 |
|
 |
|
|
 |
11-07-2021 |
Ic ben so wyd. |
Waar ik dan uitkom, een paar dagen terug, als ik begin met een ‘slagzin’ van Goethe, als ik schrijf en blijf schrijven wat me, in verband met die zin, te binnen valt, of, hoe ik gevangen word door mijn woorden. Alles is te wijten aan de omstandigheden: het was zo voorzien, zoals het ook voorzien was dat ik, zo maar, op deze heldere maar buiige dag, deel IV van Gilliams’ ‘Vita Brevis’, uit zijn rek zou nemen en dit, na die vele, vele jaren dat het boek wachtende was, het openen zou.
Want daar gaat het om, zoals het me wordt ingefluisterd, en dit kan enkel door de geest van mijn overleden broeder Daniël zijn, of door de geest van Gilliams zelf, of door wat absoluut geen toeval mag genoemd worden, om terug te vallen op dit korte gedicht van Zuster Hadewych[1]:
Alle dinghen
syn mi te inghe
ick ben so wyd
Gilliams voelt dit gedicht aan. Hij zegt ons: ‘dat in deze drie korte zinnen, Hadewych het besef van haar psychologische (en daarbij ook fysieke) toestand, weergeeft’. Waarbij ze ‘een zo hoge geestesstaat van onthechting had bereikt, dat de ruimte die we rondom ons heen gevoelen haar te begrensd, te eng voorkwam om te ademen.’
Ik denk dat er in elk leven momenten zijn - en niet alleen bij Hadewijch, dat we nood hebben aan iets in meer, iets dat ons verheft boven het dagelijkse van ons bestaan; iets dat er moet zijn maar dat we niet bereiken kunnen, een soort van heerlijkheid, een Arcadia, zoals Dante er een creëert voor de dichters en geleerden van vóór Christus in zijn Canto IV van zijn ‘Inferno’(lees: Stefan Hertmans: ‘De mobilisatie van Arcadia’, De Bezige Bij, 2011)
We beseffen ten volle haar nood, en begrijpen haar smeekbede naar een woord, een teken, een opening. Het is de schreeuw van de mens in de grote stilte van het Universum, of zoals Saramago, in zijn vroegere jaren – op een moment van metafysische twijfel ooit schreef in zijn ‘Schriften van Lanzarote – ‘dat God de stilte van het Universum was en de mens de kreet die er betekenis aan gaf’.
En als hij hiermede bedoelde dat zonder de getuigenis van de mens er ook geen God zou zijn, dan ben ik het volledig eens met hem.
Echter, de Saramago van vijftien jaar ouder, in zijn ‘Geschriften’ opgevat als Blog, meer literair geprezen dan die van mij, zal zich opstellen als atheïst, in zo ver dat er in zijn grafschrift - zijn as wordt bewaard in Lissabon aan de Taag onder een oude olijfboom uit zijn geboortedorp zo iets vermeldt staat als: ‘ik ben van de aarde en ik blijf van de aarde.’ Zijnde de laatste woorden van Baltasar Sietesoles in zijn ‘Memorial del Convento
Voor Hadewych is het een roep naar de oneindigheid die voor haar God is, de oneindigheid van ruimte buiten de muren van haar kloostercel, over de bomen heen, de wijde trillende luchten in, de planeten en de sterren voorbij, naar de open armen van haar God, om er te zijn, ver weg van de engheid der dagelijkse dingen, het wassen, het koken, het boenen van vloeren, van meubels.
Haar verlangen, haar roep naar het gans andere is zo wijd, zo groot, zo adembenemend dat het een geestelijke kwelling wordt.
Is het ook niet, bijwijlen, onze roep?
Saramago’s schreeuw is een schreeuw binnen de engheid van het bestaan, hij twijfelt zelfs niet. Maar, misschien mis schrijft hij zich en is, in de echo van zijn schreeuw, zijn zoeken te horen naar de betekenis van die God die hij niet vinden kan omdat hij Hem te dichtbij is blijven zoeken, niet verder heeft gekeken dan wat de Kerk hem voorhield. Zoals er hier zovelen rondlopen. Voor Hadewyck was dit ‘te inghe’, te leeg, te kleingeestig , ze bewoog zich geworteld in het kosmische.
11-07-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-07-2021 |
Kerk en Staat of zorgen in progressie. |
Wanneer een aangestelde als Regeringscommissaris in dit land, een jonge vrouw, met hoofddoek, aanvoelt dat het ogenblik gekomen is - zij ver vooruitziende wat de demografische evolutie betreft - de Kerk boven de Staat al ziet staan, dan is het absoluut noodzakelijk, vandaag en niet later dan vandaag, de God van hier en van daar en van ginds, te ontdoen van de schors die de mens van hier, van daar en van ginds eromheen gewikkeld heeft en, krachtig door te dringen tot de diepste essentie van dat goddelijke, af te zien van die spookgedachte die zij ervan gemaakt hebben.
Alles samengenomen vrees Ik echter dat de Allah-geschiedenis - zoals nog bij velen van ons, de God-geschiedenis - te diep geworteld zit in het volk, zeker in dat van haar, en er veel, teveel generaties zullen nodig zijn opdat er, in hun geloof in die Allah van hen, enige wijziging zou kunnen optreden.
Niettegenstaande alles, blijft het een ernstige opdracht voor de mens van het derde millennium - of is het reeds het tiende of het vijftiende millennium? - de mogelijkheid dat de Moskee het ooit haalt op de Staat, voor ogen te houden, te blijven bestrijden en zeker in deze zin geen enkele toegeving te doen. Bewust blijven van het gevaar dat de Islam inhoudt voor onze westerse beschaving, voor onze Romaanse kerken, voor onze kathedralen, voor onze Kunsten, onze Muziek en Letterkunde, en zeker voor onze levensgewoonten die ons heilig zijn.
Laat het geen nieuwe revolutie worden waarbij de mens ondergeschikt wordt aan wat eeuwen geleden geboekstaafd werd en als wet wordt aanzien. Niet met ons, niet met de mens, volgelingen van Spinoza.
De boodschap die ons ooit bereiken kan is een woordeloze boodschap uit de Kosmos. Het is daar en daar alleen dat ons spiegelbeeld getekend staat, want de geest in ons is geen toevalligheid, maar een toegift, is a vehicle, een middel om te komen tot de echtheid van het Zijn, tot de ware betekenis van onze aanwezigheid hier op de planeet Aarde, tollend omheen haar zon als levend deel van de Kosmos.
Als er een Allah, een God is, dan is het er een van de Kosmos, de Aarde maar een stofje zijnde. Zo lang dit niet begrepen wordt lopen we, als vrienden van Spinoza, groot gevaar.
Blijvend zich hiervoor inzetten is het vreemde verlangen dat hem rechthoudt, dat voor een deel aan zijn leven kleur en betekenis geeft. Want wat indien hij dit betrachten niet kennen zou?
10-07-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-07-2021 |
Wat is er van |
Wat is er van een man op hoge leeftijd die meent - doet alsof - dat hij na meer dan 3.000 blogs, nog altijd in staat is, er origineel nieuwe aan toe te voegen? Hij ijlt die man.
Al ziet hij, als hij de nummering volgt, dat het aantal lezers blijft slinken, hij volhardt, hij blijft presteren wat hij nu al jaren doet, a blog a day, en hij zal het blijven doen ongeacht of hij gelezen wordt of niet, al was het voor zichzelf dat hij schrijft. Hij wil zo lang het enigszins kan zijn zelfde ritme behouden, is het geen beschrijving van het landschap van de geest, het houdt zijn vingers soepel en het geeft hem een zekere voldoening als hij erin slaagt te bereiken wat hij bereiken wilt.
Nochtans, hij staat de eerste geklasseerd onder de meer dan 7.000 die een blog ‘dagboek-bedenkingen’ bijhouden, en 26ste op de lijst van de meer dan 100.000 ‘bloggers’ die er zijn. Waarover doet hij zijn beklag, ja waarover? Nog een reden om verder te gaan want elke dag is voor elk van ons een nieuwe dag, is voor velen een herhaling van wat was, niets meer dan een herbeginnen, wat het ook voor hem is. Het vergt hem alleen maar wat inzet om er aan te beginnen, het overige komt vanzelf.
Het is zo iets, maar niet zo indringerig, niet zo sprankelend, als de Bolero van Ravel, hetzelfde thema hernomen, telkens met een instrument in meer bij een zelfde geroffel, zoals hij zich de Bolero herinnert en zal blijven herinneren, het ballet van Béjart er aan toegevoegd. Met dien verstande dat Ravel hier een hoogvogel geschoten heeft en hij, hoogstens een gaai. Waar hij het moet mee stellen als schrijver in de schaduw. Deze van de schrijvers in boekvorm.
Van deze paragraaf is hij zeker dat hij nieuw is, of hij echter ook origineel is, weet hij niet, maar die paragraaf staat er als origineel voor hem en dit is hem ruim voldoende, want hij heeft het niet gehaald bij iemand anders. Hij heeft trouwens nog nooit iets gehaald bij anderen waarvan hij niet gezegd heeft van wie het kwam, hij is altijd correct gebleven hierin, hij heeft dus niemand schade berokkend in wat ook.
De zin van Goethe die hij gisteren gebruikte, heeft hijzelf niet ontdekt, hij komt van de Goethe-kenner, zijn vriend Albert Schrever en hij is er hem dankbaar voor. Hij is allen dankbaar die hem vergasten op literaire of andere delicatessen, het mag ook Roger Tas zijn, een vriend, die hem verraste, enkele dagen terug, met een bericht dat grenst aan het ongelooflijke, geplukt uit ‘Il Giornale’: Hitler, the craziest and most dangerous, die zou gepoogd hebben het gebeente van Dante in Ravenna (en niet alleen dit van Dante) te laten overbrengen naar een te bouwen mausoleum in Duitsland.
Iemand zoals hij die nog weinig leest wordt aldus door zijn lezers op de hoogte gehouden van het meest sensationele van de dag.
Even sensationeel is het dat het Italië is en niet België die de finale speelt tegen Engeland. Maar dit zijn zeer persoonlijke bedenkingen die hij, uitzonderlijk, kwijt wilt.
09-07-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-07-2021 |
Hoop dat leven is. |
Allen die schrijven zijn het eens met Goethe:
Mein unermesslich’ Reich ist der Gedanke / Und mein geflügelt Werkzeug ist das Wort[1]
Beter en juister kan het niet gezegd worden. Het zoeken naar zinnen die waard zijn opgetekend te worden, omgezet in de meest passende en ‘geflügelte’ woorden is waar we dag in dag uit, zelfs in de uren van de nacht, mee bezig zijn. Het is ons leven, het is onze adem. Of het nu is omheen Dante, omheen Respighi, omheen om het even welk gebeuren of fenomeen, we zijn gedoemd het te noteren in een of ander geschrift of bewaren in ons onderbewustzijn, waaruit het vroeg op laat zal opduiken.
Jarenlang ben ik er al mee bezig. Ik richtte mijn leven er op in. Het drama is dat ik verkeerd ben geweest, dat ik veel belangrijkere zaken heb over het hoofd gezien en dat ik het geluk dat ik gemeend had ermede te verwerven een ijdele droom is geweest.
Zelfs als ik nu dagelijks bezig ben met deze blogparade - een parade zoals de muziekstukken van Klara - waarop ik al mijn hoop had gesteld, dat uit de nevel van het verwachte, een stem zou zijn opgestaan die me een kans zou aangeboden hebben deze teksten op de markt te brengen, dan ben ik tot vandaag op een ontgoocheling uitgekomen, zoals er al zovele zijn geweest in mijn leven, of anders gezegd, ik heb uiteindelijk niet bereikt wat ik bereiken wou.
Eergisteren of was het de dag ervoor, kreeg ik het bezoek van Margot, mijn lieve kleindochter, ze wou mijn kamer zien en was verbaasd over de vele boeken en dan vooral over de rij dagboeken – page a day diaries van the Economist – met de hand geschreven. Ze vroeg me wanneer ik dat allemaal had geschreven, en ik zegde haar, meestal vroeg in de morgen of laat in de nacht, dag aan dag. En ze keek me aan, hoe kun je zo iets doen en zoveel. En nu, de nacht in schrijvend, vraag ik me af met welk beeld ze is weggegaan van mij en welk beeld ze zal overhouden van die oude grootvader van haar met al zijn boeken en dagboeken en, met zijn tekeningen aan de wanden. Ze is achttien, ze is schattig, ik houd haar lang in mijn armen als ze weggaat.
Denkt ze soms aan mij, denken anderen soms aan mij?
Het zal wel. Zoals ik aan hen denk, denken zij aan mij. Zoals ik soms denk aan hen die ik in geen tientallen jaren gezien, noch gesproken heb, maar die toch regelmatig in mijn gedachten komen: oude collega, een Michel Jamar, een Jacques Roelandts, een Jan De Winne - zijn ze nog onder ons? - en wie nog allemaal, die ik niet opsommen wil, maar waarvan ik hoop en blijf hopen, dat ze ooit door een of andere omstandigheid op mijn blog zullen vallen en me zullen benaderen, plots, morgen, overmorgen en ik hen lezen zal, om in een ruk, de afstand die er was tussen ons in de tijd, te verbreken. Dit ook is een fractie van de hoop die k meedraag. tot binnen deze woorden.
Hoop, hoe weinig ook er van rest, dat leven is.
[1] Te lezen, leert een vriend me, als deel van een inscriptie op de muren van het Stadtschloss van de Goethestad Weimar.
08-07-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-07-2021 |
Elegie. |
Een hoge vlucht nemend: Elegie
Hij schrijft in de volle stilte van de woning. De ceder voor het raam,, de rusteloze, levende is, zo denkt hij, met zijn verste wortels doorgedrongen tot onder het huis. Hij weet zich zitten als in hun schoot, een veilige gewijde plaats. Hij denkt: zoals Pasternak, zoals Mahler in hun werken dringen aldus de krachten van de natuur tot mij door, is er nu een deel van de natuur in wat ik schrijf en bereik ik aldus een dimensie in meer, is er een deel van het kosmisch gebeuren in met mijn woorden ingesloten.
Hij weet nu, dat het neerzetten van gedachten, een lang proces is van noteren en aanpassen. Eerst in zijn brede lijnen, daarna uitgewerkt, uitgesponnen, hernomen en herdacht, aangevuld en geschrapt en terug hernomen. Hopende dat wat uiteindelijk bereikt wordt, dat, wat in woorden werd omgezet, duidelijk zal aantonen dat hij zich voortdurend heeft willen plaatsen op de ebbe- en vloedbeweging, van het transcendent-eeuwige, op het aanzwellen van de golf en de terugval ervan om terug op te klimmen met een witte rand waarover de meeuwen hangen, krijsend in de wind die van de geest is.
En boeken zijn zijn leven (geweest en nog), hij gaat ermee slapen en staat ermee op. Hij woont er binnenin tot ver voorbij de laatste zin ervan. Aldus tracht hij immer, en zovelen met hem, druppel na druppel te puren uit hun aroma. Soms is dit heel weinig, soms is dit meer, soms is dit heel veel. En het is het heel-vele dat de maatstaf is, dat aantoont hoe hoog hij wel geklommen is, de aarde wegschuivend onder hem: een blauwe lichtende bol tegen de mysterieuze oneindigheid van het zijnde.
Het ogenblik van het schrijven is het ogenblik van de geest. Immer tasten we af én wat van vroeger is én de betekenis ervan in het licht van wat het heden is. Hierbij kunnen we enkel herhalen, met wat schakering in de kleur, wat anderen vóór ons reeds geschreven hebben en hebben ze het niet geschreven, het gedacht hebben. En dit zal immer zo zijn en zo blijven.
Maar hoe goed het is te schrijven, hoe en in welke modus ook. Eens zijn naam eronder zal het de tijdloosheid binnengaan en levend zijn in deze tijdloosheid; zullen bewegend zijn de ideeën die er in opgenomen werden, bewegend de gevoelens die erin ruimte zoeken, bewegend de poëzie die hij betracht heeft en zullen de woorden zijn van een grote roerloosheid zoals ‘a Chinese jar still moves perpetually in its stillness.
Hij ook heeft dit reeds lang begrepen, hij ook weet met Eliot dat de rust een innerlijk bewegen is. En zijn woord is meer naar binnen gegroeid dan naar buiten en hij heeft het zo gewild. Maar naar binnen of naar buiten het was steeds in de richting van het licht, de enige richting die gevolgd wordt door boom of plant, met omwegen mogelijks, maar immer naar het licht toe, het hart van de eeuwigheid.
07-07-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-07-2021 |
Ottorino Respighi. |
Ik ontwaak met Klara. Ik denk Mozart maar het is Beethoven. Ik luister naar wat er in de wereld is gebeurd. Ik bezoek Lalo, Grieg, Respighi.
Wat een mogelijkheden voor de geest om, ontwaakt uit een droom, terug te keren, half slapend nog, naar een andere droom en aan te komen in de geest van Ottorino Respighi die zijn gedroomde klankenwereld opgetekend heeft, vastgelegd, verankerd heeft om deze voor eeuwen door te geven naar het leven van de levenden.
Ik ken het geluk mijn morgen te beleven op deze wijze. Te ontwaken en binnen te stappen, even maar in het gevulde leven van een Respighi, ik ken de man niet, maar geïnspireerd door de geluiden, de lichtinval, het schuiven van de wolken, zoals hij is, wandel ik met hem op vier plaatsen in Rome onder de pijnbomen, luisterend naar de klanken die hij was, een eeuw geleden alsof het nu was.
Ik volg hem onder ’i pini di Roma’, en blijf hem volgen de ganse weg, in de zang van de pijnbomen over mij, de ogen gesloten me inbeeldend de lange rij pijnbomen waar ik ben, waar ik nog nooit geweest ben, wel die gezien op andere plaatsen, wel gezien die rijen pijnbomen in het heuvelende land van Toscane, waar ik ooit was met Dante aan mijn zijde.
Zo wandel ik nu met Respighi, luister ik naar wat hij hierover te vertellen heeft in klanken die van heel ver komen, die hij in gelukzalige ogenblikken voor hem, heeft gehoord en opgetekend, niet wetende dat deze ook voor mij bestemd waren, een dag in juli van mijn drieënnegentigste jaar.
Ik zoek het niet uit om meer te weten over hem, maar hij luisterde, zoals ik naar de levende wind in de levende bomen, niet om het even welke wind maar een wind die de geest van Respighi beroerde en neerviel in wondere tekens op een notenbalk, neerviel in een partituur, een symfonisch gedicht dat hij schreef en nu omgezet in klanken die ook deze zijn van de bomen, van de pijnbomen van Rome.
Gelukkig leef ik ruim. De wereld van de muziek en van het woord is die waar ik me elke dag in ophoud. En gelukkig dat ik mijn dag vandaag kan beginnen met Respighi, met Lalo, met Grieg en daarna kan afdalen in de boeken van anderen, van Hertmans, van Nooteboom, van om het even wie, zelfs van Borges, zelfs van Dante.
Gelukkig dat ik daarna kan neerzitten en schrijven wat ik te schrijven heb, uitgelaten, al de rest vergetend, opnieuw geboren, telkens opnieuw als ik neerzit voor mijn klavier, zoals ver in de tijd voor mij, Respighi neerzat voor zijn piano, tastend naar klanken, ik naar woorden.
Ik om daarna de dag in te gaan die zich al geopend heeft op de dingen van de geest en deze al opgetekend, de grote weelde van klanken over mij gedruppeld in de klanken die van het woord zijn.
Beleven van wat is, doen we beiden, hij met klanken, ik met woorden. Het verschil in interpretatie van het essentiële hierbij, is heel klein, het essentiële dat is van de ongrijpbare, onverklaarbare geest die in de bomen drijft, over de velden, de stromen en de zeeën, over de bergen, de steden en de dorpen, de woestijnen.
Geest is alom, is woord en klank, hij is ‘des mensen’, en eens hij zich losrukt en zich toont is hij van de Kosmos.
06-07-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-07-2021 |
Gletsjer. |
In feite kan ik niet anders meer dan elke morgen, de afzondering opzoeken om de schrijver in mij, de Ugo, terug te vinden die ik vrije teugel geven moet. In andere woorden, Ik word een ander mens met een totaal andere ingesteldheid op de dingen en de gebeurtenissen. Ik leef een ander leven dan het alledaagse. De laatste tijd echter gaat dit minder vlot, er is sleet op het spontane in het ‘anders zijn’. Het vergt inspanning wat een teken is voor mij. Trouwens wie is er nog om me te lezen nu ik stilaan een ‘uitgeschrevene’ word?
Ik heb dit wellicht al gezegd of iets in die zin, en indien niet dan heb ik het gedacht, zou Pessoa zeggen. En heb ik het nog niet gezegd of gedacht dan is het omdat ik ben gaan nadenken over het fenomeen, schrijven. Want schrijven is een fenomeen, is een veld zoeken op een plaats waar er nog geen veld is en het bezaaien, het bezaaien met woorden, meer is het niet en, wat nog is, de zaden liggen er voor het grijpen in het oneindige en het eeuwige, en eens je aan het zaaien begint, schakelt je je in, in het werk van de natuur, word je een schepper, vervul je je met krachten eigen aan de Kosmos.
Dit zijn grote woorden die ik gebruik, maar wat anders is het schrijven dan vastgrijpen en transformeren in letters die woorden zijn die gedachten zijn, om een veld van gedachten dat voorheen, ergens, in mij, in potentie bestond, bloot te leggen.
Zo gebeurt in een wereld van gebeurtenissen, op een dag in een veld van dagen, op een middag die van alle middagen zijn kan, dat ze afscheid namen op de binnenkoer;, dat Lucas - of wie ook - de wagen startte, in een brede zwaai omheen het perk verwilderde rozen reed en. ter hoogte van Ugo gekomen stopte, het raam opende en zegde:
‘Ugo, je hebt volkomen gelijk, de eerste zin uit het evangelie van Johannes is wellicht de meest belangrijke zin die ooit onze westerse gedachtewereld is binnengebracht: in den beginne was het Woord of, zoals jij het interpreteert, in den beginne was de Geest. Ugo, het is een slagzin waar ik mee leven kan. Salut, mijn dag is goed en je hebt hier een schitterend domein’.
Ugo wou antwoorden maar Lucas was al weg, hij stak nog even zijn arm op en reed weg onder de torenpoort de lange lindendreef in.
Ugo volgde hem, zag hoe hij vertraagde bij de overweg, zag hoe hij de bocht nam en geruisloos wegschoof tussen de rozenvelden. Maar de woorden van Lucas hingen nog over de binnenkoer, mengden zich met de stilte van het huis en Ugo dacht aan wat hij niet gezegd had aan Lucas: ‘En het Woord was met God en het Woord was God’, omdat hij wist dat het woord ‘God’ de angel van een bij was voor Lucas, de ongelovige. Het is goed, dacht hij dat jij, Lucas, al weet dat alles ontstaan is uit de Geest, leef ernaar, Lucas, mijn vriend, en niets kan je overkomen.
Hij ging binnen in de hall, het tafeltje met de vaas witte rozen, rozen die Lucas had meegebracht. Waarom witte wist hij niet, hij had trouwens nooit rozen bij als hij op bezoek kwam, maar had hij gezegd met de rozen in de hand, denk aan Gezelle, denk aan ‘die avond en die roze’, je bent de enige vriend die ik heb, die rozen verdient.
Is het zo had hij Lucas gevraagd. Wel, niet helemaal, maar dan toch de enige die witte rozen verdient, de enige wiens gedachten puur zijn als een witte roos wit is.
De kamer met de wijd open haard en de rijen boeken tegen de wand en alle meubels en schilderijen in de kamer wisten van het vele dat er gezegd was geweest tussen hen, en misschien, misschien was er een glas wijn teveel geweest, een ‘Malvoisie’ uit de Valais, uit het land, het dorp, de bergen, die hen beiden week maakten, omdat ze er veel samen waren geweest en er hadden rondgezworven.
En het is treffend hoe de bergen de mensen binden. Onlangs nog had hij een vriend ontmoet, die hij in jaren niet meer gezien of gesproken had; ooit was die vriend bij hen op bezoek geweest in Grimentz of in Zinal, en het was het eerste dat hij had vernoemd, weet je nog, Ugo, weet je nog de cabane du Grand Mountet. Hij was er met hem en een paar andere vrienden nog, heen gegaan, een lange tocht langs de weg die nu niet meer genomen wordt, over de gletsjer, een tocht van uren. En gaan over een gletsjer vergeet niemand, je blijft erover gaan in je dromen, in je gedachten die je telkens overvallen; die je niet uit jou wegduwen kunt, niet meer, nooit meer. Het geluid van je stappen over het korrelige ijs, kruipt in jou, blijf je horen, samen met het vloeien van water in de kloven. En jijzelf, hoe je je voelt, oneindig klein, maar met een groot zwellend hart in de oneindigheid van de bergen om je heen.
Maar, de vriend, die niet stopt, weet je nog, weet je nog, Ugo, echter niets anders over van vroeger, alleen onmiddellijk over die Cabane en die tocht over de gletsjer, dank zij mij en, anders had ik dit nimmer gekend. Had ik met hem die tocht toen niet gedaan ik zou niet de vriend geweest zijn voor hem die ik nu ben.
Ugo had die tocht niet gedaan met Lucas, maar met hem was het een binding, een verweving van de geest in hen.
Op de tafel nog de fles en de twee glazen. Er was nog een kleine fond in de fles Malvoisie met het etiket van druivenranken. Hij schonk het zich in, en dronk. Hij hield lang het aroma en de smaak ervan. Hij ging neerliggen op de sofa voor de haard, het huis als een schelp van peis over hem.
Ik zal maar niet verder schrijven hierover. Al hoor ik nog mijn stappen over het ijs, al hoor ik nog het vloeien van water in de diepe gleuven. Al voel ik me nog heel klein gehuld in de bergen waar ik nu nog ben voor een ogenblik, voor enkele ogenblikken, ik moeilijk terug kan naar de begane grond.
05-07-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |