 |
|
 |
|
|
 |
01-11-2015 |
De maand die me niet ligt. |
Wat zeg ik dat van deze morgen is, van deze maand die niet mijn maand is, nimmer mijn maand is geweest, en ditmaal, de zoveelste in mijn leven, zal het niet anders zijn, zelfs met het beeld van Venus en Jupiter hoog, zelfs met een morgenlucht waarvan je enkel dromen kunt.
Wat zeg ik dan, als je je pas hebt losgerukt van wat van de nacht was en van het niet-zijn, en je denkt aan moeder en aan vader en op het kerkhof heb je hun graf bezocht, de steen wat ingezakt, overgroeid met heide en een struik die was uitgegroeid en die je verwijderd hebt omdat hij de namen bedekte; en je denkt aan je broer die ging en aan het graf ergens ver weg, in een ander dorp, dat je niet bezocht omdat je de pijn niet voelen wilt de steen te zien met de naam er op.
Er is amper een dunne lijn tussen zijn en niet zijn, een lijn die van alle dagen is, die is van de stilte in jou als je, pas opgestaan, neer gaat liggen op de sofa voor de haard die je een ganse dag wil laten branden, een dag om niet te zijn, een voorloper op de dag waarop de dunne lijn verbroken zal worden en je weg zult zijn in andere oorden waar het licht is van de eeuwigheid en vanwaar je niet meer wenst te keren.
Een dag lang je niet wenst te zijn, verloren, uitgedoofd, geen woord te zijn, geen verlangen, geen gedachten, niets van dat alles te zijn, maar uitgestrekt neer te liggen, de ogen dicht. Neen, november is geen maand voor mij, geen terugblikken, geen vooruitzien, enkel met een deken gedekt, ademend nog maar niet weten dat je ademt, niet willen weten of er nog een andere dag komen zal, en is het zo het mag ook anders, maar vandaag dat men me rusten laat.
Het leven is een voorbijgaan van morgens en van avonden, van opstaan en van slapen gaan en de tijd er tussen, die van het gebeuren is dat lijnen trekt en bochten neemt die er misschien beter niet waren geweest of beter een grotere kromming hadden gekend, maar die geweest zijn wat ze waren opdat je, op deze eerste dag van de maand die je helemaal niet ligt, bidden zou, Heer deze maand is niet de maand van mij, laat ze niet al te lang duren, laat ze niet zijn zoals ze altijd is geweest, met een donkere rand omkleed.
Wat zeg ik dat van november niet zou zijn, noch van het schrijven noch van wakker liggen, noch van Mozart of van Haydn, noch van handen over jou. Je hebt, zoals zo velen, levend het kerkhof bezocht. Je waart er in het vreemde licht dat van november en de lege bomen is, geroerd omdat de dood, omdat hij aan ons voeten ligt, en we, van ver gekomen nog verder willen gaan. Je kunt het schrijven nog, je kunt er fiorituren aan toevoegen, kleine kronkels, droge bloemen en stukjes wortel, maar essentieel is het maar wat gepraat en deel je geen geschenken uit, geen ruikers of flesjes parfum, hoogstens een versregel die, opgedoken, een ogenblik ontroeren zal en daarna verdwijnen als rook, zoals van vele zaken begin en einde verdwijnt.
01-11-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-10-2015 |
Het werk van de geest |
Jupiter en Venus - en Mars moet er ook dichtbij staan, lees ik – zullen me ook vandaag vergezellen, al was het gisteren niet zo succesrijk als ik verwacht had. Eigenlijk was gisteren een dag die ik wens te vergeten omdat ik de gedichten heb gemist die een vriend, hem kennende, met hart en ziel geschreven heeft, en die hij gisteren op een bijeenkomst heeft voorgedragen, wat ik me niet vergeef. Het zijn gevoelens waarmee Ik mijn morgen begin, gevoelens die binnen vloeien in wat ik schrijf, het glorierijke zicht van mijn planeten zijn me dus van weinig nut om weg te schrijven wat als onaangenaam hangen blijft. Nu, ik geraak er wel over, heb wat tijd nodig. Er zijn vele van dergelijke vergetelheden geweest in mijn leven, waaraan ik nu nog een zekere beschaamdheid van over hou. Voorbije zaken zijn wel voorbij maar vergeten doen we niet zo licht.
Dan krijg ik vanmorgen van een dorpsdichter van dichtbij, een novembergedicht toegestuurd, gekleefd op een veelzeggende foto. Een man – een jonge man denk ik – die talenten heeft. Die op weg is om gedichten te schrijven die sterk de poëzie benaderen die vandaag succes heeft. Het zijn geen gedichten zoals deze die ik gemist heb, al zijn ze even volwaardig geïnspireerd op de bewegingen in de natuur. Ze zijn van een ander gehalte, ze hebben een gewilde speelsheid qua woordkeuze en constructie om de natuur te beschrijven. We vermeien ons in de beelden die hij oproept en zoeken tussen de lijnen wat merkwaardigs hij ons vertellen wil. Op deze wijze bouwt hij via klank, kleur en ritme een gedicht op, dat zeer eigen is maar dan ook geladen met een poëzie die onmiskenbaar is.
Van de gedichten die ik gemist heb weet ik hoe ze gedragen worden door de keuze van het woord en de kracht er van. Het zijn gedichten die via de beeldrijkheid van het woord, gevoelens oproepen die de aanleiding waren tot het schrijven ervan. Deze gedichten kenmerken zich door hun grote toegankelijkheid en hun bewust gewilde soberheid.
Wat ik eraan toevoegen wou is dat we met beide dichters het landschap van de ware poëzie bewandelen, en dat er onder ons, in deze beperkte kring, van mensen van het woord en mensen van beitel en penseel, vele geesten in beweging zijn die verrassen en verbazen. Die in hun creatie hulde brengen aan een kunstvorm die drager is van wat de traditie ons heeft nagelaten; dat, wat er ook moge gebeuren, de stromingen van de geest onuitroeibaar zijn en dat van daar uit de golfbewegingen ontstaan die uitlopen in de onsterfelijkheid van wat van de mens is.
Het zijn deze stromingen die de mens groot maken, die hem hijsen op het niveau waar zijn thuishaven is, deze van de nimmer tanende geest. De sprankels schoonheid die ze met hun werken oproepen, zijn een verheffing. Ze besprenkelen ons met hun visie en nemen ons mee, al was het maar een paar ogenblikken, naar de wereld waarin ze vertoefden toen ze aan het creëren waren.
Zo is er, wat de wereld in beweging houdt, deze ondergrondse stroming van de geest die ons mens zijn bindt met wat van de Kosmos is, de vrijheid te creëren In alle oprechtheid, met pen, beitel of penseel, van wat naar het eeuwige neigt.
31-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-10-2015 |
Venus in de morgen. |
Zo gebeurt het dat je vroeg in de morgen niets te schrijven weet, dat je toch maar opstaat, hopende. En, als je de gordijnen openschuift op het oosten, je Venus ziet en dicht er boven, even helder, Jupiter. En je denkt aan Louis Pauwels en aan die zin van hem die je ontdekte in zijn ‘Blumroch’ en die je sindsdien blijft achtervolgen: ‘qui rate les aubes rate sa vie’. Heel wat waarheid gaat hier schuil in, want ook het beeld van de bijna volle maan in het westen verraste me. Moraliteit van dit alles, ik had ook langer kunnen blijven liggen, maar mijn blog die ik te schrijven had liet het niet toe, laat het nooit toe.
Gisteren heb ik beide planeten nog vermeld, vandaag word ik door hen begroet, een goed omen denk ik, nu nog de sonate van César Franck en de dag begint op een schitterende wijze.
Maar César Franck is het niet, een mens moet zich beperken in zijn wensen wil je niet ontgoocheld worden en Klara heeft een nocturne (opus 27) van Chopin voor mij die me vergezelt terwijl ik mijn gedachten orden. Ik zie Chopin in de kamer van George Sand aan de piano, het venster open op de laatste dagen van de herfst, de klanken die van een speelse innigheid zijn, mengen zich met de kleur van de draperieën, mengen zich met de meubels en echoën door de kamers. Stille klanken als stille vragen die een even zacht antwoord krijgen en doordringen tot de ceders en de eiken in het park met het koppel tortels op de rug van de bank. Van hen is de wijsheid te zijn en toe te zien, van mij is het een zoeken naar betekenis, een verliefdheid die een expressie zoekt, is het een ver verlangen dat zich uit, is het een gissen, een overbodigheid omdat de klanken, glazen marbels zijn licht opspringend op een rode vloer.
Zo gebeurt het en zo leven we van morgen tot avond, ondergaan we wat de dagen ons brengen en onze reactie beperkt zich tot wat woorden op een blad, terwijl vele ongeschreven blijven omwille van on-noodzakelijk of te ver gezocht. Maar de morgen is van de maan die hangen blijft en ondertussen is gedaald is tot achter het dak van de gebuur, je gunt het hem, je gunt het aan allen. Aldus heb je verteld hoe je Venus en hoe je Jupiter hebt ontmoet in het oosten, hoog boven de bomen in de grijsblauwe effenheid van luchten. Je weet het nu voor morgen als het te laat zal zijn want alles beweegt in deze wereld ook in de hemelen.
Heb ik nu gezegd wat ik zeggen wou? Wel, het voornaamste dan toch, dat sonate opus 27 van Chopin een heerlijk stuk muziek is, dat ik er iets heb willen over zeggen omdat ze is als een ranke berk, solitair in een heidelandschap. Maar het is duidelijk, qui rate les aubes rate sa vie. Ware ik niet opgestaan voor de zon opkwam ik zou een totaal andere blog geschreven hebben, wie weet over wat.
30-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-10-2015 |
De aarde waarop we leven. |
Als kunst verbazing is dan moet ik, als ik bereiken wil wat ik beoog, elke dag verbazen, het kan niet voor minder, zelfs al is dit veel, zelfs al is dit naar het bijna onmogelijke toe. Ik leef er naar, mijn uren en dagen zijn er op ingesteld, het is telkens een rush om te bereiken wat ik bereiken wil. Het is dus geen betoog, geen afgelijnd iets, het is een zich laten gaan met de stroom van woorden die lijk water op borrelen uit een ongekende bron die, gelukkig, open blijft.
Zo is er het ‘zijnde’ dat beweging is, en beweging de omgeving waarin we leven, vandaag gevangen in de herfst en al wat er mede verband houdt: het zich openen van de dag en het vallen van de avond, zelfs met regen tegen het raam, zelfs met gesloten luchten en met een veld van bladeren op het gras. Het is niet een- eraan-voorbijgaan, het is een er-op-ingaan en kijken waar het je voeren kan, gewild maar meestal voortvloeiend uit de omstandigheden. Wat ons totaal ontgaat, is het ongerijmde van een, als een tol draaiende aarde in haar baan omheen de zon, de zon vastgehaakt in haar sterrenstelsel, en het sterrenstelsel wegschietend, zoals Hubble het wist, met een niet in te beelden snelheid. Of een hologram van het Heelal dat we ver van ons verwijderd houden als we hier rondlopen, want geen ogenblik denken we aan het immense mechanisme dat het Heelal is, dit niet in te beelden raderwerk van hemellichamen, aan elkaar gehecht door wiskundige wetten en krachten, zich slingerend doorheen een massaal energieveld van op elkaar inwerkende subatomaire deeltjes, een totaliteit die elke verbeelding tart.
Wat een wereld, wat een meer dan levend organisme waar we in verweven zijn. Wat maakt dat we eigenlijk, op de keper beschouwd, totaal, maar dan ook totaal onwetend zijn over wie of wat we eigenlijk zijn. Nochtans is het op basis van deze onwetendheid dat we niet alleen ons leven én onze gedachtenwereld inrichten. We fungeren aldus in een irreële realiteit die we verre van amper kennen of vermoeden. Waar staan we dan en waarmee houden we ons in stand als we spreken over God of eeuwigheid, over het ontstaan van alles en over wat ons te wachten staat als het uur gekomen is.
Het is dus begrijpelijk dat we enkel spreken kunnen over de kleine dingen van het leven, kleine dingen die ons de rust geven die we zo nodig hebben in deze tijden, en dat we ons vergasten over hoe een taal zich verwikkelt in klinker en medeklinkers, in dialecten wat neer komt op het op hol slaan van het gesproken woord in kleine gemeenschappen, waarom het gebeurt en hoe, Een boeiende uiteenzetting met verbazende resultaten, hoe uit eenzelfde stam van woorden, nieuw gesproken woorden ontstaan die van dorp tot dorp, in een stad zelfs van wijk tot wijk verschillen.Je hebt er een avond voor over, vooral als het verteld wordt door een bekwaam, in de taal doorwinterd iemand, die goochelend met een hoop boeken, de liefde voor het dialect van zijn vader – dat niet meer dit van zijn kinderen en zeker niet dit van zijn kleinkinderen zal zijn – ten hemel prijst, om het toch nog een maal boven alle talen uit te verheffen, een voor de laatste maal de schoonheid ervan te bekrachtigen.
Dit zijn onderwerpen die we aan kunnen, eens we hoger stijgen en de aarde volgen als een ronde bol die samen met Mercurius en Venus, en Mars en Jupiter en zo maar verder om de zon wandelen, draaiend en kerend verliezen we het noorden en zwijgen we beter.
29-10-2015, 00:26 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-10-2015 |
De schilder en zijn doeken. |
Man, dacht ik vanmorgen voor de spiegel, houd het hoofd recht, loop niet als een oud man. Denk, nu de dag glorierijk begint, aan wat je schrijven gaat, maar houd het hoofd opgericht wat er ook moge komen: een tekst die je poëtisch wil, of een tekst hard als staal. Je bent wel niet veel, ‘a feather on the back of your hand, waiting for the dead wind’(T.S.Eliot), maar je hand blijft sterk, je hoop blijft levend, zo waarom het hoofd gebogen?
Je sprak met je schilder van de dag ervoor. Je zegde hem dat hij jou verrassen moest, dat je zijn werken kende, dat er niemand was, wellicht niemand op deze aarde, die schilderde zoals hij; die een stijl had ontwikkeld die aan hem gebonden was, aan zijn stem, aan zijn houding, aan wie hij had kunnen zijn maar niet is geworden. Je zegde hem ook dat hij, als hij verder schilderde wat hij ‘gewoon’ was te schilderen hij je niet méér kon verbazen dan dat hij je al verbaasd had. En toch, vond je dat je in hem de potentie aanwezig zag om je te blijven verrassen.
Ik kon het ook ‘niet’ hebben gezegd, maar ik wist hoe hij werkte naar kleur en lijn en landschap toe, karig, heel karig met andere elementen dan lichtheid, effenheid en golving en zijn hoofdrolspelers, de bomen die hij lief had, omdat ze van het grote leven waren. Hierbij bereikte hij telkens de perfectheid. Hoe kon hij me dan nog met een nieuw doek verrassen of verbazen, kunst in de eerste plaats verbazing zijnde, verbazing van jezelf om het gepresteerde en van de toeschouwer om wat hij ziet.
Waarom nu heb ik hier over uitgeweid? Hij zal me lezen en begrijpen waar ik heen wil, maar zal hij ook de moed hebben en de inzet, om vergroeid als hij is met het landschap dat ‘hij’ is, en de kleur die ‘hij’ is, het pad dat hij, in de belangrijkste fase van zijn leven bewandeld heeft, te verlaten, en die andere weg te nemen, die hem brengen zal op een andere plaats, in een totaal andere omgeving, die hij tot vandaag, slechts een paar malen heeft verlaten met wat kleef- en knipwerk, een ingeving naar het ‘gans andere’?
Ik hoef hier niet zijn naam aan toe te voegen, zijn werk is voldoende gekend in de regio en er buiten.
Het licht, dit schrijvende, is op dit uur van een ontstellende geladenheid, het kleeft lijk honig op mijn handen, de herfst denk ik, de herfst die me vandaag gunstig is, ik moet hem vasthouden, moet hier zeggen hoe hij als een kroon van laurier over de dingen is, over mijn uren van zaligheid. En nog iets moet ik zeggen, meer dan Debussy is het Brahms vandaag, zijn eerste Symfonie, die me beneveld, deze van het wijde leven, zacht uitgestreken, tot de verste horizon, ik me memorerend toen ik laatst langs de kerkhoven in de Westhoek reed, en luisterde naar wat Brahms is, wat zijn muziek is, zo passend bij deze velden van de dood, volumineus maar teder uitdeinend door mijn open raam over het heuvelende land met de witte, gelijnde zerken, velden vol, in een land dat nimmer zou mogen geschonden worden door de anders ge-aarden die zich aanmelden, omdat het hier heilige grond is doordrenkt met het bloed van velen, grond die enkel met ontschoeide voeten mag betreden worden, zoals de grond die Mozes betrad toen hij de stem van Yahweh hoorde uit het brandende braambos.
28-10-2015, 06:46 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-10-2015 |
Ik dacht Debussy |
Ik dacht Debussy. Ik dacht het landschap gecomponeerd door Debussy, maar het was het landschap dat zich tekende naar de herfst. Zo ontmoette ik, op weg naar de vijver, het grote palet aan kleuren, van krachtig geel tot karmijnrood en van lichtgroen naar de kleur van olijven, met het spanningsveld er aan toegevoegd, de vorm van kruin de vorm van daken, van huizen en kerktorens opgetild tot in het hoog grijze van de luchten.
Ik stond er bij stil. Ik had niet, in deze tijden, zoveel kleuren hier verwacht; dacht, dat het niet zo maar kon dat er iemand was die in plaats van woorden, kleuren had gebruikt om ons te verrassen en dat, om wat hij ons zeggen wilde, het ook kon in schakeringen van geel en groen en rood, alleen al om duidelijk te maken hoe de dagen zich volgen maar niet de kleuren.
Je gaat ermee naar huis, je denkt aan een vriend schilder die je een gamma van zijn werken had getoond en alle kleuren van groen bespeelde en pas nu stelde je vast dat er geen enkel herfstlandschap tussen zat, geen doek met karmijnrood of krachtig geel. Je had dus, ofwel niet alles gezien ofwel zaten de kleuren van de herfst nog geborgen in zijn penseel of, waar hij zo graag mee werkte, in zijn paletmes.
Maar ik, ik was begonnen bij Debussy, bij het palet aan klanken dat Debussy hanteerde, dat ik vergeleek met het palet van de herfst en dit omdat van de herfst, de kleuren van in mijn vroege jaren zich in mij hebben genesteld als kleuren van bezinning, kleuren die na een laatste opflakkering, stervende zijn. Eigenlijk, heel even maar stervende, om dan met een ruk terug te komen, als een vuur dat opstijgt uit de dode as die de winter is. Aldus zie ik de herfst slechts als een overgang naar het sterven toe, een passage die nodig is om weer te verrijzen en te bloeien naar nieuwe vruchten toe.
Wat dit lichaam, dat ik mijn lichaam noem, te wachten staat is me heel duidelijk, het zal vergaan tot as. De voortekenen zijn er al, het verschrompelt, maar de hunker naar totale rust heeft zich nog niet volledig vastgezet in mij, mijn geest blijft zich elke dag verzetten opdat ik houden zou wie hij is en hoe hij is. Dus zie ik met een gerust gemoed herfst en winter tegemoet. Het kan niet beter dan het al is, dat weet ik wel, maar het kan nog steeds beter in wat ik schrijf en dit is iets dat ik beogen kan, nu en morgen, om er minstens te staan zoals ik er stond, maar dan toch wat dichter gekomen tot het ultieme eindpunt van de tijd die me beschoren is.
Ik dacht Debussy vanmorgen, dacht niet aan de tijd die me nog beschoren is. Maar hoe ik het ook draai of keer, beide zijn innig verstrengeld. Ik kan niet bezig zijn met iets, met Debussy bijvoorbeeld, in afwezigheid van het andere, de tijd. Zo gaat het in het leven, beide maken deel uit van het bestaan, deel van het palet aan gedachten dat we meenemen als we om het even wat aan het schrijven zijn.
Ik dacht Debussy vanmorgen.
27-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-10-2015 |
Herfst vandaag |
De herfst kleeft zich vast aan mij zoals de zwammen aan een oude beuk, zo maar, ineens opgedoken omdat de luchten vluchtig zijn en glanzend de wegen. De regen en de nevel die het land overvallen, overvallen me ook, grijpen me aan en verdoven me ten dele. Heb ik, toen het kon, op onvoldoende wijze, opgeslagen de glinstering van licht over de erica struiken, het gegons van bijen, de vlucht van vlinders, de geur van grassen op de heide en dan vooral het gewemel van de bomen en de warmte die opsteeg uit de grond; onvoldoende mee genomen de dagen van mijn jeugd, hoe die waren en hoe ze zich stapelden tot voedsel voor mijn oude dagen.
Zo mijn morgens nu, vergaan voor ze zijn opgestaan, heb ik het verteld van vrienden die me spraken over grote reizen die ze ondernamen over zee en verre landen en ik hier wandelen ging niet verder dan de straat die dood liep in de velden, er de kraaien waren die opvlogen, krijsend, toen ze me zagen. Ik hen toeriep toen - eenzaamheid mijn deel - ze niet bevreesd hoefden te zijn, ik geen jager, ik hen strelen wou over de rug, hun vleugels open strijkend zoals een melker van duiven het wel eens doet. Maar luisteren naar de woorden die ik niet sprak deden ze niet.
Wie dan wel denk ik, als ik de deur zet op een kier, wie klopt er aan, de woorden, en of ze welgekomen zijn, of ik ze houden wil wordt me gevraagd, ik van geen gevaar bewust, ik ze binnen neem, ze open strijk en er andere woorden aan toevoeg zo maar, omdat het zo hoort, omdat het zo wordt uiteen gezet in oude boeken in leder gebonden en met koperen slot, aan allen die zo wensen te zijn, te handelen. De wereld voor hen onbestaande, eens neergezeten om te schrijven, al kan het staande aan de tekentafel ook. Dit weten velen die anders niet zouden leven. Ik, vandaag, kom er echter niet verder mee, blijf ik hangen aan een ingebeelde prikkeldraad, opgespannen in mijn geest omheen mijn gevoelens die ik niet meester ben, die ik gelaten heb achtergelaten omdat er geen ruimte is of was, geen weten hoe het verder moet of hoe ik terug kan gaan naar wat van gisteren was en wat van de dagen ervoor.
De herfst sloeg toe bij mij, de boom ontbladerd op een nacht, verlaten door de vogels als door de siddering van leven. Doorzichtig als water hij daar staat en ik onontvankelijk voor gedachten, zelfs splinters van gedachten zouden welgekomen zijn, maar niet vandaag. Ik ben herfst en afgesloten, mijn aders zijn verdord voor woorden.
Hoe sta ik morgen op, hoe gedraag ik mij als wordt aangeklopt, als het licht de haastigheid zal kennen van het bestaan, en vele zaken onafgewerkt zullen liggen blijven, opeengestapeld in verwarring?
Heb nog de winter door te gaan.
26-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |