 |
|
 |
|
|
 |
22-09-2019 |
Le livre du Thé. |
Om jullie te bekoren op een of andere wijze, bewandel ik vele wegen, zo uiteenlopend mogelijk, maar ik keer ook in gedachten terug naar plaatsen waar ik ooit was, zelfs naar plaatsen waar ik nooit was. Dit ook wat mijn boeken betreft, ik koop er geen nieuwe meer maar het gebeurt wel dat ik het boek van vroeger meeneem naar mijn plaats aan de vijver van Johan, liefst een boekje zo dun mogelijk, liefst een boekje met een lepel filosofie die ik herkauwen kan, waarin ik me verbergen, me oplossen kan.
Vandaag, op het terras in de zon gezeten blader ik in ‘Le Livre du Thé’ van Akakuro Kakuzo[1]. Ik zie me er zitten als een standbeeld in de zon, terwijl nu en dan bladeren neerdwarrelen over mij, in een licht gereuzel, tot naast het boekje voor mij. De stilte die me omhelst, ik denkend aan een versregel van Saint-John Perse : les graines flottantes s’ ensevelissent au lieu même de leur atterrissage il en naîtront des arbres pour l’ébénisterie.
De tijdloosheid der dingen die me omringen, waar ik ben als standbeeld even tijdloos, ware het niet, ware het niet dat ik openbloei, dat ik lezen ga wat ik ooit heb onderlijnd: ‘Avant de devenir un breuvage, le thé, fut d’abord une médecine. Daarna, in de achtste eeuw, werd het ceremonieel van het thee zetten en schenken een sacraal gebeuren, werd het een elegante vorm van ongeschreven poëzie waaruit later in Japan het theïsme ontstond, een soort esthetische religie.
Waar ik zit en hoe ik er zit, is er het beeld van de vijver, het water licht rimpelend: tere, geluidloze kringen licht. Ik zie dit zo gebeuren al let ik er niet op, maar het is, en er is ook hierop geprojecteerd, het beeld van het thee zetten, in een plaats met een vaas en een takje vers geknipte lentebloesems, een film die ik ooit zag.
Poëzie de kamer, poëzie de lentebloesems, poëzie de theepot en de tassen, elke nauw berekende handeling van de handen, alles een eenheid vormend, een lang gedicht uitgedrukt in amper zeventien lettergrepen.
Wat een paar woorden in een boekje vermogen als je je laat gaan, als je in een paar momenten de realiteit verlaat en wegdroomt in een plaats waar je nooit waart om toe te kijken op een handeling die je ervaart als poëzie. Of wat we vermogen op dagen dat de herfst toeslaat, je weet het aan het licht dat geler werd, aan de wind die een frissere rand heeft, aan de weerbarstigheid van je spieren als je beweegt.
Je zit er maar. Je wacht op niets. Je kijkt om je heen zonder te kijken, het water in een groene band gras, de struiken langs de grachtkant, de populieren over jou, suizend. Suizend de tijd die voorbij gaat, de aarde die wegschuift van de zon en de zon die wegzinkt achter het bosje bomen aan de horizon. Je kunt er zo, lang blijven - Und die das Dorf verlassen wandern lang und viele sterben vielleicht unterwegs - of, na Saint-John Perse, Rilke die even aanklopte - maar, voor jou op de tafel, wat is van de geest van een man die je nu kent. Hij schreef in zijn allerbeste dagen een boekje over wat het betekent, het zetten van thee. Hij schreef ook nog, je weet het nog van vroeger, je hoeft het niet op te zoeken, over de discipline die Zen is. Zen die eist dat de minste van onze handelingen met de meeste zorg en preciesheid moeten worden uitgevoerd. Dus, wat mij betreft, ook wat hier geschreven staat. Ik het herlezen zal, het herdenken zal, het herschrijven zal.
Of ik de absoluut perfecte vorm bereiken zal?
[1] Akakuro Kakuzo: ‘Le Livre du Thé’, traduit de l’Anglais par Gabriel Mourey, Dervy-Livres, Paris.
22-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-09-2019 |
Joshua 10: 11 - 13 |
Neen, nog geen equinox vandaag, nog even wachten leert me mijn Sterrengids, equinox pas op 23 september, vroeg in de morgen. Ik leg er me bij neer, zo belangrijk is het nu ook al niet, ware het niet dat het punt jaren op voorhand gekend is, precies tot op een seconde na berekend, preciezer dan de meest precieze klok, en zoals ik het onlangs schreef, we hierover geen verwondering kennen, wat wijst op onze verwaandheid, deze van de mens in het algemeen, niet van deze in het bijzonder die er wel over verwonderd is en er zijn lessen uit trekt en voldoende weet hoe nietig hij wel is tegenover het geweld van een massale bol die door de ruimte slingert, tollend, waar hij alleen het effect van ziet maar niet voelt of hoort.
Hoe het kan weet hij niet, maar het is, alles wijst er op, maar het is gemaakt om het niet te voelen, noch de snelheid van het gieren door de ruimte, noch het tollen, niets ervan, we lopen op stevige grond, elk onheil is ver af, denken we toch, vertrouwen we toch.
Op een morgen in de tijd werd vastgesteld dat er een hapering was, dat de zon en de schim van de maan hangen bleven op een zelfde plaats, boven Gibeon en Ajalon zeggen de kronieken van de Bijbel en ze bleven daar een hele tijd, een ganse dag wordt er verteld.
We achten het niet mogelijk, het is een droombeeld opgeroepen door een geschiedschrijver, of een verkeerde vertaling uit het Hebreeuws, bijvoorbeeld naar het Engels dat dan als volgt leest, zoals vertaald in 1611 in het Boek Joshua over zijn strijd tegen de Amorieten: in 10: 11:
And it came to pass as they fled before Israel, and were in the going down to Beth-horon, that the LORD cast down great stones from heaven upon them unto Azekah, and they died …
En verder, in 10, 12:
Then spake Joshua to the LORD in the day when the LORD delivered up the Amorites before the children of Israel and he said in the sight of Israel, Sun stand thou still upon Gibeon; and thou Moon in the valley of Ajalon.
En verder in 10, 13:
And the sun stood still, and the moon stayed, until the people had avenged themselves upon theit enemies. Isis written in nthe book of Jasher? So the sun stood still in the midst of heaven, and hasted not to go down about a whole day.
Het meest sensationele ooit geschreven in welk boek ook, onovertrefbaar: een regen van meteorieten en, een zon die stil stond en ook de maan, een dag lang. Feiten die elkaar aanvullen zoals ze genoteerd staan in het boek van Jasher en overgenomen in de Bijbelkronieken van Joshua de opvolger van Mozes.
Een geschiedenis die we lezen met een glimlach van beter weten, maar wat indien er een rafel van waarheid zou mee gemoeid zijn, wat indien door een of ander fenomeen de baan van de aarde om de zon - met een snelheid van rond de 1600 km per uur aan de evenaar - effectief werd afgeremd?
Het is een gebeuren dat ver van ons bed ligt en geen aandacht meer krijgt of nodig heeft. Je hoeft enkel te weten dat een zekere Immanuel Velikovsky (1895-1979) er een ‘ontstellend’ boek ‘Worlds in Collision’ over schreef dat Amerika en de ganse wereld in de ban heeft gehouden, in de jaren vijftig.
Ik vermeld dit omdat die Velikovsky me nog altijd bezig houdt en dan vooral als iemand me spreekt over de Egyptische chronologie, zoals het onlangs het geval was, een e-mail me toegestuurd door Robert de Telder. Zoals ik, een volger van Velikovsky maar hij in het veelvoud, en wat hij hierover wist te vertellen. Zie eventueel, http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3174737 over de astronomische Sothis(= Sirius)-kalender waar de Egyptische chronologie werd aan opgehangen.
Hier ook zal verwondering je deel zijn.
21-09-2019, 06:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-09-2019 |
De Kweeperenboom |
De hoop is altijd, dat de schaal met kweeperen en de geur ervan voldoende is voor nieuwe vertellingen, bijna zoals voor Sergei Prokofiev ‘drie appelsienen en de liefde ervoor’ voldoende waren om een (satirische) opera te componeren, hij dankte dit wel aan het toneelstuk van Carlo Gozzi.
Nu het is wel niet mijn bedoeling om zo ver te gaan maar ik zie de kweeperen toch als een inleiding op een nieuwe dag die nog helemaal gesloten is en waarvan ik vooruitzie naar de ontwikkelingen ervan, zoals ik vooruitzie naar het ontluiken van mijn verhaal van vandaag.
Alles blijft aldus in verwachting, en het is in deze verwachting dat ik mijn vertelling, of wat het ook is, opbouwen moet, halen moet ergens. Ergens waar deze klaar staat om genomen te worden. Zo gaat het er elke dag aan toe, elk ogenblik ervan dat ik op zoek ben. Hoe ik ook moge ingesteld zijn, het ‘uitkijken-naar’ is er altijd, waar ik ook ben of wat ik ook doe, mentally I am writing my story, tot er het moment is van de afwerking en alles bruikbaar wordt geacht.
Ik weet niet wat er voor Carlo Gozzi of Sergei Prokofiev belangrijk was aan drie appelsienen, maar kweeperen hebben voor mij een grotere betekenis dat appelen of welke peren ook. Ze dragen herinneringen aan grote momenten in mijn leven. Momenten die zich hebben vastgehaakt in mij en, nu oktober dichter komt, de dagen van herfst en weemoed, nu de morgenmist de dingen insluit, komen deze momenten terug in alle hevigheid van hun aanwezig zijn, alsof ik nog altijd onder die kweeperenboom lag, de middag na het maal tijdens de wijnoogst in de Valais, licht beneveld door de paar glazen Fendant bij het eten, ingedommeld, even maar.
Ik lag er uitgestrekt in het gras, gelukkig, onzeglijk gelukkig omwille van de plaats waar ik lag in de wijngaarden van mijn vriend, fratello mio, Gustave Cotter gelegen op de hellingen van de Rhônevallei, met aan de overkant van de vallei de besneeuwde toppen van de bergen waarvan ik de namen kende, van sommige de toppen kende. Ik had dit landschap en ik heb het nog, in mijn bloed, ik kende het licht ervan, hoe het was in de morgen tussen de vochtige wijnranken, gefilterd, hoe het was op de druiventrossen, hoe het was op de middag, hoe het was in de avondschemering als de eerste sterren er stonden, Mars misschien, Venus misschien. Ik ken dit allemaal nog, en ik wist dit alles als ik even maar, tien, vijftien minuten weg droomde onder de kweeperenboom met peren groter dan een vuist en ruikend, ruikend zoals geen enkele vrucht ruiken kan.
Je hebt er geen idee van hoe het is, in de schaduw van de boom, op het punt even na de noen, het lichaam heerlijk vermoeid. Je waart om acht uur aan de pluk begonnen, je had kisten druiven gevuld opgenomen en op je schouders naar de rand van de weg gebracht om die daar te stapelen. Je waart de helling af gegaan en de helling op, de inspanning ervan hing in je lichaam, maar, maar je neerlag daar in het gras, eigenlijk even maar. Je lag er in het gras dat rook naar kweeperen en naar de rijke aarde en naar de zaden in het gras en naar al dat was in de luchten over jou, de wolken en al wat was van de dagen van je leven hier nu opgetekend, neergezet in een paar luttele lijnen, wat zo oneindig was: ik zie me liggen in het gras, de ogen gesloten in het gras, roerloos, een gestold lichaam.
Je kent niet het gevoel dat ik toen kende. En nu ingekeerd, alles in mij terugblikkend op hoe het was; terug er neerliggen, jong nog, open nog, van de aarde zijnde, van de wijnranken, van de grassen en de geuren, onder de kweeperenboom, maar ook zijnde van de geest en van het weten hoe het was.
Je beeldt het je niet in, hoe ik er was, maar ik, ik herinner me. Oh, hoe ik me het herinner die momenten, even ingeslapen in het gras, in de warmte van het stil geweld dat het leven er toen was, de wereld welvend over mij in een wolk als van het niet-zijn, als van het opgenomen zijn in al wat mogelijks zijn kan, een ogenblik ik vereeuwigd was.
Er liggen nu. Er zijn nu. Weten wat de morgen was, wat het plukken van de druiven was, het dragen van de kisten, helling op, helling af en hoe het was als er het uur van vijf was, het einde van de dagtaak: moe, maar oh zo gelukkig voldaan. Je hebt er geen idee van.
Je hebt er niet het minste idee van als je er niet waart, als je je moe lichaam, licht beneveld de geest, niet hebt neergelegd in het gras onder een kweeperenboom, in het vroege begin van de namiddag, in oktober van welk jaar ook, van welke eeuw ook, maar van de plaats die van alle plaatsen is waar je ooit waart en niet waart.
Herinnering in de nabijheid van de dood.
20-09-2019, 06:30 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-09-2019 |
De dag die is. |
Ik werd ooit duizelig toen ik de bibliotheek van het ’Convento de Mafra’[1] betrad, duizelig van de massa boeken die ik er zag: geborgen in hun rekken, dicht opeen, de ruggen uitnodigend. En dit was maar een deel van de duizeligheid als ik dacht aan de oneindig vele boeken in de oneindig vele bibliotheken, verspreid over de ganse wereld.
En te denken dat ik er nog een wou aan toevoegen, een enkel armtierig boekje met wat gedachten van een enkeling die er een gans leven over deed om driehonderd pagina’s bij elkaar te schrijven. Ik en mijn arme ziel hebben het ons destijds nimmer gerealiseerd dat het er op neerkwam, voor de zoveelste maal in te kleuren en te herhalen wat zo dikwijls al gezegd werd in alle wereldtalen en dit tot vervelens toe. En zeggen dat het schrijven ervan mijn leven was, dat het woord mijn adem was, het bloed in mijn aderen.
Ik er aan ten onder gegaan ben als ik zie waar ik nu sta en hoe ik er sta, uitbollend met wat ik mijn ‘kronieken’ zou kunnen noemen, waarin ik optreed als een zwever, een dromer die denkt dat alles zich voltrekken zal in het derde millennium. Een waaghals dus, een van de ergste die er zijn, een waaghals van het woord. Er zijn er zo massa’s geweest die de kop heb opgestoken, die dingen hebben verspreid die hangen bleven, zwellen gingen en uithangborden werden waar naar opgekeken werd, waar van geproefd en en er zich in verankerd, zoals een boom in de oerwouden die nu aan het verdwijnen zijn, samen met het immense van het ‘oerwoud-zijn’.
Ik eraan ten onder gegaan ben, al zeg ik het zelf, de enige die het voelt als hij het zegt: ‘hij ging ten onder aan het schrijven van een boek’. Wat men van mij zal zeggen als het moment gekomen is. En wordt het niet gezegd, het zal zijn hoe ik herinnerd zal worden, later. Weinig vleiend, weinig opbeurend, weinig aan eeuwigheid, dat nochtans zijn betrachten was.
Dit is de zoveelste morgen van de waarheid, van het opmaken van een soort inventaris van wat was van een leven dat is voorbijgegaan als een, trage weliswaar, vlucht duiven over de velden; het zichtbare en het hoorbare ervan en dan het niets van de lege luchten, deze van gisteren en deze van morgen en van de dagen erna die geen dagen meer zijn, maar eeuwen.
Ik plukte gisteren drie kweeperen van de jonge kweeperenboom in de tuin, goudgeel en donzig, maar hard als steen in de hand, een kweepeer was afgewaaid en lag te rotten op de grond. Heb de drie in een schaal gelegd en op de tafel neergezet, een stilleven om te schilderen, zo dat je ook de geur ervan mee schildert, zo dat ze er zijn zoals ze er liggen toekijkend, ademend, zelfvoldaan.
Ik ook heb mijn woorden neergelegd op een schaal ernaast. Groter tegenstelling is er niet. Ik armer dan ooit. Armer aan krachten, armer aan dromen, armer aan geest, exhausted physically and mentally
Ik wacht nu op de volgende dag om te schrijven. Hoe ik me voelen zal weet ik niet, maar er is een lief meisje, Jane, die me heel nauw aan het hart ligt, waarvan ik verneem dat ze maar twee duizend bloedplaatjes heeft terwijl ze er honderdduizenden zou moeten hebben.
[1] De Bibliotheek ligt in de meest statige zaal van het Convento en heeft een lengte van 83 meter. Het houdt de belangrijkste boekenverzameling uit de 18e eeuw in Portugal. Het waren de monniken uit het klooster van Arràbida die in de 18e en 19e eeuw de 40.000 waardevolle boekwerken op systematische wijze ordenden, hetgeen tot de dag van vandaag gehandhaafd bleef. Ze maakten ook een onomastische (vertrekkende van uit de naam) catalogus waarin alle werken tot 1819 geregistreerd staan. (Bron: Google).
José Saramago schreef een boek over de bouw van het Convento: ‘Memorial do Convento’ 1982
19-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-09-2019 |
Het derde millennium |
Hoe ik de evolutie zie van de mens, ‘hier gewild om getuige te zijn van het bestaan van het Universum’? Vraagt je me, of vraagt je me niet.
Wel, om verder te gaan waar ik gisteren ben gestopt en, hoe ik de evolutie, deze van de geest in de mens, zie gebeuren? Ik denk dat we mettertijd, dieper en dieper gaan doordringen tot het binnenste van het Universum en dat dit exponentieel vlugger zal gaan dan de tijd nodig om van Neanderthaler, of wie ook, te komen tot homo sapiens.
Ik denk dat we het Universum beter en beter begrijpen zullen, dat we beter en beter de schoonheid ervan zullen ontdekken en dat ons ogen meer en meer zullen opengaan zodat we zien zullen wat nu nog verborgen is en weten, et cela crèvera les yeux, hoe het Universum er in feite is en dat het niet anders kan dan dat er een Maker moet geweest zijn, een Genie, die schuil gaat in zijn Universum.
We zullen alsdan geen vragen meer te stellen hebben, we zullen weten wie Hij is en we zullen bereikt hebben wat we bereiken moesten, leven in eenheid met Hem.
Dit is, nu je me het vraagt, het beeld dat ik deze morgen hierover heb. Noteer het in je dagboeken, noteer het somewhere in je geest, in je handelingen, in je wensen, in je dromen. Het is het scenario dat ik durf open vouwen vertrekkende van de stelling dat de mens gewild werd om hier te zijn. Want als hij gewild was dan had hij een functie en die was, een klaar, ingrijpend beeld hebben van het Universum om een even duidelijk beeld te hebben van zijn Maker. En dan weten met een absolute zekerheid dat het Universum het beeld is van de Maker zelf. Dit is dan mijn profetie. Ik kan eraan ten onder gaan, maar mijn logica drijft me, jaagt me in deze richting en in geen andere. Het is een kwestie van het standpunt van waaruit je vertrekt.
De evolutie, een eigenheid van het Universum, heeft zijn impact op de geest in de mens. Hij ontsnapt er niet aan. Hij denkt na en blijft nadenken over het mysterie waarin hij gewikkeld is. Hij zoekt en blijft zoeken, verder en verder, tot het mysterie is opgelost.
‘Le XXIe siècle sera religieux ou ne sera pas’, zou André Malraux geschreven hebben. Ik zie het niet zo dichtbij, mijn visie heeft meer tijd nodig, heeft minstens nood aan een derde millennium of dan toch een deel ervan. Maar wie ben ik om dit wagen te meten in een module van tijd.
Nu ik dit hier geschreven heb stel ik me de vraag, over wat schrijf ik morgen en overmorgen? Want ik moet terug er gaan staan met beide voeten op de grond en de tijden zijn uiterst onzeker. De wereld waarover ik het had is de wereld van de geest die totaal los staat van de wereld van de realiteit. Kunnen beide naast elkaar bestaan. Ik denk het.
Een zaak is zeker, de wereld van de geest is tijdloos en niet plaats gebonden.
18-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-09-2019 |
Verwondering is het Sleutelwoord. |
Op Canvas: een uitzending over de planeet Mars. De (nog) jong uitziende professor Brian Cox die ons, in een zuiver Engels, vertelt over het ontstaan van deze zusterplaneet, samen met het ontstaan van de aarde, vier miljard jaren geleden - de Kosmos zelf was toen al negen en half miljard jaren oud. Hij gaf ons zijn visie, wellicht deze van de wetenschap, hoe het gebeurde dat Mars daarna een dorre, dode planeet werd in tegenstelling tot de Aarde die opfleurde en evolueerde tot een blauwe, een van leven zinderende planeet.
Ik volgde zijn uiteenzetting, bewogen, overdonderd door de beelden en de muziek, meer dan door de woorden. Ik kan er wel een commentaar over kwijt hoe deze tegenstelling tot stand kwam, maar het zou me te ver brengen in de fysische wereld waar ik een leek ben. Maar er was plots één gedachte die oprees en mijn verder luisteren verlamde en met deze gedachte, zoals het zo dikwijls gebeurt, verliet en verlaat ik de fysische wereld: hoe kon het dat uit deze enorme, wriemelende, verwarrende massa, de aarde, dat er uit de oceaan van leven die de aarde rijk was, uiteindelijk de mens zou opduiken niet zoals een plant of een dier, maar als een denker.
En ik val onvermijdelijk terug op mijn blogs van de vorige dagen, die me blijven achtervolgen, gedragen door mijn besluitvorming die tot stand kwam zoals een donderslag in klaarlichte dag: de denkende mens is er bij, omdat het ‘gewild was’ dat hij er bij zou zijn.
Hij is er bij alsof hij er noodzakelijk bij hoorde, om vast te stellen en te getuigen dat het Universum er was én hoe het er was, en met een zeer belangrijke vraag die openbleef, ‘waarom het er was’.
Brian Cox had het enkel en alleen over de tegenstelling in hun ontstaan en bestaan van de twee ‘sister planets Earth and Mars’. Hij inspireerde me. Ik heb zijn terrein verlaten en heb het onderliggend terrein, dat van de metafysica bewandeld. En dan waag ik het ver te gaan, ken ik geen grenzen meer, neem ik de vrijheid om te verklaren aan Brian Cox, die me niet lezen zal, en aan jullie: de mens is er, niet alleen om te getuigen dat er een Universum IS, maar hij is er ook - en dit is nieuw van mij - om verwonderd te zijn over het bestaan ervan zoals het is.
En dit is waarom we er als ‘denker’ bij lopen en niet als plant of dier maar wel als Neanderthaler zoals we begonnen zijn en met de millennia, zoals we zijn open gebloeid tot een Brian Cox, tot een homo sapiens. En het is er voornamelijk om doen om deze verwondering, want wat hij te zien krijgt is dermate intrigerend dat hij zich afvraagt, wie is de maker ervan?’
En hier begint het - of zou het moeten beginnen - komt er een resem vragen en wordt de geest van de mens voortdurend in het nauw gedreven en aangespoord om een oplossing, om een antwoord. Een antwoord dat de evolutie ons bij brengen zal, niet ineens, maar geleidelijk aan in een tijdloos tempo. Vandaag zijn we zo ver al gekomen dat we antwoorden ‘menen’ gevonden te hebben, of dan toch een begin van antwoorden.
Maar ik herhaal en blijf herhalen, er kunnen zo duizenden universums zijn, maar wat is de zin ervan als er niemand is om erover te getuigen?
Of, ga ik te ver in mijn beschouwingen; beeld ik me wat in, zit ik volledig op een zijspoor, is het maar al te duidelijk dat Jacques Monod het goed heeft gezien, dat de mens zuiver toeval is? Wat dan inhoudt dat de structuur van het atoom zuiver toeval is, dat het bestaan van het Higgs bosson, zuiver toeval is.
Het toeval dat noodzakelijk was opdat de mens, maar niet de mens zo maar, maar de denkende mens er komen zou. Gekheid.
Ik evengoed schrijven kan met een even grote, zo niet grotere zekerheid: beredeneerd ja, tot in het diepste van zijn cellen gewild ja. Ik denk dat het deze gedachte is die zal groeien tot een overtuiging, mais il nous faudra du temps.
17-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-09-2019 |
Onze verwaandheid |
Half september is er, bijna ineens, alsof ik pas nu terug in de dagen sta en zien kan hoe vlug de avond valt, hoe de zon nog even draalt bijna in het zuivere westen aangekomen, een gouden bol gelijk om stilaan uit te doven. Intrigerend hoe alles hier geregeld wordt tot op een seconde, tot op een fractie van een seconde na. Het meest opvallende bij dit alles is dat het ons niet verbaasd, dat we er niet verwonderd over zijn dat een massa die de aarde is, aangetrokken door de zon die een vuurmassa is met een zelfde snelheid en een zelfde accuraatheid door de ruimte slingert, tollend, geen millimeter afwijkend van haar baan.
Of, hoe we verwend worden en hoe verwaand we door het leven gaan alsof hierover geen ogenblik moet worden nagedacht. We zijn blind en doof voor dat alles, het raakt ons op geen kanten. Het is zoals het is en we gaan er elke dag aan voorbij. De beweging van de aarde om de zon een ver van ons bed zijnde beweging. Nochtans is het essentieel, is de regelmaat van de planeten in hun baan om de zon iets waarover we begrip moeten hebben opdat we ons de vraag zouden stellen hoe het kan dat het zo is en niet anders; hoe het kan dat uit de ontploffing, want dit was het, die Georges Lemaître de oerknal, de Big Bang, noemde - het ‘aartsdomme’ België verkoos een Damiaan De Veuster als grootste Belg - en, opdat deze vraag ons minstens, nu en dan, eens zou bezighouden om te weten, of trachten te weten, wie of wat er achter steekt, hoe het kan dat er zo iets gekomen is.
Doen we het, is het een van onze Leidmotieven? Neen, neen, we gaan er aan voorbij, we nemen er de tijd niet voor, gerust gesteld als we zijn in de goede afloop, het ogenblik van de Herfstequinox staat al precies berekend afgedrukt in de Sterrengids die vorig jaar werd opgesteld, waarom ons zorgen maken.
Verwend zijn we en verwaand, verwaand omdat we denken dat we dit verdienen, we ons geen vragen stellen over hoe het komt dat we verwaand kunnen zijn. En het is de afwezigheid van die vragen die mede aan de basis ligt van de achteruitgang wat onze beschaving aangaat. Het uitdoven ervan in een nimmer gekende mate, als we zien waar de kunst van de hedendaagse mens is aanbeland. Hoe de uiting van wat Kunst ooit was evolueerde naar de kunst van vandaag: of de verwaandheid van de mens die zich ziet als meester van al wat is, als voortbrenger van al wat is, ook van de grote regelmaat waarmede de aarde haar baan aflegt.
Ik had het onlangs over de beelden die ons bereiken van uit de ruimte. Ik noemde ze pluksels van God. Een vriend schreef me en ik herneem zijn woorden: ‘Je uitleg over deze fenomenen op de wijze die er staat heb je in een zeer klare taal uitgelegd aan de leek die ik ben.’
Heb ik het wel ‘zo goed’ gedaan,? Ik weet het niet, ik ben een even grote leek. Wat ik wel weet is dat er behoefte aan is om te weten hoe het is, hoe het er toe gaat in het Universum opdat we even verder zouden denken, hoe alles er is en vooral hoe het kan dat het er is, zoals het er is.
Ik schreef dit de zondagmorgen, het was mijn morgengebed, het was mijn zondagsmis.
16-09-2019, 12:03 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |