 |
|
 |
|
|
 |
30-08-2015 |
De tijd die ik beleef |
https://www.youtube.com/watch?feature=player_embedded&v=HXYg5rFeuFk
Ik moet nogmaals uit mijn schelp komen – mijn koninkrijk zegt Shakespeare - als ik zie dat vluchtelingen aan de Grieks-Macedonische grens, voedselpakketten weigeren omdat er een rood kruis op de verpakking staat en het voedsel erin niet ‘halal’ is. De politie die deze dozen uitdeelt wordt op weigering onthaald en keert er mee (wellicht vloekend) terug naar hun tenten. Nu, het kan dat er onder hen vluchtelingen zijn die niet zouden aarzelen om het aangebodene te aanvaarden maar het niet durven in het bijzijn van de fanatiekelingen onder hen. Maar er zijn dus wel een aantal racisten die hier voor de poort staan en die we hier ontvangen, want hun indeling, in gelovigen en niet-gelovigen, wat ze ons onmiddellijk laten blijken, is een grotere en gevaarlijkere kwaal dan de indeling tussen blank en kleur.
Maar wat even erg is, er zijn onder hen dus vluchtelingen van het kaliber van de fanatiekelingen die hier reeds gevestigd zijn en deze nu gaan vervoegen. De voorgevoelens waar we nu reeds mee geconfronteerd worden zullen er niet door verminderen, integendeel. Een feit is zeker, we worden overspoeld, traag maar zeker. Wij zijn het niet die hen redden van hun broeders, moordenaars en cultuurbarbaren, neen, ze komen hier om te verstarren in wat ze zijn en vooraleer ze binnen zijn, reeds hun wetten stellen, daarna volgen de imams.
Ik begrijp dus de Peeters’, de DeCroo’s en consoorten niet die onbekommerd deze beelden ignoreren – er zijn op de side hierboven identieke beelden genoeg om je dag te vullen - en doen alsof er hier niets aan het gebeuren is, al is er dan toch iemand die het aandurft op te staan om onmiddellijk, zo gaat het hier, door groen en rood met de vinger gewezen te worden.
Voor mij is het effect van deze webside beelden duidelijk en voel ik aan, denkend aan mijn kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen, dat ik de wereld zoals ik die nu ken, niet met een gerust gemoed zal verlaten. Het gevolg hiervan is ook dat ik me elke dag optillen moet boven deze woekerende gedachten, om te kunnen schrijven in vrede met mezelf en met mijn omgeving en me ervan te overtuigen dat deze zich aanmeldende wereld utopisch is en dat het nimmer zo ver komen zal.
Vandaag schrijf ik niet verder, heb er de kracht niet toe omdat ik ver kijkend in de toekomst, onze gotische kathedralen tot puin zie herleid, omdat ik Bach en Beethoven en Mahler en bibliotheken boeken en musea kunstwerken een prooi zie worden van haat en vernieling.
Overdrijf ik?
30-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-08-2015 |
Boeken en verwondering |
Heb naast mij een stapel boeken liggen die ik lezen/herlezen wil. Ze kijken me vragend aan maar elke dag ga ik er aan voorbij, neem ze hoog uit eens in de hand om ze daarna terug te leggen. Ik weet dat ik hen onrecht aan doe, een vreemd gebaar omdat er achter elk boek een schrijver schuilt die smeekt om gelezen te worden – zoals ik smeek dat mijn blogs gelezen worden – echter is er voortdurend de roep in mij van de gedachten die vragen om genomen te worden. Daarenboven zijn er ook de vele dagelijkse dingen die én tijdopslorpend zijn én een rem zijn in het uitwerken van mijn gedachten. Om het te zeggen zoals het is, het betekent dat mijn blog affaire de ganse dag en soms een deel van de nacht in beslag neemt. Het karakteristieke eraan is dat het zonder einde is, pas geschreven is er de volgende die opduikt.
Dit moet ik in de loop der jaren, al enkele malen gezegd hebben, het ritme dat er in ligt heeft gemaakt dat deze affaire, die geen liefdesaffaire is denkt het maar niet, de krachtlijn van mijn leven is geworden, mijn levensadem, zonder deze zou ik verwelken en opgaan in ouderdom zoals er zovelen zijn. Ik mag dus de hemel dankbaar zijn dat mijn levensadem gevoed wordt door mijn blog en vice versa, mijn blog er niet zijn zou ware er niet die zo nodige adem.
Onderaan de stapel boeken naast mij, ligt ook één van mijn dagboeken, vandaag is het en dit sedert enkele dagen al dit van 1999. Bij het openen val ik op volgende passage:
‘ik vind deze morgen in mijn bus het overlijdensbericht van Zacharie B., een vriend, meer nog een broeder in de geest. Hij was van 1927. Het had evengoed mijn doodsbericht kunnen zijn. Ik realiseer me hoe dicht ik dat punt genaderd ben. Nochtans geef ik me er geen rekenschap van, heb ik het bericht van iemand anders nodig om te weten hoe rakelings ik gekomen ben. De ernst van het leven krijgt het gelaat van de dood. Ik weet dat ik hem gedenken moet met woorden, een éloge funèbre, woorden die opdoken toen ik zijn naam zag vooraleer ik de woorden las. Hoeveel woorden zijn er niet die nooit geschreven worden, Pessoa schreef dat de mooiste en de meest prangende woorden nimmer geschreven worden. Ik denk erbij en wellicht dacht hij het ook, omdat het geen woorden zijn maar gedachten die het verwoorden ervan ver overstijgen.’
Ik overleefde, maar herlezend wat ik schreef, wellicht nog herhaaldelijk erna, is het eens te meer een verwittiging die me deze morgen – en ik voelde me nochtans heel goed – in de voeten geschoven wordt.
En als ik verder lees in zelfde dagboek komt Prigogine, uit welk boek weet ik niet meer: ‘Pour Héraclite, tel que l’a compris Carl Popper, la vérité est d’avoir saisi l’être essentiel de la nature, de l’avoir conçue comme implicitement infinie, comme le processus même.’
Ik zag gisteren op BBC four een uitzending over ‘The secrets of quantum Physics’, een uitzending van Jim Al-Khalili, een man die ik apprecieer al was het maar om het prachtige Engels dat hij spreekt. Het programma liep over in welke mate de kwantum fysica tussenkomt in het oplossen van bepaalde biologische mysteries. Ik beken eerlijk dat ik er niet veel van begrepen heb, alleen dat de kwantum fysica een wereld is achter de realiteit, een wereld die alle verbeelding overstijgt en het in feite – en dat ontgaat ons totaal – deze wereld is die de realiteit is en niet, de wereld waarin we in rondlopen.
Als Popper bedoelde dat het de wereld van de kwantum fysica is die de essentie is van de natuur, oneindig in het ‘zijn’ en in zijn evolueren naar, dan kan ik enkel heel nederig bekennen dat ik er niets van begrijp maar dat, het feit dat de natuur is wat hij is, ik verga van verwondering en dat ik er een naam voor heb, een woord van drie letters en geen jota meer en dan is het gelaat van de dood ook het gelaat van deze verwondering.
29-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-08-2015 |
Lezers zijn welgekomen |
Een lezer van het laatste uur stuurde me een serie van zijn Nieuwjaar berichten die ik met interesse doorgenomen heb. Het is me duidelijk dat ik destijds, wellicht ongeveer zoals hij nu, zou gereageerd hebben op bepaalde toestanden die zich nu afspelen in onze maatschappij, en zeker, maar dat doet hij niet, me zou afgezet hebben tegen de massapsychose van de festivalweiden. Maar, ik ben vele jaren ouder dan hij, de zaken die hem nu bezighouden, en vroeger mij, heb ik achter gelaten, bekijk ik met gesloten ogen en bewegen me niet meer tot reactie, eenvoudig weg omdat ik er mijn tijd, die meer en meer kostbaar wordt, niet aan verspillen wil. Wat echter niet belet dat ik me blijf zorgen maken over het geklungel van de rijk betaalde Europarlementariërs en, maar daarom niet minder, over de infiltratie van de radicale Islam, wat dit is hij, in het westen.
Wat ik in mijn blogs op het voorplan breng is getekend door de krachten die van het leven zijn en de even grote krachten die van mijn dood zullen zijn. Eigenlijk heb ik niets te vertellen, heb ik enkel te zijn, open en bloot, gericht naar het positieve dat bij mij overheerst, dat me bij de keel grijpt als ik me laat gaan in woorden die zinnen worden en zinnen die een stellingname zijn tegen alles wat een belemmering zou zijn om positief ingesteld te blijven.
Het schrijven, dat mijn leven is, is en blijft aldus een vreugde, zelfs als er vooraf, zoals hic et nunc bij dit antwoord, er een soort angst aanwezig is om te beginnen schrijven wat ik schrijven moet, iets dat tot uitstel leidt. Als ik er dan toch uiteindelijk in slaag het doel te bereiken dat ik me gesteld heb, dan is het omdat ik er lange tijd in gedachten aan gewerkt heb; zelfs terwijl ik gisteren met vrienden aanzat aan een rijk gevulde en subtiel uitgekozen tafel; zelfs toen ik een droom van een door de gastvrouw in leder ingebonden bijbel in de hand hield met de King James’ versie, die me herinnert aan Steinbecks ‘East of Eden’; zelfs als ik lang wakker lag vóór de slaap me overviel en zeker deze morgen toen ik aan de ontbijttafel zat, nog steeds denkende aan wat ik antwoorden zou aan die nieuwe lezer van mij die ik behouden wil, zelfs al zou hij Google over Jezus zaken laten schrijven die ik niet zou schrijven, omdat Jezus voor mij de man is van het Evangelie van Thomas, een man met een oosterse ingesteldheid over hoe zich te gedragen in het leven, welke Paulus kennen wou en hiervoor naar Arabië reisde, zoals hij het zegt, waar hij drie jaar verblijven zou.
Alle gebeuren dat voorafging aan deze blog zijnde het antwoord aan een lezer, gaat niet zo zeer in op wat hij schrijft, maar eerder, in het algemeen waarover hij schrijft. Het is het resultaat van de gedachten die opkwamen bij mij na het lezen van zijn woorden en het formuleren, alles in gedachten, tot een antwoord, dat nu uit mijn pen vloeit zoals het is en zoals het blijven zal, omdat het gemeend is wat ik schrijf. Ik er geen jota aan wijzigen wil, ik gelukkig ben aangekomen te zijn waar ik komen wou én, niet alleen te antwoorden op die lezer van het laatste uur maar tevens, terloops, de gelegenheid te gebruiken om mijn dank te betuigen aan lezers van het eerste uur die me gisteren, met mijn echtgenote ten dis genodigd hebben.
Aldus wordt volbracht wat volbracht zou worden.
28-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-08-2015 |
Meisje in de bloemenweide |
Vreemde avond met kwatrijnen van de Perzische poëet, Omar Khayyâm opgevuld, wachtend op Steven Hawking die kwam, maar lege vragen hem gesteld zodat Hawking niet vertelde wat de kijker horen wilde. Zo de nacht, aarzelend eerst en dan gesloten op beelden: een floue foto, verbleekt van tijd die vertederd keerde in schuchtere vormen waaraan hij zich hechten wou en tot leven zouden komen, hij hunkerend te zijn waar hij haar raken kon.
Als zij maar even kijken wou, een moment van lichtheid maar, zoals hij haar zag, hij staande, de grond amper rakend; het was zo lang geleden al, om zich nog te herinneren hoe het ontstaan gekomen was.
Zij, midden in de bloemenweide, een witte bloes van shantoeng om haar heen die hij openen wou, het licht dat op de bloemen kleeft, in aureolen over haar, haar mond en ogen, haar profiel getekend, een margeriet ze houdt, haar hand gebogen.
Hij wachten kon, de bloemen hoger dan het gras, bijen en vlinders, kevers lijk van woorden de letters, Arabische tekens te ontcijferen. Te ontcijferen het geel van boterbloem, het blauw van vergeet-me-niet; zij, ze stond er midden in papavers, ragfijn, en kleuren van de koekoeksbloem, van duizendblad en ereprijs: Béatrice was haar naam, hij kende haar van toen ze negen was en hij haar kruiste in de morgenstraat.
Hier uitgezocht, kleine, ranke kleuren die te gissen waren, te schilderen en te houden tot zij spreken zou tot hem. Of het kwam of het kwam niet, hij wachtende. Zij midden in de bloemenweide haar bloes geopend op het grote licht, een witte sjaal die waaide over mond en adem, zijig en zo onverwacht.
Zegde hij, wist niet of ze het hoorde, zegde hij zijn tederheid om haar gewikkeld, aroma zijn bewogen zijn naar haar gewuifd. Zegde hij in woorden van de bloemen, de luchten hoog, met zwaluwen rakelings scherend over haar, zij in ontvankelijkheid sprankelend gekleed.
Hij haar kussen wou, hij zegde het, zou ze het horen als hij het zeggen zou in een vreemde taal die van de bloemen was waar ze stond, beweegloos als bloem, houdend een orakel dat zou gesproken worden: de margeriet in haar hand.
Het was toen dat ze begon, naar hem kijkend, glimlachend of toch niet, hij die daar stond, amper de grond onder zijn voeten, zoals ze wel zag, blanke blaadjes teder een na een, wegwaaiend in de wind, wat verder in het gras.
Het gebeurde dacht hij, in een vorig leven, maar zeker was hij niet, wachtend tot ze was uitgeteld en ze naar hem zou komen.
27-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-08-2015 |
Twee werelden |
‘Philosophy is dead’, zegt Steven Hawking, in een VRT interview, maar voegt er (voorlopig) niet aan toe waarom hij de filosofie voor dood verklaart? Is het omdat er niet meer moet gefilosofeerd worden, noch over het leven, noch over vanwaar we komen, omdat we nu weten van de stof van sterren te zijn, niets meer dan een stukje kosmos?
Ik hoor het misschien morgen als het interview verder loopt, of ik hoor het nooit en is het aan mij om voor mezelf de reden te zoeken waarom de filosofie, het nadenken over de denkende mens die we zijn, overbodig geworden is en te aanvaarden dat enkel het doorgronden van het kosmisch gebeuren van belang is, én bij leven, én bij verdwijnen wanneer we terug opgenomen worden in de staat waarin we verkeerden voor we op aarde gekomen zijn en dat dit doorgronden de enige vorm is van wat filosofie zou kunnen zijn[1].
‘Philosophy is dead’. Het is niet meer de zin van het leven die we zoeken, het is een zoektocht in de diepte naar wat er fysisch is en leeft achter en binnenin de dingen en hoe, wat er daar is, er gekomen is en hoe het zich gedraagt zoals het zich gedraagt, hoe het geordend ligt zoals het er is: alles, atomen en sterrenstelsels, innig met elkaar verweven, te innig opdat het niet zou opvallen. En het is deze innigheid in het verweven zijn, en dit zijn mijn woorden, waarvan men – dan toch Hawking - de formule kennen wil, in cijfers uitgedrukt. Eens men deze kent is alles geweten wat er geweten kan en kent men, zegt Hawking, de gedachten van God. Wat ik toch voorbarig vind.
Ondertussen is er wat nu gebeurt in alle hevigheid, worden we in het westen overspoeld, niet door aanhangers van Lao Tseu of Confucius, niet door boeddhisten of hindoes, dit zou ons heel wat minder zorgen baren, maar door volgelingen van Mohammed, die op vele plaatsen elkaar aan het uitmoorden zijn met de koran in de hand, wat totaal, totaal verschillend is. Het zijn vluchtelingen voor de oorlog zegt men, meestal jonge mannen – hopelijk zitten er geen IS voorposten in - maar het zijn vluchtelingen van een speciale soort van het soort van Allah en daar hebben we, hun houding tegenover de niet-volgelingen van Allah kennende, problemen mee. Vandaag eigenlijk nog niet, ze zijn nog niet in slagorde, maar eens ze gevestigd zullen zijn, eens ze terug gegroepeerd zullen zijn in hun vrijdaggebed wordt het, het verhaal van de kikker en de schorpioen en versmachten ze ons, gelovers in de vrijheid van meningsuiting, met hun koranieke wetten, de ongelovigen die we voor hen zijn.
Zo worden we - ik dan toch - geconfronteerd met twee werelden, deze die zich aan het vormen is in de schaduw van de westerse beschaving en dankzij de welwillendheid van deze beschaving, en deze die de wereld is van het onzichtbare, de wereld die Steven Hawking – en hij weze er voor geprezen en gesteund - uit de onzichtbaarheid wil halen.
Het ‘filosoferen’ over de eerste wereld is voor mij een rem voor het beleven van de tweede. Dit was het geval vandaag en morgen zal ik het nog niet vergeten zijn.
[1] In ‘Black Holes and Baby Universes, essays’, Bantam Books 1993, schrijft Hawking over de filosofen: ‘They are still worrying about the foundations of quantum mechanics that were laid down sixty-five years ago. They don’t realize that the frontier of physics has moved on’. En, wat hij noemt ‘how one can understand the universe, what is the status and meaning of a grand unified theory, a ‘theory of everything’(pag.40), weet hij dat ‘the people who ought to study and argue such questions, the philosophers, have mostly not had enough matematical background to keep up with modern developments in theoretical physics. (pag.35)
26-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-08-2015 |
De Tatoeage |
Zal ik, na de 236 blogs die ik dit jaar reeds schreef, bij machte zijn om er, tenminste si Dieu me prête vie, nog 129 aan toe te voegen om hiermede, 2015 te vervolledigen, is een vraag die ik me maar al te dikwijls stel om er geen zorg mee te hebben.
Voor vandaag echter is er een oplossing in de maak, ik heb om verder te gaan, een zin uit mijn dagboek gehaald van 23 augustus 1999, een zin van een Perezische filosoof en poëet Djelal ud din Rumi (XIIIde eeuw), die ik toen plukte uit ‘La Quête de l’Absolu’, een lijvig boek - ik deed het ondertussen cadeau aan mijn kleindochter Gwendoline die filosofie studeert aan de Universiteit van Lausanne - dat bestaat uit 'met elkaar verweven verhalen, metafysische bespiegelingen en hoge vluchten van lyrische inspiratie', aldus Google:
Le corps est semblable a une femme enceinte de l’enfant qu’est l’esprit. La mort est la douleur de l’accouchement. Après la vie corporelle, l’esprit retourne au monde invisible qui est son origine.
Of deze zin te vinden is in de koran vermoed ik niet, de koran vertelt dergelijke zaken niet, haalt die diepte aan gedachten niet. Maar ik, ik kan er mee leven en er goed mee leven want het is een zin waarvan ik de betekenis reeds ettelijke malen op mijn manier en met mijn woorden heb aangehaald. Ik weet echter dat niet alle vrienden, dat niet alle lezers van mijn woorden, hiermede akkoord gaan, maar ik blijf dit paradigma herhalen en onderlijnen met de zeggingskracht die me eigen is. Heb de essentie ervan onlangs nog neergezet, denkend aan mijn meester, T.S.Eliot: ‘in my end is my beginning’. En nu ik hem bind aan deze van Rumi, is er wel één zin die meer hoop uitstraalt?
Zes woorden, twintig letters, een filosofie voor het leven, te tatoeëren over de palm van je rechterhand, over de hartlijn heen. Een tatoeage die je doorgeeft als het merkteken van je bestaan, als de krachtlijn van je optreden in het leven, telkens je een hand drukt.
Wie volgt me hierin, wie neemt deze stelling op, om ze te verdedigen en te verspreiden, het hoofd geheven, de blik helder, snijdend als een mes: ‘in mijn einde is mijn begin’ of, mijn bestaan begint met mijn heengaan; om ze af te zetten op je schild als een bescherming tegen de dood die je wacht, is het niet vandaag het zal morgen zijn, het zal het volgend jaar zijn of het daaropvolgende. De enige zekerheid die we hier hebben in dit dal van vreugden en van tranen, dit dal van hoop en groot leven.
25-08-2015, 09:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-08-2015 |
Toerisme en mooie plaatsen |
De Standaard van 22 & 23 augustus pubiceert, in bewerkte versie, een bijdrage uit het NRC Handelsblad van Herman Vuijsje (socioloog en publicist die onomwonden verklaart dat de invasie van toeristen op alle mooie plekken (die hij ken) onhoudbaar is geworden. ‘Straks zijn ze allemaal op’ weet hij ons te melden. Hij haalt het probleem aan – hij vermeldt er heel wat andere - van de pelgrimsroute naar Santiago de Compostela en schrijft
‘in 1989, toen ik zelf de tocht ondernam, arriveerden er krap 6.000 pelgrims in Santaigo. In 2009 waren er 150.000, dit jaar wordt het kwart miljoen alicht overschreden. Voor de authentieke pelgrimservaring kan die toevloed niet bevorderlijk zijn. De massaliteit staat op gespannen voet met de stilte, eenzaamheid en inkeer die de pelgrims zoeken’
Het kan, wel, maar ik denk dat het eerder het exploot is, zoals de beklimming van de Mont Ventoux, dat gezocht wordt en niet zo zeer de pelgrimstocht naar een heiligdom, zoals het in de middeleeuwen gebruikelijk was
Vuijsje vermeldt natuurlijk heel wat andere plaatsen waar de toevloed van toeristen dermate is dat alle schoonhied van die plaats verloren is, waar ik eigenlijk weinig mee te maken heb. Ik ben zo weinig toerist mogelijk, ben het trouwens weinig geweest. Ik heb geen nood, nimmer gehad trouwens, om plaatsen te bezoeken die hoog op de verlanglijsten staan van zij die aan toerisme doen en kwam ik er toch terecht dan wist ik dat ik er de massa zou ontmoeten die we elders niet zullen vinden. En ook, wat heeft een plaats nodig om mooi te zijn, de plaatsen vermeld in zijn bijdrage zullen wel mooi zijn voor hem, maar zijn ze ook mooi voor anderen?
Ik kan hem dus wel volgen in zijn betoog, maar ik ben vandaag geen toerist meer, ik ben er eigenlijk nooit een geweest. Heb me beperkt tot een paar grote reizen in het buiteland omdat de gelegenheid zich aanbood, maar de maand verlof die ik had, bracht ik in augustus door in de Valais met de famlilie, en meer bepaald in de Val d’Anniviers meestal in de dorpen hetzij Zinal, hetzij Grimentz, soms, heel sporadiusch St.Luc. Dit waren voor mij de plaatsen die, niet alleen mooi waren, maar vooral de plaatsen waar ik me goed voelde samen met de familie en met de vele vrienden die ik er kende. Ik was er geen toerist, ik was er, van het eerste uur dat ik er toekwam tot het laatste uur van mijn verblijf, iemand van het dorp, nam er deel aan de festiviteiten van het dorp, ging er naar de zondagsmis – wat ik hier zelden doe – leefde er hun leven. Zo gebeurde het dat ik de plaatsen geciteerd door Herman Vuijsje nauwelijks ken, maar ik begrijp en aanvaard, als ik zijn tekst doorneem dat hij gefrustreerd terugkeert naar de plaatsen die hij bij een eerste bezoek als zeer mooi had ervaren.
Ik schrijf dit, gezeten in de schaduw van de bomen, een prachtige rij Italiaanse kaarsrechte populieren aan de vijver van vrienden, Johan en Annie S. , terwijl de aarde met hoge snelheid, wentelend haar baan omheen de zon aflegt. Ik schrijf dit in een lange ruk van de hand over het blad – ik zal het later overnemen op mijn pc – tot ik bemerk dat ik met mijn plaats (op aarde) in volle zon gekomen ben en ik opschuiven moet daar waar het zachte, koele ruisen is van de wind in de wilgen. Ik ben er nog alleen, de vrienden komen later, maar het is een vreugde er te zijn, want het is voor mij meer dan een mooie plaats als is ze maar wat vijver met wat bomen er omheen, ze is een plaats van rust en stilte. Ik zit er en ik schrijf in mijn dagboek van 2013 dat ik opzij had geschoven omdat mijn dagboek mijn blog geworden was – en ook mijn geschift bijna onleesbaar geworden - al spijt het me nu, niet het geschrift maar het dagboek gelaten te hebben.
En wat de mooie plaatsen betreft ken ik er voldoende waar de ‘massaliteit’ toeristen niet op afkomt. Het zijn plaatsen van de geest en ik noem de Highlands van Schotland niet alhoewel het had gekund omwille van het landschap en, waarom niet, de whisky trail; maar ik ken er tal van andere waar ik nu aan denk, de romaanse kerken van Tornus, van Orcival, de abdij van Le Thoronet of van Fontenay en vele andere ver afgelegen of heel dichtbij, maar het zijn plaatsen die ik mooi heb gevonden in de eerste plaats omdat het oorden van de geest waren, plaats waar ik verrijkt ben uit weggegaan een rijkdom die ik vandaag nog bezit en hoog in mijn vaandel draag. Al zijn er ook andere die me verrijkt hebben omfdat ze een gedicht opbrachten of een stukje proza.
Om deze laatste reden ban ik Herman Vuijsje dankbaar, zonder zijn bijdrage had ik vandaag niet geweten waarover te schrijven.
24-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |