 |
|
 |
|
|
 |
07-11-2021 |
Ademend nog. |
Gebeurt het dat jullie in de morgen luisteren naar KLARA?
Weet dan dat we samen luisteren en weet dat ik, luisterend met een half oor, half in gedachten aan het schrijven ben en, als ik schrijf, de muziek geen hinder is, wel de woorden van KLARA, deze storen, deze ik schrappen moet.
Het is maar een inleiding, een introïtus, die ik nodig heb om uit te maken waar ik heen zal gaan. Het wondere is - alles is een wonder voor mij - dat ik pas weet waarheen als ik aangekomen ben. Het gebeurt, tot nu toe, nagenoeg elke morgen zo. Echter, de wijze waarop heeft geen belang zo lang het resultaat maar geboekstaafd staat op het einde van de rekening.
Ik heb aldus een vertrouwen opgebouwd, een vertrouwen in mijn schutsengelen die me vergezellen waar ik ga of ben; ze verlaten me niet, ze staan altijd klaar met hun aanwijzingen. Zo zie ik het toch, want ik weet niet, indien het van mij zou uitgaan waar die gedachten zich zouden bevinden of door welk mechanisme deze me te binnen zouden vallen.
Zo is alles omgeven met een bevreemdend aanvoelen, waar normaliter niets anders kan over gezegd worden dan dat het inspiratie is, maar zelfs dan stelt zich de vraag vanwaar die inspiratie, die inademing van woord en beeld?
Ik voel vandaag een zekere stugheid in mij, mijn geest functioneert niet zoals hij anders werkt, hij blokkeert op het ogenblik dat er iets op komst is, iets moois, maar ditmaal uit hij zich niet verder.
Gelukkig, een vriend, een groot poëet, stuurde me een gedicht verwerkt in een machtige foto. Ik koester het gedicht waarin ik hem volledig terugvind, hij is de enige die dergelijke gedichten schrijft of schrijven kan, een Herman De Coninck op zijn manier.
Maar het is de foto die me wenkt, die me aanspreekt, ik adem hem in, een gedicht dat ik schrijven wil, dat me niet meer loslaten zal tot het geëtst staat in woorden :
Hij wou zijn gedicht lijnfijn als van de berk de takken in de herfst.
Hij met lucht getekend in zilver en week om zijn hart.
Hij het niet meer wist om gelukkig te zijn.
Wijl
hij denkt dat het genoeg is geweest, dat alles is gezegd wat hoorde gezegd,
hij uitgekomen is te leeg aan woorden om nog verder te gaan hier of elders,
hij zich geborgen houdt heel frêle te licht om nog te zijn zoals hij ooit was
echter, ademend nog. Voor een tijd, misschien.
PS. De toegevoegde foto is van Gaby Desmyter, genomen in de tuin van de Ambassade van België in Berlijn.
07-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-11-2021 |
Wat me schrijven doet. |
Het zijn geen prutsdingen waar ik mee bezig ben. Het is misschien dit niet waar jullie nu al mee begaan zijn, maar mijn tijd is nu, is niet die van gisteren eerder die van de tijd die komt.
Het behelst dus een gesprek dat ik houd met jullie, en bijna uitsluitend met jullie. Waren jullie er niet ik zou schrijven tot mezelf en, het verborgen houden. Het zou ook kunnen dat ik mijn gedachten niet zou omzetten in woorden, of het een verlies zou zijn denk ik niet, ik denk dat gedachten een eigen leven kennen, geschreven of niet, ze zijn vlottend, ze drijven in de luchten om ons heen en vroeg of laat worden ze door anderen opgevist. Misschien maken ze meer kans vlottend op te duiken dan neergezet in woorden.
Het kan, vele dingen kunnen in de wereld van het ongerijmde, de wereld die we niet toegankelijk achten en er dan ook niet naar uitzien. Nochtans is die er wel, hoe kan het anders dat ik nu en dan een gedachte opvang waar ik voorheen nog niet mee bezig was geweest. Je moet echter Ugo d’Oorde zijn of Karel Mortier om zo iets als waarheid rond te strooien. Weinigen volgen me hierin, ik zou Cees Nooteboom willen vernoemen, die, naar ik meen, die mening deelt, maar er moeten er velen zijn die me zijn voorafgegaan hierin. Begrijpe dan, dat ik dag aan dag leef in hun vaarwater en dat ik me hiervan moeilijk bevrijden kan, zelfs al zou ik het willen, hun wegen worden me opgedrongen.
Dus, verwacht niet onmiddellijk van mij dat ik bijvoorbeeld schrijven ga over het stopzetten van de ontbossing. Want als ik hoor dat het ontbossen nog zal doorgaan tot 2030, zonder enige zekerheid dat het dan wel ophouden zal, dan betekent dit pijn voor mij, pijn in mijn leden en vooral pijn in mijn geest. Dus beter er niet over schrijven en het werk overlaten aan de media.
Zo je weet nu wie ik ben en hoe het komt dat ik schrijf over wat ik schrijf. Geloof me, het verbaast me ook dat mijn onderwerpen, komen uit de wereld van de gedachten en niet uit de wereld van het gebeuren. Ik ken er schijnbaar geen andere als ik naga, al waar ik de vorige dagen, van 1 november af, over geschreven heb. De flow waarin ik verkeerde was deze waarin Dante jaren van zijn leven verbleven heeft telkens hij werkte aan zijn Commedia; als hij het aantal lettergrepen telde, als hij het rijmend woord op zocht en al dat terwijl hij bezig was de versregel te vinden die volgen zou op de voorgaande, en dit alles was maar een klein begin van wat hij bereikte.
De vraag die ik me stel, wat is het dat ik bereiken wil¸ eigenlijk niet veel meer dan het be-eindigen van deze blog op een aanvaardbare, liefst verrassende wijze om er een klein kunstwerk van te maken, een dingetje dat zowel als proza of als poëzie kan en mag gezien worden.
Dit is in elk geval wat ik betracht, inhoud te hebben en deze te brengen op een aangename wijze, altijd als iemand die gelooft in de onsterfelijkheid van het leven, het mirakel van het leven dat hem schrijven doet.
06-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-11-2021 |
Wie me wenst te volgen, volge me |
Wat gisteren geschreven werd is een aanloop naar wat ik vandaag te vertellen heb. Is het zo?
Het kan, maar vandaag stel ik vast dat ik, in mijn ijver, een oud Westers gezegde heb over het hoofd gezien, dat van de appel die niet ver van de boom valt. Ik vertelde het tegengestelde, me baserend op, en geloof hechtend aan wat ik las in de Bhagavad Gita, het boek over de aard van de Realiteit, over de aard van het Zijn, met het essentiële punt erin dat ik hier onderlijnen wil:
As the tenant Soul (de geest die ons in leen werd gegeven) goes trough childhood and manhood and old age in this body, so does it pass to other bodies[1].
Het is een stelling waar ik mee leven kan, aanvaardbaar en overeenkomend met de gedachte die eigen is aan al wat met geest te maken heeft: onsterfelijkheid.
Op mijn leeftijd daagt dit woord telkens op, kan ik geen gesprek meer voeren met vrienden zonder deze idee vooruit te schuiven. Je vindt die dus onvermijdelijk terug in bijna elk schrijven van mij, alsof ik het nodig zou hebben het woord ‘onsterfelijk’ te omkransen met al wat ik ooit geschreven heb.
Je kent me al, hoop ik, zoals ik me ken, onsterfelijkheid is van het leven, is van elke plant, is van elk dier, de drager ervan, is het niet de plant of het dier zelf, is het zaad of het ei. Het zaad of het ei is de voortzetting van leven, is het wonder waar we geen acht meer op slaan, geblaseerd als we zijn wat het leven aangaat omdat het een te gewoon verschijnsel is. Terwijl nochtans het nieuwe leven dat eruit ontstaat, een interventie van de krachten in de Kosmos noodzaakt.
Zullen het mijn herinneringen zijn die mee overgaan in het nieuwe lichaam, ik denk het niet. ‘Waarschijnlijk’ enkel de wijze waarop ik op het leven ben ingesteld, het onsterfelijke erin, of hij of zij of het, dat mijn geest zal toegewezen krijgen, zal geloven in de onsterfelijkheid ervan en zal dit op hun/haar beurt overdragen op het leven na hen.
In feite - en ik meen ten volle wat ik nu ga schrijven - het geloof in de onsterfelijkheid bepaalt je ganse leven, zoals geloven in de dood als einde van alles, je zicht op het leven bepaalt. Je ingesteld zijn op de gebeurtenissen die je overkomen en waarbij je je betrokken voelt worden erdoor gekleurd. Zo zal het, voor iemand die schrijft, inwerken op wat hij schrijft en onvermijdelijk hoe hij schrijft.
In elk geval ‘mijn’ woorden zijn ervan doordrongen. Ik zwem in de gedachte, en dit meer en meer, dat de dood een nieuw beginnen is, niet een ander, maar een voortzetting van wat je eigen was, op een andere plaats in een ander omhulsel, ook onder een ander gesternte.
Wie me wenst te volgen, volge me.
[1] ‘Bhagavad Gita, a book of Hindu scriptures’, the Peter Pauper Press, Mount Vernon, New-York, 1959.
05-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-11-2021 |
Een aanloop naar. |
Zo gaat het altijd: ik sluit een dagelijks geschrift zo vlug mogelijk af om te denken/te beginnen denken aan een volgende. In feite, hoewel er telkens een etmaal tussen is, is het één lang schrijven afgesloten met een pauze maar dan enkel wat het schrijven zelf betreft, maar geen pauze in het denken, niet het er niet mee bezig zijn.
Zeg ik nu, als ik herlees wat ik zo-even schreef - met wat ik gisteren achterliet nog nagalmend - dat ik begaan ben, én met mijn sterven en wat er nakomt, én dat ik bezig ben met al wat in mijn macht is, om te voorkomen dat ik er té voortdurend zou aan denken.
Wees vooral niet verrast, er is weinig of geen aanmoediging meer van buiten uit. De massa verliet me, trok weg van het eiland dat ik bewoonde en in meer, de regen blijft weg en de bomen verdorren, verliezen hun laatste vruchten en hun zaden hun kiemkracht, ik blijf nog over, echter, overgeleverd aan het nutteloze van mijn inspanningen, ik sterf uit.
Dit is dan mijn klaagzang, ik bereikte in al die jaren niet wat ik hoopte te bereiken. I am a failure zoals ik hier rondloop en ik weet waarom. Ik bewandel een grondgebied van de geest waar velen niet met vertrouwd zijn en de moed, the guts, niet hebben om door te denken en het niet aandurven het vertrouwde van de wereld waar ze in leven te verlaten, terwijl ik hun wereld achter mij heb gelaten en op zoek ben naar wat van de toekomst is, ik me reeds bevind in het komende, of meen er toch een begin van visie over te hebben. Voor mij, in mijn geschriften, is alleen het bevreemdende waard om er hier, in wat rest van mijn eiland, over te schrijven; ten eerste voor mezelf, maar ook om iets nieuws binnen te brengen in jullie spirituele omgeving.
In één woord ik tracht te verbazen, te verwonderen, zoals elke dag KLARA het betracht. Ik sta dus niet alleen, KLARA echter tracht te verwonderen met muziek en woorden, ik enkel met woorden waaraan ik een indringende inhoud meegeef. Ik kijk om me heen en, om eerlijk te zijn, ik blijf verwonderd dat jullie me blijven volgen, een eenzaat zoals ik.
Elke dag dat ik begin, zoek ik het meest simpele op, het normaal dagelijkse, en elke dag verdwaal ik in het alledaagse en glijd ik weg in een landschap, erboven of eronder. Geloof nu niet dat ik het ben die het opzoek, het wordt me, eens ik schrijven ga, opgedrongen en ik vind het totaal ongepast me ertegen te verzetten. Dus als jullie het goed vinden ga ik er mee verder, want denk even hoe gemakkelijk het (schijnbaar) is voor mij.
Dit is het gevoel, soms maar niet altijd, als ik het einde van mijn relaas bereik en ik uitkijken mag naar wat erop volgen zal. Ik denk dan dat wat er geschreven staat een aanloop is naar wat er komen gaat.
Heel dikwijls is het zo, is het niet meer dan een aanloop naar.
04-11-2021, 06:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-11-2021 |
Honni soit qui mal y pense. |
Terwijl de aarde tollend omheen haar ingebeelde as, zich slingert omheen haar zon, schuif ik rechtdoor verder, de tijd in. Niets houdt ons tegen, noch het weer, noch de nacht, noch de dagen die voorbij zijn gegaan, ook deze zonder dat ik, er acht op sloeg, gingen voorbij. Nu daagt de kommer op omdat ik te lang al ben afgedwaald naar een weg die eens een einde tonen zal met een holte in de muur waar ik doorheen moet.
Ik voorzie het ene, maar voorzie ook het andere. Het andere dat een stil vallen zou zijn van mijn dagelijkse opdracht; een toestand van leegte die me inpalmen zou, een geestelijke inertie die me opslorpen zou. Ik zeg jullie, dan liever het ene dan het andere.
Alsof ik te kiezen zou hebben; alsof, wat het ook moge zijn, het me niet als een donderslag bij heldere hemel, overvallen zal, onvoorbereid, omdat het verdict niet voor te bereiden is. Beter is dus, er niet aan te denken, ik weet het, maar toch daagt het van tijd tot tijd, uit de schemer op die over mijn dagen hangt.
Het overkomt me deze morgen nu ik, in gedachten, terugkom van het kerkhof, van alle kerkhoven in de wereld, van alle pijnen, alle verdrietigheden in de wereld. Ik zie deze thans opschuiven naar andere tijden, de tijden die mijn ‘ik-van-nu’ niet meer kennen zal, maar misschien wel, mijn volgende ik, als het waar zou zijn - en waarom zou het niet? - dat mijn ‘ik-van-nu’, eens het ophoudt te bestaan, binnenschieten zal in een ander ‘ik-van-nu’, in neen ander lichaam.
Dit is wat het Oosten, wat de Bhagavad Gita ons leert, of, het vernieuwde leven dat ons wacht, op een andere plaats en zoals ik zegde, in een ander lichaam. Op deze wijze is het dat we als overwinnaar uit de dood opstaan om over te gaan in het nieuwe leven dat ons wacht.
We houden het in elk geval voor mogelijk, al zullen we het niet opmerken, maar het zou het bewijs zijn, dat de evolutie die we in de loop der tijden hebben doorgemaakt, niet alleen ons uiterlijke heeft bepaald maar ook en vooral ons innerlijke, zijnde grotendeels de wijze waarop we in het leven staan. We erven dus wel de karakteristieken van het lichaam van de ouders die vooraf zijn gegaan, maar niet de wijze waarop ze in het leven stonden, niet hun geestelijke ingesteldheid. Voeg eraan toe -waar evenveel twijfel over bestaat - de impact van de sterren en de planeten die ons karakter bepalen, en het is een totaal nieuwe spirit die ontstaat, die niets gemeen heeft met de ouders waaruit we zijn ontstaan.
Ik schrijf dit maar omdat ik verder schrijven wil over wat die fameuze Bhagavad Gita ons vertelt; omdat ik uitzoeken wil, in hoever de mogelijkheid - ik zeg niet, de juistheid - van wat duizenden jaren voorheen werd gedacht en opgetekend realiteit zou kunnen zijn.
Vergruis me als jullie denken dat ik gekke dingen tracht te verkopen. Ikzelf was er maar op uit een blog te schrijven van 500 woorden; was er maar op uit neer te zetten wat ik onder het schrijven heb vernomen van die man/die muze in of omheen mij, en hem/haar even, even maar, zeggingskracht te geven.
Tot daar ging mijn bedoeling, niet verder, maar ik slaagde erin in de tijdspanne van een uur te zeggen wat ik niet wist dat ik te zeggen had op het ogenblik dat ik vertrokken ben met mijn eerste zin.
Elke dag gebeurt het min of meer op deze wijze en ik voeg er nog aan toe - of jullie het nu willen of niet - het komt van die geest van vroeger, een ‘ik-van-nu’ van destijds, die zich bij mijn geboorte/conceptie, in mij heeft gevestigd.
Et honni soit qui mal y pense.
03-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-11-2021 |
Je bent niet veel... |
En we gaan verder, zelfs al is het november, of beter omdat het november IS; echter, je bent niet veel als je niet omwikkeld bent met een boek dat je leest, als je maar begaan bent met je eigen gedachten en niet naast jou, waar je bent of waar je ook gaat, een boek geopend ligt.
Ik ondervind dit dag aan dag, maar het was nog niet doorgedrongen tot mij, ik had het nog niet opgemerkt, maar deze morgen is het me opgevallen, dat ik weinig nog lees. Het is duidelijk, ik ben een arm man. Barnes is er nog wel maar hij ligt op zij, ik nam er uit wat ik nodig had, wat geflirt op mijn leeftijd, maar hij bevolkte me niet van morgen tot avond, tot diep in de nacht, zoals het vroeger gebeurde als ik begon aan een boek en er mee eindigde om er nog lang over na te denken, me afvragend hoe het verhaal verder ging.
Een boek, een goed boek verbreed je horizon, breekt je eenzaamheid - eenzaam wat je gedachten aangaat - en dat mis ik nu, ineens , het was de eerste zin die me te binnen viel, deze eerste morgen van november - als ik werk aan mijn blog voor morgen - Allerzielen, zoals van oudsher die dag wordt genoemd. Goed gezien eigenlijk, na de dag van alle heiligen, de dag van alle zielen.
Hoe diep zit dit niet in ons gegroeid of, wij vastgezet in wat was van onze vroege jaren en stilaan is verwaterd tot wat woorden, terwijl het vroeger - wanneer was vroeger? - een beleven was toen ik met moeder de graven afliep op het kerkhof in Oordegem, gelegen middenin de velden met de luchten erover, de wolken erover, in de zomer middenin het rijpende koren en in de winter, in de bijtende kilte van de wind in die dagen, met de vorst soms in de bloemen op de graven.
Ik ken die zomers nog, ik ken die kilte nog, ik loop er nog aan de hand van moeder, van graf naar graf, zij biddend, een Onzevader of een Weesgegroet, ik wellicht niets meer dan de namen lezend en de jaren van hun leven berekenend.
Jaren erna, ver in haar leven - ook al in dit van mij - gebeurde het dat ze me vroeg, zelfs in de lente of in volle zomer, om haar naar het kerkhof te brengen en dan liepen we samen alle graven af van haar ouders, zusters en broers. Ze was de laatste afstammelinge van de familie Charles-Louis Van De Velde en Sylvie Huylebroeck. In zichzelf gekeerd liep ze zwijgend de graven af die haar diepste herinneringen waren, van haar kind zijn tot haar late jaren, hoe alles geweest was, zij de enige die ervan overbleef; Ik tracht me voor te stellen hoe moeder daar liep, ik weet niet of het gaan moeilijk was, zoals het voor mij moeilijk is geworden, wellicht niet want er kwam geen klacht over haar lippen als ze daar was. Vreemd is dat ik me haar nu herinner als gaande van graf naar graf, ik staande naast haar, luisterend naar het weinige dat ze zegde.
Wat is er gebeurd met al die graven, zijn die er nog, deze van zijn beide grootvaders en grootmoeder, deze van zijn tantes en nonkels, van zijn neven en nichten, want ik ook word/ben een van de laatsten onder hen?
Wie denk ik wel te zijn opdat ik dit hier zou kunnen vertellen als overlevende voor nog een korte tijd, niet wetende hoe kort of, hoe lang die tijd nog zijn zal.
Schrijvend over wat was, denkend aan wat komt, meer en meer zelfs, gelaarsd en, zoals ik het al zegde van Cervantes, con el pie en el estribo, met de voet in de stijgbeugel.
02-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-11-2021 |
November 2021. |
Schrijvend - min of meer als iemand die niet opgeven wil - november binnen, hier, de maand der gestorvenen, in het ‘ergens’ dat er is, de maand van de groot levenden; het ‘ergens’ van het zijn dat ik zo graag oproep, zonder er een jota vanaf te weten, maar dan toch een beredeneerde gissing, indien zo iets zou kunnen. Maar, is dit ’ergens’ er, of is het er niet?
Er is, met de kennis die we hebben, geen precies oordeel over te vellen, alleen is het zo dat, voor wie ervan op de drempel staat, het beter is de stap te zien als een stap naar het Licht - het Licht van Dante - dan naar de donkerte van het Niets. Dit is dan mijn oordeel - jullie doen er mee wat jullie willen - maar voor mij is november ook de maand van het Licht dat me/ons wacht. Van hieruit vertrekkende is het in elk geval aangenamer, vlotter, hoopvoller, dan vertrekkende van elders anders.
Ik zeg het maar, ik schrijf het maar, omdat ik het meer dan passend vind te her-verklaren dat de scheiding die er is tussen lichaam en geest, het ene een materieel iets, het andere, een niet te zien, noch te grijpen, noch te begrijpen iets is dat ons aan het denken heeft gezet en we tot het eenvoudig maar heel duidelijk besluit gekomen zijn dat we weten dat ons lichaam sterfelijk is maar dat we absoluut niets weten hoe het gesteld is met die geest van ons; geest waarvan we altijd hebben geweten dat hij immaterieel is, en dus, dat de dood er geen vat op heeft of er op hebben kan dat, wat immaterieel is niet sterven kan.
En dan komt de vraag, als die geest van ons allen, immaterieel is waar zit hij dan, zit hij genesteld, verweven in het materiële van onze hersenen, of, zijn onze hersenen er als instrument, als een ingewikkeld toestel dat in staat is op te vangen wat van de geest is, er op in te gaan, en er op ingaande te weten wat te zeggen, wat te schrijven, wat te doen en wat niet te doen. Dit is één kant ervan, maar het essentiële hier is, waar worden onze herinneringen opgeslagen, waar is het dat deze bewaard worden en hoe is het dat we deze terugroepen kunnen en in een zekere mate, herbeleven.
Dit is een belangrijk aspect van het onbekende, de clou ervan: onze herinneringen, zijn deze gebonden aan de persoon die we zijn, die we waren, of zitten deze in een pool van herinneringen en weten, omheen ons en hebben we enkel toegang tot deze van ons.
Ik zal er niet uitkomen zolang ik niet weet waar al wat van mij is opgeslagen ligt, in mij of buiten mij. Logisch is te denken dat het in ons is, in onze minimaalste deeltjes van ons lichaam is, maar, verder denkend, deze minimaalste deeltjes die eigenlijk van de geest zijn - de geest die onsterfelijk is - sterven die af?
Dit is de hamvraag die beslist over wat de dood is, en niet is. Ik heb hieruit mijn besluit getrokken, ik heb die deeltjes met de geest erin niet laten sterven.
Ik denk er zelfs niet aan, zal er ook nooit aan denken, dat dit fout zou kunnen zijn.
Toegevoegd aan november 2021:
Een gedicht, gelicht - en licht gewijzigd - uit een bundel van tien gedichten, die mijn broer Daniël op 11 december 2002 heeft meegekregen:
Broer, nu je er niet meer bent er geen muziek meer is te horen geen beiaard meer, geen Bach, geen kinderkoren.
Heel wat ging ineens verloren en heel wat tijd nu is er nodig om te weten dat je afscheid hebt genomen en niet keren zult in woud of weide of op een plaats waar je niet meer wordt verwacht:
wij aan elkaar gekluisterd en nu uiteengerukt.
Hoe leeg de wereld zonder, alsof het zelfs geen wereld meer zou zijn, zonder dat wij gezeten in de avond bij een glas wijn, robijn gekleurd en kers gesmaakt, het laatste licht erin, onuitgesproken samenhorigheid van onze dagen toen.
Nu, de koelte in de lucht gekomen de eerste rijm op haag en bomen, later, lente weer en zomer voor zij die leven hier toch voor een tijdje nog
alvorens tot jou te keren.
01-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |