 |
|
 |
|
|
 |
18-06-2017 |
Proza en Poëzie |
Le récit est gouverné par la règle Latine ‘Rem tene, verba sequentur’ –‘Tiens ton sujet, les mots suivront’- alors qu’en poésie il faudrait renverser cet adage ;’Tiens-t’en aux mots, le sujet suivra’. Aldus Umberto Eco in zijn ‘Confessions d’un jeune romancier’[1]
Wat mijn manuscript betreft heb ik deze regel gevolgd. Weliswaar heb ik ettelijke malen mijn begin gewijzigd. Uiteindelijk is het een foto geweest, me toegestuurd door de dochter van een overleden vriend: een foto van mezelf als jonge man, met Stonehenge op de achtergrond die me inspireerde. Ik dacht dat die typerend was voor de persoon die ik besloten had op te voeren over een korte periode van een herfst, een winter en een lente; hierover een résumé te schrijven van wat zijn leven was, en geweest was, met de nadruk op de spirituele ondergrond ervan. Ik wist in het begin niet duidelijk waar ik heen wou, maar eens dit voor ogen, heb ik elk woord geschreven in functie ervan. De weg er naar toe was een hobbelige weg, een holle weg, autobiografisch voor een deel wat de persoon, Ugo en de plaats van het verhaal betrof, maar negentig procent fictie wat de uitgestippelde weg aanging en vooral hoe die weg bewandeld werd en de personen die hij ontmoette. Enkelen zullen zich herkennen in bepaalde details, maar allen waren vrienden en werden als vrienden behandeld.
Is het een interessante geschiedenis die verhaald wordt, een boeiende, een vruchtbare, een baanbrekende? Hoe kan ik er over oordelen? Een zaak is zeker, het is geen hapklare lectuur, de verhaallijn is heel sober, en daarenboven deze loopt in de diepte deze van het woord en van het gebeuren. De toekomst ervan zal bepaald worden door de uitgever die er een oordeel kan over vellen, maar dan wellicht hoofdzakelijk op de verkoopwaarde ervan, wat ik maar al te goed begrijpen kan. Ik zal zijn oordeel volgen want ik wens geen boek te schrijven dat achteraf, zoals het zo dikwijls gebeurt, met stapels terecht zou komen bij ‘de Slegte’ of bij wie of waar ook.
Heb me eens te meer laten gaan. In feite had ik deze morgen besloten enkel te vertellen waarom ik gisteren, sprekend over mijn gedichten, Umberto Eco heb binnengeschoven in mijn blog. Het was dus omdat ik de regel van Eco: ’Tiens-t’en aux mots, le sujet suivra’, zelden of nooit heb opgevolgd. Omdat ik, telkens ik de eerste regel van een gedicht had ontmoet, ik gedacht heb aan wat ik zeggen wilde en de woorden aan mijn doel heb aangepast, terwijl, en ik bemerk dit, vooral in de poëzie van vandaag, eerst moet gedacht worden aan de woorden en pas daarna kijken wat die woorden ons kunnen vertellen.
Dit is ook die stijl die ik ontmoet in de gedichten van de vrienden om me heen. Zij hebben begrepen dat een gedicht vooral niet te ingesloten elitair mag zijn, dat het – de woorden ervan - een sfeer moet oproepen die de lezer binnen brengt in een laag 'andere' wereld in meer.
Of ik de moed zal hebben mijn gedichten in overeenstemming te brengen met wat Eco ons voorhoudt, weet ik niet. De tijd, als ik die nog zou hebben, zal het uitmaken.
[1] Editeur: Bernard Grasset, 2011, traduit de l’Anglais par François Rosso. Page 22.
18-06-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-06-2017 |
Vertrouwelijk: uit mijn dagboek |
Je schrijft maar. De dagen schuiven voorbij. Ze schuiven voor jou op naar een bepaalde dag, gelegen dicht bij de laatste dag in het jaar. In de nacht dacht je eraan de laatste honderd dagen tot die welbepaalde dag, op een andere, nog meer intensere wijze te beleven. Je hebt nog tot ergens in september de tijd om erover na te denken, om te weten welke andere inhoud of welke andere kleur je aan die dagen zou kunnen meegeven, al weet je ook dat het pak van honderd dagen er vlug zal zijn, zoals je ook weet dat het bundelen ervan alleen voor jou een betekenis in meer hebben zal.
Ondertussen heb ik, voor de n-de maal opgetekend wat ik nog af te handelen heb voor het zo ver komt:
. Er zijn mijn gedichten. Er zijn er heel wat, en als ik Umberto Eco lees, als ik toepas wat hij denkt over poëzie, dan ben ik er totaal naast. Ik verhaal jullie later wel wat hij erover schrijft, want Eco’s geschriften, zijn, nu hij overleden is, meer levend en meer echt dan vroeger.
. Er is mijn boek over Dantes ‘Inferno’ dat ik, na het als blog in 2015 te hebben doorgegeven, moet bundelen, herlezen en herwerken. Er zitten passages in die weg mogen en andere die moeten worden aangevuld. Dit is een werk van lange adem, want mijn vertaling van Dantes Italiaans naar het Nederlands moet beter.
. Er zijn mijn vele blogs, waarin een grote, doorgedreven schifting moet gebeuren. Dit betekent dat ik de minstens drieduizend pagina’s moet terugbrengen tot twee à drie maal driehonderd pagina’s. Ik weet hoe moeilijk het is voor mij een stukje tekst definitief af te schrijven. Ooit heb ik een autodafe gehouden. De zeer ervan hangt nog altijd in mijn leden.
. Er is mijn verhaal voor kinderen waar ik nu geen raad mee weet. Ik dacht aan een meisje van tien, twaalf, maar als ik zie hoe vlug de kinderen evolueren naar hun volwassenheid toe, dan is het misschien beter deze tekst te laten voor wat hij is.
. En dan, dan is er mijn manuscript, dat ik begin mei mailde naar een uitgever. Heeft hij het ontvangen; heeft hij er naar gekeken of opzij gelegd om het daarna te vergeten? Ik wacht. Wellicht is het een kwestie van geduld. Het aannemen van een manuscript, komende van een totaal onbekende man op gevorderde leeftijd, van wie dus niet veel meer mag worden verwacht; die daarenboven er een bijna archaïsche zinsbouw op na houdt en het waagt religieus-filosofische gedachten te verspreiden, is een risicogeval wat het succes ervan betreft. (Ik aarzel om een andere uitgever - de Bezige Bij? - te benaderen.) Komt er nog bij dat de tekst van het manuscript niet volledig is, er moeten nog, onder vorm van nawoord, de voetnota’s worden aan toegevoegd, deze zijn nog maar voor driekwart geschreven.
Geloof me, terugblikkend op wat er staat, ben ik verbaasd over wat ik vandaag geschreven heb. Verbaasd hoe ik me heb laten gaan van morgen, toen ik de afnemende maan zag staan hoog in de bleke lucht, half verwaterd al.
17-06-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-06-2017 |
Nooteboom |
Terwijl ik gisteren schreef over de afnemende maan, de moedermaan, lees ik vandaag bij Nooteboom[1], een machtig stuk literatuur, met als hoofdspelers de maan, de uil en de grielen, geprojecteerd op een uitdeinend Universum. Merkwaardig hoe die man weet te spreken over de kosmos in een mooie literaire taal. Het is me duidelijk als er een Nederlandstalige schrijver de Nobelprijs verdient dan is het wel Cees Nooteboom. Maar het kan ook dat hij me de laatste dagen enthousiasmeert met zijn teksten en dan vooral als ik met hem aan de vijver zit, in de ‘lommerte’, zoals mijn moeder zeggen zou. Vandaag, samen met het gezang van de koekoek en de merel en – van deze die nimmer zwijgt - van de wind in de rij Italiaanse populieren.
Ik zit er, weerspiegeld in het water en weerspiegeld in mezelf: de gedachten aan tal van vrienden en kennissen, aan wat gebeurde in de dag, aan wat er was van de dagen die voorbij zijnals aan de dagen die nog komen zullen, maar dan niet verder dan deze van morgen of overmorgen. Geen plannen makend, geen te ver vooruitzien. Niet denken dat ik de papyrus, die vorig jaar werd geplant in de oevers, zal zien uitgroeien, dat ik de appelaars, perelaars en tal van andere fruitbomen die elk hun plaats kregen in de vaste aarde, zal zien groeien, beladen met appelen en peren en kersen en perziken, en ik eronder zittend, lezend of schrijvend, in die lommerte die me beschermen zal. Al wat geplant werd in oktober en tot groei is gekomen in de lente – spijtig genoeg vele bloesems verschroeid door de late vorst – vrees ik niet te zien uitgroeien tot volwassen bomen. Als Johan me zegt, op een bepaalde plaats een linde te willen zetten, dan zie ik die boom wel in gedachten omdat de linde een boom is naar mijn hart, maar weet ik ook dat ik die boom er nooit zal zien staan zoals hij er nu al in mijn gedachten staat.
Al wat hier geplant werd en ooit zijn zal zoals de fruitbomen op de boomgaard van mijn jeugd, zal ik niet meemaken. Als ik er langs wandel, als ik de aangeplante boompjes een voor een bekijk, zie hoe ze er staan in vol blad, met de spinnen erin, een nest rupsen erin - te verwijderen - de wassende, schaarse appelen of peren, of perziken nu erin, dan weet ik dat ik dit misschien nog volgend jaar zal kunnen zien, maar verder durf ik niet denken. Wat ik ook denk over de teksten die ik dagelijks uit mijn mouw schudt – van waar anders? – weet ik ook dat ze een einde zullen kennen, maar het houdt me niet bezig zoals de groei van al wat hier staat me bezig houdt, alsof het mijn planten, mijn bloemen en mijn bomen waren, alles een belangrijk deel van mij.
En Nooteboom, hij betovert me als ik hem bezig hoor over zijn ‘oude’ woning op zijn eiland. Als hij schrijft over de winden en de luchten, de wegels waar hij loopt; de uilen, de schildpadden, de gekko’s, de planten in zijn tuin, cactussen, olijfboom en druivelaar, wat een rijkdom die man bezit, om niet te vernoemen zijn boeken daar, boeken die hij las, of nog niet las, naast de boeken die hij schreef.
Mijn droom was altijd terug te kunnen naar de bergen. Wel Nooteboom heeft me hiervan genezen, het is naar de zee dat ik verlang, de aanrollende golven op het strand van San Juan of opspringend tegen de rotsen van Cabo de las Huertas, van de Kaap der Tuinen. Of van een verweerde lage woning in een afgelegen dorpje met op de achtergrond, de wijde droom die de zee is, die de oceaan is. Ik zal er, geloof me, gaan wonen als ik hier weg zal gaan.
[1] Cees Nooteboom: ‘Brieven aan Poseidon’, De Bezige Bij, 2012, pag. 99: Bloedmaan.
16-06-2017, 06:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-06-2017 |
De moedermaan |
De afnemende maan, hoog boven de daken in de teer blauwe luchten, die me groet in de morgen. In de nacht stond ze tussen de takken van de ceder, in volle morgen is ze doorgeschoven naar het zuiden. Kan of mag ik van haar zeggen dat ze er goed staat en de indruk geeft me te groeten of, ben ik het die onbewust haar een goede morgen wens?
Ze is er altijd, ze volgt ons als een schaduw, ze regelt heel wat hier op aarde. Zou ze ook een invloed hebben op wat ik schrijf of, in welke stemming ik ga neerzitten om te schrijven, ongewassen, ongeschoren – als dusdanig totaal uit de mannenmode - met de slaap nog in de ogen? Zou ze me bemoederen en is dit niet ook haar functie, het bemoederen van de mensheid?
Het kan, het kan heel goed dat ze een beschermmoeder is die we, onachtzaam als we zijn, over het hoofd zien, zoals we het wonder dat de natuur is, geen blik meer gunnen omdat het maar normaal is dat de natuur is wat hij is. Vandaag zien we onze i-pod of i-phone als een wonder, wat ze ook zijn, maar dan een wonder geschapen door de mens, die op zijn beurt het wonder van de natuur gebruikt, zo niet zou hij niet verwezenlijken wat hij tot hier toe al verwezenlijkte.
Maar hier ook gaan we aan voorbij. Alles is normaal geworden, elke nieuwigheid is schijnbaar voor de hand liggend. We stellen er ons geen vragen bij, hoe het kon, hoe het tot stand kwam en welke inspanning het vergde. Terwijl we verder en verder binnendringen in het hart van de materie en de geheimen ervan bloot leggen, vermindert, naarmate we erin binnendringen, onze eerbied ervoor. Het sacrale dat de middeleeuwse mens erin zag is totaal weggeëbd, hij heeft er geen nood meer aan, hij vergeet het want alles schijnt mogelijk nu.
Dit is het ergste dat de mens kon overkomen, het verlies aan verwondering, vooral nu al wat nog enigszins verbazing en verwondering opriep, door de jeugd van heden niet meer als dusdanig wordt aangevoeld. Al wat ze nodig hebben, bezitten ze nu. Er zijn voor hen geen afstanden meer, geen verre landen meer, ze hebben de wereld aan hun voeten. Ze hebben geen God meer te zoeken, ze zijn zelf God, want niets staat hen nog in de weg.
Hoe evolueert dit verder, kunnen we ons afvragen; zeker niet in de richting die een meerwaarde geven zou aan het mysterie van atoom en elektron, van quarks en andere minimale deeltjes, want we hebben er uitgehaald wat we er uithalen konden. Alles ligt nu open en afgelijnd. Filosofie en religie lijken overbodig en even overbodig kunst en literatuur, muziek en schilderkunst. Alleen wat voor het grijpen ligt benaderen we. Het verborgene heeft geen vat meer op ons. Het is niet meer.
Dit is het gevoel dat overheerst. Ook de maan hangt er maar om er te hangen, zoals de planeten er zijn, de sterren, de melkwegstelsels, het ganse Universum en hoe dit alles tot stand is gekomen.
Alsof het niet zou kunnen dat het er eerst, en altijd, in potentie is aanwezig geweest, tot en met de Big Bang en het daarna is open, like a rosebud. Zo, waarover ons nog verwonderen?
15-06-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-06-2017 |
Jeugd: impressies |
Ik ben, zoals ik al schreef, mijn blogs van 2011 gaan opzoeken omdat ik het nodig vond bepaalde geschriften uit het voorbije, nieuw leven te geven. Het betekent ook tijd nemen voor een herademing in het creatief zijn.
Hoe oud was ik, toen ik met grootmoeder, in volle zomer, barrevoets wandelde, langs een holle weg, de bermen langs beide kanten begroeid met heidestruikjes, met thymus en salie, met boterbloem en margriet en andere waarvan ik de naam nog niet kende. En wat me het sterkst is bij gebleven van die wandelingen is de doordringende geur van thymus, is het gezoem van bijen, is de verscheidenheid van vlinders, rondom ons.
Ik hield haar hand tot een kleine kapel midden in de velden waar ze bidden ging voor een of andere heilige die haar verlossen zou van tandpijn of van een zorg die ze me niet vertelde. Ik bad met haar een Onzevader en een Weesgegroet, gezeten op een houten bank voor de kapel starend naar de vlam van de kaars die ze had aangestoken.
Dit alles, niet alleen de bloemen en de planten, de bijen en de vlinders, de leeuwerik, maar ook de kapel, ook de gebeden, maakten deel uit van de biodiversiteit die nu aan het wankelen is.
Een paar jaren terug, met Allerheiligen in het zicht, had ik dat stukje weg door de velden opgezocht. Het was geen holle weg meer, er groeide geen thymus meer, geen heide, geen salie, er was alleen de zucht van de wind en de grote stilte van het verlaten land, met dolende kraaien, zwart zoals de kraaien op het schilderij dat Van Gogh schilderde in Auvers-sur-Oise.
Ik liep voorbij van wat eens de boomgaard van mijn grootouders was met de kweeperenboom en de mispelaar. Geen stam of struik bleef ervan over. Geen appelaars, geen perelaars ook geen notelaar, alles was leeggehaald, bebouwd, begroeid met wat uitheemse sparren, maar geen meidoornhaag meer met vogelnesten, geen kerselaar, geen pruimelaar met wolken witte en roze bloesems in de lente, met bijen en wespen en kevers en vlinders en vliegen en meesjes en vinken en merels en lijsters. En geen afgevallen appels op de grond, geen peren, geen vuistdikke pruimen, geen grootvader die zijn pijp rookte tegen de notelaar geleund.
De biodiversiteit van wat lente was en zomer en herfst en winter: broodkruimels en zaden uitgestrooid voor de vogels waar de sneeuw was weggeveegd. En geen kinderen meer die in korte broek en met klompen aan de voeten, een kwartier te gaan hadden tot de dorpsschool en een kwartier om naar huis te gaan eten en terug naar school en terug naar huis om in de winter bij valavond thuis te komen, bij moeder en de warme kachel, om daarna nog te gaan glijden op het ijs van de overstroomde weiden. De stemmen klaar en helder en uitgelaten en vuurtjes aangestoken als er ooit iemand met de voet door het ijs was gezakt. Beelden een oneindigheid ver, onwezenlijk nu, alsof dit alles maar een droom was geweest.
En de boeken die we lazen: De Witte, Wannes Raps, Vijf weken in een Luchtballon, of Twintigduizend mijlen onder zee, of Vlaamse Filmkes, of Ivanovkes. Mijn jeugd, mijn grote jeugd, wat blijft er nog van over, weinig, heel weinig: de windmolen in de velden, met de gebroken ramen en de deur half open, nu gerestaureerd; de oude hoeve omwald met brak water, half gevuld met bladeren en mossen en afgevallen takken en de twee stenen leeuwtjes die de wacht hielden naast de ingangspoort, gerestaureerd en verborgen, de omheining nu een wand van klimop.
Biodiversiteit van wat was en niet meer komen zal, een straat zonder auto’s maar met karren getrokken door boerenpaarden; een jonge knaap die, om zes uur ’s morgens, de kannen melk wegvoerde op een klein karretje, getrokken door een hond, naar de melkerij, om daarna naar school te gaan in winter en in zomer en in de herfst als de noten te rapen lagen op de weg, of de rapen vol waren op het veld en fazanten opvlogen voor ons voeten, als we het waagden een raap te nemen en te pellen om al gaande of al lopende, op te eten zoals het kon in die tijd. Jeugd, waarom heb ik er geen verhaal over geschreven hoe het was en hoe het niet was, zoals Ernest Claes er een meester in was.
En het grote moment waar ik nu aan denk, de schoolmeester, Van Oudenhove heette hij, die op het einde van het schooljaar, als alles geleerd was wat moest geleerd, hij ons vergastte op het lezen van ‘De Witte’.
De jeugd van nu, over wat zal zij te schrijven hebben, nog eens vijftig jaar verder?
14-06-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-06-2017 |
Life and death in balance. |
Een morgen die normaal overkomt, na Yeats en de notelaar van gisteren, alsof een nieuwe bundeling van krachten in mij is opgestaan. En ik nu lezen kan, van Yeats dan nog:
The years to come seemed waste of breath, / A waste of breath the years behind / In balance with this life, this death.[1]
Allen voorzien we, op ogenblikken van ingetogenheid wat afkomt op ons. Het kan voor velen ‘a waste of breath’ zijn en, erover nadenkend, ook ‘the years behind’ een even grote ‘waste of time’ of, het leven in evenwicht met de dood die komen gaat.
Het kan ook totaal anders. Het kan ook dat het leven een fulfilment was van ogenblikken aan elkaar geregen, goede en minder goede, maar samengenomen, een boek dat geschreven werd en opgetekend staat in het wonder dat van het voorbije is. Versplinterd weliswaar, én in wat geschreven overblijft, én wat is opgenomen in de herinneringen van anderen, die je ooit hebt ontmoet en met wie je gesproken hebt, op late avonden of vroege morgens, of in de schaduw van een notelaar die nu niet meer is.
Weliswaar zal achteraf dit alles ook verdwijnen, zal er niet veel meer van overblijven dan een naam in een oud register, maar, we waren er toch, we hadden ergens, al was het maar ons initialen achtergelaten in de schors van een boom, tot ook die boom sneuvelen zal.
No, it wasn’t a waste of breath: we hielden aan met velen die onze woorden lazen, commentarieerden en doorgaven. En dit, dag aan dag. Ik was er dus in een materiële vorm maar even zeer, zo niet meer, in een spirituele vorm, de vorm die mijn merkteken was en altijd mijn betrachten is geweest.
Zo in het gezicht van de dood, zijn dit flarden testament die ik schrijven blijf, die ik uitadem in volle bewustzijn, niet vermoedende nochtans hoe het verder lopen zal met mij. Maar ik ben er nog vandaag, ik ben er nog dit ogenblik van de woorden die ik schrijf, en ik ben er dankbaar voor, dankbaar er nog te zijn, kijkend in dankbaarheid om me heen naar al wat is: de rozen rood als bloed en de meesjes, dartel in de rozen; de kriekelaar en de krieken, de blauwe luchten en het licht dat mijn vreugde is, hoe het ook is, een grote helderheid of een vage schemer; Omdat het, het leven is, het leven dat ik nog houd met beide handen tot diep in mij.
Niet versagen denk ik dan. Dit ogenblik is van alle ogenblikken die waren, ook van deze die nog komen zullen, not as a waste of breath, maar als zovele orgelpunten: gezongen koralen als gedroomde pianosonates en wie weet een enkele symfonie, zoals een van Beethoven, klaar en helder met een nawoord dat van alle ogenblikken is, van alle tijden en getijden is.
We koesteren, al wat ons bereikt van buiten uit en ons bevloeit alsof het honing was. Zo leven we.
[1] W.B.Yeats: ‘An Irish airman foresees his death’ – The Faber Book of Modern Verse, edited by Michael Roberts, Faber & Faber, London.
13-06-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-06-2017 |
W.B.Yeats en de Notelaar |
Ik had uit mijn geschriften van 2011, een blog genomen over wat mijn jeugd was geweest; een passage die ik nieuw leven geven wou. Ik had die de titel ‘biodiversiteit’ meegegeven, en had die klaar gezet omdat ik wist dat de dag die komen zou weinig opening zou laten.
En het gebeurde dat ik wijs gedacht had, dat 11 juni, zoals voorzien, een zware dag zou worden en in meer, een te korte nacht, met te weinig slaap en een opstaan, de geest verdwaasd. Toch vergistte ik me, twee belangrijke feiten deden zich voor die ik, gezien het uitzonderlijk karakter ervan, ondanks het me heel wat kostte, niet verzwijgen mag.
Vooreerst is er de bekentenis dat ik in de ban nog ben van een - ondanks een dj die zich in (te) luide muziek uitleefde - even verrassend als heerlijk gesprek, dat ik van de feestavond overhoud, met een groot kenner van de Engelse en vooral Ierse literatuur. Een gesprek, dat een groot lichtpunt was als van de rijzende volle maan aan de nachthemel samen met Jupiter duidelijk zichtbaar. Dat begon bij Dante ter kennismaking, hij had iets gelezen van mij, en liep over Shaw, Joyce en Beckett en eindigde bij de vierde Ierse Nobelprijswinnaar literatuur: William Butler Yeats (1865-1939), de grootste onder de Ierse dichters volgens mijn gesprekspartner. En de warme wijze waarop hij, om te beginnen over Ierland sprak en met grote kennis over Yeats, ook zijn echtgenote was er door gebeten, maakte er een ontmoeting van die riep om vastgelegd te worden.
En dan was er een tweede feit waaraan ik onmogelijk voorbij kon; een feit van een totaal andere, maar daarom niet mindere aard, de mail van een goede vriend die me meldde dat de oude notelaar die zorgde voor het lommer op zijn zomerterras, gesneuveld was in de storm van een paar dagen terug. De boom had zich, schreef mijn vriend, ‘neer gevleid’ op het dak van de woning, wat me, geloof me, de notelaar kennende, niet onberoerd liet en ik hem antwoordde, en ik meende het, dat de storm het huis, (de sfeer omheen het huis), had onthoofd. Of, hoe erg een boom kan heersen over ons leven, vooral een notelaar. En ik begrijp het, en het doet me iets, als ik hoor dat zijn echtgenote – en zo ken ik haar - de stam ten dele heeft willen vereeuwigen door er dunne schijfjes van over te houden en te gebruiken in de woning. Er werd zelfs een schijfje stam van de notelaar voorbehouden voor mij, of hoe ze weten van de band die ik had met die, hun notelaar.
Ik herinner me trouwens maar al te duidelijk, de zomernamiddagen doorgebracht in de schaduw van de notelaar, lopende over een periode van zeker dertig jaar, een generatie ver. Het verdwijnen ervan voelt dan ook aan als het verdwijnen van een vriend, ook de boom is niet meer te vervangen. Het was wel niet mijn boom, des te erger moet het zijn voor Yo en Paul.
Dit is dan mijn in memoriam.
De zondag van 11 juni werd aldus gebrandmerkt door twee opmerkelijke voorvallen: een kennismaking met een man, Roger, en zijn geliefde dichter; en het afsterven van mijn vriend de notelaar, op het erf van een vriend.
Ik kon er vandaag niet aan voorbij zonder je dit alles te melden.
12-06-2017, 07:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Biodiversiteit |
Het was een zware dag geweest, een avond en een te lange nacht, de geest verdwaasd, maar dan toch in de morgen, een groot, totaal nieuw lichtpunt, het gesprek over Ierland, de dichter Yates en een versregel van hem. Ben een blog van 2011 gaan opzoeken, omdat ik het nodig vond, omdat ik gisteren al ben teruggekeerd naar die jeugd van mij en wat er van overbleef:
Hoe oud was ik, toen ik met grootmoeder, in volle zomer, barrevoets door de velden wandelde, langs een holle weg, de bermen langs beide kanten begroeid met heidestruikjes, met thymus en salie, met boterbloem en margriet en andere waarvan ik de naam nog niet kende. En wat me het sterkst is bij gebleven van die wandelingen is de doordringende geur van thymus, is het gezoem van bijen en van grote donkere vliegen is de verscheidenheid van vlinders, overal.
Ik hield haar hand tot een kleine kapel midden in de velden waar ze bidden ging voor een of andere heilige die haar verlossen zou van tandpijn of van een andere zorg die ze me niet vertelde. Ik bad met haar luidop, een Onzevader en een Weesgegroet, gezeten op een houten bank voor de kapel starend naar het vlammetje van de kaars die ze had aangestoken.
Dit alles, niet alleen de bloemen en de planten, de bijen en de vlinders, de leeuwerik, maar ook de kapel, ook de gebeden, maakten deel uit van de biodiversiteit die nu aan het wankelen is.
Vorig jaar, met Allerheiligen in het zicht, was ik naar het kerkhof gegaan en had ik dat stukje weg door de velden opgezocht. Het was geen holle weg meer, er groeide geen heide meer, geen salie, geen thymus er was alleen de wind en de grote stilte over het verlaten land, met dolende kraaien, zwart zoals de kraaien op het schilderij dat Van Gogh schilderde in Auvers-sur-Oise.
Ik liep langs de boomgaard van mijn grootouders met de kweeperenboom en de mispelaar. Geen stam of struik bleef ervan over. Geen appelaars, geen perelaars ook geen notelaar, alles was leeggehaald, bebouwd, begroeid met wat uitheemse sparren, maar geen meidoornhaag meer met vogelnesten, geen kerselaar, geen pruimelaar met wolken witte en roze bloesems in de lente, met bijen en wespen en kevers en vlinders en vliegen en meesjes en vinken en merels en lijsters, kleine en grote lijsters.
En geen afgevallen appels op de grond, geen peren, geen vuistdikke pruimen, geen grootvader die zijn pijp rookte tegen de notelaar geleund.
De biodiversiteit van wat lente was en zomer en herfst en winter, zaden uitgestrooid voor de vogels waar de sneeuw was weggeveegd. En geen kinderen meer die in korte broek en met klompen aan de voeten, twintig minuten te gaan hadden tot de dorpsschool en twintig minuten om naar huis te gaan eten en twintig minuten om terug naar school te gaan en terug twintig minuten om in de valavond thuis te komen, bij moeder en bij de warme kachel, om dan weg te gaan terug en te gaan glijden op het ijs van de overstroomde weiden. De stemmen klaar en helder en uitgelaten en vuurtjes aangestoken als er ooit iemand met de voet door het ijs was gezakt. Die wereld een oneindigheid ver, onwezenlijk, onbestaande.
De biodiversiteit van de wegen die we toen bewandelden, wat we deden en hoe de kou geen vat had op ons.
En de boeken die we lazen, De Witte, Wannes Raps, Robert en Bertrand, Vijf weken in een Luchtballon, of Twintigduizend mijlen onder zee, of Vlaamse Filmkes, of Ivanovkes, tientallen, honderden, een biodiversiteit van boeken.
Mijn jeugd, mijn grote jeugd, wat rest er nog van het ruisen van de canadabomen, het krijsen van de eksters, de oude windmolen met de gebroken ramen en de deur half open. De oude hoeve omwald met brak water, half gevuld met bladeren en mossen en afgevallen takken en de twee stenen leeuwtjes die de wacht hielden naast de ingangspoort.
Biodiversiteit van wat was en niet meer komen zal, een straat zonder auto’s maar met boerenkarren getrokken door boerenpaarden, of een jonge knaap die, om zes uur ’s morgens, de kannen melk wegvoerde op een klein karretje, getrokken door de hond, naar de melkerij, om daarna naar school te gaan in winter en in zomer en in de herfst als de noten te rapen lagen op de weg, of de rapen vol waren op het veld en fazanten opvlogen voor ons voeten, als we het waagden een raap te nemen en te pellen om al gaande of al lopende, op te eten zoals het hoorde in die tijd.
Jeugd, waarom heb ik er geen verhaal over geschreven hoe het was en hoe het niet was, zoals bij Ernest Claes.
En het grote moment als ik er nu aan denk, de schoolmeester, Van Oudenhove heette hij, die op het einde van het schooljaar, als alles geleerd was wat moest geleerd, hij ons vergastte op het lezen van ‘De Witte’.
En nu, de jeugd van nu, over wat zal zij te schrijven hebben, nog eens vijftig jaar verder?
12-06-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |