 |
|
 |
|
|
 |
13-05-2018 |
Gelicht uit een manuscript. |
Schrijvend in zijn dagboek, voelt hij hoe goed en hoe gemakkelijk de woorden, die o zo vreemde tekens, uit zijn pen vloeien en hij denkt, in een opwelling van vreugde: ik dank je Adonaï, Heer, of hoe je ook wensen zou dat we je noemen.
Terwijl hij beseft dat hij niet meer zovele overgangen van lente naar zomer beleven zal; dat hij niet meer so often getuige zal zijn van het zich vormen van de vruchten in de bomen en op het land en dat er in zijn geest, blijvend nieuwe gedachten zullen opduiken, vertrekkende van uit de bronnen van zijn jeugd. Zoals vandaag, beelden die staan te dringen, die hij niet meer houden kan.
De knaap die over de weide rent, onder de ruisende canadabomen naar het wondere bos van zijn jeugd - Adonaï zorge ervoor dat elk kind een bos moge leren kennen - bedwelmd door de geur van varens, van mossen, van paddenstoelen, van aarde en rottende blaren. Verhit ook door het plotse jagen van zijn bloed dat hij niet immer bedwingen kan. Het wilde bloed van de geslachten die elkaar bezaten, tussen de varens en de struiken op zwoele zomernachten als de roep er was van de uilen in de eiken.
Hij ziet in zijn lang verbeelden, de spiegelvijver in het bos met lisdodden en waterlelies - en met Van Eeden heeft hij de waterlelie lief - met vlekken eendenkroos en libellen boven de biezen en de bomen die toekijken, wachtend op de plons van zijn naakte lichaam dat de spiegel breekt in duizend kringen en hij lijk een grote witte vis onder het watervlak drijft, tussen de watertorren die naar de diepte duiken, tussen de stekelbaarsjes en de salamanders, drijvend onder het eendenkroos door, langs de roodgroene stengels van de waterlelie, en daarna als hij zich aankleedt, het water effen terug en de wind even zacht in de bomen.
Het was hier dat hij eens gestaan had met vader op een koude novembernacht en hij een deel van de sterrenhemel weerspiegeld had gezien een voldoende ogenblik, waaraan hij later terugdenken zou toen hij las dat Solomon een soort ‘zee’ had laten plaatsen naast zijn tempel, misschien om in de weerspiegeling, het verschuiven van de sterren op te volgen. Misschien, want waarom de inkervingen in de rand van die ‘zee’ die rustte op de rug van vier maal twee ossen of runderen, hij wist het niet meer zo precies, maar het zal wel een enorme kuip geweest zijn.
Nu, niet zo lang geleden, was hij teruggegaan naar het ouderhuis en de plaatsen van zijn jeugd. De vijver was, net als hij, oud geworden. De put, want meer was het niet, was bijna vol gegroeid met struiken en biezen, met het wrak van een auto, met matrassen, met repen behangpapier en nog wat brak water dat rook naar roest en modder. De prijs van een op hol geslagen beschaving die voor haar afval geen sluitende oplossing heeft en dit stukje ongerepte natuur had ingepalmd om er een ‘kunstwerk’ van te maken in deze voor velen schijnbaar, als hij hun kunst voor ogen krijgt, zo troosteloze wereld.
Hij hoopte dat hiermee het punt was bereikt waarop de mens, dankzij de kracht van de geest, de weg terug zou vinden, opdat de komende geslachten, zijn kleinkinderen en hun kinderen en kleinkinderen, bootjes zouden kunnen maken al was het met de bladen gescheurd uit zijn dagboeken, om deze uit te zetten in de grachten zoals hij zo dikwijls had gedaan.
Hij zag in zijn verbeelden de vergeelde papieren bootjes wegdrijven over het water, de inkt van het geschrevene zich vermengend met water, de betekenis ervan uitwissend om aldus de tijd die alles in de vergeethoek duwt, voor te zijn.
13-05-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-05-2018 |
Jürgen Habermas |
Die morgen, komende uit een uiterst vreemde droom, lag hij lang, uitgestrekt op zijn bed, alsof hij bekomen moest van wat er geweest was: hij leunend tegen een boom, hij gegrepen door de boom, meegezogen, omslijmd met de sappen ervan en hij, alles los, alles vloeibaar. En nu – door het raam twee nog zichtbare planeten, ongeacht welke, naast de ver uitwijkende tak van de ceder - de naam Habermas hem te binnen valt. Hij wist niets meer van de massa woorden die hij gisteren gehoord had over die Jürgen Habermas; hij hield er slechts één idee van over, namelijk dat democratie zou mogen gestoeld zijn, niet op compromissen, wat in vele discussies het geval is en waarbij elke partij een deel van de door haar beoogde instelling, prijs geven moet maar, altijd op - hij zocht het woord van de spreker - een consensus.
Het is in deze zin dat de idee van Habermas hem eerder utopisch overkwam, want de Verlichting, waaruit Habermas was opgestaan - als die er bij sommigen ooit was – behelst niet vaststaande feiten en is niet in een zelfde geaardheid en in een zelfde graad, doorgedrongen tot de partijen. Als denkend wezen zijn we nog steeds niet voldoende ver gevorderd opdat we, in alle gevallen tot een consensus zouden kunnen komen. Er is dus, en dit is de opwerping die hij maakte, nood aan een verlichting van de Verlichting; de mens zou dus moeten kunnen doordringen tot een staat van kennis en inzicht die een consensus mogelijk maakt.
Zijn opmerking werd bij de spreker op een korte lach onthaald, hij was dus kennelijk verrast, misschien zal zijn opmerking, om deze reden alleen al, blijven hangen bij de professor spreker en zal hij achteraf begrepen hebben wat ik bedoelde met mijn interventie.
Zo tracht ik nu naar een consensus wat mijn bemerking betreft. Ik heb al eens verwezen, ik denk in een van mijn blogs van dit jaar (tot op heden 200 pagina’s), op de noodzakelijkheid van een diepere gerichtheid inzake wat de Verlichting betreft, dat hier een kosmisch ondergrond moet aan toegevoegd worden, de enige ingesteldheid, volgens mij, die een algehele consensus kan mogelijk maken.
Dit zou dan mijn inbreng moeten zijn voor vandaag. Eens te meer echter voel ik me als onbegrepen van het ogenblik dat ik het woord Kosmos en kosmisch in de mond neem. Ik voel me steeds als een eenzaat, een onbegrepene, zodat ik - soms maar eigenlijk nooit lang – twijfelen ga aan wat ik vooropstel. Maar ik ben de vaste mening toegedaan dat er nergens een consensus mogelijk is indien het derde element waarover ik het had in mijn blog van 8 mei niet aan bod komt en zeggingskracht verwerft.
Dit betekent dat we een stap te zetten in de richting van de mens die er zal staan op het einde van – ja, wat schrijf ik? – het einde van het derde millennium?
Er blijft ons in elk geval, nog een lange weg af te leggen, maar wat dit betreft geldt de tijd niet, enkel het resultaat telt en het is van uit het resultaat dat moet gekeken worden.
Ik hoor dat Antwerpen een grote werf is geworden. Is het zo, is het zo niet? Who cares, eens de werven gesloten, zal er het resultaat zijn en liggen de ongemakken vergeten ergens weg in een schuif. In deze mate ben ik, wat de toekomst aangaat, een visionair; meen ik te zien wat achter de horizon ligt. Het is de reden van bestaan van mijn blog. Ik voel me er goed bij, veroordeel me niet als ik te ver kijk.
12-05-2018, 06:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-05-2018 |
De man op de bank |
Ik heb er een goed gevoel bij telkens mijn blog geschreven staat, maar lang houdt dit niet aan, want zodra ik me heb ik opgericht weet ik dat ik denken moet aan de volgende. Het is een proces dat aansleept, een bloei die geen zomer kent, geen herfst; het is een weekdag die noch weekend, noch zondag kent. Het kent zelfs geen sabbatjaar.
Een proces dat telkens een nieuw begin vergt, een nieuwe adem: een speler die even uit het team genomen wordt om daarna opnieuw en opnieuw te worden ingezet. Ik kan me er enkel in stellen en voortdoen zoals ik het al die jaren al gedaan heb: een dag, mijn blog niet gevonden en een lezer ervan gaat op zoek naar mij om te zien of ik er nog wel ben. Ik verwierf dus, hoe minimaal ook, een zekere verantwoordelijkheid, hoe vreemd het ook moge zijn.
Ik zit nu een derde ver in de meimaand – er was een tijd dat het de maand was van de Weesgegroetjes – de volgende maal zit ik een derde ver in de maand juni; ben ik de zomer binnen en daarna onvermijdelijk de herfst. Zo vlug gaat de tijd dat ik hem tracht voor te zijn opdat ik ontsnappen zou aan het gewentel van de aarde om haar zon.
Klaag ik nu? Ik zou niet durven, maar het slorpt me op. Al mijn krachten, zo lichamelijk als geestelijk, worden er naar toe geleid, ik werd een en al blog en sta bekend als de man met zijn blog, men kent me niet anders meer. Maar klagen doe ik niet. Ik voel me een rustpunt in het dagelijkse landschap, een ‘even vertoeven’ op een verweerde bank in de schaduw van een rij bomen. Een bank die niet meer weg te denken is ben ik geworden en waar naar uitgekeken wordt omdat ze een verpozing is in de jacht die van het leven is.
Wat ik dan ook wil zijn en weinig meer hoef te zijn. Zo lang de bank bezocht wordt is de eenzaamheid deze van iemand die elke dag opstaat om op die bank te gaan neerzitten en te spreken tot de wandelaar die er aan voorbij komt en de nood voelt er even te gaan neerzitten om te horen hoe het gesteld is met die eenzame man die daar zit op die bank. Bank en man vergroeid met het landschap, het landschap afgesteld op hen.
Er komt onvermijdelijk een dag dat de man verdwijnen zal, maar het landschap met de bank onder de bomen, zal er nog blijven voor een tijd, leeg van de man, maar vol van zijn gedachten nog.
Dit is dan mijn credo, dit is dan waar ik me aan vast kleef, een credo dat alle moeite bedekt en justifieert. Ik verberg me er in , ik blijf me uit dragen, al weet ik niet in het minst hoe het morgen zal zijn als ik herbeginnen moet, niet in het minste van het minste, maar met de overtuiging dat, zelfs al ben ik er niet meer, de bank er nog zal zijn.
Dit schrijvend, is mijn morgen eens te meer ingezet, de lucht is een belofte voor wat de dag me brengen zal. Er zijn dichtbij en andere ver weg, achterkleinkinderen van mij aan wie ik denk met een zekere angst, als ik zie hoe het er in de wereld aan toe gaat, o.m. die van mannen die hun handtekening zetten alsof ze God zouden zijn en meer nog.
En ik beef. Ik sidder, ik houd hun hart vast, zij, klein maar krachtig die me bij de hand nemen. Ontroerend de hand van een kind, ontroerend de blik in hun ogen; uitdagend het handteken van een halve gare.
Twee beelden, twee uitersten waarmede ik hier besluiten wil.
[KLM1]
11-05-2018, 06:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-05-2018 |
De Bijbel en Robert De Telder |
Het is, na John Steinbeck, Immanuel Velikovsky geweest die me aangezet heeft de Bijbel te lezen. En wel omdat zijn ‘World in Collision’, dat volgens mij een zeer baanbrekend werk is geweest en nog is – his conclusions are amazing, unheard of, revolutionary, sensational, schreef men destijds - me verplicht heeft, alle verwijzingen van hem naar de Bijbel toe, en er zijn er honderden, na te gaan op de correctheid ervan.
Velikovsky echter gebruikte de Bijbel als één van de vele documenten die hij raadpleegde om zijn ‘beruchte’ theorie over Venus als nieuwgekomene planeet, kracht bij te zetten. Maar er is nu onder de Bijbelkenners, een Robert De Telder die de Bijbel heeft uitgepluisd van A tot Z. Die van elk gebeuren, van elk belangrijk personage erin, een tijdgebonden item heeft gemaakt en aldus, een boek heeft geschreven, ‘Tijd en Tijden’, dat gezien moet worden, meer als een historisch document dan als een religieus getint geschrift. Een werk dat, althans volgens hem, fungeert als de centrale as waaromheen de geschiedenis van het Oosten zich heeft afgespeeld. Het is een werk dat zijns gelijke niet kent en een hoogtepunt in kennis van de Bijbel mag genoemd worden.
Het is dan ook een waardevol document voor al diegenen die zich geroepen voelen, de geschiedenis van het Oosten te gaan verkennen en onder meer de belangrijkste figuren en gebeurtenissen eruit, als Akhnaton, Toetanchamon, Hatsjepsoet, Salomon, Ramses II, de tien plagen van Egypte, de stilstaande zon en maan, en deze te situeren op de tijdsbalk - zoals de Telder het noemt.
In een woord al wie interesse heeft voor deze figuren en gebeurtenissen kan niet voorbij aan de lectuur van ‘Tijd en Tijden’, een boek dat, ontegensprekelijk verdient vertaald te worden in het Engels, wil het de vermaardheid verwerven die het ten stelligste verdient.
Het vertrekpunt van Velikovsky situeert zich omheen de stilstaande zon en maan van Joshua, een fenomeen dat hij ziet als het gevolg van een catastrofaal gebeuren dat, op basis van de Bijbel en andere werken, zich heeft voorgedaan in de XVe eeuw voor Chr. Van hieruit bouwt hij zijn theorie op over het ontstaan van Venus – terecht of onterecht – en tot de opstelling van een totaal andere chronologie wat de geschiedenis van Egypte en het Nabije Oosten betreft, waaruit dan voortvloeien zullen als de meest opvallende: de identificatie van Akhnaton als de Oedipus van Sophocles; Hatsjepsoet en haar bezoek aan het land Punt, als de Koningin van Sheba die een bezoek brengt aan koning Salomon in Jerusalem.
De Telder haakt hier op in. Hij overloopt tot in de minste details, de boeken van de Bijbel en spint er omheen de figuren en de gebeurtenissen van Israël, Egypte en Assyrië, te beginnen vanaf ‘de periode na de Grote Vloed ook Zondvloed genaamd’.
Ik schrijf dit eerst en vooral omdat ik het gevoel heb dat ik het doen moet, én omdat ik grote bewondering heb voor het immense werk dat het De Telder heeft gepresteerd en de moed die hij heeft opgebracht, te beginnen wellicht van vóór 1950 - het verschijnen van ‘Worlds in Collision’ – tot op heden, om een chronologisch, schematisch beeld op te hangen van wat zich in die regio’s van het Oosten, jaar na jaar heeft afgespeeld.
Hij zal er geen nood aan hebben te vertellen, in voorbereiding op, welk leven hij geleid heeft. Het werk dat hij nalaten zal, zal spreken voor hem. Iets waarop ik me niet zal kunnen beroepen.
PS.
De Egypte-liefhebbers vinden heel wat over het werk van De Telder op zijn blogpagina: http://bloggen.be/robertdetelder, een blog waarmede hij me telkens verrast en vergast; zo laatst over de verborgen ruimtes in het graf van Toetanchamon.
Ik herhaal hier ook de referentie naar zijn boek ‘Tijd en Tijden’ – verkeerdelijk door mij geciteerd in vorige blogs als ‘Tijd der Tijden’ – Uitgeverij Boekscout.nl Soest, 2015.
10-05-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-05-2018 |
Opdrachten |
Er wordt me gevraagd, en ik denk dat het wenselijk is dat ik er op inga, om het scenario te schrijven van mijn uitvaart. In feite ben ik er al enkele tijd mee bezig, maar er staat nog niets op papier. Het beperkte zich hiertoe tot wat gedachten over de muziek die ik wensen zou, waarbij ik, na vele omzwervingen via Bach en Mozart, voorlopig, aangekomen ben bij het Allegretto uit de Zevende Symfonie van Beethoven.
Elk van ons kent wel die inval, bij het beluisteren van de muziek, te denken dat die passen zou op je uitvaart, maar verder kom je niet, want verder zijn het de woorden die moeten geschreven worden en beslissingen genomen die overeenstemmen met de ideeën die je, is het niet je leven lang, je toch hebt uitgedragen in je geschriften van de laatste jaren, noem ze de jaren van verstand.
Ik zal er de komende dagen/weken aan werken zoals ik werk aan mijn Genesis, zoals ik werk aan het schrijven van mijn blogs, het enige dat geen uitstel krijgt. Het is maar om te zeggen hoe zeer mijn geest voor het ogenblik aan het werken is, want het zijn geen kleine en voor de hand liggende oplossingen die gevonden moeten worden.
Als ik me een globaal beeld wil vormen over hoe mijn leven verlopen is dan moet ik bekennen dat, alles terzijde geschoven, er een element er boven uitsteekt, een element dat meer dan welk ander ook, bepalend is geweest: ik noem de literatuur.
Ik, zoals Maurice Gilliams trouwens ook, zat verstrengeld in het woord dat ik uitdragen wou, en we waren niet de enige, er was ook Francis Jammes die er aan leed en het op een bepaald ogenblik in zijn leven heeft samengevat in één enkele zin: ‘La poésie que j’ai rêvée, gâta toute ma vie.’
Hiermede is alles zo beknopt mogelijk gehouden, maar er steekt een grote waarheid in. De Letteren die ik bedrijven wou hebben mijn ogen gesloten gehouden voor de dagelijkse noodzakelijkheden die door het leven worden opgedrongen, en die enkele woorden van Jammes, zijn tekenend voor de persoon die ik was in mijn binnenste, het tegengestelde bijna van mijn uiterlijk vertoon.
Ik word hier vandaag mee geconfronteerd en het besluit dat ik trekken moet is ver van comfortabel.
Als ik, in mijn nabeschouwingen, in het zicht van het einde hiermede een lijn trek onder wat er geweest is, vernietig ik mezelf, ben ik ‘a failure’ over de ganse lijn, wat ik in vele aangelegenheden eigenlijk niet geweest ben; echter in het diepste van mezelf tot waar ik vandaag doordringen wou, is het al Francis Jammes dat de klok slaat, zijn het zijn woorden die nagalmen lijk de stem van Big Ben over de Thames.
Dit zijn voorbeschouwingen die onvermijdelijk hun impact zullen hebben op het scenario aan woorden dat ik schrijven zal, waaraan ik onmiddellijk zou moeten beginnen – je weet maar nooit – maar dat wellicht nog een tijdje zal liggen smeulen - ‘vunzen’ zou mijne moeder gezegd hebben - eens het vuur in de haard gedoofd.
09-05-2018, 00:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-05-2018 |
Het derde element |
Het werkwoord dat in mijn geschriften, het meest wordt gebruikt in al zijn vormen, is ‘schrijven’. Ik tracht dit te vermijden maar ik slaag er maar niet in zoals ik het wensen zou. Ik ben dan ook een schrijver en zal het blijven, zoals een vriend die vroeger bakker was, die gestopt is als bakker van brood en mattentaarten, maar de naam bakker behouden heeft en er verder mee door het leven gaat.
Wat echter de inhoud van mijn geschriften aangaat heb ik de indruk dat deze als hoofdthema zich wentelen omheen een hoofdgedachte waarin drie begrippen begrepen liggen: Mens, Kosmos en iets dat gemakkelijks halve, God wordt genoemd.
Max Wildiers heeft er een naam voor, hij spreekt – alsof er een andere zou kunnen zijn - over de ‘metafysische triniteit; Raymundo Panikkar heeft er een geleerdere naam voor, hij noemt dit het ‘cosmotheandric principle, hij noem dit, his paradigma’.
Deze idee vooropstellend in mijn geschriften als dragend element, vergt enige uitleg. Twee factoren ervan zijn duidelijk zichtbaar, mens en kosmos, het derde element, God, is het sleutelelement, het element dat de twee andere zin en betekenis geeft naar binnen toe. Neemt het weg en we komen in een materiële – een atheïstische - omgeving terecht en hiermede is alles gezegd. Voegt het er aan toe en beide elementen komen tot leven, krijgen een inhoud, krijgen een eigenheid die ze anders niet zouden gekend hebben.
Het betoog dat ik hier houd in de vorm van blogs is in feite een blijvende zoektocht naar dit derde, naar dit Godselement. Verloochen ik het en wat ik vertel is maar wat gebazel. Ik kleef dus aan, dat een roman dat dit element niet behandelt in een of andere vorm, een leeg boek is, wat er ook in moge verteld worden, er ontbreekt het merg.
Waarom ik dit hier herhaal, weet ik niet, het is een bevestiging, een resumé van wie ik ben als innerlijke mens. Ik ben dus heel wat meer dan wat ik doe om in leven te blijven, dan wat ik ben in mijn dagelijkse handelingen die deze zijn van elk van ons, voorbijgaand en zich herhalend van morgen tot avond. Ik zou het hierover kunnen hebben en verloren lopen in de massa, een soort van levende dode; van een levende, maar geestelijk inerte persoon, deze van het uiterlijke gedoe. En dan wat?
Ik beken eerlijk dat ik niet die persoon wil zijn, dat ik altijd heb getracht die persoon-in-méér te zijn om mijn geschriften rijker en gevulder op te dienen. Ik blijf pogingen doen om te handelen over eenvoudige dingen, maar ik kom keer op keer terecht in het vaarwater van dit derde element dat er is zonder er te zijn.
Wat zeg je hierover, wat schrijf je over iets dat er is zonder er zichtbaar te zijn?
Je kunt er vele wegen mee uit. Een weg is echter uitgesloten, je kunt niet zeggen dat het er ‘niet’ is, dat het inbeelding is, toeval, zinsbegoocheling - zoals Monod - maar dat ligt niet in je aard. Wat je ziet in de lente: bot die bloesem wordt en bloesem vrucht; de wetten en regels die maken dat het zo is, zie je als een wonder, een mirakel en van dat ogenblik af ben je in de ban van dat ene dat er is zonder er te zijn.
Wat is het leven indien we het niet zouden zien als de expressie van dit derde element, eigen aan wat van de Kosmos is, aan wat van de mens is?
08-05-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-05-2018 |
Creatie |
Een andere dag, met een andere inhoud: een nuchterheid die er gisteren niet was, of hoe verschillend we kunnen opstaan uit de schemer van de morgen. Niet dat we in verwachting zijn van wat de dag ons brengen zal, maar een effenheid, een gedachtenloosheid, eerder dan een aanzet om grote dingen te verkondigen, de nacht die nog niet week, de morgen die eerder nog verdoving is,
Maar de weemoed van de vorige dagen is weggeëbd, ik ben er terug zoals de rozen in de tuin er staan met zwellende botten, wachtend nog om open te springen. Ik ook ben wachtende, uitkijkend, tastend naar de juiste vorm, de juiste ingesteldheid om de dag in te zetten, mijn gekreun van de vorige dagen gestild. Ik heb er een doek over gelegd om niet te hervallen, een doek, ondoorzichtig wat dergelijke zaken aangaat, nodig voor een mens in volle volwassenheid.
Of dan toch iemand die er als volwassen wenst uit te voorschijn te komen. Dikwijls al heb ik me laten verleiden om de realiteiten van elke dag te ontgaan, deze op zij te schuiven en uit te zwerven in een utopisch verlangen een ander te zijn en te verhalen over gebeurtenissen die er nimmer waren, en waren ze er, er anders waren dan ik ze zou hebben gewenst.
Maar ik slaag er maar niet in, omdat ik niet de ‘guts’ heb om me te laten gaan, totaal en zonder omwegen te zijn wie ik nimmer was. De enige wijze nochtans om een verhaal, om een boek te schrijven, echter, mijn verbeelding slaat niet op hol , kent geen voedsel en, wat om me heen gebeurt weinig meer is dan een opspringende vis en wat cirkelbewegingen op het water dat zich daarna even vlug gaat effenen.
Ik ben, in wat achter mij ligt, een droogstoppel - van humor ontbloot - ik heb geen verhalen te vertellen omdat ik ze niet bedenken kan en omdat ik vastgeknoopt hang in een net van gewone dingen van een gewone man die het op zich heeft genomen te trachten anders te zijn door het inzamelen van woorden, woorden die niet méér zijn dan het gezang van de vogels voor het licht opkomt.
Ik heb er mij bij neergelegd, het zijn maar wat schaduwlijnen en -vlakken die ik haal uit de massa daden die ik zou willen stellen. Een vriend schrijft me over een vriend van hem die het toneel op aarde verlaten heeft. Hij schrijft me, met heel wat gevoelens over wie die man was als kunstenaar en over het doek van hem in zijn woonkamer, het teken, zegt hij, van zijn onsterfelijk zijn.
Het verlangen dat elk van ons in zich draagt, een teken, liefst een waardevol teken, achter te laten voor als je er niet meer zult zijn. Er zijn er heel wat die er in slagen, die levend blijven in het werk dat ze ons nalieten.
Je kunt het dus maar hopen dat wat je achterlaat geladen zal zijn met een brok eeuwigheid.
In feite is dit een vreemde wens, een te moderne wens, een egoïstische wens, als ik denk aan de bouwers van Stonehenge, aan de bouwers van onze kathedralen die hun naam niet gebeiteld hebben in de stenen die ze hebben opgericht. Nochtans hebben ze zich vereeuwigd in hun werken, werken die eigenlijk van ons allemaal zijn, hebben ze vereeuwigd, de mens die we zijn als het creërend element dat van de Kosmos is.
Wat al niet min is.
07-05-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |