 |
|
 |
| |
|
 |
| 25-11-2018 |
Dag tachtig: Na de brief aan John. |
|
Wat
hij gisteren, laat op de avond, geschreven had was duidelijk gewaagd. Vertellen
dat het niet de mens is geweest die er zelf heeft voor gezorgd dat hij
opgeklommen is tot homo sapiens, maar
dat dit gebeurde onder invloed van een soort kosmische stuwing, is een
revolutionaire uitspraak.
Is,
in een zekere zin inhaken op wat Umberto Eco, wat Hubert Reeves geclaimd
hebben, namelijk dat de slinger van Foucault beïnvloed wordt door een bepaald
symbolisch punt ergens in de ruimte en niet door de tollende beweging van de
aarde om de zon. Wat dan betekenen zou dat de aarde, en tezelfdertijd ook ons
zonnestelsel en de totaliteit van het Universum door dat centrale punt bewogen
wordt of, dat het alle punten van het Universum zijn die, samengebald in dat
ene punt, de slinger en het Heelal in beweging houden.
Vertel
je zo iets in een boek die je een roman noemt of, om het eenvoudiger te houden,
een soort draaiboek van wat je doet en denkt; vertel je dit aan John, aan Ray,
aan hen die je ooit lezen zouden? Wel ja, waarom niet? Komt het tot een
discussie met John , en die zal er wellicht
ooit komen, hij weet hoe zich in een beginfase te verdedigen, namelijk dat dit
fameuze punt van Eco, van Reeves, ook het centrale punt is van het
Allesomvattende.
Ugo
duizelt hierbij, hij heeft de aarde verlaten, hij heeft ons zonnestelsel
verlaten, hij heeft het centrale punt van alle gravitatiegolven bereikt en
staat op het punt met deze stellingname over kop te gaan. Het Allesomvattende
ligt binnen bereik, maar jij, Ugo, plaatst het in het hart van de Kosmos, van
waar het zich uitstrekt naar oost en west, naar zuid en noord én, naar zenit en
nadir. Overal even krachtig aanwezig als in dat bepaalde punt dat inwerkt op de
slinger, als in elk punt op alle lijnen die er uit vertrekken, wat betekenis
geeft aan het magische van dit Allesomvattende, het Universum een hologram
zijnde van dit Allesomvattende. Maar waarom, is het nodig een dergelijke vlucht
te nemen: what if you are wrong? Wat
als je redenering geen steek houdt? Man, forget
it, begin met die brief te schrappen uit je boek.
*
Hij
is buiten in de kilte van de namiddag. Hij heeft de brief op de post gedaan. De
zon een zilveren cirkel achter de naakte maar prachtige vertakkingen van de
bomen, vooral van die ene boom die er als oudste, duidelijker en krachtiger
staat en hem telkens en vooral elke morgen bij het ontbijt aanstaart alsof hij
hem kracht toewensen wou. En thans: zijn woorden aan John, versplinterd in
snaren van Edward Witten, die hij niet meer kan terugnemen. Het onheil, zo het
er een is, is geschied, hij zal zich moeten verantwoorden.
Want
het was niet aan hem om verklaringen af te leggen over het Allesomvattende van
Kant - of is het van het Spinoza? - laat dit over aan professoren, aan
theologen, filosofen, van hen zal men zo iets aanvaarden; van jou, mijn beste
vriend, zal men zeggen dat je bij je leest moet blijven. Schrijf je verhaal en
houd het daarbij. Wat er al geschreven staat is al zwaar genoeg, je bent
inderdaad te elitair, onleesbaar elitair, laat dit elitair-zijn over aan
figuren als George Steiner of als Stefan Hertmans van bij ons. Kruip in je
schelp en blijf erin verborgen.
En
nog, wie denk je wel te zijn, du, kleiner
Mann?, Een Mister Chips ben je, blijf op je sofa voor de haard, zet de
radio aan en luister naar de muziek van Klara, of kijk naar de programmas van
Canvas. Geniet zoals nu, van de muzikale poëzie van Les Tableaux dune Exposition van Moessorgski, orkestratie Ravel,
en van wat het leven je nog te bieden heeft; zet je aan het tekenen
bijvoorbeeld, maar vooral, vooral, ga geen dingen schrijven die zich afspelen
op een kosmisch-religieus niveau, waar je geen vat op hebt, zelfs al zou je
denken dat de jaren je hierbij geholpen hebben. Ze doen het niet, mijn beste
man, de waarheid heb jij niet in pacht.
Zijn tafel ligt vol met geschreven en
herschreven bladen - hij weigert nog iets te scheuren - met boeken die hij uit
de rekken haalde, met knipsels en tijdschriften. Pas als de kwaliteit van zijn
werk strookt met de tijd die hij er voor nodig had dan is het een winst. Maar
gegroeid, pagina na pagina, eerst in zijn dagboek, daarna getypt, verwoordt het
in vele schakeringen zijn visie op het zijnde en het eeuwige. Themas hieruit
worden hernomen en herbelicht, worden uitgewerkt zoals de negende van
Shostakovich die nu, in sourdine de ruimte van de kamer vult en kleur geeft.
En zoals altijd bij Shostakovich, komt
onvermijdelijk het beeld terug van een partij goeroe die rechtstaande op het
podium, de bladen van de partituur ervan de zaal ingooit, schreeuwend dat het
de revolutie onwaardig is, de kunst onwaardig, dat het gericht is tegen de
grootheid van de staat die hem voedt en hem onderhoudt. Worden de bladen van de partituur
van zijn boek ook zo eens de wereld in gegooid?
Hij wil de kreet van allen die, zoals
Shostakovich onrechtvaardig behandeld worden, die onschuldig worden veroordeeld
of die nu wegsterven van honger of ziekte, laten uitdeinen over hem. Wetende
dat hij er hulpeloos tegenover staat en vooral, omdat hij beseft dat de
zekerheid van heden, geen zekerheid voor het leven is; omdat hij regelmatig
geconfronteerd wordt met de brandende, stukgeschoten huizen van welk land of
plaats, of van welk volk ook; geconfronteerd met de wreedheid die van de mens
kan zijn.
Dan ook nog, welk verschil maakt het
uit, een boek in meer of een in min, in een wereld waarin zovelen op de vlucht
zijn, als gevolg van een opkomende, voor een modale mens onbegrepen absurditeit
waarbij kerken en moskeeën, musea en bibliotheken, zoals het gebeurt, worden
geplunderd of platgebrand. Waarbij mensen worden gedood, verkracht, gemarteld,
zo maar, of omdat ze beweren dat de God die is - als Hij is? - het die is van
hen en van hen alleen, en er slechts één kan zijn.
En, het toverwoord van allen, bemin
uw naaste, woorden zijn zonder inhoud noch wat de naaste betreft als wat het
beminnen aangaat. De media helpen ons opdat we getuige zouden zijn van leed en
dood en verwoesting tot in het minste detail, want het meest sensationele is
nog niet sterk genoeg.
25-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
|
 |
| 24-11-2018 |
Dag achtenzeventig, vervolg: Brief aan John S. |
|
Mijn
waarde John,
Enkele tijd geleden
hadden we het, bij Ray en zijn Sauternes 1966, over je brief van nu toch al
enkele jaren terug, handelend over de zin van het leven. Mijn antwoord van
destijds dat ik terugvond, voldoet me vandaag niet meer. Ook, en misschien
vooral, omdat er deze middag na de mis ja, ik ben naar de zondagmis geweest -
staande aan het graf van mijn ouders, ineens een vreemde gedachte is opgerezen
in mij, namelijk dat het niet de mens is die gezorgd heeft voor zijn evolutie
tot homo sapiens, maar dat dit het werk is geweest van de evolutie zelf en, dat
het niet anders kon dan dat de aap die hij was en de Neanderthaler - of een
andere Thaler - die hij werd, onvermijdelijk, en zonder enige inbreng van hem
zelf, gegroeid is tot homo sapiens. Wat als dan betekenen zou dat hij, even
onvermijdelijk, in de toekomst, in een zelfde richting evolueren zal naar meer
zijn, meer Dasein, naar een homo sapiens, sapiens.
Dit is een boude
vooropstelling, zul je me zeggen, maar als het correct is wat ik vooruit schuif
dan is dit een grote waarheid. De tijd hiervoor nodig kan dan wel even lang
zijn als de tijd die nodig was om geleidelijk op te schuiven tot de homo sapiens
van nu, maar het principe is dat dit staat te gebeuren.
De betekenis van dit
sapiens in het kwadraat is te vatten als het steeds maar nader komen tot,
noemen we het, de Essentie die aanwezig is/moet zijn in de background van het
Universum. In dit opzicht zijn we weinig meer dan een soort werktuig in de hand
van deze Essentie. Wat ons dus te doen staat is, in de eerste plaats beginnen -
ik zeg wel beginnen - te begrijpen dat we dit werktuig zijn, niets meer maar
ook niets minder en dat het meer dan wenselijk is dat we ons hiervan bewust
zijn.
Hieruit volgt, dat de
ik in ons, vorm geeft aan de ik van die Essentie en dat dus de denkende
ik in ons, noodzakelijk is opdat het Universum, bewust zou worden dat het er
is. Want stel dat er een Universum zou zijn zonder de denkende ik van de
mens, wat zou dan dit Universum betekenen? Niets, totaal niets. Het zou er
zijn, zoals er (misschien) andere Universa zijn, maar niemand, zou er zijn om
het te ontleden in al zijn geledingen, om erover te spreken of erover te
schrijven. Het zou een Universum zijn dat sterven zou van eenzaamheid.
De ik van de mens
die ziet, waarneemt en tracht te begrijpen is zich vormend, wordt aldus de
wezenheid van het Universum. Dit gebeurt niet zo maar, de tijd zonder belang
zijnde dit gebeurt tijdloos. En de aarde, wellicht niet de enige plaats zijnde
waar het gebeurt - de wetten van het Universum een en ondeelbaar zijnde -
gebeurt het tijdloos op elke plaats van het Universum waar een ik is
opgestaan of opstaan zal.
Dit is, my dear John,
waar ik, mens en als dusdanig geest, aangekomen ben, een sprankel van de geest
in het Universum; een sprankel echter, die zien kan, die nagaan kan hoe het is
en wat het is en vooral, hoe het moet gekomen zijn. Dat noodzakelijker wijze
een begin heeft gekend, en wat meer is, dat we ontstaan zijn in het punt van de
Big Bang, dit punt is de moeder van alles, zij heeft ons gebaard, we zijn haar
kinderen. Wat kan de zin van ons leven dan anders zijn dan ons te gedragen als
kinderen van het Universum.
Je vraagt me, hoor
ik, of er dan ook een Vader was die de Moeder heeft bevrucht. Wel, de Heer bezat
me in het begin van zijn wegen leert ons het epistel uit de mis van de
Onbevlekte Ontvangenis. Maar dit doet hier niets ter zake. We zaten in het
Universum verweven van bij de aanvang, we zijn er niet aan toegevoegd, we zaten
er in gebakken. Van in den beginne waren we deel van de inhoud, van de
structuur ervan, eerst als een deeltje atoom, dan als een deeltje amoebe, veel,
veel later als aap en dan als aap die geleidelijk aan, naar de mens overhelde,
de mensaap die homo sapiens geworden is.
En ik herhaal wat
nieuw is in al wat ik je al schreef - als we sapiens geworden zijn dan is het
omdat er van in het begin, van in de eerste aanhef van de Big Bang, een
Universum, ingecalculeerd was, een zoals het er nu al is. En, hierin versmolten
als verweven, de mens die we zijn en in ons, verder uitdeinend, deze die
onvermijdelijk op komst is en, waar we naartoe leven moeten. En, je vraag over de
zin van het leven, over de zin van ons bestaan hier op aarde, is te wijzigen
in: waarom kon het Universum het niet stellen zonder de homo sapiens?
De zin van het leven
of de rol die we te vervullen hebben, is te zien als een antwoord op deze vraag.
We kunnen er uit afleiden dat we een rol te vervullen hebben, we kunnen zoals
het Universum denken dat we creatief moeten zijn; dat we als kinderen van eenzelfde
moeder, onze broeders en zusters moeten lief hebben, zoals ons werd geleerd;
dat we elke vorm van leven moeten eerbiedigen, maar verder draagt dit niet. Al
is het wel wenselijk voor ons zelf en nodig voor onze samenleving, dat we
honderd procent homo sapiens zijn.
Echter denk ik, maar
ik hoorde nog niemand die me hierin volgt, dat, zoals we overgingen van homo,
naar homo sapiens, we ooit en we zijn op weg of, er zijn er al die op weg
zijn - het stadium van homo sapiens, sapiens zullen bereiken. En hierbij is
tijd onbestaande.
Mijn beste John, wij,
homo sapiens hebben dus nog een heel lange weg af te leggen. Misschien hebben we,
in dit derde millennium André Malraux dacht er aan - de grens bereikt die,
een stap verder, ons in een lange evolutielijn brengen zal tot de sapiens in
het kwadraat, zoals er de snelheid is van het licht in het kwadraat. Maar ik
stel dit niet als een paradigma, eerder als een mogelijkheid die ik aflees in
wat er tot hier toe gebeurde.
Hebben we hierin een
rol te vervullen? Ja, de rol van bewust te zijn dat we, als mens, in evolutie
zijn naar een meer en diepere integratie, en dat we ons, met de inzet ons
eigen, inschakelen moeten op deze weg,
Mijn waarde John, ik
heb deze tekst herlezen en herlezen, ik zeg misschien tweemaal hetzelfde, maar
de rol die we hier op aarde te vervullen hebben is van een kosmisch niveau. Je
hoeft me niet te antwoorden. Ik zie je, heb ik gehoord, op het einde van de maand
op een lunch bij Ray en Jane, maar deze brief blijft onder ons, ik stuur hem niet door aan hen.
Ik weet dat ik
heel ver ben gegaan. Ik ga in alles altijd heel ver, en ik denk verder na over
wat ik je nu schrijf. Houd er dus rekening mee, en veroordeel me niet te vlug. En
wat ons einde betreft, dat, als ik George Steiner mag geloven, heel interessant
zal zijn, dan wil ik hem volgen: ons lichaam, in feite, een massa atomen en
elektronen zijnde, elektronen die de dragers zijn van de geest in ons. Denk er
over na wat het betekent een stervende elektron te zijn.
Broederlijk in de
geest, Ugo.
24-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
|
 |
| 23-11-2018 |
Dag negenzeventig: Wat is er van de mens? |
|
Hij droomde die nacht. Hij was onder
de bomen bij het meer - was het niet het meer van Genève? - gekleed in een
lange donkere mantel. Hij had zijn zakken vol met graankorrels die hij
rondstrooide voor de duiven die om hem dwarrelden lijk vallende bladeren. Hij
zag zich zelf staan onder de bomen, zag hoe traag de beweging was van zijn hand
en hoe traag de korrels neervielen in de aarde als waren het woorden die hij
met moeite nog spreken kon.
Zijn vrije hand tegen de boom geleund
en zijn vingers, zijn ganse hand drong binnen in de weke witte stam, en alles
werd als van sneeuw: de witte zeilen van de witte boten op het water lijk melk,
de witte bergen op de achtergrond die oprezen uit de witte waterlijn en dan de
witte duiven die rondvlogen doorheen de man die hij was.
Hij droomde dat hij ontwaakte in een
witte kamer. De vrouw die hem liefhad was over hem gebogen.
*
Hij herhaalt zich. Hij zit gevangen in
een bepaald, op filosofie lijkend stramien, waar hij niet los van komt en hij weet het. Hij tast de dingen af om te
vinden wat niet te vinden is, maar dit aftasten, dit voortdurend inkleuren van
stellingnames, van uit een of andere gezichtshoek, is zijn leven; het is zijn
boek dat het zo wilt, zo en niet anders. Hij moet er zich bij neerleggen en
aanvaarden dat hij begrippen te dicht over elkaar legt die dan de indruk geven
samen te smelten, vele ervan zijn ontstaan in een tijd en in omstandigheden die
verschillend waren. Alleen de feiten, de gebeurtenissen ervan zijn vaststaand, zijn
wat ze zijn. Gedachten echter wijzigen zich, leggen andere accenten, voegen dingen
toe die er gisteren niet waren of nemen dingen weg die er wel waren, zodat de
weg die bewandeld wordt een echo is van wat is en van wat niet is.
*
Wat is er van de mens die zich geen
vragen stelt over wat het leven is; die niet ontvankelijk is voor het wonder
van het bestaan; hierover geen jota vertelt of op papier zet; die onbewogen de
dagen binnenwandelt met nog een oneindigheid aan dagen, zo denkt hij toch, in
het vooruitzicht. En, wat is er van de mens van wie de dagen, van de morgen tot
de avond tot diep in de nacht, meer woorden zijn dan daden?
Ugo gaat voorbij aan de handelingen
die hij stelt om te overleven: zijn opstaan en het vullen van de uren tot het
slapen gaan. De mensen die hij ontmoet, de postbode soms, de winkeljuffrouw, de
beenhouwer, de bakkersvrouw. Geert die langs komt en de afgevallen bladeren
heeft bijeen gevaagd en de druivelaar heeft gesnoeid. Alle, kleine zaken die
gebeuren, die in elk leven voorkomen, belangrijk zijn en noodzakelijk maar niet
doordringen tot zijn geschriften. Afgewogen zoals ze worden tegenover de zaken die hij wel vernoemd.
Is het te aanvaarden dat al die kleine
handelingen niet aan bod komen, al zijn ze er, al beslaan ze een belangrijk
deel van zijn dag; hoeft het niet gezegd dat hij de haard aansteekt, dat hij
weg rijdt met de fiets door de velden of met een boek in de hand door de
sprookjeskleuren van het bos wandelt in het gereuzel van de bladeren aan zijn
voeten; Is het te aanvaarden dat hij van in den beginnen, enkel op het
bevreemdende, op het buitengewone van de geest is afgestemd geweest?
De herfst was pas begonnen als het
boek aan zijn bestaan begon, thans staat de lente voor de deur die zomer zal
worden en herfst terug en de aarde zal terugkeren op haar punt van lente-equinox
waar ze nu amper voorbij is en hij zal nauwelijks beseffen dat de aarde een
nieuwe, volledige baan heeft afgelegd.
En de cellen van zijn lichaam zullen
zich dag aan dag vernieuwen en dit ook zal hij niet kennen, hier ook heeft hij
te ondergaan en af te wachten in welke mate de krachten van zijn lichaam zullen
afnemen, hopende dat de krachten van de geest in eenzelfde mate zullen
toenemen. Al weet hij dat de geest al de aarzeling kent van het woord dat hij
gebruiken wil of van de zin die klaarheid moet brengen.
Maar denkt hij, laat me toe te zeggen
dat ik geleefd heb onder de mensen, naar de geest in mij en over mij, en dat het
voorbije een voorbereiding is geweest, een tijd om te groeien, om te rijpen en
te verzamelen, en nu hiervan de vruchten te plukken.
Het is, schrijft Max Wildiers, een
vreugde te vertoeven in het gezelschap van zovele boeken en van zovele
gedachten die gesproken worden, geschreven en rondgedragen worden; hij zegt dit
wel enigszins anders. En zo is het voor hem een grote vreugde eraan deel te
nemen en te kunnen optekenen, in beeld en in sfeer, wat loskomt in hem om te
trachten het levende leven te grijpen met beide handen, het te omknellen en
neer te zetten op het blad, opdat anderen na hem, zo hoopt hij toch, zo
verwacht hij toch, ook vreugde zouden beleven aan de oneindigheid, de
onuitputtelijkheid van wat is van de natuur en van de wereld, dit alles om een
brug te zijn naar de geslachten na hem. Tot in der eeuwigheid denkt hij nog,
opdat het altijd zo moge blijven en dan ook nog, crescendo, stijgend naar een
steeds vollere dimensie.
23-11-2018, 06:57 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
|
 |
| 22-11-2018 |
Dag achtenzeventig: De zondagmis (2). |
|
Bij
het ita, missa est, de geest hoog,
ging hij buiten, hij stond er in vrede met zich zelf en met de mensen om hem
heen. In het strakke licht van de beginnende lente, kwam een dame op hem af:
Jij bent Ugo, zegde ze, hoe gaat het met jou en met je broers Georges en
Daniël?
Georges
stelt het goed, Daniël is al enkele jaren overleden, en ik, zoals je me ziet,
goed nu.
Oh,
wat spijtig van Daniël. Weet je nog, Ugo, dat we samen toneel hebben gespeeld,
jij was toen Jimmy en Daniël was Tom, de regenmaker.
Hij
keek haar aan, verrast: Ja, ik herinner me het stuk* dat we opvoerden in het
dorp, ik herinner me Tom die zegde: Lizzie, ik wil eeuwig leven, maar hij slaagde er niet in. Wel
ik was die Lizzie. Het was een mooie tijd, een tijd die niet meer komt, wat
niet belet dat ik er nog steeds aan denk.
Het
was de tijd van het grote leven. We hebben er toen het beste van gemaakt, en
dat toneelstuk was iets uitzonderlijk. Nu liggen de jaren er over en is ons
landschap veranderd, maar hoe gaat het met jou, Lizzie?
Ze
glimlachte: ik ben Emma en ik was Lizzie in het stuk, maar het gaat, ik zet er
me stilaan over, ik verloor mijn man vorig jaar, weet je, maar ik heb de
kinderen en de kleinkinderen die dichtbij wonen, het gaat wel. Goed dat de
zondagmis er nog is om buiten te komen en mensen van vroeger te ontmoeten, jij
waart ouder dan Georges en Daniël, niet?
Ze
had hoogstens de ouderdom van Georges, een mooi regelmatig gezicht met wat
beginnende rimpels: Oh, zegde hij wat jammer, ik wist het niet.
De
ziekte, zegde ze, in een paar maanden was het gedaan, maar ik ben er over
nu, ik doe nu dingen die ik vroeger niet deed, ik lees nu boeken en ga naar
voordrachten en tentoonstellingen hier en daar, mijn leven is anders gevuld
nu.
Hij
zag hen staan, mensen gingen langs hen heen, kijkend: Emma glimlachend naar hem
gekeerd, sober maar modieus gekleed, een sjaal met bloemen om de hals. Hij wist
niet wat te zeggen, hoe haar te benaderen: Je ziet er goed uit, Emma. - heel
goed, dacht hij - Ik ken ook deze gevoelens van het opvullen van het alleen
zijn, we overwinnen ze, we groeien er uit weg, het alleen zijn is lijk een
ontdubbeling van het zijn.
Ja,
zegde ze, je bent er alleen en je bent er met je alleen zijn, het is heel
vreemd soms. Maar, Ugo, ik denk eraan, kom je donderdag niet naar de
voordracht? Welke
voordracht, Emma, en waar? Vroeg hij.
Wel,
het is notaris Rens van het dorp die deze inricht hier in een zaal achter in
het café hier aan de overkant. Ik meen dat het dit maal over Spinoza gaat.
Ik
wist niet dat er voordrachten waren in het dorp, ik wist er niets van, komt er
veel volk naar toe? Niet
veel, in feite niet genoeg, de notaris
verdient er meer, er is moed toe nodig om vol te houden, maar hij doet het en
blijft het doen.
Ik
ken de notaris, maar die heeft me nooit over zijn voordrachten gesproken, maar In
dit geval en gezien het over Spinoza gaat, kom ik zeker.
Goed,
je zult er interessante mensen ontmoeten, zelfs een schilder van mooie doeken
en een beeldhouwer, een bijzonder iemand, zelfs een poëet. Het begint om acht
uur, nu donderdag.
Ik
zal er zijn, Emma, je moogt me verwachten.
Ze
keek hem in de ogen: Gelukkig je ontmoet te hebben, Ugo, Ik wist dat je hier
terug waart in het dorp, goed dat er nog een zondagmis is. Ik zie je dus donderdag,
ik verheug me er op. Het
heiligen van de zondag is het enige dat ons nog redden kan, Emma, maar het is
nu eenmaal zo, het sacrale is uit de wereld, maar er is nu Spinoza, ik ben blij
je ontmoet te hebben.
Hij
reikte haar de hand. Hij wist dat hij haar niet zou herkend hebben had ze hem
niet aangesproken, terwijl zij, hem wel nog had herkend Hij was te lang weg geweest uit het dorp, wie
kende hij hier nog buiten Ray en Jane?
Hij
trok zijn wollen sjerp wat strakker aan en is weggegaan tussen de graven, over
het kerkhof, langs het graf van zijn ouders de steen iets weggezakt en toen
hij zich bukte om wat onkruid, een herderstasje, weg te nemen uit de aarde,
overviel hem de gedachte, de plotse gedachte dat het niet de mens is die er
voor gezorgd heeft dat hij, als Neanderthaler opgeklommen is tot homo sapiens, maar dat het, het
Universum zelf dat aan de basis lag van deze evolutie naar meer mens zijn..
Hij
schrok ervan. Waarom, dacht hij, heb ik hier niet eerder aan gedacht, waarom
valt me dit precies nu te binnen en waarom heb ik dit nog nooit ontmoet in de
vele boeken die ik las? Nochtans is dit weliswaar een vreemde, maar correcte
gedachte, er is niets tegen in te brengen, en het is ook een kosmisch geladen
gedachte die me hier nu overvalt.
Hij
stond daar, met de woorden wentelend in zijn aders; hij stond daar met het nog
levend herderstasje met die heel fijne witte worteltjes en wat aarde, in zijn
hand. Hij vond het zonde wat hij gedaan had en zich bijna verontschuldigend
zette hij het zo goed mogelijk terug op de plaats waar hij het genomen had. Hij
wou naar huis nu, hij wist ineens wat hij schrijven zou aan John, zeker iets
totaal anders dan wat hij hem vroeger geschreven had.
Wandelend
via een binnenweg doorheen de velden, dook het beeld op van Victor Strum, de
atoomfysicus, uit Vassili Grossmans Vie
et Destin** die, wandelend in de schemerstraten van zijn stad, plots
geraakt werd door een lumineuze gedachte die een oplossing bracht voor een
probleem dat hem lange tijd al bezig hield. Thuis zocht hij de passage op in
het boek, helder en met inzicht geschreven, heel wat kleurrijker dan de wijze
waarop hij zijn vondst had geformuleerd.
Hij
schreef die avond een brief aan John S.. Hij dacht die eerst te mailen, maar
hij dacht het anders. Hij drukte de tekst af op witte bladen papier, schreef de
aanhef : Mijn waarde John, met de hand en eveneens, onderaan, je broeder in
de geest, met zijn naam, Ugo. Hij zou de brief morgen op de post doen.
P.S.
De brief die ik de zevenenzeventigste
dag geschreven heb aan John, is niet zoals ik wou dat hij was. Ik kan hem nog
niet vrijgeven, moet er nog een paar nachten over nadenken, alvorens ik hem,
als definitief, en als een soort testament, laat gaan.
*Richard
Nash: De Regenmaker, 'The Rainmaker', 1967
R
**Vassili
Grosman: Vie et Destin, Juliard 1983:
Il (Victor Strum) marchait dans la rue déserte et mal
éclairée. Lidée surgit brutalement. Et aussitôt, sans hésiter, il comprit, il
sentit que lidée était juste. Il vit une explication neuve, extraordinairement
neuve, des phénomènes nucléaires qui, jusqualors, semblaient inexplicables;
soudain, les gouffres sétaient changés en passerelles. Quelle simplicité,
quelle clarté ! Que cette idée était gracieuse et belle ! Il lui
semblait que ce nétait pas lui qui lavait fait naître mais quelle était
montée à la surface, simple et légère comme une fleur blanche sortie de la
profondeur tranquille dun lac, et il sexclama de bonheur en la voyant si
belle
22-11-2018, 10:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
|
 |
| 21-11-2018 |
Dag zevenenzeventig: De zondagmis (1) |
|
Was het, het beeld van de ijzige
leegte van een wereld zonder God, deze die Matthias had voorspeld, die hem stil
had gemaakt, verweesd, verlangend? Het kan, het was in elk geval een ongewone
beslissing die hij nam die zondagmorgen bij het opstaan, een beslissing zonder
tegenspraak, alsof het ergens opgetekend stond dat het zo moest. Hij had zich
klaar gemaakt, zoals hij het deed bij grote gelegenheden en was, door de velden
die roken naar verwelkte rozen, die roken naar de morgennevels uit zijn jeugd,
naar het dorp gewandeld, het geluid van de klokken over hem - wat zou een dorp
zijn zonder kerk en zonder klokken, een Arabisch dorp zonder muezzin? - de mis
was om tien uur. Het was een lange tijd geleden dat hij door de straten had
gewandeld, ook, en nog langer geleden, dat hij de mis had bijgewoond. Heel wat
dorpelingen schoven langs de huizen naar de kerk toe zoals het vroeger was, in
zijn jeugd toen hij naar de mis ging in korte broek, knieën bloot, zelfs midden
in de winter, en grootmoeder Cele, als hij langs kwam voor of na de mis:
maar ventje toch, met blote knieën en zo koud! Hij hield toen, als grote
knaap, de missaal onder de arm, dacht hij toch. Nu, ouder en hopelijk wijzer,
had hij zijn manuscript in het hoofd. Had hij een fractie van zijn voorbije dagen
in het hoofd en hij nam die fractie mee met zich, soms als een zwaarte, soms
als een lichtheid, en vandaag - de morgen was een helderheid - was het de
vreugde om wat er al opgetekend stond die hij meedroeg.
Van
een vriend die, met zijn boeken voor zich, een voordracht gaf, had hij eens
geschreven dat hij ze opende en toonde aan zijn publiek zoals een priester de
monstrans onder een baldakijn. Vandaag voelde hij ook zo iets, vandaag hield
hij de tekst van zijn boek hoog geheven onder het baldakijn van de luchten. ik
heb de plicht, dacht hij, toen hij de kerk binnen ging, zijn vingers in het gewijde
water stak en het kruisteken maakte, mijn dank te betuigen, voor het goede
vorderen van mijn manuscript, het is nodig en passend dat ik hier een
uitdrukking aan geef. Hij zat neer, rechts in de middenbeuk, tussen de mensen
van het dorp die opkeken naar hem, hem kenden misschien of andere die zich
afvroegen wie die man wel was. Maar hij voelde zich onbevangen, hij was hier in
het huis van God zoals gezegd werd, hij was hier om te danken, hij kleine man,
maar lichtend punt van de geest in de kosmos. Hij bad met de priester opdat hij
moge gehoord worden in zijn nederig zijn. Al had hij niets te vragen, al had
hij niets te zeggen, alleen er te zijn en te tonen dat hij er was zoals hij
was, een zondaar, maar ook iemand die getracht had, Hem te vinden in vele zaken
en in vele aangelegenheden; die gemeend had Hem soms gevonden te hebben, niet
noodzakelijk in de kerk van zijn jonge jaren, maar aan de vijver, in de grote
openheid van luchten, van water en aarde en van ondergaande zonnen; of in het
bos in zijn samenzijn met de bomen; of overal waar hij geweest was: in het
kerkje van Chapaise of dat van Brancion, in de Madeleine van Vézelay of in de
collegiale van Saint-Quentin, staande op het labyrint in de betegeling of nog,
op weg naar Kawkaban in Yemen, vóór de afgrond waar hij haar naam riep die
zevenvoudig werd teruggekaatst.
Overal
had hij Hem ontmoet zonder Hem te zien of te kennen, alleen te weten dat Hij op
al die plaatsen was en, eigenlijk meer dan hier tussen die oude muren van de
dorpskerk, waar ook Julie had gestaan, hij achter haar, wachtend op het
ogenblik dat ze haar stoel keren zou om een glimlach te krijgen van haar.
God
wat een wereld het was geweest. En nu, hoe goed het was om, zoals hij hoorde in
het Evangelie, er drie tenten te bouwen, voor hem, een om er te zijn, een om te
danken en een om te loven.
Hij
zuiverde zich, waar hij stond, hij voelde de mensen om zich heen, eilanden van
gedachten zoals hij een eiland was, en toch ondergronds verbonden met elkaar
als deel van het oneindige dat van het leven is. En hij herbronde zich waar hij
stond, om meer nog en beter schrijver te zijn, dichter bij de waarheid van het
zijn, dichter bij zijn bestaan als mens onder de mensen, en tevens als
lichtende baken. Hij verwierp de troosteloosheid, de eenzaamheid, het
gedesillusioneerd zijn; hij verwierp al het negatieve, al het droomloze, al het
nodeloze, al het a-sacrale, en in hem kwam een weldoend gevoel van rust als van
het watervlak na een windstoot, effen, de luchten erin weerspiegeld, de
tijdloosheid der dingen erin gevangen.
21-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
|
 |
| 20-11-2018 |
So far so good |
|
Na
76 dagen: 75.000 woorden geschreven, bijna 200 paginas tekst, in century gothic
12, en waar sta ik?
Ik
denk dat een totaal van 120.000 woorden, toereikend moet zijn. Ik weet dus wat
ik nog te schrijven heb, al is het niet de kwantiteit die telt, eerder de
kwaliteit, maar ik heb nog, als ik mijn
ritme houden kan, nog vijftig dagen nodig. Dit brengt me einde 2018,
begin 2019. Of dit haalbare vooruitzichten zijn weet ik niet, but so far so good zegde de man die
vallend van de honderdste verdieping de twintigste passeerde.
Het
is ook mijn geval, niet het geval van het vallen maar van het klimmen. Laat ik
je zeggen dat ik er zicht op heb, en dat so
far so good de betekenis heeft die het heeft.
Maar
ik ben zoals de oude piano forte die voortdurend moet gestemd worden wil ze
haar gewenste klank behouden. IK weet
dus dat ik tussendoor herbeginnen moet met het stemmen van wat geschreven
staat. Het is, zoals bij de piano forte, een werk zonder einde waar ik me
rekenschap van geef, het zuigt het bloed uit mijn aderen.
En,
zit hierbij de spanning niet in wat er al geschreven staat, de spanning zit
toch in mij, het hoe-het-verder-moet houdt me bezig dag en nacht, en ik
overdrijf niet, vooral nu ik gekomen ben waar ik me bevind. Of zij die me
regelmatig zijn blijven lezen - enorm talrijk zijn ze niet - deze spanning
delen weet ik uiteraard niet, maar, neemt het aantal lezers niet toe, het
blijft toch min of meer stabiel, wat ik eerder als een gunstig teken wil
interpreteren, echter niet als een groot succes. Alhoewel?
Deze
blog hier is geen verpozing, hij is maar een tussendoor bericht, een blik in de
achteruitkijkspiegel naar de afgelegde weg. Een weg die ik zie als een pad in
de bergen, als une marche dapproche
die al werd afgelegd. Ik sta nu klaar om me de crampons vast te binden op de bergschoenen en me in te voegen in de cordée: de sneeuwvlakte die we over
moeten ligt voor ons, daarna komen de rotsen, de klim tot de top boven.
Ik
ken maar al te goed hoe het er voorheen aan toe ging, opdat ik niet de pijn zou
voelen, dat de echte beklimming er nooit meer komen zal; dat die afgebroken
wordt door de jaren, zoals destijds, hoog boven Zinal, de beklimming van de
Besso, samen met zijn vrienden en Anja, afgebroken werd door een verstuikte enkel.
Achteraf kun je, je hier vragen bij stellen, waarom die enkel het begeven
moest. Was het opdat hij alleen met Anja de afdaling naar Zinal zou doen?
Ik
ben, ondanks de jaren, nog altijd, meer schrijver van dromen dan van reële feiten. Of
laat ik zeggen, dat ik de gebeurtenissen, kleine of grote, waarin ik terecht
kom, naar mijn hand zet, verbreed en verdiep, en dat er andere zijn die louter
uit mijn verbeelding zijn opgestaan, omdat de mogelijkheid er in zat dat ze
werkelijkheid waren. Op het punt waar ik ben aangekomen, is de drang om te weten
hoe ik ooit eindigen zal en welke gebeurtenissen er aan de basis van dit einde
liggen zullen, heel intens geworden. Ik wacht deze af met een zeker vertrouwen.
Ze hebben me reeds gebracht tot waar ik sta, ze zullen me wel verder voeren.
Want
er zit een lijn in de gebeurtenissen waarin ik verwikkeld geraak, te beginnen
met mijn ontmoeting met Ray - ik hoorde
de laatste tijd nog heel weinig van hem - ze volgen elkaar op en liggen in
elkaar verweven, de ene gebeurtenis leidt me binnen in de andere.
Ik
denk en ik herhaal dus dat het, het boek is dat zich schrijft, dat mijn inbreng
zich baseren kan op wat de dagen me brengen zullen en dat ik in volle
vertrouwen de komende gebeurtenissen mag afwachten. Als we de kaap van de
honderdste dag zullen bereiken, zullen we zicht hebben op de top van de berg
die we aan het beklimmen zijn.
Zo,
vandaag: so far so good.
20-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
|
 |
| 19-11-2018 |
Dag zesenzeventig: 0ver de God van Matthias. |
|
Een jonge man kwam op hem af, het type
van zijn vader met volle verzorgde baard en golvend blond haar: Ik ben
Matthias, ik studeer over God en u, zegt mijn vader, schrijft over God en wou
me ontmoeten, is dit zo?
Het is je vader die wou dat ik je
ontmoette. Mijn naam is Ugo, maar ik schrijf niet over de God die ik kende
toen ik uw leeftijd had en waar jij nu over studeert in Leuven
O nee, hoe kan dit, God is toch God?
God is alles, dat weet jij ook (hij
tutoyeerde hem omdat Matthias zijn zoon had kunnen zijn) maar de God van mijn
jeugd heeft teveel menselijke trekken en daar heb ik last mee.
Dit is toch het beeld van de Bijbel,
van Paulus, van ons allen.
Ja, en er is in de Bijbel ook vers 3,
19 uit de Genesis, dat je kennen moet, en daar heb ik, op mijn leeftijd, heel
wat last mee. Het is enkel over de essentie van de mens dat een God het kan hebben,
wel ik geloof niet dat de essentie stof kan zijn en dat een God ons zou
vertellen dat we van stof zijn gemaakt, en tot stof zullen terugkeren. Dus er
is bij mij twijfel over die God?
Het Hebreeuwse afar betekent stof repliceerde Matthias: de prof heeft het er
deze week nog over gehad, afar is
te vertalen door stof.
Hij dacht, de prof is wellicht
opgeschrikt geweest door Paul Nothomb, maar hij zegde: Paul Nothomb* denkt er
anders over, hij vertaalt afar door légèreté,
lichtheid en ik ben gelukkiger met zijn vertaling dan met deze van de
Septuaginta: in essentie geest zijnde, zijn we in essentie onsterfelijk.
Paul Nothomb ken ik niet, maar Is
dit geen wishful thinking en is het
daarover dat u schrijft?
Het is daarover en ook en vooral
wellicht, de reden waarom ik schrijf. Alles hangt innig samen, de idee God, de
idee leven en de idee dood en voor mij wordt dit laatste een belangrijke
factor.
Als u onsterfelijk bent gelooft u dan
in reïncarnatie?
Ik heb er absoluut geen nood aan, maar
ik geloof wel hij dacht aan Eco - dat er een deeltje van God in elke mens
aanwezig is en dat dit deeltje onsterfelijk is.
Maar ik begrijp niet hoe u een boek
vol kunt schrijven over God. Paulus leert ons dat God alleen kan spreken over
God.
Wel ik schrijf met behulp van het
deeltje God in mij, het stukje hologram van God in mij. Het is over dat deeltje
God dat ik schrijf, het is niet veel maar het geeft me toch het aroma van Hem,
hoewel dit weinig gemeen heeft met de Jahweh van de Bijbel.
Is er dan een andere voor u?
Hij dacht aan Spinoza: Ik geloof niet
dat er een andere kan zijn voor iemand die theoloog wil worden, maar voor mij
is er een andere. Hij dacht nog, waar ben ik mee bezig en waarom wil ik
trachten een jonge man, die later misschien priester wordt overtuigen, maar de
woorden kwamen die hij nog zeggen wilde:
Er moet een andere zijn, een God van
het Universum. De enige naam die ik Hem geven kan en misschien denkt je daarna
van mij dat ik pantheïst ben, dat mag, maar dan een christelijke pantheïst als
zo iets bestaat. De enige naam die ik ken voor Hem is Elohim, deze van bereshit bara elohim.
Wel Elohim is een meervoudsvorm, men
heeft hem daarna Jahweh-Elohim genoemd en dan Jahweh.
En daarna God, onderbrak hij hem,
om de Grieken en de Griekse joden ter wille te zijn, maar voor mij blijft hij,
Elohim, ofwel wat me beter ligt, de of het Onnoembare, maar zeker niet de Jahweh
van de Exodus.
Aanvaardt u dan niet dat beide een en
dezelfde zouden zijn?
Neen, en ik aanvaard evenmin dat Jahweh
behoefte zou gehad hebben aan een zoon. En een idee schoot hem plots te
binnen. En wat het meervoud, Elohim, betreft, het kan, het kan ook een
veelvoud zijn van goden, van Energieën in de Kosmos, alle gebundeld tot één, waar
ik geen naam voor heb.
Hij was cru, hij overrompelde Matthias
met woorden als messen, voluit, zonder rem, zonder twijfel. Eindelijk kon hij
eens praten met iemand die, naar hij hoorde, Velikovsky gelezen had, die
geloofde dat de hagelstenen uit de Bijbel meteorieten waren die uitgestort
werden boven Misraïm, het woord dat Matthias gebruikte voor Egypte.
Waarop hij hem vroeg of hij ook Salibi
gelezen had.
Natuurlijk ken ik Kamal Salibi, maar
ik vermoed sterk dat Salibi zijn boek geschreven heeft met de bedoeling Israël
in verlegenheid te brengen.
Hij wou antwoorden dat hij Salibi
aanzag als een eerlijk man en dat zijn lokalisatie van het Eden aan de hand van
de vier stromen uit het scheppingsverhaal, treffend was, maar het was genoeg
geweest. De spanning van het gesprek, de mensen rond hem, de discussie op een esoterisch
niveau, had hem vermoeid.
Het kan, zegde hij, maar Salibi en
zijn theorie est un fait divers terrestre,
het doet hier niets ter zake, ik had er niet moeten over beginnen. Matthias daarentegen dacht al veel
verder: Maar de meteorietenregens en de andere catastrofen zijn voor mij het
deugddoende bewijs van het bestaan van de God Jahweh. Het is fenomenaal omdat
het God is die optreedt, die zich toont in daden en woorden. Hoe bemoedigend is
het niet, te weten dat Hij zich buigt over ons en een volk uitkiest dat een
licht moet zijn voor de wereld. Uw God is, als ik u goed begrepen heb, oneindig
ver af en zwijgend, een ijzige stilte omringt Hem, de stilte van sterren en
zwarte gaten. Maar Jahweh, God is door zijn daden en zijn woorden oneindig
dicht gekomen, Hij was met Mozes op de Sinaïberg en sprak met hem, zoals hij
spreekt met ons, met mij.
Matthias stond voor hem, gelukkig,
stralend en overtuigend, bezocht door de God van de Exodus die leefde in hem.
Een jonge profeet, een jonge Jezus, onwrikbaar gelovend, teder gelovend, gevoed
en bestraald door zijn geloof. En hij, Ugo, zijn gezicht gedrukt in de holte
van Elohim, in de ijzige kilte van Elohim die nog te zien was in de Orionnevel
en te horen in het geruis van het uitdijend Universum. Het is deze Elohim
waarmee hij leven moet, waaraan hij zich warmen moet, bij wie hij zijn
inspiratie zoeken moet.
Het geroezemoes van stemmen om hen, de
zaal die zich vulde voor het concert, dat zo aanvangen zou: Vader doet mij
teken, ik moet gaan nu, ik moet mijn doedelzak opwarmen, maar ons gesprek heeft
me goed gedaan, samengebald rond de essentie van ons bestaan, dank u Ugo.
Hij reikte hem de hand en voor hij weg
ging zegde hij nog: Het spijt me dit gesprek niet te kunnen verderzetten maar na
mijn optreden hier moet ik onmiddellijk weg.
We hebben de essentie gezegd,
Matthias, het ga je heel goed.
Hij zag hem verdwijnen in de
deuropening en ging neerzitten op de plaats naast de vader, getroffen door het
wonder dat Matthias zag in het optreden van Jahweh. Hij keerde zich naar de
vader en er was ontroering in zijn stem: je hebt een schitterende zoon.
Matthias verscheen met zijn doedelzak.
Het aanwezige publiek hield op met praten, de stilte was deze van de
schemering. Hij begon te spelen, zijn blik naar hem gericht, zo dacht hij toch. Het zal wel zo geweest zijn dat
hijzelf nimmer in zijn jeugd een geloof heeft gekend dat zo stevig was als dit
van Matthias. En als het geloof geen levensregel is, is de Jahweh van de Exodus
en van de profeten geen levenswarmte. Hoe gemakkelijk wordt het dan niet je
ervan af te wenden. Echter hoe gelukkig iemand zich voelen kan, alleen het
verheffende te lezen in de Bijbel en zich te nestelen in die God die opgerezen
is uit de nevelen van Babylon.
Matthias had zijn waarheid, zoals hij destijds meende, zijn waarheid te bezitten. Maar het ogenblik naderend dat hij,
Ugo, tot stof terugkeren zou was hij gaan nadenken over de zin van Genesis
3,19. Wellicht zou Matthias er zelf toe komen, ten gepaste tijde, dit vers te
herontdekken, hij had immers nog een gans leven voor zich en het volstaat te
zoeken om te vinden.
Maar bij Ugo, na zijn gesprek met de
jonge theoloog, na het concert en wat er mee verband hield, alleen in de wagen in de donkere nacht, opnieuw de twijfel over
al wat is en niet is die opduikt. Toch kan hij niet anders dan de toonaard, die
hij van bij de aanvang vooropstelde, vol te houden. Het is de toonaard van de
levende geest die ons omstrengeld houdt. Het is zijn betrachten dichter te
komen tot de essentie van het bestaan of tot wat het voor hem betekent bewust
te leven.
Hij denkt aan de dokter in 'La Peste' van Camus : het leven is faire son métier, al hoorde hij liever faire son devoir, is wat je plicht is
en niet enkel doen wat je stiel, je beroep is, wat je kluistert aan je
dagelijks bestaan, maar doen, dat wat van de mens, in zijn onzichtbare binding
met de onmetelijke oneindigheid, verwacht wordt. Want deze binding is niet
alleen fysisch maar ook spiritueel; het ene bestaat niet zonder het andere.
*Paul Nothomb: Homme immortel , Albin Michel, Bibliothèque de
lHermétisme 1984, , pag. 51,Tu as été formé immortel et tu le redeviendras.
19-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
|
 |
|
 |
| E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
| E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
| Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
| E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |