 |
|
 |
|
|
 |
22-05-2016 |
Franz Kafka en Max Brod |
Wat doet je met oude boeken die sinds jaren onaangeroerd in hun rek zijn blijven staan. Boeken waar je dag aan dag aan voorbij gaat zonder hen ook maar een blik te gunnen. Nochtans maken ze deel uit van je liefde voor boeken, vooral dan deze uit de tijd toen een boek, als je het las, nog een ontdekking was. Wat je nu nog zelden doet, want het lezen ontneemt je brokken tijd voorbehouden voor het schrijven, tijd die je broodnodig hebt op je leeftijd.
En dan toch op een morgen zoals deze, dat je denkt aan een bepaald boek dat je ooit kocht in Praag, een stad die je waagt metafysisch te noemen, en je haalt uit zijn rek, een boek van, over wie anders als je Praag vernoemt, Franz Kafka[1]. Je ontdekt erin, vertaald uit het Duits, volgende passage:
Mon très cher Max, ma dernière volonté: tout ce qui se trouve dans ce que je laisse derrière moi - donc dans la bibliothèque, l’armoire à linge, la table de travail, chez moi et au bureau ou bien dans quelque lieu où cela aurait été transporté et tomberait sous tes yeux - tout, qu’il s’agisse de journaux intimes, de manuscrits, de lettres (écrites par moi ou par d’autres) de dessins, etc. doit être totalement brûlé sans être lu.
En hij, Kafka, gaat verder met zijn instructies aan zijn vriend Max Brod: Alles, totaal alles moet verbrand worden tot zelfs wat anderen aan tekeningen, brieven of geschriften van hem bezitten.
Het was een ijdele hoop van Kafka want, wat denkt je dat er gebeurde na zijn dood, niets werd er verbrand of vernietigd. Gelukkig maar.
Ik stel me hierbij de vraag of Kafka er niet bewust van was, dat wat hij vroeg aan zijn beste vriend, Max Brod, een onmogelijk te houden verzoek was, maar dat hij, Kafka zijnde, niet anders kon dan deze opdracht geven. Iets dat literair waardevol is, en Brod wist dit, ook Kafka moet het geweten hebben, wordt zo maar niet vernietigd. En ook, indien Kafka het werkelijk wou, waarom heeft hij zelf niet gedaan?
Ik zal er niet aan denken aan wie ook te vragen alles, zonder te lezen, te verbranden. Haar of zijn nieuwsgierigheid zou er misschien te zeer door geprikkeld zijn. Zo, ik laat het over aan mijn nakomelingen. Trouwens, de dagboeken en andere geschriften zijn geen documenten om lang te bewaren, ze kunnen als familiestuk een tijdje opgeborgen worden, maar hebben absoluut niet de literaire waarde van een geschrift van Kafka. Ik heb hierover dan ook geen eisen of vragen te stellen en ik verwacht niet dat ze bewaard zouden blijven of verspreid als een soort relikwie. Er zal dus niemand verantwoordelijk gesteld worden voor het verbranden of het bewaren van wat ik schreef. Woorden zijn ook maar stof als ze niet gelezen worden, en die van mij zijn niet veel meer dan wat golfjes van de lentewind over het water van de vijver van Johan.
Zoals ik thans sukkel met het voltooien van mijn manuscript alvorens het door te sturen aan een uitgever, is een voldoende bewijs dat ik alle geloof in de waarde ervan aan het verliezen ben. Ik doe er dus best aan, me te concentreren, en dit is al moeilijk genoeg, op het schrijven van de dagelijkse vijfhonderd woorden van mijn blog. Ik eis er zelfs geen auteursrechten voor op.
[1] Franz Kafka : ‘Le Cercle de Prague’, texte de Patrizia Runfola, Institut Français de Prague, Editions Eric Koehler, Paris, 1992.
22-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-05-2016 |
In de nacht, bij volle maan, |
In de nacht, bij volle maan, de sterren, dacht hij, in een gunstige positie, heeft hij besloten, nu zij er actief deel van uitmaakt, zijn boek af te sluiten. Want, het is nu geen boek meer over hem zelf, maar over hen beiden. Een valabele reden om niet verder te gaan, omdat wat nu nog komt, gunstig of niet, niet kan worden vrijgegeven. Hij zou het haar niet vragen, hij zou het sluiten vóór haar binnen treden in zijn woning.
En vroeg in de morgen is hij naar de vijver gereden. Over het trage heuvelende land, met een vreugde in hem, omwille van het landschap en ook om de beslissing die hij nam.
Hij heeft het hekken geopend – gewoonlijk staat het open – is tot aan de ‘kabuze’ gereden en is gaan neerzitten aan de tafel buiten. Achter hem, hoog opgeschoten, de lange rij populieren, ruisend alsof ze spraken, en voor hem uit de vijver. Hij wist dit allemaal, de ogen dicht, hij wist ook de witte band van de meidoorn in het zuiden en de bomen groot en donker in het pure blauwe van de luchten, ideaal voor het schrijven. Het is dus hier dat het zou gebeuren. Het stond klaar getekend. Het was hier dat hij een kruis zou maken over zijn boek, een kruis zoals zijn moeder deed telkens ze een nieuw brood aansneed.
Hij schreef lang en zonder op te zien. Hij had zijn inktpot meegebracht omdat hij wist dat de oude, getrouwe pen niet veel inkt meer hield, zodat hij ze herhaaldelijk vullen moest. Maar hij schreef, geïnspireerd, over wat hij nalaten wou voor voor hen die hem ooit zouden lezen op heldere dagen of op donkere nachten.
Toen hij dacht dat het laatste woord geschreven stond, is hij opgestaan en heeft hij, rond de vijver, zijn zevenhonderd passen gedaan. Hij voelde wel de pijn onderaan de rug, maar hij voelde vooral de voldaanheid, na al die maanden, jaren zelfs, aangekomen te zijn waar hij aankomen wou. En nu, met wapperende vaan, wandelend in een cirkel om de vijver: de bomen en de struiken, de luchten en de wolken, de wind in kleine golven spelend met de weerspiegeling ervan, in de geur van meidoorn en het stille klotsen van water in de oevers.
Hij wou van alles een foto, een foto voor het slot van zijn boek.
Hij was terug op de plaats waar zijn dagboek nog open lag, naast zijn pen, zijn bril, naast het potje inkt Herbin, toen Johan aankwam, zag hoe hij er stond en hem toe riep doorheen het open raam: ‘Zo vroeg al, Ugo, heb je hier soms geslapen?’
‘Nog niet, Johan, zo ver is het nog niet gekomen, ik heb enkel komaf gemaakt met mijn boek of roman, of – hij dacht aan de essaybundels van Stefan Hertmans – mijn bundel essays.’
Johan, met krachtige stoppelbaard, stond voor hem.: ‘Mijn beste vriend, wat vertel je me nu, wat heb je nu allemaal geschreven, hier aan mijn vijver?’
‘Wel, ik heb je vijver, noch min noch meer, vereeuwigd in mijn geschriften. Hij staat er getekend als de slotscene van een boek. Want ik was hier opgeslorpt door het woord in mij’
‘Het Woord dat in den beginne was?’
‘Ook dat, maar hier, vooral dat van de vijver en de bomen en de luchten.’
‘Kom, ik ga een tas koffie zetten en ondertussen gaan we eens rond de vijver, kom je mee?’
Ze gingen samen de vijver rond, hun spiegelbeeld volgde hen, maar dat zagen ze niet: Ugo kijkend naar de groei van heesters en struiken en bloemen op de berm naast de gracht, Johan lettend op elk teken in het water. Hij had zegde hij, de ziekte van de nawinter, vooral onder de spiegelkarpers, bestreden met een bijzonder product dat hij met moeite bekomen had, maar hij dacht dat nu de ziekte overwonnen was.
Het was aan tafel met een kop koffie voor hen, dat Ugo aan Johan vertelde over Anja: waar hij haar het eerst had ontmoet en hoe hij nu haar had weer gezien. 'Maar mijn goede vriend Ugo toch’, had hij gezegd, ‘en dat overkomt je nu. Ik vond het al vreemd dat je hier aan het schrijven was, is het een liefdesbrief die je schreef?’
‘Neen, geen brief, of eigenlijk wel, een brief als slot van een boek’.
‘Mag ik van jou horen hoe een dergelijk slot geschreven wordt?
‘Neen, het spijt me, want als ik het lees is het geen slot meer, maar het begin van een nieuw boek dat niet zal geschreven worden.’
‘Goed, zoals je het wenst, Ugo, en hoe moet het nu verder?
‘Ik zie haar morgen en een van deze dagen kom ik hier naar de vijver met haar, maar hoe het zich gaat verankeren weet ik nog niet. Goed hoop ik, zoals je vijver en je vissen. Je hebt ze lief en ze springen op van vreugde als ze je zien.’
‘Wel, Ugo, weet dat Anja welgekomen is, het zal wel niet de eerste de beste dame zijn die je uitverkoren hebt, maar wat met je boek, ga je er werkelijk mee stoppen?’
‘Het boek, Johan, staat geschreven, het is af. Of liever het begint nu, het boek van het nieuwe leven begint nu.’
21-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-05-2016 |
De meidoorn |
Op één nacht is de meidoorn in volle bloei gekomen. De boord van de spiegelvijver een witte, trillende band in de morgenzon, de teerblauwe lucht er boven een tederheid voor zijn hart.
Hij denkt: zoals deze meidoornhaag, is in mij het leven in één nacht, een helderheid geworden, voel ik hoe nieuwe krachten zijn opgedoken, om te overdekken al wat donker was, ingehouden pijnen en losse verwachtingen; kan ik hier neerzitten, de geuren van bloesems en stuifmeel van grassen, in mij laten binnen komen en zijn wie ik gisteren maar voor een kwart was, een man bij wie, de jaren helpende, zich heeft losgewrikt van het dagelijkse in de wereld.
Zoals de meidoorn, denkt hij, zoals de witte kelkblaadjes, de rood getopte meeldraden en de stamper die vrucht zal worden, ben ik ingesteld, voel ik dat de stilte van de meidoorn, ook de stilte is geworden waarin ik me wentelen kan, neerliggen en weer opstaan, om enkel te zijn, gedachteloos te zijn, opdat alles in mij zich vernieuwen zou en ik springlevend de dag zou ontvangen zoals ik hem gisteren nog niet kende.
Hij schreef dit, neergezeten aan de oude tafel met de levende natuur als een koor van kleuren rondom hem. Hoe zou het gekund hebben, dat in hem, de natuur niet zou gewoekerd hebben en hij niet deelachtig zou geweest zijn aan het grote leven, doorgedrongen tot in zijn woorden. Waarin hij zich oploste, hij zich weerspiegeld wist, in water en in luchten, in licht en in klanken van licht, in de vroege koekoeksroep, de zuigende vlucht van duiven, de zucht van de wind in de populieren, tot in zijn aderen, tot in zijn adem.
Hoe jong was hij nog, wat van jeugd zat er noch in zijn bloed, in zijn houding, in zijn wandeling rond de vijver? Vooral nu, deze morgen van de meidoorn in bloei, hij niet stokoud wilde zijn, hij ook in bloei wou staan, het hoofd geheven, de blik helder, klaar om bevrucht te worden met een creativiteit die hij plukken kan, omdat alles zo subtiel geworden was, zo overtuigend, een zee van geloof in het oneindige van het Universum.
Hij zat er om te vergaan, hij zat er om opgenomen te worden, verpulverd op te stijgen en te verdwijnen, zoals de reiger die in zijn vlucht hem had opgemerkt en door gevlogen is naar andere vijvers, om hier niet meer te keren.
Op één nacht is hier de meidoorn in bloei gekomen. Het had hem niet verwonderd, hij wist dat het eens gebeuren zou. Hij had erop gewacht, een teken van hier boven, een teken van de Geest die van het Leven is. Hij kan er zijn hele hebben en houden in oplossen, zelf meidoorn zijn, in bloei gekomen, om hier weg te gaan in bloei, naar andere oorden.
Wie denken zou dat dit niet kan, vergist zich schromelijk
20-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-05-2016 |
Herinnering aan de Valis |
Een vreemde dag voor mij. Ik herlees mijn manuscript: weemoed die me overvalt.
Ik sta in de keuken en zet het ontbijt klaar, de luchten zijn gesloten. Een zwaar gevoel grijpt me naar de keel. Een gevoel dat hangen blijft, dat me vochtige ogen geeft: ‘My heart is not here, My heart is in the Highlands…’[1].
Ik ken het maar al te goed dat gevoel van het onherroepelijk voorbij zijn van de dingen die ik gekend heb. Het plotse besef van mijn leeftijd dat me ineens klaar voor de geest komt. En de herinneringen die gaan zwellen in blok, herinnering aan Schotland, aan de Valais, aan luchten, aan licht en geluiden, aan tal van dingen en gevoelens die geweest zijn en niet meer keren zullen. Maar het is, als ik ga neerzitten, naar dezelfde plaatsen dat ik verlang:
Grimentz, in de Val d’Anniviers, een dorpje zoals ik het kende van vroeger, de kern van eeuwenoude chalets, bruin gebrand door de zon, omweven door het majestatische van de bergen. Je kent er de bossen, de paden, de plaatsen waar je chanterelles vindt, bosaardbeien, bosbessen. Je kent er de Cabane de Moiry, de Col de Torrent, je kent er wat je uitverkoren tocht was, de Pas de Lona, waar je na een lange steile klim aankwam op de alpenweide, en onmiddellijk, links van jou, een veld van gentiaan en van génépi, van arnica en dwergviooltjes, soldanelle en edelweiss, en tussen de rotsen, het stille vloeien van water, en sneeuw soms in augustus.
Of in alle rust, het dorp onder jou, en naar de late namiddag toe, jij met een boek in de hand, of jij schrijvend, de wind in de bomen, de zaden van het wilgenkruid (épilobe), opgejaagd in wolken tot in de vallei, tot in je ziel. Je woonde er.
Of de jaren dat je in Zinal was, het andere dorp van de Val d’Anniviers, en op het uiteinde van het dorp, tot waar ooit de gletsjer kwam, een weidse vlakte met de Navizence, als een lint van levend water er middenin. Je wandelde er honderdmaal, stroomop- en stroomafwaarts. Zo vond je, telkens een nieuw landschap, omdat het je zo sacraal toescheen, omdat je er ontvangen werd in een enorme ruimte die klank was en verademing, tussen twee bergketens in. Omdat in de zomer de wind er een koelte was en het geluid van de stroom een gezang, en waar je je voelde leven, vol en overtuigend, zoals je je nooit ergens anders zo hebt voelen leven.
Zinal was van vele zaken, het vertekpunt naar de Cabane du Grand Mountet, naar - par un chemin difficile - de Cabane de l’Arpittetaz. Je kent die plaatsen zo goed, de bergen er rondom, bergen die verrukking waren, die je vrienden waren. Noem ze nog eenmaal bij naam, Roc de la Vache, Besso, la Pointe de Zinal, la Dent Blanche, om ze daarna te vergeten.
En te vergeten hoe je er was, zinderend van de krachten in jou, oneindig in gedachten, onsterfelijk in het grote ‘zijn’ van ruimte en eeuwigheid.
[1] Robert Burns, Scotland’s bard.
19-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-05-2016 |
Getuigen van Jehovah |
Twee getuigen van Jehova zijn komen aanbellen: een dame met een glimlach en een ietwat oudere man, stug kijkend, een man die ik ken van vroegere bezoeken. De dame met de Bijbel in de hand, de man met zijn vinger tussen de bladzijden van een andere Bijbel, staan voor mij, het is tien uur, er waait een koude wind
De dame vertelt me dat ze me de boodschap brengt van Jezus, dat het onheil in de wereld alleen door de liefde kan overwonnen worden. Ze heeft een zacht en jong gelaat, hoogstens veertig. Ze is een en al liefde als ze spreekt. ‘Is ze ook vrouw?’ denk ik, en hoe komt ze bij die man terecht die daar zwijgend staat, wachtend op zijn ogenblik.
Hun aanbellen stoort me niet, eigenlijk bewonder ik hen meer dan ik hen begrijp. Destijds kreeg ik eens twee mormonen, jonge kerels, over de vloer die met hun fiets over de stad dwaalden, en die ik had uitgenodigd op een avondmaal. De getuigen echter waag ik niet binnen te vragen, vooral de man niet. Aan de dame echter vertel ik graag dat ik enkele Bijbels bezit en er ook in lees, en ze is er me dankbaar voor.
Maar dan zeg ik dat het vandaag boeken zijn, geschreven voor de mens die leefde twee duizend jaar geleden en dat we ondertussen een andere Bijbel te lezen kregen, die van de Nieuwe Fysica. Ik had dit niet moeten zeggen, toch niet tegen haar, want ze begreep niet wat ik hiermede bedoelde. Zo kreeg de man de gelegenheid te zeggen, dat het geschreven stond in de Bijbel, dat ze op ongeloof zouden stuiten en hij opened zijn Bijbel en las wat Paulus er over geschreven had, dat er heidense verklaringen zouden worden afgelegd.
Ondanks dit, heb ik geantwoord, dat Paulus kameraad was. ‘Maar nu je hier bent vertel me eens wat Paulus, drie jaar lang, zoals hij schrijft, is gaan zoeken in Arabië, alvorens naar Petrus te gaan en naar Jacobus, de broeder van Jezus, zoals hij ook zegt.’ Maar de man hoorde mijn vraag niet ik heb hem laten praten, voor de vuist weg, verzen uit het Nieuwe Testament citerend met de verve die hem, als getuige van Jehovah eigen was.
Ik zag hoe de rhododendrons voor de deur in volle bloei gekomen waren en hoe de dame zwijgen bleef terwijl de man verder ging. En toch zouden ze, en ik geloof hen, de wereld veranderen.
Ik zag hen vergaderen in kleine ongezellige, te sobere ruimtes, lezend en herlezend de woorden van Jezus en van zijn Apostelen en vooral de woorden van Paulus, de reus onder de volgelingen, de nieuwe Christus. Toen hij uitgepraat raakte overhandigde de dame met de glimlach, me een gekleurde brochure die ik beloofde te zullen lezen. Heb hen de hand gedrukt toen ze zijn weggegaan. Schijnbaar voldaan, ze hadden me kunnen zeggen wat ze te zeggen hadden en ik had geluisterd, zo dachten ze.
Wat er van overblijft is deze korte Blog. In het najaar zullen ze terugkomen. Of de dame er nog zal zijn weet ik niet, maar hun geloof moet heel sterk zijn.
Hoe denken ze na over hun tochten van deur tot deur, als ze wakker komen in de nacht en de slaap niet meer kunnen vinden? Wie zijn ze in hun eenzaamheid, of kennen ze, als Getuigen van Yehova, de eenzaamheid niet meer?
18-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-05-2016 |
Het Woord of Tao |
Ik zoek nog altijd naar de perfecte tekst om te zeggen wat ik zeggen wil. Ik zou me kunnen tevreden stellen met het vooropstellen dat het Universum ‘is’; dat het geen statisch is maar een Universum dat leeft; dat het niets of niemand nodig heeft om al uitdeinend te groeien en wellicht ook, te groeien in de mens. Maar de mens in mij wil meer, wil weten vanwaar dit Universum komt en, nu we wetenschappelijk weten dat het een ontstaan heeft gekend: 1. hoe het is ontstaan en 2. dat er dus een ‘tijd’ is geweest dat het er niet was.
Ik denk dat het er was in potentie vóór het er was in realiteit, zoals het manuscript van Don Quijote in potentie aanwezig was in de geest van Cervantes; zoals mijn manuscript in potentie in mij aanwezig was. Want, waren beide manuscripten niet aanwezig geweest in potentie, hoe ook, ze waren nooit geschreven. Trouwens ieder van ons heeft een boek in zich, hoe dikwijls hoor ik niet: ‘ik zou er een boek kunnen over schrijven’.
Echter, wat heeft ons aangezet opdat deze potentiële aanwezigheid, zo bij Cervantes als bij mij, reëel zou worden? Enkel en alleen de ’wil’, om het potentiële om te zetten in realiteit. Pas ik dit toe op het Universum dan moet er, vóór het er was, een wil aanwezig geweest zijn opdat het komen zou. En er was een begin dus was er met zekerheid een wil, en als er een wil was dan was er Iets.
Als er Iets was dan was dit het minimaalste bouwsteentje en dan droeg dit in zich – stel je even voor - de kennis om te worden wat het worden moest: een Universum zoals we het vandaag kennen en geen ander. In dit geval kan er niet gesproken worden van een toevallig, maar wel van een ‘bewust’ gekozen Universum en waren van in den beginne alle noodzakelijk wetmatigheden – waar later de i-pod of i-phone zou uit voortvloeien – aanwezig, met in begrip van de mens.
Hiermede is voor mij, na drie pogingen, de kous af: het is uit het Woord, het is uit Tao, de enige bron waaruit een Universum zoals het onze kon ontstaan. Er is dus geen schepping geweest, er is een potentialiteit die realiteit is geworden, dit was ook het idee van Prigogine. En ik denk dat Spinoza dit ook zou gedacht hebben indien hij nu had geleefd. We leven dus binnen in het Woord, nergens anders.
Wie dit ontkennen wil, kan en mag. Ikzelf heb geen andere oplossing, kan er geen andere zien en heb er voorlopig geen nood aan een andere te gaan zoeken. Ik leef binnen in het Woord. Ik ben er een deel van. Dit is dan mijn religie, ze is kosmisch, ze is eeuwig, ik voel me er goed bij, heel goed zelfs. Dit ook is mijn gebed van deze nieuwe morgen.
17-05-2016, 07:23 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-05-2016 |
Verbazing |
Mij verbaast het dat de filosofie niet begint bij atoom, elektron, quark, of om het even welk ander deeltje. Mij verbaast het dat niemand zich de vraag stelt hoe het mogelijk is dat Iets/Iemand dit atoom – een mini-universum op zichzelf – eerst heeft bedacht en daarna, vertrekkende van uit de aller minimaalste bouwsteen een Universum heeft doen ontstaan. Het kan niet dat die kennis of wil, het te doen, niet aanwezig is geweest in dit aller minimaalste dat de eerste oorzaak is geweest van alles.
Niemand schijnt zich vragen te stellen hierbij, ook Spinoza niet, die het niet weten kon, die zeker niets afweten kon van, al was het maar de string-theorie van Witten. En Einstein heeft dit niet ‘verweten’ aan Spinoza.
Daar sta ik dan, zoeken naar Hij of Zij of Het, Bedenker en Maker om te beginnen van het atoom, en dat zie ik niet, dit kan ik me niet indenken. Ik kan me wel inbeelden dat een i-pod uitgevonden en gebouwd wordt en dat er, uitsluitend dankzij de micro structuur van de kosmos waarin we leven, nog meer gesofistikeerde apparaten uitgevonden kunnen worden, maar de bouw van een atoom, het concept van het Higgs deeltje – en is het er niet er zijn deeltjes genoeg – gaat me te boven. Hier stop ik, zoals ik stop bij de snelheid van het licht – het licht ook een wonder – in het kwadraat. Nochtans is het er allemaal.
Het kan niet dat het begin toeval is geweest, want toeval uit wat? Dat uit dit begin alles toevallig is ontstaan kan evenmin als het allereerste begin geen toeval was.
Het Higgs deeltje, ook de Big Bang, waarna alles als van zelf gekomen is, in een stroomversnelling die nog steeds aan de gang is in een uitdeinend Universum, wellicht ook met de snelheid van licht: welke kennis zit hierin verborgen, want kennis moet er geweest zijn, zelfs vóór het allemaal begonnen is?
Dus ik denk dat we verder kijken moeten dan Spinoza, dat hij ons wel heeft duidelijk gemaakt dat alles ‘in’ God is, of God en Universum één begrip, dat hij ons op de goede weg heeft gezet, maar is het ‘de’ weg?
Vraagtekens en nog vraagtekens en wij maar spreken over God of geen God, wat een nonsens is, want als de atheïst spreekt over God dan spreekt hij over deze van de Kerk, deze waarmee hij is opgegroeid, maar, heeft de atheïst ooit gedacht aan de God van Spinoza, of heeft Spinoza ooit gedacht aan de God van het atoom, aan de God van de snelheid van het licht in het kwadraat?
Ik kan niet anders, en ik verontschuldig me bij vrienden die een diepe band hebben met de God van de Kerk, dan te spreken over de God van het atoom, de God van het Universum, te spreken over een kosmische God, de enige die ik ken en die zijn tentakels heeft tot in het Higgs deeltje, tot in elk deeltje van de natuur, van ons lichaam, van onze geest.
En dan, kan het niet anders, onmogelijk anders, dan dat deze God, ook deze van Spinoza, de Oorzaak is die er noodzakelijk moet geweest zijn in den beginne: Tao of het Woord.
Ik schrijf dit de morgen van 15 mei 2016: het is mijn morgengebed.
16-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |