|
|
|
|
|
|
02-06-2019 |
Van het zijnde en het niet-zijnde |
In feite heb
ik nog maar weinig geschreven van wat ik schrijven wou. Ik wou gaan dromen, ik
wou originele verhalen over een ongekende wereld; ik wou vernieuwend zijn in
woord en klank en kleur. Ik wou grote literatuur en, ik ben terecht gekomen in
het landschap van God en geest en New Physics. Afgedwaald van de weg die ik
nemen wou, een weg die ik nu niet meer verlaten kan, al denk ik er elke morgen
aan voor ik begin: zoek ik in mij of ik er geen man ontmoet die iets heel
bijzonders te vertellen heeft. En het gebeurt dat ik er een tegenkom, hij
fietsend in een lange dreef, tussen twee rijen oude eiken met op het verre
einde een wit kasteel. En op hem afkomend op de fiets een dame, de haren los, een
witte sjaal om de hals fladderend in de wind, die nader en nader komt en stopt
voor hem., jij, zegt ze verbaasd. Oh, jij?
De dame,
verliefd op boeken zegt hij.
En jij, zegt
ze, verliefd op wie of wat?
Op jou en je
boeken wou hij antwoorden maar hij zegde het niet.
Hij had haar
zo dikwijls ontmoet als hij in de stad was, het had hem zovele boeken gekost,
de meest vreemde eerst, omdat hij niet anders kon dan haar winkel te bezoeken.
Het waren niet de boeken die hem aanhaalden, het was zij die hij zien wou, die
hij spreken wou, er staan voor haar om niet meer weg te gaan van haar. En als
hij een boek had uitgekozen hij haar volgde in al haar handelingen, het boek in
haar handen en te zien, hoe zo handig, zo licht bewegend ze het boek in zijn papier
wikkelde, een papier met bloemen en vlinders in warme kleuren. Hij droomde het
beeld van haar lichaam in een lichte losse bloes gehuld, haar hoofd gebogen, de
haren samen gehouden in een gesloten krulling, zij, gehuld in een wolk van teer
parfum naar hem toe en haar blik, haar groene, grijze ogen die hem aankeken als
ze hem het boek aanreikte. Hij wist het allemaal zo goed, zo zuiver, maar het
was ook al dat hij wist van haar. Hij aarzelde altijd even voor hij weg ging,
het liefst wou hij er onzichtbaar achterblijven om te zien hoe ze de boeken
schikte en herschikte.
Maar hij hier
nu in de dreef, zijn fiets in de hand, staande voor haar met haar fiets in de
hand; de zucht van de wind in de bomen, de roep van eksters of van kraaien, hij
voor het eerst kijkend, hoe zacht haar gelaat, hij in haar ogen keek met een
glinstering erin.
Ik mag je
alles zeggen, hier, is het niet? Ik mag je zeggen dat je bent, hoe zeg ik het,
je ogen doorzichtig als glas, dat je bent een pagina poëzie, een pagina van Saint-John Perse. Ik
mag het zeggen hier, omdat het een sprookje is je hier te ontmoeten in deze
dreef, onder de eiken die toezien; Hoor je hun gefluister? Bij jou in de
boekenwinkel is er het gefluister van de boeken telkens ik er ben en, je weet
het niet als ik naar je kijk, je weet het niet, maar ik denk dan altijd aan
Kafka, wiens lippen de lucht raakten die was tussen hem en de vrouw die hem
verlaten had.
Hoe droef,
zegde ze.
Ik zeg dit
maar zo. Ik zeg dit maar omdat ik je alles zeggen mag, hier in de dreef waar
zovelen al hebben gewandeld, gefietst, gedroomd, visioenen hebben gehad,
misschien hebben lief gehad. Om deze reden zeg ik het.
Je bent een
dromer had ze geantwoord. En dromen zijn niet afstandelijk, ze zwijgen wel wat
ze zeggen willen. Ik zie het, telkens je een boek komt halen bij mij. je
wandelt in een wolk en de wolk is je droom. En in je droom de woorden die je niet spreekt.
Ik vraag me dan af wat je denkt, hoe je
binnenkomt is het, voor het boek of is het voor mij dat je komt. Maar hoe ook,
voor het boek of voor mij. Ik wacht elke dag op je komst, en elke dag houd ik
een pianosonate klaar van Domenico Cimarosa - vraag me niet waarom Cimarosa -
voor het geval dat ik jou zou zien staan voor het uitstalraam, wetende dat je
zult binnen komen om het enige, exemplaar van een boek dat, zal je zeggen, alleen
in mijn winkel te vinden is. En, zeg me, hoe gaat het met Flavius?
Oh, Flavius Josephus? Goed, ik koester het boek zoals je het hebt ingepakt omdat er je handen over
waren, de parfum van je handen over was, en van wat is van het leven in jou,
van je verlangens ook. ZE kijkt naar hem, ze legt haar hand op zijn hand: ik
ken zelfs je naam niet, ik weet enkel dat je een vreemde man bent, een stille
man, die van Albert van Hoogenbemt, een stille man met wellicht diepe gronden,
is het niet zo?
Diepe gronden
hebben stille waters en mijn naam is Ugo, zegde hij. Jij, jij bent Samantha.
Hoe weet je
dit? vroeg ze.
Het is de naam
van een dame in een film die ik zag. De film niet de dame, maar haar stem, een
dame die verliefd was op een hem die even verliefd was op een haar, een
onmogelijke liefde, zegde hij.
Vele liefdes
zijn onmogelijk, het zijn de mooiste soms, ze duren het langst, ze kennen zelfs
geen einde. Je vertelt maar, zegde ze nog: je gist een naam voor mij die ik
houden wil. Kom morgen eens langs, niet om een boek, maar om een tas thee, een
heel bijzondere, een groene thee, die we
drinken zullen met de boeken rondom ons, het liefst op het einde van de
namiddag.
Ciao, zegde
ze. Hij keek haar na als ze wegreed, de laan uit, haar witte sjaal, haar lange
blonde haren in de wankele wind
Had hij een
werkelijkheid gedroomd of was de werkelijkheid maar een droom? Hij zal het
morgen weten als hij bij het binnenkomen de piano van Cimarosa horen zal.
02-06-2019, 00:51 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
01-06-2019 |
Hallo juni. |
Hoe dikwijls
nog ga ik hallo juni mogen/kunnen schrijven. Ja, beide werkwoorden zijn
geldig, er is een nuance. Er mogen er nog zijn, en er kunnen er nog zijn.
Het eerste is een normaal verschijnsel, een hopen dat het zo is; het tweede is
een mogelijkheid dat er nog zullen komen en dan nog, dat ik in staat zal
blijven te doen wat ik nu noodzakelijk vind te kunnen doen, hier echter is er
absoluut geen zekerheid.
Onvermijdelijk
denk ik bij dit laatste aan wat Ferdinand von Schirah hierover wist te melden -
een korte tijd geleden schreef ik hierover en het blijft hangen - denk ik aan Christian
de Duve, die me doet denken aan Hugo Claus, die me doet denken aan Harry Mulisch.
Maar liefst niet.
Liefst niet. Daarom:
hallo juni, mijn vriendin onder de maanden, de zon op de middag heeft bijna
het hoogste punt boven de hemelequator bereikt, het begin, schijft mijn Sterrengids,
van de weerkundige zomer. De tijd van het bevruchten is voorbij, het is nu de
tijd van de vrucht die wast, de tijd dat alle krachten van de natuur worden
ingezet om het eindpunt, het doel van alle leven, het zaad ter voortplanting, te
bereiken en de cyclus te sluiten, glorierijk.
Is het ook
mijn tijd, vraag ik me af, de tijd dat de woorden die ik mijn hele leven heb
gezaaid vrucht gaan dragen?
Het is hier
ook een mogen/kunnen, maar dan van een gans andere aard. Het gebeurt meer en
meer dat ik s avonds voor ik slapen ga, een van mijn rode dagboeken meeneem en er ga in bladeren; dat ik
tracht te herlezen wat ik schreef in bijna minuscule lettertekens, dicht, te
dicht op elkaar en om deze redenen bijna het lezen ervan onmogelijk geworden. Ik
denk dan aan de energie die het me gekost heeft, niet zo zeer het schrijven
ervan, maar de moed die het me vergde elke dag te beginnen bovenaan mijn blank
blad - vandaag is het routine geworden - en pas te eindigen als het vol gezaaid
stond. Het was telkens meer dan een knielen om mijn avondgebed
te prevelen,
De boeken van
1978 tot en met 2010, staan er nu naast elkaar, het resultaat van een leven, maar
zoals ik het zie in mijn ongeloof, niet de vrucht ervan. Want, wat bracht het
op? Niets dan een last voor mijn nageslacht dat zich de vraag zal stellen,
wat doen we ermee, wie neemt de boeken mee naar huis, wie heeft er de plaats voor of,
wie heeft er de moed ze te lezen, te ontcijferen, te doorbladeren?
Mijn God, wat
ben ik ooit begonnen? Wat in den beginne een uitdaging was, een spel in een
zekere zin, is nu een last geworden want ik zelf heb niet de moed deze boeken bij
leven te vernietigen, hiervoor heb ik een Max Brod nodig.
Mijn hallo
juni van vanmorgen is aldus een probleem geworden dat eens te meer is
opgedoken en het is maar een begin van probleem, er moeten 10 jaren blogs aan
toegevoegd - gisteren zat ik aan 200 paginas voor het jaar 2019. Ik ga maar niet
gaan rekenen maar het is een massa woorden, zaden alles samen genomen.
Hij was, zal
men zeggen, een veelschrijver tot het ziekelijke toe en niet de minste vrucht
is er overgebleven van wat hij bij leven gezaaid heeft. De krachten van de
maand juni zijn niet doorgedrongen tot zijn woorden, deze werden niet bevrucht
door een of andere uitgeverij, de zaden die hij zaaide vielen in barre aarde, ergens op een verre toendra of in het zand van een of andere woestijn. Alles verloren
kiemkracht.
Waarom
eigenlijk, begon ik vandaag met een Hallo juni?
01-06-2019, 04:54 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
31-05-2019 |
Verwondering is ons deel. |
De laatste dag
van de maand is voor mij niet verschillend van de andere dagen. Hij begin
telkens in bed met een afwegen wat ik ga doen: de passieve kant kiezen,
luisteren naar Klara of, de actieve kant, luisteren naar wat er is van het
woord in mij. Het is nog altijd het woord dat wint. Ook vandaag, hoewel de
lokkende stem van Klara er was, plus deze van het lichaam dat het goed had
tussen de lakens.
Een probleem
is het niet, ik ben er op ingesteld, het maakt deel uit van mijn opstaan. Ik
weet niet hoe het met jullie is gesteld, maar bij mij gebeurt het zelden dat
het niet het woord is dat de wet dicteert. Achteraf voel ik me er goed bij,
niet op het ogenblik zelf, omdat het heel dikwijls nog een aftasten is, een
wachten op het verlossende teken, het vinden van een opening. Het schijnt me
evenwel toe dat het vinden ervan niet meer zo vlot verloopt, dat het een
aarzeling begint te kennen, gelukkig was er deze nacht Venus en is er het grote
licht deze morgen, het licht dat van de geest is.
Van God, wist
de abt van St.Denis, Suger, ook Lorca wist dit, of God is licht, is geest, wat
neerkomt op het zelfde zonder het zelfde te zijn.
We staan er
nooit stil bij, maar het is duidelijk een van de grote wonderen van de dagen,
een van de zovele waar we aan voorbij gaan, zoals we voorbijgaan aan het wonder
van het water, van het vuur, van de lucht die we inademen.
Elke morgen
hoor ik het: wees verwonderd, wat nog iets méér is dan het plus est en vous van Lodewijk van
Gruuthuse (1422-1492); eerder het be
mindful in het wapenschild van het kasteel (van Macbeth) in Cawdor, hoog
in het noorden van Schotland - we waren er.
Wees
verwonderd over wat is, denk er over na. Weet hoe alles in elkaar verweven is,
in essentie verweven tot plukjes energie, alles in alles eens je doordringt tot
in het diepste van de materie, ook en zeker de materie die van ons lichaam is.
Wees
verwonderd dat die verwevenheid zich uit in wat we menen te zijn en menen te
zien, terwijl het in wezen totaal maar dan ook totaal, anders is.
Ons hele leven is verwondering, al wat is, is verwondering.
Zo wie of wat
zijn we? Hoe komt het, zijnde in realiteit bundels energie opgaande in andere
bundels energie, dat we toch een eenheid aan gedachten, gevoelens,
herinneringen menen te zijn; dat we een eiland zijn met een eigenheid onder de
talloze eilanden die er zijn; eerder eilanden van geest die we zijn en niet,
eilanden van materie: zo wees uiterst verwonderd.
Ik schrijf
maar. Woorden komen en worden omgezet in tekens wat op zijn eigen reeds
verwondering is dat zo iets mogelijk is, in woorden, alsof het klanken waren of
splinters licht, splinters van het grote leven.
Volg je me nog
als ik een oceaan oproep van bundels energie die tevens gebundeld zijn als dier
of plant of steen of aarde en, als mens
met een ego die denkt en weet dat hij is, maar nog altijd niet hoe hij
er is.
Daarom ook,
ademen we verwondering.
31-05-2019, 06:33 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
30-05-2019 |
Regelmaat ontregeld. |
Er is het
wonder van de morgen die opstaat uit de nacht, wat we doodnormaal vinden; zoals
er het wonder is van het lichaam dat, gewikkeld in de slaap, elke morgen terug
tot leven komt. We rekenen erop als de avond valt en de nacht er is; we rekenen
erop als we slapen gaan. Het is een geruststelling. Het leven zou geen
zekerheid meer zijn indien we niet weten zouden, dat het zo is wat de terugkeer
van het licht en het opstaan uit de slaap betreft, zelfs al is er op dit
laatste een uitzondering mogelijk die dan de bevestiging is van de regel.
De regelmaat
ervan, de wisseling van nacht naar dag, van slaap naar leven, houdt ons niet
bezig, het is een vast gegeven, een van de meest vaste die er zijn, een waar eigenlijk
niets hoeft over gezegd te worden, geen woorden aan verspild. Het is een
basisgegeven van het/ons leven. Als er een verandering zou zijn wat nacht en
dag betreft dan is die te wijten aan een graduatie van licht, deze echter van
een terugkeer uit de slaap naar het leven kent soms een totaal andere graduatie.
Zo gebeurde
het dat we, de morgen van 27 mei, volgend op de avond/nacht van 26 mei, bij het
wakker worden, het gevoel hebben gekend wakker te zijn geworden in een ander
lichaam, in een ander landschap, onder andere luchten waarin, verdoken, iets
onheilspellend getekend lag.
Ik denk dat
dit een gevoel is geweest dat vooral in Vlaanderen is opgedoken, een gevoel dat
zich uitte in een stemming van machteloosheid. Namelijk de reële vrees van het
tot stand komen in dit land van een linkse regering. Dat dit gebeurt in
Wallonië is maar normaal, het is nu eenmaal, een rode regio. Maar federaal liggen
de kaarten helemaal anders, ook Vlaanderen wordt er alsdan bij betrokken. En als
ik in een andere mood ben opgestaan
dan is het omwille van het gevaar verbonden aan een linkse federale regering
die zich hoegenaamd niet zal bedreigd voelen door een verdere islamisering van
de samenleving, integendeel, ze zal ze aanmoedigen onder het mom van het
multiculturalisme. En dan wat, Ja, en dan wat?
Ik ga niet
verder nu. Zo-even belde een vriend aan, een beeldhouwer. Hij bracht me een
uitnodiging voor zijn tentoonstelling van zondag 16 juni. Het slagen ervan was
zijn enige bekommernis. De uitslag van de verkiezing gebeurde over zijn hoofd,
had niet de minste impact op het werk waar hij mee bezig was noch, zegde hij,
op het andere dat reeds stilaan klaar kwam in zijn geest. Hij werkte eraan terwijl
hij daar voor mij zat en erover aan het spreken was. Terwijl ik aan het denken
was hoe het verder moest met mijn blog op het getouw.
Eens hij weg
was heb ik gedacht, waarom laat je, je op jouw leeftijd, nog afleiden door wat er gebeurt in het politieke
landschap, welk belang kan het nog hebben voor jou. Ben je er dan zo zeker van
dat het gevaar van de Islam, dat je je inbeeldt, niet overdreven is, irreëel is;
kan het niet dat zij ook vroeger dan verwacht de Verlichting kennen zullen en
dat zij zich zullen aanpassen aan ons en niet wij aan hen?
Zo, laat je
niet vangen door je verbeelden, blijf kalm, je tijd loopt ten einde, het is
niet meer aan jou om de profeet te spelen. Blijf bij je leest, schik de woorden
van je blog op een zo voortreffelijk mogelijke wijze gestructureerd en
ingekleurd. Dit is wat nog verwacht wordt van jou, en volg je vriend de
beeldhouwer wat je beschouwingen over de uitslag van de verkiezingen aangaat.
Dit is wat voor jou in de toekomst geschreven staat. Het bezoek van je vriend
dat hij gisteren heeft gepland is er een ander teken van, een vingerwijzing van.
Man op jaren
die je bent, aan de uitgedeelde kaarten valt niets meer te wijzigen, geen jota.
Denk liever aan wat je morgen schrijven zult. Blijf uitkijken naar de tekens
die je gegeven worden, je weet dat die er altijd zijn als je maar zoeken blijft.
30-05-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
29-05-2019 |
Worden we behandeld van uit de toekomst? |
Er is niets
verkeerd aan wat, sedert een lange tijd nu al, eigen is aan de laatste
bladzijde van de wekelijkse SdL-katern van De Standaard, gewijd aan beschouwingen over de dood; zoals er
niets verkeerd is hier rond te lopen, na te denken en zelfs te schrijven,
wetende dat de dood wacht aan de achterdeur. Het is zelfs beter het te weten
dan het totaal te ignoreren, want het zal je misschien aanzetten om met meer
inzicht door het leven te gaan en de dingen te zien in hun reële context van
eindigheid en oneindigheid.
Dit betekent
niet dat je er voortdurend mee begaan bent, neen, het is zo iets als het stuk
muur met de nagel erin, achter de opgehangen spiegel of schilderij, je ziet het
niet, je denkt er niet aan als je er voor staat, maar het is er wel wezenlijk.
Welke leeftijd
we ook mogen hebben, op deze wijze brengen we onze dagen door wat niet belet
dat, naarmate we vorderen in jaren, het deel wand nu en dan, en dit meer dan
vroeger, in onze gedachten komt. Echter verder gaat dit niet, het jaagt ons
niet op, het neemt geen vaste plaats in, het is er zonder er te zijn.
Het is me, in
dit perspectief, zelfs heel moeilijk de tijd te nemen om op papier bepaalde
zaken te regelen opdat mijn vertrek zo weinig mogelijk last zou bezorgen aan de
familie die achterblijft. Als ik dan toch even denk aan degene die wacht aan de
achterdeur, dan zijn het dergelijke problemen die me bezig houden, niet het
feit van het heengaan zelf.
Trouwens ik
was niet zinnens, deze morgen bij het opstaan, te schrijven waarover ik nu aan
het uitweiden ben. Had ik die bewuste katern, waarover ik het had, niet uit het
dagblad gelicht, hij zou er niet, afgezonderd van de rest, gelegen hebben als
een roep naar mij toe. En ik zou zeker niet gedacht hebben over Het Einde te
schrijven want mijn morgen was bezoedeld door de plannen van Di Rupo, federaal te
kunnen regeren met een Vlaamse minderheid. Ik was er door geschokt en was er op
uit om er iets over te schrijven.
Als ik er nu
over nadenk, dan weet ik dat het afzonderlijk houden van de katern, een
handeling was die me bereikte van uit het komende. Ik had het voorzien - of,
het werd voor mij voorzien - zonder het bewust te weten, dat ik die katern
nodig zou gehad hebben. Mijn geest, misschien mijn omgeving, had het dus klaar
gelegd omdat het gisteren al geweten was waarover mijn blog vandaag zou handelen.
Het werd dus
in een zekere mate, buiten mijn weten, gisteren beslist dat ik vandaag een
woord zou zeggen over de Duitse schrijver Ferdinand von Schirach (1964) en wat
hij schrijft in die bewuste SdL-katern[1] over Het
Einde van een mensenleven. Waarbij hij begint met te zeggen - hij is advocaat
- dat hij zo vertrouwd is met de dood
dat hij zelf de geur ervan kan beschrijven.
Hij citeert Epicurus:
Zo lang ik er ben is hij er niet. En
wanneer hij komt ben ik er niet meer. Een eenvoudige, maar sprekende
formule die hij hanteert maar geen oplossing biedt, amper een verhaal. Hij is
55 maar hij zelf schrijft niet over zijn sterven. Hij is er, zoals zovele
andere schrijvers, niet mee begaan. Er is alleen het hier en het nu. Maar toch
heeft hij vooruitzichten, ook hij kijkt dus soms even naar wat er is achter de
spiegel. En hij weet voor zichzelf: De
dag dat ik niet meer kan denken en schrijven en dus niet meer de persoon kan
zijn die ik wil zijn, wil ik eruit kunnen stappen. Zonder pijn ver weg van een
ziekenhuis.
Hij voegt er
zelfs een paar in dit verband nuttige tips aan toe die ik jullie wijselijk wil
besparen. Het zou trouwens weinig passend zijn. Maar mijn vraag is en blijft,
worden we behandeld van uit de toekomst, als we, zoals Teilhard beweert vertrokken
zijn van uit het Alfa, naar het Omega toe?
[1] De
Standaard van 24 mei, bijdrage van Katrien Steyaert.
29-05-2019, 06:53 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
28-05-2019 |
De schrijversziekte. |
Ik hoor nog altijd
het geruis van de tsunami die het land overspoelde en ben nog steeds niet
bekomen van het verrassingseffect ervan opdat ik, zoals ik het dacht, ongehinderd,
terug in mijn schelp zou kunnen kruipen. Hoe geraken jullie er uit en hoe de
media die nu geconfronteerd wordt met de vele kluiven die hen van uit diverse
hoeken worden aangereikt?
Zo, wie of wat helpt me
opdat ik niet meegesleurd worde, mijn boeken? Ik denk dat dit de enige oplossing
is, schuil te gaan onder het afdak van bv Umberto Eco en gaan lezen wat hij
wist over het schrijven van een Scriptie[1]; eens ik
begin of herbegin aan mijn scriptie over de Poëzie, of over de mens in de
kosmos, of nog een ander onderwerp kan dit een hulp zijn.. Maar ik hoef jullie
hier niet te vergasten op wat ik eventueel ga doen. Je hebt er geen boodschap
aan, echter wat ik vanmorgen voel is totaal anders dan wat ik op andere morgens
voelde, ik ben, letterlijk en figuurlijk, onder de indruk van wat zich zondag
in dit land heeft afgespeeld, omdat ik niet zie hoe de politiek er uit zal
geraken na al wat er gezegd werd en wordt.
Maar over boeken
verder gesproken, ik las van Annelies Verbeke (1976) in de Standaard van 24 mei,
over de dominantie van het Engels, en vertelt ze:
Sinds
2005 had ik een lijst bijgehouden van wat ik allemaal las. Ik heb mezelf in dat
jaar onderworpen aan een leessysteem van eigen makelij, waaraan ik me sindsdien
elk jaar hield. In grote lijnen houdt het in dat ik mezelf een minimum van 52
boeken per jaar opleg. Ik lees daarbij
grotendeels fictie, nu en dan non-fictie
Elk jaar moet ik literatuur
uit minstens drie verschillende eeuwen én uit alle continenten hebben aangedaan.
Wel, chapeau, dit noem ik nu eens een
opdracht waar ik met bewondering naar op kijk, een opdracht die nazindert. Ze
schrijft daarenboven heel wat, publiceert regelmatig - boeken van haar kwamen
ook terecht bij De Slegte - dus ze moet een heel druk literair leven kennen en
daarenboven gestructureerd. Ik denk dat ze tewerk gaat zoals Amélie Nothomb
(1967) - elk jaar een roman - die elke morgen opstaat om vier uur om te
schrijven, zo zegt Nothomb toch, het gevolg van la maladie de lécriture waaraan ze lijdt.
Ik denk dat er heel
wat zijn die lijden aan deze ziekte, die hun ziel uit hun lijf schrijven, maar,
er niet in slagen iets gepubliceerd te krijgen en desondanks volharden tot hun
laatste ademstoot. Dit is dan een zelfde ziekte, even ongeneeslijk, maar dan
een die leidt naar een stille dood.
Gemeten aan Amélie heb
ik slechts de eerste symptomen van haar ziekte. Een enkele aanmoediging echter zou
voldoende zijn opdat de schrijverskoorts zou gaan stijgen tot hoogten die ik
tot nu toe nog niet gekend heb.
Het zou iets zijn dat
van heel ver komen moet, van achter de horizon, waar het misschien aan het
wachten is om ooit eens te rijzen, samen met de zon.
[1] Umberto
Eco: Hoe schrijf ik een Scriptie, uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 1994.
28-05-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
27-05-2019 |
Verkiezing van de uitverkorenen |
Het land is opgestaan
vanmorgen, de enen uit hun roes, de andere uit hun ontgoocheling. Wat
Vlaanderen betreft zijn de teerlingen geworpen: twee partijen die duidelijk
Vlaams getint zijn die (bijna denk ik) 50% van de Vlaamse bevolking uit maken
en vijf kwakkelpartijen. Hoe ze samen een Vlaamse regering zullen vormen is me een
raadsel, vooral als de vijf, aan 20% van de bevolking geen bestaansrecht toekennen
en ze op voorhand uitsluiten. Dus, want je weet maar nooit, de vijf die zich een
nooit laten ontvallen om hun standpunt kracht bij te zetten. Dit is wat ik me
herinner begrepen te hebben van de verkiezingsdag van 26 mei 2019, wellicht
mijn laatste verkiezing die ik zal meemaken.
Ik kan nu terug naar
mijn oase, mijn schelp en me verschuilen, weliswaar oogluikend - wat een mooi
woord - toekijkend hoe de machten zich ontplooien zullen in de komende dagen, weken,
maanden: een schoener en zijn bemanning, opgejaagd door hoge winden, afwisselend
komende van uit de vier windstreken, winden die de zeilen strak gespannen
zullen houden. Dit is alleszins wat de Vlaamse regering betreft en we spreken dan
niet over de Federale.
Wat me is opgevallen
is, dat vier ervan het accent hebben gelegd op het economische en het sociale
aspect van de problemen, en tot vervelens toe beloften hebben rondgestrooid,
zelfs al wisten ze, dat ze misschien
niet helemaal te realiseren waren; maar dat ze wellicht, bij het deel van de
bevolking die het wel goed stelde - want dat deel is er - een aspect hebben over het hoofd gezien, een
heel belangrijk, de vrees op een bepaalde dag - alle tekens voorhanden zijnde -
overspoeld te worden, niet noodzakelijk zijzelf maar hun nakomelingen door een
gevaar dat uit het oosten kwam, een volk van een totaal andere levensbeschouwing,
dat een einde zou stellen aan het levensritme dat ze zich nu konden permitteren.
De vier, een vijfde
minder, hebben dus enkel oog gehad voor de groep kiezers die het minder goed
stelden, zich niet realiserend dat, verblind als ze waren door hun jarenlange
ingesteldheid inzake politiek, er wel een veel belangrijker groep was wiens
problemen noch economisch, noch sociaal waren, maar van een totaal andere aard.
Ik denk zelfs dat ze zich dit nu nog niet realiseren.
Het kan ook dat ik
het helemaal verkeerd zie. Het zijn maar losse gedachten die me op klokslag
middernacht - ongeveer - werden toegefluisterd. Tijdens de lange debatten die
er gevoerd werden op TV is er niemand geweest di er met een woord heeft over
gerept.
*
En dan is er ook nog
iets dat me is opgevallen, iets in verband met de uitslag van de Koningin Elisabeth
Wedstrijd. Ik had, en ik niet alleen, een andere winnares gezien, namelijk de
Roemeense Ioana Cristina Goisea - ze was maar vijfde of zesde. Ik dacht er over na. Hoewel ik niet bij machte
ben om met zekerheid het vioolspel van iemand te beoordelen, heb ik wel een
oordeel over het vioolconcerto. En is het me duidelijk dat ik me niet gebaseerd
heb op het spel van de violoniste, maar op het Concerto zelf. En, dat ik meer
genoten heb van dit van Shostakovich dan van alle andere Concerti. De jury
daarentegen beloonde de violoniste die volgens hen het best presteerde, wat hun
volste recht was.
Schoenmaker blijft
bij uw leest is een oud gezegde, er steekt heel wat waarheid in.
27-05-2019, 06:53 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
|
|
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
|