 |
|
 |
|
|
 |
03-08-2014 |
Ontwaking |
Alsof ik uit een lange slaap kom geef ik er me pas vandaag rekenschap van dat de lijsterbes een rode glans gekregen heeft, dat het veld tarwe plots gerijpt is en de rozenvelden waar ik langs wandelde in volle bloei staan en dat de zomer al ver gevorderd is. En nu, schrijvend aan mijn stenen tafel in de tuin, wagen het een paar jonge Vlaamse gaaien heel dicht tot bij mij te komen.
Waar was al die tijd, vraag ik me af, mijn verbondenheid met de natuur, waar mijn binding met de bomen hier omheen het huis, de eiken, de beuken, de berken, het geruis van de wind in het gewemel van de bladeren? Heb ik wel opgemerkt hoe het blad zich gevormd heeft uit de kleverige botten na de winter, hoe de eikels, de kastanjes zich gevormd hebben, de noten in de notelaar, heb ik er wel iets van gemerkt terwijl ik doende was met Alighieri en zijn te ontcijferen verzen van zijn, bij momenten hard om lezen Inferno?
Het is, ruw geschetst, alsof ik pas ben ontwaakt nu het meer dan zomer is geworden, nu de kersen zijn gerijpt en weg gehaald door de lijsters en de merels, door de spreeuwen. Ik meen niet dat er iets van deze diepgaande bewegingen in de natuur is doorgedrongen tot mijn geschriften, alles heeft zich gecentreerd op Dante. Pas nu wordt me duidelijk, de alles opslorpende inzet waarmede ik er mee begaan ben geweest, en dit sedert heel wat dagen. Maar ik beken ook, ootmoedig, dat het niet nu, dag aan dag is, dat mijn Dante-tekst ontstaat. Dat het niet enkele maanden geleden is dat ik begonnen ben met het schrijven over het Inferno van Dante, dit gebeurde veel vroeger. Ondertussen is er een lange, te lange tijd over heen gegaan, terwijl en ik ontdekte dit een maand geleden de tekst die ik had achtergelaten, diep in mij aan het gisten was en dat er onvermijdelijk een ogenblik komen zou dat hij terug uit de schemer van de tijd opduiken zou. Dit is, waarde vriend(in) lezer(es) wat nu aan het gebeuren is. En als ik deze bekentenis vandaag doorgeef dan is het omdat ik van tijd tot tijd nood heb aan een herademing, er nood aan heb Dante even op zij te leggen om uit te komen, gelukkig, waar ik vandaag ben uitgekomen zijnde de rode bessen van de lijsterbesboom, de boom van Zhivago, zijn symbool voor Lara, in het bevroren ondergesneeuwde bos.
03-08-2014, 05:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-08-2014 |
Terug Dante: Canto Acht (1) |
Het valt onmiddellijk op dat de Dante van Canto VIII, een totaal andere Dante is dan die van de vorige canti. Zijn medelijden met de zondaars is opgelost en het is met grote minachting dat hij nu reageert tijdens hun tocht over de Styx. Ik vermoed dat de reden is dat de tijdsspanne die lag tussen het schrijven van canto VII en VIII heel wat langer is geweest dan normaal. Giovanni Boccaccio in zijn Trattatello in laude di Dante, vertelt hierover dat de zeven eerste canti van zijn Inferno geschreven waren op het ogenblik van zijn verbanning uit Firenze en dat hij pas veel later, terug is gaan werken aan zijn canto VIII dat begint met het vers: Io dico, seguitando
dat Boccaccio begrijpt als continuando la composizione. Wat heel goed aanvaardbaar is en de wijziging van zijn houding tegenover de zielen die hij ontmoet na zijn verbanning verklaren moet.
Ik ook ken een soort van metamorfose, mijn conversatie met Dante is soms een rechtstreeks contact met hem, alsof hij onder een of andere vorm aanwezig zou zijn, en soms gebeurt het dat ik me beweeg, zonder zijn aanwezigheid, tussen zijn woorden. De reden hiervoor is dat ik soms dagen heb die onvruchtbaar zijn althans wat Dante betreft.
Trouwens het weze hier vermeld dat Dante eens verbannen uit Firenze in 1302, naar alle waarschijnlijkheid, zwervend van de ene plaats naar de andere, pas rond 1305 ernstig verder beginnen werken is aan zijn Inferno en dat hij tot in augustus-september 1321, zijnde zestien jaar, geschreven heeft aan de drie delen van zijn Commedia. Er moeten dus lange periodes geweest zijn dat hij met andere zaken bezig is geweest, ondermeer met het schrijven van zijn Convivio, zijn De Vulgari eloquentia, zijn De Monarchia en tal van gedichten. Zijn werken vullen trouwens meer dan 1.700 paginas in de vertaling van André Pézard (la Bibliothèque de la Pléiade).
Frans Van Dooren van zijn kant, heeft het zelfs aangedurfd de plaatsen te bezoeken die door Dante vermeld of beschreven worden in de drie delen van zijn Commedia. Hij heeft de moed gehad het resultaat van zijn diverse tochten door Italië te bundelen in een zeer merkwaardig boekje : Met Dante door Italië: reizend in het voetspoor van de dichter en heeft er ruim 230 paginas mee gevuld.
De weg van Dante als banneling was geen weg bezaaid met rozen. In zijn Convivio I,iii,5 vertelt hij ons dat, sedert het aan de burgers van de zeer schone en fameuze dochter van Rome, zijnde Firenze, behaagde hem buiten te gooien hij veel heeft gereisd en als pelgrim, bijna bedelaar, tal van regios heeft bezocht. Hij noemt zichzelf een schip zonder zeil en zonder roer, gedreven naar diverse havens, door een droge wind die zijn pijnlijke armoede uitwasemde (che vapora).
02-08-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-08-2014 |
Heimwee |
Ik zocht deze morgen naar een versregel aangehaald door Jorge Luis Borges in zijn verhalenbundel El Aleph[1], waarin hij het heimwee belicht van een Afrikaanse palmboom overgeplant naar de tuinen van Ruzafa[2] . Aldus - en het is Averroës die spreekt - sedert jaren gekweld in Marrakech omwille van mijn heimwee naar Cordoba troostte het me een apostrof te herhalen die Abdurrahma richtte tot een palmboom in de tuinen van Ruzafa [3]:
Tú también eres ! oh palma ! En este suelo extranjera
Ook jij, oh palmboom, kent het in deze grond die je vreemd is
Eigenaardige gunst van de poëzie, zegt Borges, woorden geschreven in Afrika door een naar Cordoba verlangende Averroës, die de woorden herhaalt van Abdurrahma gericht tot een palmboom in de tuinen van Ruzafa, in zijn verlangen naar Afrika.
Ik dacht aan die vreemde kracht, eigen aan de poëzie, om vandaag en ook op vele andere dagen - overspoeld door mijn heimwee naar de Val dAnniviers in Wallis, en meer in het bijzonder de dorpjes Grimentz en Zinal, uiting te geven aan mijn niet te stelpen verlangen. Jarenlang beleefde ik er, in alle eenvoud en rust en geestelijk rijk, mijn maand augustus, die begon met de dag van de Nationale Feestdag dat een groot gebeuren was. De voorbereiding ervan en, naar de avond toe, de optocht met les fifres et tambours en tête, gevolgd door de notabelen en de kinderen, elk met een brandende kaars in een papieren lantaarn in de hand, samen met de ouders en dorpelingen waarvan ik er velen bij naam en toenaam kende. Om dan aan te komen op de plaats, Roua, waar de chorale enkele liederen bracht, naast een grote stapel takken en brandhout, klaar om aangestoken te worden. Een traditie van oudsher, een vreugdevuur dat zou aangestoken worden en doorgegeven als boodschap naar de dorpen in de vallei, Ayer, Mission en hoger naar Saint-Luc en naar de alpages in de flanken van de bergen aan de overkant van de vallei.
Grimentz, de bergen en de wijnkelders, chaque famille avait sa cave, en het was daar dat je ontvangen werd, in alle eenvoud om le vin du glacier te proeven, met wat brood, viande de Grisons, of een sneetje gedroogd spek. Waar was het beter om te zijn. Waar kunnen de kinderen beter zijn die er elk jaar blijven heen gaan, die ginds zijn vandaag en vast en zeker mee zullen opstappen in de optocht, met les fifres et tambours en de ganse rij van wandelende lantarens. Na al die jaren was je geen toerist meer, je waart van het dorp en ze noemden je met je voornaam. En je hebt de kinderen van je vrienden zien opgroeien en de kinderen van de kinderen en wat jou betreft weet je dat al ben je er niet vandaag, ze naar jou zullen vragen: Et, Charles, ton père, comment va-t-il? Ze zullen over jou spreken met de kinderen van mijn vrienden aldaar, les Salamin, les Epinay, les Solioz, les Cotter, les Rouvinez, want van de vele vrienden die je er had blijft er, behalve Lucien Epinay - je bent met hem le doyen du village - nog één over, Jacques Deck. een Parijzenaar, die er ook, met Annic, zijn echtgenote, elk jaar terugkwam in de maand die onze maand was. En dan de namen van de bergen die zingen in jou: le Marenda, la pointe du Zirouc, Bendola, Lona, Moiry et sa cabane, les Aiguilles de la Lé, la Couronne de Breyonnaz, en ga maar verder, bergen die je meermalen beklommen hebt. En dan de flora: edelweis, génépi, soldanelle, arnica, lys arpagon, myrtille, niet op te sommen verscheidenheid van bloemen en planten.
Je droomde er begraven te worden op het kerkhof naast de kerk, de enige plaats waar je rust zou vinden, dacht je en denkt je nog steeds, al weet je het anders want, zegt de Ecclesiasticus, er is een tijd van komen en een tijd van gaan.
[1] Jorge Luis Borges, El Aleph, Biblioteca Borges, Alianza Editorial, 2001, La busca de Averroes, pag 115. [2] Ruzafa is een van de hipste wijken van Valencia, leert me Google. [3]Así, atormentado hace años en Marrakech por memorias de Córdoba, me complacÍa en repetir el apóstrofe que Abdurrahman dirigió en los jardines de Ruzafa a una palma africana.
01-08-2014, 05:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-07-2014 |
Een dwaze verliefdheid. |
De woorden blijven komen, bestormen me om genomen te worden, bezeten te worden. Ik kan er me niet vlug genoeg van bevrijden. Schrijf ik een bepaalde richting dan willen ze tezelfdertijd een andere richting uit een richting die zich dan op haar beurt splitsen wil, en er een nieuwe richting opduikt die ik evengoed had kunnen nemen of beter wel had genomen. Het proces van het schrijven is lijk het proces van het tekenen, een lijn getrokken op het blad draagt in zich vele andere lijnen maar een tweede lijn en een derde pas op het einde zal blijken of het de meest expressieve waren. Zo gaat het en zo zal het altijd blijven.
Dante is hoe zeg ik het, een kwestie van een dwaas verliefd zijn. Maar is het niet meer dan dat? Is het niet de grote ernst in het werk van Dante, is het niet mijn respect voor het verbazend creatieve van hem, het creatieve dat ook George Steiner heeft opgemerkt? Trouwens staat het niet geschreven dat hij, na Christus, de eerste is geweest die er in geslaagd is Hel en Hemel binnen te dringen en terug te komen van zijn tocht om achteraf te gaan neerschrijven al wat hij zag en hoorde, en dit met een ongekende, verbazende levendigheid, een accuraatheid en beeldenrijkheid die zo treffend waren dat zijn lezers achteraf - wat ik ook las bij Steiner en ik totaal ignoreerde - dat de fictie hier de waarheid wordt en dat deze paradox bevestigd werd door de verhalen over hem die de ronde deden, als zou de auteur van de Commedia teruggekomen zijn met verbrande vlekken op zijn huid[1]. Om maar te zeggen hoe zijn Commedia ontvangen werd en gelezen, hoe er over gesproken werd en hoe dit gesprek en geschrijf over zijn werk al zevenhonderd jaar gaande is en duidelijk gesteld mag worden dat de dag waarop dit gesprek stoppen zal de mens een totaal andere richting zal ingeslagen hebben. En of de nieuwe richting een betere en meer creatieve zal zijn valt sterk te betwijfelen
Houd ik mijn Dante-avontuur vol tot het einde, is de vraag die ik me telkens stel als ik in mijn verbeelding het aantal canti overschouw die nog onbesproken overblijven. Het is maar dat de dagen voorbijsnellen en dat mijn vorderingen, althans op het eerste zicht, geen gelijke tred houden met de snelheid van het schuiven van de dagen.
[1]Here as in no other secular text, the fiction must be that of truth. This paradox is made graphic by the early rumour according to which, the author of the Commedia carried on his skin the burn-marks of Hell. ( pagina 66)
31-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-07-2014 |
Steiner, Joyce en ... Ugo |
Het vergt - en ik word er me meer en meer van bewust - moed om je Divina Commedia te lezen zoals een boek moet gelezen worden. Je schreef voor de mens van je tijd en dacht wellicht niet aan zij die eeuwen later zouden kennis maken met je werk, misschien dacht je zelfs dat er geen eeuwen meer zouden komen?
Vreemd is het, want als ik zie waar ik aangekomen ben - en wat is het nut ervan? - dan vrees ik dat ik nimmer voldoende ga hebben met de dagen die me nog resten. Temeer daar ik rekening moet en wil houden met tal van werken of korte teksten over Dante die hier en daar, alsof het een afspraak betrof, opduiken uit het niet. Zo weet ik, dat ik zeker niet over het hoofd mag zien wat George Steiner schrijft over Dante in zijn zeer hoogstaande, moeilijk te volgen Grammars of Creation, al was het maar omdat Steiner ziet in de Commedia: concepts of creation now as lost or forgotten as is Adamic speech! [1] Anderzijds wordt ik nu overrompeld met werken over Dante en mijn arme ik, is nu bezig met er nog een aan toe te voegen, terwijl in het begin, mijn bedoeling zich beperkte tot een bezig-zijn, een soort van ouderdomstherapie, nadenken over het werk al schrijvende. Maar ik had zeker niet de bedoeling te komen tot een studie of, wat meer zou zijn, tot het het ontdekken, onder het vertellen, van iets totaal nieuw, wat dan aan mijn inspanning een zekere waarde zou geven.
Wat ik aan jou nog zeggen wou, Alighieri, is dat James Joyce, een collega van jou, een typische Joyce-expressie had voor je Commedia. De Hel was een spiritual-heroic refrigerating apparatus, door jou uitgevonden en gepatenteerd. Hij legt deze woorden in de mond van Stephen Dedalus die, totaal onverwacht zijn eerste jeugdliefde ontmoet[2].
[1] Grammars of Creation, pagina 69 [2] Asked me if I was writing poems? About whom? I asked her. These confused her more and I felt sorrow and mean. Turned off that valve at once and opened the spritual-heroic refrigerating apparatus, invented and patented in all countries by Dante Alighieri.James Joyce: A portrait of an artist as a young man, page 252
30-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-07-2014 |
Canto Zeven (2) |
De sterren, weet Dante, die opkwamen toen ik op weg ging zijn ondertussen verdwenen onder de horizon en langer hier stil staan is ons niet toegelaten[1] en wel omwille van het feit dat de reis niet te lang duren mag.
We doorliepen de cirkel tot de andere kant, hoger is er een kokende bron die zich langs een greppel die ze vormde naar beneden stort. Het water was donkerder dan blauwgroen (persa?) en wij, in gezelschap van deze donkere waters, daalden af langs een andere weg. Hier vormde zich een moeras, Styx genaamd
[2]
Het creatieve inzicht van Dante - en dit geldt voor alle versregels van zijn Commedia - om het gepaste, perfect rijmend woord te vinden, verbaast me telkens: riva en deriva, riversa, persa en diversa, bige en Stige. Begrijpelijk als men dergelijke zinnen vertalen moet, dat het woord dat Dante gezocht heeft en gebruikt, niet altijd passend om te zetten is in een andere taal. Zo verwringen woorden als persa en bige enigszins het beeld dat we ons vormen. Frans van Dooren heeft de grote inspanning gedaan om het verhaal van Dante op een meer dan voortreffelijke wijze in proza te omschrijven en heeft aldus, op vele plaatsen, de tekst van Dante verbreedt en heel wat toegankelijker gemaakt. Als men de Commedia anders lezen wil dan in het Italiaans, is van Doorens vertaling een excellente tekst om met Dante kennis te maken.
Maar ik ga verder - met jou, Dante, toekijkend in de schemerhoek naast de haard - ik lees nu wat je schrijft over de Styx waar je met Vergilius langsheen moet: Een poel gevuld met mensen wier gezicht met modder besmeurd, door de smart en woede onherkenbaar is. Ze stormen op elkaar in, de borst vooruit, slaande met de vuisten, en met de tanden scheuren ze elkanders vel van het lichaam. Vergilius weet je te vertellen dat het hier de zielen zijn van hen die zich door hun driften lieten overmeesteren. Ze kunnen geen woorden meer uitbrengen maar zingen een droevig gezang.
Ik herhaal dat mijn beschrijving van de feiten slechts een afgietsel is van de beschrijvingen van Dante. Echter meen ik dat mijn woorden voldoende typerend zijn om een beeld op te hangen van de zwarte poel gevuld met mensen die blijvend modder slikken. Ik kan me echter evenmin voorstellen onder welke vorm deze zielen er aanwezig zijn. Ze botsen tegen elkaar, scheuren elkanders vel van het lijf en schijnbaar blijven ze dit maar doen. Het zijn dus in feite geen loutere geesten, zonder vlees en bloed, maar beschikken wel over een soort ingebeeld lichaam dat hen mogelijk maakt te lijden.
[1] e il troppo star si vieta. (canto VII: 99). [2] Noi ricidemmo il cerchio allaltra riva,/ sopra una fonte che bolle e riversa / per un fossato che da lei deriva. / Lacqua era buia assai più che persa;/ e noi, in compagnia dellonde bige, /entrammo giù per una via diversa. / Una palude fa, che ha nome Stige,(canto VII: 100-106).
29-07-2014, 03:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-07-2014 |
Canto Zeven (1) |
Je daalt verder, dieper en dieper de weg af, in de trechtervormige holte. Je bent aangekomen in de vierde hellecirkel en je wordt opgehouden door Pluto met de opgeblazen kaken die onmiddellijk door Vergilius het zwijgen wordt opgelegd zodat hij ter aarde valt, lijk een mast middendoor gebroken door de stormwind die de zeilen te bol opspant. En jij, daar beneden, getroffen door de pijnen en smarten die er geleden worden, kan je niet nalaten uit te roepen:
Ah, goddelijke rechtvaardigheid, zovele nieuwe folteringen en pijnen die ik daar zag. Waarom worden we zo verscheurd voor onze fouten? [1]
en dit een vraag blijft waarop geen antwoord komt noch van jou, noch van Vergilius.
En ik, waarde Dante, me zelfde vraag stellen blijf waarom het nodig is, aan de afzondering in de Hel, een plaats zonder wensen of verlangens, zonder vreugdes, zonder de minste mogelijkheid tot creatief zijn, nog pijnen, smarten en folteringen aan toe te voegen in een mate die elke verbeelding tart. Want dit is de draagwijdte van de vraag die je stelde en als je die vraag stelde dan was deze gericht aan de Allerhoogste en het was niet alleen een vraag maar ook een soort verwijt tot Hem gericht, omdat je vond dat hij te streng was in zijn straf. Het was de vraag van de theoloog die er geen antwoord op wist maar enkel aanvaarden kon. Is het nog steeds de vraag die vandaag wordt gesteld of is het zo dat de theoloog van vandaag nog altijd geen antwoord heeft, maar zo wijs is geworden dat hij de vraag over de pijnen te lijden in de Hel, niet meer stellen wil?
Je vermoedt dat de zielen, waarvan de kruin is kaalgeschoren, geestelijken waren en Vergilius bevestigt je, dat de schaduwen (?) wier hoofden niet met haar zijn bedekt, inderdaad wel degelijk geestelijken zijn, zelfs kardinalen en pausen, allen verblind door de rijkdom en jij, Dante, vermoedt ook dat er onder hen zeker enkelen zijn die je kent. En ik bewonder je scherpzinnigheid, als je de vraag stelt aan Vergilius en de Vergilius-Dante je antwoordt dat, door het leven dat ze op aarde geleid hebben, hier in deze plaats, hun gelaatstrekken zo verduisterd worden dat het onmogelijk is ook maar iemand te herkennen. Wel blijft er nog de haartooi over om iemand te identificeren, maar je weet wel dat de gierigaards uit het graf zullen verrijzen met de vuisten gesloten en de verspillers met kaalgeschoren hoofden. Eigenlijk is dit alles maar bijzaak een andere vraag ligt op je lippen:
Meester vraag ik hem, zeg me eens, deze Fortuna waar je het over hebt, wie is ze die de rijkdommen van de aarde in haar klauwen heeft [2].
En Vergilius:
Luister nu goed mijn zoon, ik zal je vertellen hoe het te begrijpen is. Hij, die alles weet en de hemelen schiep (bedoeld wordt hier de negen hemelkoren die we in Paradiso ontmoeten) gaf aan elke hemel een leider zodat nu elke hemel op een gelijke wijze zijn goddelijk licht ontvangt. En op zelfde wijze stelde Hij, voor de rijkdommen van de wereld, een beleidsvrouw (Dame Fortuna) aan die tot taak heeft de verdeling van de rijkdommen te regelen, ervoor zorgende dat deze ten gepaste tijde overgaan van het ene volk naar het andere en van de ene familie naar de andere en wel zo dat de mens er niet de minste zeg over heeft. Zij is het die regeert en beslist en haar beslissingen liggen als een adder verborgen in het gras. Haar tussenkomsten houden niet op en velen beschimpen haar, maar het deert haar niet het minst, net als de anderen laat zij haar draaien wat draait'.
Dit betekent dat het Vrouwe Fortuna is die beslist over geluk en ongeluk, schijnbaar wisselt ze wel eens af, jij eerst, daarna een andere jij, maar jijzelf hebt niets in de pap te brokken. Het is het lot, vrouwe Fortuna, zegt Vergilius - dus ook Dante - die beslist of je rijk bent of arm, gelukkig of ongelukkig, ziek of gezond. Jij als individu hebt maar te aanvaarden. Het is het lot van Job en het is ook ons lot. In het geval van Job was het de Allerhoogste, in het geval van wij, stervelingen, is het Vrouwe Fortuna. En wie ze ook treft of wie ze ook gelukkig maakt, het deert haar geen zier, hoewel ze maakt dat haar slachtoffers daarna ook de overwinnaars kunnen worden. Dante, de banneling, weet dit maar al te goed want hij heeft het aan den lijve ondervonden. Hij hoeft er dus niet verder op in te gaan.
En zegt Vergilius, laat ons nu verder gaan en afdalen naar plaatsen waar het lijden nog groter is.
[1] Ahi, giustizia di Dio, tante chi stipa / nuove travaglie e pene, quante io viddi?/ E perché nostra colpa sὶ ne scipa? (canto VII: 19-21)[2] 'Maestro', dissio lui: or mi dianche :/ 'questa Fortuna, di che tu mi tocche: / che é, che il ben del mondo ha si tra branchi?'(canto VII: 67-69)
28-07-2014, 04:44 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |