere bewoordingen of bekeken van uit een andere gezichtshoek. Het is niet het oude dat belangrijk is, het oude is het voorbije, wel datgene dat elke dag ontstaat en dat zijn leven is. Het is zoals bij de ceder in de tuin, niet de bestaande takken van de vorige jaren trekken zijn aandacht maar wel de lichter gekleurde uitlopers van het jaar, wel de nieuwe, en er zijn er heel wat, cederappels die ineens zijn opgedoken. Dit is wat van het leven van de ceder is, ware dit er niet, de ceder zou vergaan en dit is ook wat met hem zou gebeuren indien hij vast hield aan het oude en blindelings terug zou keren naar het oud geschrevene. Hij weet aldus wat er hem te doen staat, van uit de oude teksten nieuwe twijgen, nieuwe vruchten, nieuwe teksten doen ontstaan, waarbij het woord ‘doen’ van kapitaal belang is omdat ‘doen’ leven betekent. Stond dat woord er niet, hij wist dat hij zou verdorren en langzaam uitdoven. Er is dus geen alternatief voor hem.
In een zeer aangename discussie met vrienden – het was, A. en A., inderdaad, een excellente maaltijd – ging het onder meer over hoe het kwam dat Maria Magdalena/Maria de Magdala plots terug is opgedoken in de schilderijen van de XVIde, XVIIde eeuw die zich onder meer bevinden in het kloostergedeelte van het Hospitaal Notre Dame à la Rose in Lessines [1]. Op diverse schilderijen staat zij duidelijk op het voorplan, onder meer op het schilderij ‘Le Christ aux seins’ van een onbekende meester en op een doek van Frans Vrancken II van 1570, waar ze met de haren de voeten van Christus droogt. Men kan dus niet loochenen dat Maria de Magdala van een grote betekenis is geweest voor de kloosterzusters. ze zagen haar als de enige vrouw die door Jezus, hun spirituele echtgenoot, werd bemind en wellicht - ze zullen er aan gedacht hebben - in grote intimiteit werd benaderd.
Het is maar een gissen, maar het zou kunnen dat we in deze richting moeten denken. Daarenboven is zij het niet die gans alleen, de eerste was, om vroeg in de morgen het graf van Jezus te bezoeken en ook, was zij het niet die samen met Maria, de moeder van Christus en de zuster van Maria, aan de voeten van Christus stond toen hij stierf[2]? Hier verder op ingaan wil ik niet omdat het geciteerde evangelie , Engelse versie, in vers 19, 26 en 27, verder spreekt over ‘the disciple, standing by, whom he loved[3]’.
Wie kon dit anders geweest zijn dan de vrouw afgebeeld door Giotto op zijn Laatste Avondmaal of de vrouw afgebeeld door Pieter Coecke van Aelst op 'zijn' Laatste Avondmaal: Maria Magdalena.
[1] In een vorige blog is reeds verwezen naar het schilderij van Pieter Coecke van Aelst van 1528 waarop Maria de Magdala figureert gezeten aan de linkerzijde van Christus, maar dit schilderij bevindt zich niet in Lessines in het klooster
[2] Het Evangelie van Johannes dat ik hier voor mij heb, zijnde de King James versie van 1611: 19, 25, ‘Now there stood by the cross of Jesus his mother, and his mother’s sister, Mary, the wife of Cleophas, and Mary Magdalene’.
[3] St John: 13, 23: ‘Now there was leaning on Jesus’ bosom one of his disciples whom Jesus loved.’
11-08-2015, 06:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-08-2015 |
The Domesday Book |
Soms was er een beloftevolle zin die zich aanbood, en dan bofte hij, soms was er enkel de slaap in zijn ooghoeken als hij neerzat onder de lamp en wachtte hij, wachtte hij op wat uit het niets zou opduiken en zijn hand en vingers in beweging zou zetten. Hij dacht dan hierbij aan verscholen waarheden die ergens gestapeld lagen, zoals er in de hemel massa’s (hagel)stenen lagen die Yahweh gebruiken zou als de nood (zoals bij Gibeon!), het hoogst was, Job vertelde dit. Hij dacht aan een effen stoppelveld nadat de tarwe geoogst was, met als enig leven nog de kraaien erover, de eksters en de duiven en dat het eigenlijk van daar uit was dat hij vertrekken moest om de nieuwe dag te vullen.
Waarom hij toen dacht aan zijn ‘The Domesday Book’ wist hij niet. Hij wist wel waar het stond in zijn boekenrek en dat het er stond zonder het minste gegeven dat hij er vandaag uit halen kon om te gebruiken, zo meende hij toch, maar als hij er aan dacht, dan moest er een reden zijn en was het deze reden die hem vandaag helpen zou.
Hij vroeg zich af waar hij ooit voor het eerst over dit boek had gehoord en waarom hij het ooit had gekocht, maar het ene geldige antwoord dat hij had was dat hij het zou gekocht hebben om er, precies vandaag, iets over te schrijven, zelfs al was het maar om het simpelweg te vermelden. Aldus kwam hij plots tot het vreemde besluit dat het, het boek zelf was geweest dat zich deze morgen had opgedrongen, dat het van uit zijn hoek, onderaan het boekenrek was opgestaan en teken van leven had gegeven opdat het vermeld zou worden, opdat het ter hand zou worden genomen, gekoesterd en gelezen, het eiste nu het recht op te zijn wat het was, een unicum in de Engelse (literaire) geschiedenis, een even groot unicum als de Bijbel en de Koran in de wereld, en het was niet omdat de gegevens erin voor ‘zijn’ gebruik weinig waardevol waren, dat er niet in meer kon en mocht over gesproken worden, integendeel het was vooral omwille van de historische waarde die het vroeger had, dat het bestaan ervan diende te worden onderlijnd.
Dit was wat het boek wou, het wou dat recht zou geschieden en dat het gehaald zou worden uit die lethargische toestand waarin het zich bevond sedert de tientallen jaren dat het in zijn boekenrek stond; en er waren nog zulke boeken die hij verwaarloosd had en er slechts bij stonden als vulling in het rek, ook zij zullen eens, op een bepaalde dag, hun rechten opeisen om in de hand te worden genomen en zij het niet gelezen, dan toch minstens eens doorbladerd te worden om wat nieuwe lucht in te kunnen ademen. Hij deed best er zich op voor te bereiden en nu vooraf te beginnen met het begin, het openen van het ‘Domesday Book’[1].
Nergens ter wereld bestaat er iets dat te vergelijken is met een bijna duizend jaar oude Inventaris van ‘a complete country, village by village, manor by manor’. En dit inventaris bestaat nog steeds in zijn originele vorm, vroeger bewaard in Winchester, capital of the ancient Saxon kingdom of Wessex, en nu in London at the Public Record Office. Het was enkel gekend door een handvol medieval scholars, omwille van het feit dat Domesday geschreven was in het Latijn maar dan in een hoog afgekorte Latijnse vorm. Het behelst een inventaris, nu in Engelse versie, voor Willem de Veroveraar, opgemaakt in 1086, een inventaris die elke verbeelding tart:
‘in which bishops were earls and earls were bishops, in which rents might be paid in ‘sticks’ of eels or sesters of honey, in which the pig, fattened on acorns, was by far the most important domestic animal in which the south of the country was so prosperous that the king could collect his dues in the ancient way by settling with his court on a manor and living off it.’
William I wou van elk dorp hoe klein of hoe groot ook, alles weten, maar dan ook alles:
‘He sent his men all over England, into every shire and had them find out how many hundreds hides[2] there were in the shire, or what land and cattle the king himself had in the country or what dues he ought to have in twelve months from the shire. Also he had a record made of how much land his archbishops had, and his bishops and his abbots and his earls, and how much money it was worth. So very narrowly did he have it investigated, that there was no single hide nor yard of land, nor indeed (it is a shame to relate but it seemed no shame to him to do) one ox, nor one cow, nor one pig which was left out and not put down in his record, and all this records were brought to him afterwards.’
Hij wou weten over de bevolking of ze vrij waren of slaaf, of ze in hutten woonden of in huizen, hoeveel ploegen ze bezaten, hoeveel paarden en andere dieren; hij wou weten hoeveel diensten ze verschuldigd waren en hoeveel geld, en dit voor elk van hen. En na dat hij alle gegevens in handen had, stuurde hij andere mannen uit om na te gaan of de gegevens die hij ontvangen had correct waren ‘and to denounce the wrongdoers to the king. And the land was troubled with many calamities arising from the gathering of the royal taxes.’
Voilà, hiermede heb ik het Domesday Book uit de onbekendheid gehaald. Hoe het inventariëren zal ontvangen geweest zijn in het Engeland, na de slag van Hastings in 1066 en, erna in die beroerde XIIde eeuw, kunnen we ons moeilijk inbeelden. Het boek in elk geval leeft verder in het Engels taalgebied en is nog een lang leven beschoren. Langer dat dit van elk van ons.
[1] ‘The Domesday Book’, copyright Phoebe Philips editions 1985, ISBN 09 161830 4.[2] a hide is assumed to be an arbitrary amount of land, something like 120 modern acres.
10-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |