En toen je luisterde naar het ‘Impromptu nummer 3’ van Schubert - het was zoals altijd vroeg in de morgen - toen je er naar luisterde zoals je er nog nooit naar geluisterd had, nu als een man op het einde van zijn dagen gekomen, besefte je hoe belangrijk de rustpunten zijn, even belangrijk als de pianoklanken zelf, omdat ze er kleur aan geven, omdat ze er betekenis aan geven, omdat ze je erbij betrekken en jezelf muziek wordt.
Het is zoals je Nooteboom leest en zelf Nooteboom wordt ergens op zijn eiland, in zijn tuin en het leven in zijn tuin en zijn boeken gestapeld in de kamer en het kleine dagelijkse gebeuren van morgens in de lente en van avonden in de zomer; het gebeuren van de wind en van de regen soms, de deugddoende regen soms.
Zo, met de muziek van Schubert, zijnde enkele minuten tijd, en je uitwijken naar Nooteboom, wat rest er je nog dat je te vertellen hebt, alsof je nog niet genoeg geschreven hebt, alsof je nog een oceaan te vullen hebt met woorden. Want voor je het beseft ben je zo ver, dag na dag, en het sort je niet verder te gaan. Integendeel, het is je adem geworden, je levenswijsheid die je blijft rondstrooien: een oude boom die zijn bladeren verliest en weet dat er ooit een dag komen zal dat er geen bladeren meer te verliezen zullen zijn.
Of, hoe bepaalde ideeën je beroeren blijven als je, strikt genomen, enkel met jezelf bent geconfronteerd en je niet, in feite nimmer, weet waar je uitkomen zult. Je niet weet hoe je dag zal zijn, hoe je weer beginnen zult eens je geschrift hier af, en je denken moet aan wat erna zal komen. Denken en denken en bezig zijn en hopen dat er geen einde aan komt, al weet je maar al te goed dat het komt, het einde. Hopen en toch weten, wat je gespletenheid is.
Het Impromptu van Schubert is uitgezongen, Nooteboom heeft zich teruggetrokken, je bent alleen terug met je gezel, het woord. Je kunt dan denken aan zij die alleen zijn met hun penseel of hun beitel, of hun piano, allen broeders in de geest.
De morgen is nog niet uitgestrooid naar de dag toe maar lang zal het niet meer duren, de tijd van hier te eindigen is de tijd die nog nodig is om bevrijd te worden voor een nieuwe tijd. Zo bestaan we, zo zitten we vastgeknoopt in het komende, het komende dat altijd het zijnde wordt.
Hoe de dag begonnen is, is niet verschillend van de dagen voorheen, maar er was geen Schubert toen, geen wondere weergalm van stilte waarin de muziek het voor het zeggen had en jij heel zwak, gesmolten, week geworden en toegeeflijk, dat het woord niet bereiken kan wat de hand over de piano wel vermag, omdat het van Schubert is en je hem bij jou houden wil tot je uitgeschreven bent, neigend naar een hoogtepunt toe bij de laatste tonen, die blijven hangen, een lange tijd.
Muziek is van de sterren in de donkere nacht, is van de ogenblikken van gelukzaligheid, deze van Schubert, deze van de pianist, deze van de luisteraar, in osmose in elkaar opgegaan, de tijd erover tot in het tijdloze.
|