 |
|
 |
|
|
 |
14-01-2018 |
Verstrengeling van wat was en wat is. |
Herinneringen kunnen zo bouleverserend zijn dat je je laat gaan, dat je niet denkt aan de gevolgen die ze kunnen hebben op jou, eens ze geschreven staan alsof ze pas dan hun uitwerking krijgen. De nostalgie van het gebeuren haalt je neer als je het waagt wat je geschreven hebt, voor de zoveelste maal te herlezen en te herbeleven. Vooral dan als het geen gewone herinnering betreft, maar een gebeuren dat op het ogenblik van de feiten en tot dagen erna, zelfs tot vele jaren erna, is blijven leven, en dan vooral omwille van de aanwezigheid, zoals we het echt wilden geloven, van Armande, de overleden echtgenote van Robert.
Vandaag omhangen met sonate D959 van Schubert en met wat ik later in de avond hoorde en zag, op Brava, het monument van de vierde symfonie van Gustave Mahler, kon de dag van gisteren niet op, hij galmt nog na in mij. Diep reikende herinneringen dooft je zo maar niet.
Trouwens, het gebeurt niet zo dikwijls, dat iemand je zegt - op de terugweg van Bokrijk naar Gent en het is een prachtige herfstavond – dat ze, veertig jaar zijnde, nog nooit de zon als een rode bol heeft zien ondergaan dus, dat ze in feite in de bergen waar ze leefde, in de zomer in Zinal, in de winter in Sierre, nog nooit een zonsondergang had gezien.
Ik heb in mijn jeugd lang moeten wachten om de zee te zien, maar zonsondergangen had ik in overvloed. Ik denk dat ik er, in tegenstelling tot Armande, door getekend werd, dat het me dichter tot het kosmische gebeuren bracht en dat ik die instelling mee nam als ik in de bergen was.
Maar ik denk heel wat. Ik ben verplicht alles uit te denken en alles op te zoeken om het te kunnen uitpluizen en te kunnen brengen wat ik breng. Mijn morgens worden er door getekend, krijgen een invulling die, en dat is de idee van Umberto Eco, kosmisch is, omdat ze ontstaan zijn als een gevolg van wat het betekent voor de mens, voor de groot levende mens, gegrepen te zijn door wat eeuwig van de natuur is: actief zijn, creatief zijn, uit het schijnbare niets dat over alles gedoken ligt, het iets te halen dat ons nadenken doet, dat ons verplicht een wel bepaald deel van onze rijkdom aan hersenen te gebruiken, om niet te vergaan van ledigheid.
Elke morgen is er bij mij het zelfde proces: het oproepen, én van wat was en het terugbrengen naar wat is, én het oproepen van wat nog niet is of was en er nimmer zou zijn ware ik er niet om het proces van het verwoorden in gang te zetten.
Schrijven is niet alleen kosmisch, het is ook een uitlaatklep om wat opborrelt uit het zijnde en uit het nog niet zijnde tot leven te brengen en het levend in stand te houden.
Een poging ook in de richting van de opdracht die ons hier werd ingefluisterd en het bewijs van de rijkdom die de mens houden kan, als de behoefte er is zich te uiten in woorden.
14-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-01-2018 |
Charles F. Ramuz |
Ik had ‘Deborence’ van Charles-Ferdinand Ramuz (1878-1943), uit zijn rek genomen, en een herinnering plots terug opgedoken.
We zitten neer voor de cabane de l’Arpitettaz[1] - zonder ‘gardien’ in die tijd - Robert, Gustave en ik. We hebben gesoupeerd, een snede brood, een appel en een stuk kaas met een kop thee. De schemering, de dag neigt naar de avond toe. De eerste planeet hoog in het zuiden en de stilte, de stilte alom. Ik denk de stilte van Ramuz, over de vele ‘alpages’ van Derborence, twee minuten voor ze, in de achttiende eeuw, bedolven worden onder de overhangende rotsenmassa.
Ik heb zijn Derborence in mijn rugzak en ik herinnerde me een bepaalde passage. Ik ben binnen gegaan, heb het boek genomen, heb hen willen verrassen en heb gelezen over de stilte van Ramuz. De stilte die paste bij de plaats waar we waren. Ik denk nu, met een vermoeide stem want de beklimming, voor iemand uit de lage landen, was lang geweest en zwaarder dan ik had vermoed.
En ik las de bedenkingen van Ramuz, over een van de oude, verweerde chalets, de herders bij de haard gezeten, voor ze, maar dat weten ze nog niet, bedolven gaan worden, en de stilte die er heerst. En over die stilte schrijft Ramuz:
‘C’était comme si aucune chose n’existait plus nulle part, de nous à l’autre bout du monde, de nous jusqu’au fond du ciel. Rien, le néant, le vide, la perfection du vide; une cessation totale de l’être, comme si le monde n’était pas créé encore, ou ne l’était plus, comme si on était comme avant le commencement du monde ou bien après la fin du monde…’
En Robert die me zegde : ‘C’est Ramuz’, c’est Derborence que tu lis, mon livre de chevet. Ramuz, c’est un ami à moi, un montagnard et j’aime le lire. Et, à propos de ce silence, c’est exactement le sentiment que j’ai ici, chaque fois que j’y passe la nuit. C’est, comme si nous nous trouvions à la fin du monde, et encore, comme si il n’y avait que cette cabane derrière nous et les montagnes autour de nous, et rien d’autre, que le vide absolu.
En de stilte rondom ons was nog meer stilte, nog duidelijker stilte. Alles wat nodig was, was er, bezaten we, met voor ons, het laatste licht op de gletsjer en de besneeuwde wand van le Blanc de Moming, waar we ooit waren. Denk ons hier weg, los ons op, en alles moet nog beginnen; in de stilte van het zijn, le silence de l’être, en Ramuz wist wat stilte was, vooral dan in de ‘alpages’ boven een godvergeten dorp als Deborence.
En wij, zegt Robert, we zitten hier, even godvergeten, wij drieën, lijk een Drievuldigheid. Veel is het hier niet, maar we zijn samen en ik voel me gelukkig dat jullie hier zijn met mij, want ik ben hier dikwijls alleen geweest, na de dood van Armande, mijn vrouw.
De dood die van de stilte is en de stilte van de dood.
En, zegt Robert nog: ‘pour la première fois depuis sa mort, il y a en moi une grande paix, elle est ici avec moi, elle est là dans son fauteuil à côté de Charles, je la sens, elle nous parle, sans paroles.
Zijn stem hangt in de stilte voor ons uit, we kunnen de woorden raken met de vingertoppen: ‘En effet, Robert, tu en parles et elle est là, je sens la présence d’ Armande’, zegt Gustave.
Ik dacht aan haar in de holte van stilte die zwaar om dragen was. Ik zat, een van de laatste dagen van haar leven, met haar en Robert op het terras van hun chalet in Zinal, met zicht op de Diablons. Ze zat in een deken gewikkeld in haar zetel en ze vertelde me met hese stem – ik had hen ooit uitgenodigd in België en had met hen, in de herfst, Bokrijk bezocht - over de zon die ze, voor het eerst in haar leven, had zien ondergaan als een rode bol. Een beeld, zegde ze, waar ik heen zal gaan, het zal er goed zijn. Ik had haar toen gezegd dat ze, zoals ik haar kende heen zou gaan naar de gordel van Orion, waar de farao’s heen gingen, maar ze wou naar de rode bol van de zon, zegde ze.
En nu was ze hier onder hen, was de stilte nog meer stilte, terwijl de toppen van de bergen voor hen, licht roze werden en de sterren zichtbaar kwamen op het blauwe laken van de nacht.
Nog zochten we onze brits in de cabane niet op. De stilte, het mysterieuze van een aanwezigheid: een hese stem, een jonge, mooie vrouw in een deken gewikkeld, onbeweeglijk in de grootste stilte, naast ons gezeten, in innigheid, zwijgend nu. Wij luisterend naar wat nimmer gezegd zou worden.
Het was het begin van de nacht, de sterren klaar en duidelijk nu, één grote schittering, een planeet. Was het Venus?
We zaten er lange tijd, allen in gedachten weg. De stilte die we begrijpen wilden, het leven een geronnen stilte, een overdaad aan stilte, geen windje zelfs, geen adem zucht, wij onbeweeglijk met haar dicht bij ons.
Ik dacht aan die uitzonderlijke momenten toen ik deze morgen Derborence uit zijn rek nam, het identieke boek dat ik die avond in juli, in een ver verleden, in mijn handen hield.
Ik kom aan het einde van mijn tekst. Op Klara, Krystian Zimmerman, hij speelt Franz Schubert, sonate in A voor piano, D959, het Andantino. Het was half een op de middag. Waarom, zeg me waarom, mijn ogen vochtig?
(1) Nota voor de liefhebbers: zie ook Google :
La cabane d’Arpitettaz (2786m) est au pied du Weisshorn du côté ouest, face au Blanc de Moming et son glacier. Depuis la terrasse de pierre devant la cabane, la vue sur le Glacier de Moming est fantastique.
Il s’agit d’une petite cabane appartenant au Club Alpin Suisse. Elle est gardiennée en permanence pendant les trois mois d’été par des membres bénévoles de la section. L'intérieur est agréable, pas très grand, mais ce n’est pas forcément un inconvénient si l’on apprécie le confort spartiate des cabanes « à l’ancienne ».
Toen wij er waren was er nog geen gardien, zeker geen telefoon. De deur was on-gesloten en de haard lag klaar om aangestoken te worden. Je had enkel je passage te vermelden in het gastenboek, wat we ook gedaan hebben.
In elk geval, voor zij die Zinal bezoeken is een tocht naar de cabane, via ‘le chemin difficile’ – die eigenlijk niet zo moeilijk is, onvergetelijk. Vertrekkende van af de Plaine de la Lé in Zinal, over le Lac de l'Arpitettaz duurt het, in de zomer, ongeveer vier à vijf uren om de cabane te bereiken.
13-01-2018, 07:10 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-01-2018 |
Het is de tijd die het laatste woord krijgt |
En ik droomde dat ik een examen had af te leggen in de Bank en dat ik, door een of andere omstandigheid te laat kwam, de tijd niet meer had om de vragen te lezen en dan maar afschreef van de anderen en er aan dacht, als zij fout hebben, dan ik ook en zien ze dat ik afgeschreven heb. En ik mijn halve antwoorden niet heb afgegeven bij het verlaten maar opgeplooid heb weggeborgen in mijn overjas. En ik buiten ben gekomen, en wakker geworden met een gevoel dat ik een mislukking in vele zaken ben geweest en een mislukking ben gebleven.
Gewoonlijk sta ik op uit een droom maar weet ik plots niet meer wat ik gedroomd heb en er is geen kwaad geschied, ik heb er geen last van, maar nu, the failure die ik was, blijft hangen omdat ik het voel als een realiteit, voel dat ik, zo ver gekomen al, een mislukking van mijn leven heb gemaakt, dat ik verkeerd heb geleefd , dat ik geen inzicht heb gehad in heel wat zaken, verblind als ik was door wat ik meende te schrijven te hebben.
Ik dacht gisteren nochtans voor het inslapen, vandaag te beginnen met een zin van Cyrano de Bergerac uit een van zijn werken, La Mort d’Agrippine, geplukt door Umberto Eco: ‘une heure après la mort, notre âme évanouie,sera ce qu'elle estoit une heure avant la vie'. Een zin die een vriend, een lezer van Eco’s ‘Hat Eiland van de dag ervoor’ me had gemaild en ik er dankbaar gebruik wou van maken om te zeggen dat er altijd mensen zijn geweest die geloofden in een terugkeer naar het leven waaruit ze waren opgestaan.
En de Ecclesiasticus die ik er bij denk: ‘er is niets nieuws onder de zon‘, hij zal nog gelijk hebben ook. Om maar te zeggen dat er op een gegeven passage in het leven, alles eindigt met een gedachte aan de dood die meer en meer centraal komt te staan, zonder daarom een dreiging te vormen, integendeel, eerder een vaag gevoel van verlossing omdat de omgeving, eens je uitzwermt weg van je dagelijksheid, terecht komt in een bevreemding van feiten die je het liefst aan jou laat voorbijgaan.
Dan ook, naast die mail van gisteren, stuurt een vriend beeldhouwer je een collectie foto’s van de werken in zijn atelier. Foto’s die ‘in een zeer hoge resolutie’ gemaakt werden (http://jalbum.net/a/1853139), en ik sta perplext bij het zicht ervan. Het zijn alle, zonder uitzondering, meesterwerken die samen in één zaal van het museum zouden moeten worden opgesteld; zoals ik het ook zou willen voor de werken van een vriend schilder uit mijn omgeving. En er zijn er nog andere die een plaats verdienen in een museum opdat hun leven niet onopgemerkt door de massa zou voorbij gaan.
En je denkt aan je droom en aan de mislukking dat je examen was. Er zijn nog flarden blijven hangen van het gevoel dat je kende. En schijvend over je vrienden beeldhouwer en schilders – want er zijn er twee, en er is ook nog een fotograaf én dichter – zakt je nog wat dieper weg alsof dat nog zou kunnen.
Nederigheid is een mooi gevoel, het is ‘the only wisdom we can hope to acquire’, zegt T.S.Eliot. Hij heeft altijd gelijk in wat hij zegt, dus het zal wel zo zijn. Maar er is ook een roep in ons, een zen-gevoel, dat, wat we doen, we willen doen in de perfectie. En het is deze perfectie die onze drang is het te tonen aan de wereld.
Heel wat zijn er die er in slagen, heel wat anderen blijven achter, niet omdat ze het niet waard zijn gehoord te worden maar, omdat ze niet tijdsgebonden zijn geweest.
Het is de tijd die altijd het laatste woord krijgt.
12-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-01-2018 |
'Maleficare' |
Een week telt zeven dagen, en een dag toont zeven aspecten, zo toont een week, zeven maal zeven aspecten die zowel uiteenlopend kunnen zijn als op elkaar ingesteld. Dit is wat gebeurt met de onderwerpen die ik meeneem in mijn blogs. Dus geen verwijten als ik een sprong maak van Noord-Holland naar het plan van God dat ik trouwens enkel gissen kan.
Vanmorgen is er nog geen, wereldvreemd-of-niet, aspect opgedoken. Ik treuzel nog, zoals het morgenlicht, om door te gaan en me te verspreiden in woorden. En treuzelen is negatief, het betekent dat mijn bron is uitgedroogd of, wat ik verkies, ergens gestopt werd, opgehouden werd. Er is geen Rudolf Steiner vandaag, er is enkel een Mémoire de Maîtrise universitaire ès Lettres en Histoire médiévale, met als titel ‘Maleficare’, me toegestuurd door mijn kleindochter Gwendoline. Hoe lang ze er aan gewerkt heeft weet ik niet, ik kan het alleen maar raden als ik de lijst van de werken zie die ze zou geraadpleegd hebben.
Ik signaleer het maar omdat ze me er mee heeft verrast en er aan toevoegt dat ze de drang tot schrijven van mij heeft overgenomen, spijtig genoeg – voor haar en voor mij – heeft ze niet de taal mee overgenomen, ze is een product van de Valais en haar taal is Frans en Duits. Zo gaat het dan als de kinderen uitzwerven en terecht komen in andere taalgebieden. Gwen leest me dus niet, ze kan enkel dagelijks mijn geschriften opzoeken en zien dat ik bijna als een veelschrijver mag bestempeld worden. Wat ook, wat zij gepresteerd heeft op haar leeftijd, ik denk 24, is ook niet mis, is zeker veel belovend voor de toekomst. Ik zal haar ‘Mémoire’ lezen, misschien dringt ze verder door in mijn komende blogs want iets vertellen over ‘les maléfices’, de ‘kwaaddoenerij’ in de middeleeuwen, is nu niet zo evident.
Of een dergelijk onderwerp dat ons terugvoert naar de XVde eeuw, vlot gaat lezen hangt af van de wijze waarop het onderwerp behandeld werd. Er zal echter niet de verscheidenheid zijn die ik beoog. Haar werk kan dus maar boeien door de gebeurtenissen die ze vertelt en hoe ze deze vertelt.
Haar werk herinnert me aan mijn Dante periode, toen alles Dante was dat de klok sloeg. Dante tot vervelens toe voor zij die me aanhoren moesten, want ik was er zo door bezeten dat ik er de wereld bij vergat en over niets anders meer spreken kon. Ik at met hem en ging slapen met hem onder mijn hoofdkussen. Ik ontmoette hem zelfs in een droom, gekleed in een donkere mantel, in Toscane, in het stadje San Gimignano, met de vele torens. Waar hij, volgens Frans van Dooren[1] in het jaar 1300, volgens de overlevering, een plechtige volksraadpleging zou hebben bijgewoond.
Het zijn in elk geval werken die zeer tijdrovend zijn en je dus helemaal opslorpen, wat bij haar nog meer het geval zal geweest zijn daar ze wellicht ook een tijdsmarge te respecteren had die ik niet had.
Maar een onderwerp als ‘kwaaddoenerij’ is zeker niet mijn ding.
[1] Frans van Dooren: ‘Met Dante door Italië’, AMBO/Amsterdam, 2005, p.137.
11-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-01-2018 |
Het goddelijk plan van Rudolf Steiner |
En het gebeurt dat je valt op een zin van de theosoof, Rudolf Steiner in een autobiografie[1] over hem; een zeer veelzeggende zin voor de diepgelovige, op zijn manier, die hij was:
Si l’homme existe au monde, ce n’est pas pour lui, mais pour la réalisation du plan divin.
De mens is hier op aarde enkel en alleen om het plan van God te verwezenlijken.
Men kan zo iets verwachten van een theosoof zoals Rudolf Steiner, maar ik zelf heb al gealludeerd op deze idee, hierbij niet specifiek God vermeldend maar dan toch dat de mens verweven zat in het kosmisch geheel dat het Universum is.
En dan zet ik nu een stap verder, namelijk – en dit is een stap van hier naar Mars - dat het Universum er is opdat de mens er zou kunnen zijn. Jacques Monod zou me hiervoor op de brandstapel brengen en wellicht heel wat andere VIP’s uit onze samenleving, schrijvers die ik ken of kende vooral. Maar, zeg me eens, waarom hoefde er een Universum – dit ook is geen nieuwigheid die ik verkondig – als er juist de aarde zou geweest zijn met haar zon en sterren, en miljarden andere aarden met andere zonnen met hun sterren. Dit alles in een enorme verweving tot in de kleinste deeltjes ervan, en een IETS dat dit alles samen in beweging, in leven houdt; waarom hoefde dit alles, als de mens er niet zou geweest zijn om er over te getuigen?
Wat Rudolf Steiner dan zegt kan omschreven worden: de mens is er niet als dusdanig, de mens is er omdat hij noodzakelijk was in het plan. Noodzakelijk om te zien wat er is van het Universum en om te zien wat er van is, het absoluut noodzakelijk is zich hierover vragen te stellen.
En ik ga verder: zich vragen stellen om te zien hoe alles geordend ligt – zijn smartphone is er het bewijs van – en aldus, als hij een wijs mens is, om te beginnen, meer en meer verwonderd te zijn over wat hij ziet en begrijpen kan.
En om deze verwondering is het om doen, enkel en alleen om deze verwondering. Opdat we met grote, open ogen zouden staren naar ‘wat’ ons verwonderd, en ons afvragen hoe het kan dat zo iets is, dat zo iets gepland kon worden, vertrekkende van het minimaalste deeltje ervan tot ‘the red clouds surrounding the Andromeda galaxy[2], tot het ontzaglijke van de miljarden sterrenstelsels die volgens Hubble en volgelingen, zich met hoge snelheid verwijderen.
Of hoeft het helemaal niet? Geen vragen, geen antwoorden nodig, we zijn er en we leven, we genieten en we vergaan en dit is ons voldoende.
Het is niet voor hen dat ik een blog schrijf, in feite ook niet voor een ander, het is voor mezelf dat ik het doe. Vertrekken vandaag van de woorden van een theosoof en te trachten te begrijpen, rekening houdend met wat ik erover weet, waarom hij deze gedachte heeft neergeschreven; in een opwelling misschien of, na rijp beraad; maar zeker na het zich stellen, zoals het hoort voor een homo sapiens, van tal van vragen, om dan uit te komen waar hij uitkwam: l’homme est là afin de réaliser le plan divin.
Ik heb geen nood te spreken over een goddelijk plan dat er zou zijn en dat dit de reden zou zijn waarom we, hier rondlopend, ons vragen stellen en blijven stellen en zullen blijven stellen.
Trouwens, misschien is het plan: het vragen stellen zelf.
En ik zou verder kunnen gaan, als de mens er is, en als hij er gewild is, dan is het IETS er ook. Het IETS dat we ook God zouden kunnen noemen, en waarom niet?
[1] S.Rihouët-Coroze: ‘Biographie de Rudolf Steiner, une Epopée de l’Esprit au 20ème siècle’, Editons Triades 1973.
[2] NASA: Astronomy Picture of the Day
10-01-2018, 07:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-01-2018 |
Op tegenbezoek in Noord-Holland |
Ik ontving, verrassend, uit Noord-Holland, het kan Volendam geweest zijn, het kan Urk, het kan elke andere plaats, een ‘bewolkt-zondagse groet met beste wensen voor het nieuwe jaar’, en meen ik begrepen te hebben, van een dame, met blog, die geplaagd met griep ‘onder het warme dekbed op de sofa lag’, hopelijk bij het vuur van de open haard, want ik weet - ik herinner me, een verblijf met familie rond Kerst en Nieuwjaar op Ameland - hoe koud het wel was, maar ook hoe heerlijk de wind en de zee en hoe groot de vreugde van de kinderen die het desondanks waagden blootvoets in de branding te lopen.
Maar dit is lang geleden. Nes, met de tuintjes afgezet met walvisbeenderen, is een verre herinnering, maar Noord-Holland en Volendam tot waar we, destijds per fiets en met de tent, van uit Vlaanderen waren geraakt, kent nog altijd mijn voorliefde. Urk was een ander geval, ik bezocht het met twee Zwitserse vrienden toen het geen eiland meer was en voor hen was het een revelatie.
Als de dame in kwestie me gisteren las zal ze begrepen hebben dat ik een voorliefde heb voor het Noorden, al ben ik op het vaste land nooit noordelijker geweest dan Helsingör in Denemarken, en wel tot het kasteel van Hamlet, zoals men beweerde en even noordelijk, het tweede kasteel dat ik ooit bezocht, dat van Macbeth – ook zoals men beweerde – in Cawdor, maar dan in Schotland.
Maar van uit Vlaanderen dat, ware er 1830 niet geweest, Zuid-Holland zou geweest zijn, mijn warme groet aan u, dame, en via u aan alle zieke, en niet zieke bloggers in Noord-Nederland. Misschien is er onder hen een ‘zeemansvrouw’, die ik jaren geleden via blog had leren kennen maar nu, uit het bloggers-landschap verdwenen is. En het was een verlies voor al haar lezers, ook voor mij, want ze schreef interessante dingen die soms heel bemoedigend waren.
In uw woorden lees ik een zekere vereenzaming, een nood aan woorden die u, in een grote mate zelfs, helpen kunnen; woorden die u ook wilt uitdragen opdat allen, die zich in eenzaamheid bevinden, geholpen zouden worden en verlicht, verwarmd en zelfs gekoesterd.
Wat dit betreft, spijt het me, u moet in mijn blogs, geen mooi ingelijste ‘bemoedigende woorden’ verwachten. Ik ben er niet zo gelovig in. Als u me verder lezen wilt moet u zich eerder verwachten aan ideeën die gaan, om het simpel te houden, in de richting van wat Joseph comte de Maistre (1753-1821) ooit in duidelijke woorden neerzette: ‘La science sera religieuse et la religion sera scientifique’. Of in goed Nederlands: De wetenschap zal religieus zijn en de religie wetenschappelijk.
Dit zijn de enige bemoedigende woorden die u bij mij vinden zult. Ze worden, volgens mij, al een tijdje bewaarheid. Weinige zijn er die er zich rekenschap van geven maar de woorden van comte de Maistre houd ik in gedachten als ik, en het gebeurt wel nu en dan, religieus ga denken.
Dit is, waarde dame, hoe ik u groeten wil van uit Vlaanderen dat mijn land is en ook u groeten wil van uit mijn Keltische roots die ik gelukkig meen te hebben overgehouden, zijnde eerder een religieus dan een wetenschappelijk mens.
Ik wens u ook alle beterschap en dat de lente vlug kome voor u.
09-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-01-2018 |
Over kleine briefjes die ik me schrijf |
Wat ik schrijf is voor mensen op leeftijd, is voor hen die nog lezen en, diepere gronden willen betreden, omdat de alledaagsheid van het vele gebeuren hen niet voldoende voedt, hen zelfs soms tegen de borst stuit. Ik schrijf dus meer voor een kwetsbare groep dan voor zij die de wereld nog veroveren willen. In feite komen ook deze laatsten, vroeger of later, in de fase van dezelfde kwetsbaarheid terecht, de fase met, zeggen we het zonder omwegen, de dood in het vizier, of zelfs schuilend achter de hoek.
Ik schrijf soms in de dag of in de nacht, gedachten neer op kleine stukjes papier, zoals Pessoa het deed en wellicht heel wat anderen. Het verschil met Pessoa is dat hij die in een koffer opborg terwijl ik die bij mij houd, opdat ik er te allen tijde zou kunnen over beschikken. De gedachte hierboven komt van zo een papiertje. En ik vond het belangrijk nu, dit te vermelden omdat ik dacht dat twitter of facebook niet meer voor ons, mensen op leeftijd, bestemd is. Dat, zelfs indien we ons in een beginfase, niet goed wetende waarover het liep, hebben laten verleiden, we de filosofie ervan nooit hebben begrepen. En eens er in ondergedompeld, we inzagen dat het niet iets was, om er ons blijvend in te vermeien.
In te zien dat het ook een kwestie van tijd is en van tijd die verloren is. Eens je eraan begint kom je, als je gewillig bent, voor uren terecht in het oppervlakkige van de dagboeken van velen. Wel, ik heb geen uren ter beschikking om het te doen. Ik heb een facebook in woorden in plaats van in beelden bij te houden, en woorden vergen vooral meer moed en inspanning, vergen meer tijd. Conclusie, zij die me kennen en willen weten waar ik dagelijks mee begaan ben, moeten me maar opzoeken op mijn blog. Aldus vernemen ze langzaamaan, de tijd helpende, alles over mij, er zit altijd wel iets persoonlijks in wat ik schrijf. Zeker vandaag dan toch.
Ik dacht de vorige dag, en dat is heel persoonlijk en van een ander briefje: er zijn twee zaken die je – de dood ook natuurlijk – kunnen overkomen, ofwel, indien je spelen zou, win je het groot lot, ofwel meldt de uitgever je dat hij je manuscript heeft verworpen of aanvaard. Het eerste is onbestaande, is van één regendroppel die precies vallen zou op het grassprietje dat je bent in de weide; het tweede kan een mogelijke verrassing zijn, is in elk geval iets dat nog open blijft. Je verneemt het wel of je verneemt het nooit.
Meer is er in mijn geval, voor het ogenblik, niet te verwachten.
Hoewel er ook, en ik kijk er naar uit, de reacties zijn van mijn lezers. En het gebeurt dat er nu en dan, zoals laatst, iemand opduikt uit, wat ik zo graag noem, de nevelen van de tijd. Iemand die mijn blog heeft ontdekt, en dus weet dat ik er nog levend ben, en de drang kent zich beroepend op herinneringen die smeulend achterbleven, het me te laten weten. Het is een opflakkering, en hij legt er zich bij neer, maar hij weet ook, na al die jaren, hoe veel ook die mogen zijn, dat al wat voorbij is, enkel smeulend kan bewaard nog blijven.
08-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |