Te
hoog de Zee
Te hoog de zee:
te hoog de winden, te hoog de golven,
de eerste zin die maar niet komt vandaag.
Dan maar wat schelpen tussen losgeslagen
wieren opgezocht, dan maar wat
resten
van wortels, van verdorde bloemen,
atomen om in te kaderen, later.
Of ik te oud geworden, te
doorzichtig
de dingen om me heen, al ben ik,
lijk zovelen,
blind geboren, niet geweten, golven electronen
dwars door ons geraasd
en golven wilde zeeën, rakelings.
Te hoog de zee, te hoog de wind.
Zo, waarover is het dat ik het hebben
zal
als het niet zou zijn over wat
onzichtbaar is
en onzichtbaar blijven zal.
Of,
heeft het nog wel zin in andere
woorden
te herschrijven al wat reeds
geschreven staat?
Maar gezeten op mijn
promontorium,
de golven die hun woorden zijn,
gehoord alhier, de stem van zij die
gingen,
van moeder en van vader, van broer
en allen
die ik
herdenken kan. En luisteren
wat ze me te
zeggen hebben,
alsof hun
woorden boten waren,
witte zeilen
met in filigraan hun naam erop
me tegemoet
gevaren om in te schepen hier.
Dit mijn
promontorium
naar het ganz Andere, Horckheimer wist,
dat we
kennen zullen,
als we de
luchten binnenduiken,
opgezogen,
meegevoerd op vleugels
zoals
Dedalus, om niet meer te keren hier.
Ik, wie
verlost me van mijn ik.
Niet meer
zoveel leven dat ik ben.
Hier gekomen
om te gedenken zij die gingen
en ook om
hen wier plaats hier leeg gebleven
al zijn ze er,
al is hun woord gestold te horen,
ik kan hun
leemte raken.
Hopende,
hopende hier morgen weer te komen
met nieuwe
woorden om nogmaals te beginnen
wat niet
meer nodig is omdat zo dikwijls al,
zo
veelvuldig dikwijls al gezegd,
geschreven,
uitgebazuind:
de geest is
leven.
Maar van de zee,
haar zang met mij genomen,
in mij
gebrand.
En zee,
heb je mij
vandaag verrast omdat
zo lang
reeds, want bijna vergeten.
Al kwam maar
niet die eerste zin
die in
potentie toch gedicht al is,
maar ook nog
niet geschreven.
Als ik weg
zal gaan van hier,
o God van
alle goden,
o, oude boom
hier achter mij,
uit het
oudste veld ter lande opgegraven
en neer geplant
alhier in een tuin onwaardig.
En bid ik de
God van de olijven
die ook die
van mij moet zijn,
dat hij bloeien
moge, de boom,
ik een deel
van hem.
Maar te hoog
de zee vandaag,
te vreemd
mijn woorden
uitgekomen.
12-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|