 |
|
 |
|
|
 |
05-08-2018 |
De zee en de schilder |
In de Standaard der Letteren van 3 augustus, een verwijzing naar het
boek, The sea, the sea van Iris
Murdoch. Ik geloof niet dat ze het me zal kwalijk nemen[1] ook de
schrijver van het stuk, Rudi Meulemans niet, als ik hen citeer:
Heel nauwkeurig tracht ze de kleuren van de zee
in woorden te vatten. In de buurt van de horizon, zo schrijft ze, is de zee
somptueus purper doorstreept met regelmatige lijnen smaragdgroen. Bij de horizon
is ze indigo. Dichterbij de kust is er een strook lichter groen, minder helder,
opaak, niet transparant.
Ze schrijft zoals een goede vriend, Henri V.D., telkens en telkens de
zee, die in zijn hart, in zijn wezen is gegroeid, tracht te benaderen in kleurstroken,
à la Van Saene.
Ik kreeg een paar schilderijtjes van hem - ze hangen naast mij waar ik
schrijf -, pogingen om, zoals Murdoch, het summum aan kleuren die de zee is
voor hem, vast te grijpen, er zijn gemoed van het ogenblik in te leggen, om
zelf dat stukje zee te zijn dat er afgebeeld staat.
Hij kan er zich niet van ontdoen, elke nieuwe poging is een nieuwe
struggle, te benaderen wat in zijn herinnering leeft. En van elke poging weet
hij dat het resultaat nog niet is wat hij wel wou; dat hij er bijna is, bijna,
maar hij weet ook dat het altijd de zee zal zijn die overwinnen zal; dat hij er
nooit zal in slagen weer te geven, welke kleuren ook hij ontfutselen zal aan de
tubes verf, hoe nu precies de glinstering is van de zee, zo in de morgen, zo op
de middag, zo in de deemstering. Zoals gezegd kan van de pogingen die Debussy
deed maar dan in klanken.
Weet hij het, of weet hij het niet, maar hij heeft wat het schilderen
van de zee betreft, een dubbelganger. Rudi Meulemans vertelt zoals ik, dat de
beschrijving van Iris Murdoch over de kleuren van de zee wonderwel past bij een
klein schilderij van Bruno Van Dijck dat in zijn werkkamer hangt. Hij schrijft:
Daar, aan de overkant, gaat de schilder voor zijn
picturale praktijk opzoek naar desolate plekken aan de Britse kust. Hij focust
op de kustlijnen. Tijdens zijn veldwerk schildert hij hetzelfde kustlandschap
vierentwintig, zesendertig, tot zelfs achtenveertig keer op kleine houten
paneeltjes.
Hij schrijft ook dat de schilder vreest dat we het beeld van de zee,
zoals het nu nog is, zullen verliezen. Merkwaardig is de wijze waarop de
schilderijtjes bewaard worden: in een cassette die op een bijhorende sokkel
geplaatst is als een reliekschrijn.
Hij ziet dit als een ritueel, als een rouwproces om wat voorbij gaat. Want niets is eeuwig, ook de zee niet.
Mijn vriend, de historicus , poëet en schilder, weet dit ook, weet ook
dat zijn tijd op aarde beperkt is, maar van de zee weet hij, zelfs als het
uitzicht ervan veranderen zou, dat ze eeuwig is en die eeuwigheid heeft hij
getracht, even, even maar vast te houden in een kleurenpakket op een houten
plankje.
Hiermede ook zijn eeuwigheid benaderend.
[1]Dame Jean Iris
Murdoch overleed aan Alzheimer in 1999 op tachtigjarige leeftijd. Haar echtgenoot
John Bailey schreef op het einde van haar leven, een memoire over haar. De
tekst van Rudi Meulemans is gelicht uit de tafelrede die hij hield in Oostende
op 27 juli.
05-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-08-2018 |
De tijden ver voor ons uit. |
Vroeg in de morgen, bij het herlezen, denk ik aan wat ik gisteren
waagde achter te laten, namelijk dat elke bevruchting niet zo maar een simpel
ding is maar dat het een ingreep is van de Geest van het Universum, wat
betekent dat elke conceptie, het werk is van het Universum.
Dat dit geldt zo voor een tarwezaadje, als voor een mensenleven. Eens
het kiemen, eens bevrucht, het groeit en blijft groeien tot het leeg gegroeid
is: het tarwezaadje dat door de interventie wist hoe het groeien moest tot
halm en tot aar, de foetus die wist hoe hij groeien moest in het lichaam en
dankzij het lichaam van de moeder, tot kind en volwassene.
En dit weten is, de kosmische geladenheid, de geest van het Heelal, die
bepalend zal zijn voor het leven van het of de nieuw gekomene.
Waar ik toe komen wil, en vertellen wou in mijn vorige blog is, dat het weten-wat-te-doen, een inbreng
is van buiten uit, en dan vooral, dat er in
the mean time, in dit weten-wat-te-doen, een element in meer verweven is:
een binding met de eigenheid van het kosmische, de geest erin. Deze kan, als
binding zelf, niet verdwijnen, deze is wat specifiek is van het Heelal dat we,
voor de duur van het leven, aan het Heelal, de Kosmos hebben ontleend.
En, het specifieke van het Heelal kan niet teloor gaan; eens het
lichaam volledig afgeschreven, blijft het van het Heelal.
In welke mate we erin geslaagd zijn dit, door ons ontleend specifieke, een
ons eigen kleur te geven zal afhangen van ons ingesteld zijn erop. En, of het
als entiteit zal blijven bestaan kan ik
alleen maar hopen, maar ik denk van ja,
het kan.
Ik schrijf maar. Maar ik vraag me af wie er nu aan het schrijven is,
ben ik het of wordt het me ingegeven, komt het van wat me omringt en niet te
bepalen is, komt het van die inbreng in meer?
Het schrijven, het creatief zijn in alles wat we doen, het komt van het
specifieke dat we ontleend hebben, dat ons werd toevertrouwd, wellicht toevertrouwd
om een wel bepaalde reden. En als die reden er is, dan is ze er omdat we er
naar zoeken zouden. Zoeken niet alleen waarom we er gekomen zijn maar ook welke
rol we hier te vervullen hebben, want hadden we geen rol te vervullen we zouden
hier niet geweest zijn.
En zo kan ik verder gaan, kan ik verder vragen stellen van morgen tot
avond, niet zoals gezegd in de King James Bible, 2 Thimoty 3, 7: Ever learning and never able to come to the
knowledge of the truth.
Neen ik denk dat we hier zijn om te zoeken naar wat is opdat we ooit,
misschien heel ver afgelegen in de tijden die voor ons uit liggen, komen zouden
tot the knowledge of the truth.
04-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-08-2018 |
Het andere aspect |
We varen verder het
jaar in: juni, juli, augustus, verder naar september toe, naar de herfst toe,
de winter. Er is geen houden aan, er is geen haven waar we aanleggen kunnen om
er te zijn en te blijven. We varen maar en blijven varen gedreven door de wind,
alle zeilen open. Het is dag en het wordt nacht en terug dag, de secondewijzer
van ons uurwerk tikt maar verder, niet te stoppen is wat we de tijd noemen,
onoverkomelijk niet te stoppen.
Dit is een aspect van
het leven, de uiterlijke tekens ervan. Dit is hoe we het zien uitgedrukt in
cijfers, vertrekkende altijd van een punt in de tijd gaande naar een ander punt
in de tijd, het tijdgebonden aspect.
Is er een verschil
tussen de man die ik was op een punt in juni en de man die ik nu ben,
aangekomen in augustus?
Ik denk het niet,
althans schijnbaar niet. Ik word elke morgen geconfronteerd met zelfde
problemen, deze van mijn tasten, mijn uitkijken naar woorden die ik helder als
bronwater wil en drager van een boodschap die het leven betreft. Dit is wat
mijn dagen in hoofdzaak geworden zijn, ik ontkom er niet aan.
Er overheen leef ik
een normaal bestaan, zonder hoogtes of laagtes houd ik stand. Tracht ik te
bewijzen dat ik er ben. Ik laat een spoor na, al is het maar een voetstap daar
waar de zee zich even heeft teruggetrokken om weer te keren daarna en alles uit
te wissen, een voetstap die mijn leven is, een uitwissen dat mijn dagen zijn,
mijn panorama.
Hoe de anderen me
zien, is niet hoe ik me zie. Ik ben niet de man op leeftijd, dit is het beeld
dat ik verspreid, de foto die ervan kan gemaakt worden. Ik ben het innerlijke
van dat beeld, van die foto, ik ben van wat er is binnenin, ogenschijnlijk
binnenin, maar zeker ben ik er niet van. Van de geest ben ik zeker, maar of die
van mijn hersenen is, van mijn bloed, van mijn adem is, weet ik niet. Er is
méér. En dit is dan het andere aspect van mij.
Ik denk - en ik
herhaal me wellicht in andere bewoordingen en met een ander gezichtsveld - dat
ik ben van de geest die van het Universum is; dat ik ben van de geest die het
Universum enveloppeert, die het Universum IS, zonder het te zijn. Van de geest
die op het precieze ogenblik van de bevruchting van de eicel, tezelfdertijd een
bevruchting was met de geest van het Universum, het ene, het andere dekkend.
Deze dekkende
bevruchting door het Universum is het aspect dat niet tijdgebonden is, waar de
tijd geen vat op heeft, is het deeltje geest dat door mijn lichaam gebruikt wordt
om te zijn wie ik in feite ben. Het deeltje geest dat zwellen zal naarmate mijn
lichaam meer en meer volwassen wordt; dat in essentieel onsterfelijk is,
overdraagbaar misschien maar in de eerste plaats onsterfelijk.
Het uiterlijke van mij
is het tijdgebonden element dat volwassen werd en eens vergaan zal, opgeleefd;
volledig gescheiden van het andere element, het aan het Universum ontleende element,
dat los staat van de tijd, dat van in den beginne moet bestaan hebben, van in
het Alfa, en doorlopen zal tot in het Omega.
Ben ik hiermede duidelijk genoeg geweest?
Het was in elk geval nogmaals mijn bedoeling. Weet dat het de hitte is
van de laatste dagen die vat heeft gehad op mij en me aanzette deze boodschap
op mijn gewone vaste stek achter te laten.
Misschien tot heil van wie me lezen zal.
03-08-2018, 06:09 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-08-2018 |
Verhalen |
Zo ver ik me herinner
heb ik elke dag mijn pagina geschreven. Gedurende jaren, altijd met dezelfde
pen zodat deze nu, op bepaalde plaatsen, haar hars- of verflaag heeft verloren
en het koper van de huls is vrijgekomen.
De beradenheid
waarmee ik schreef zag ik niet als een doel op zich zelf maar als een aanloop
naar iets groot dat ik ooit schrijven zou: een boek dat uitgestald zou liggen
in de boekenwinkels.
Ik denk dat dit een
droom is van velen en dat het bij velen een droom blijft. Zo, wat is er
verkeerd aan het dromen?
En ik weet nu ook dat
het geroutineerd zijn in het schrijven van één pagina per dag, geen enkele
garantie biedt om ooit een literair waardevolle novelle/roman te produceren. Ik
weet dit nu al een tijdje en heb me erin gesteld, wat niet belet, dat achter
het toegeschoven gordijn de droom hangen blijft; dat je nog een lang leven voor
jou hebt, wat het nog meer droom maakt, om het te bereiken.
Ik bevolk aldus een
van de vele zolderkamers waarvan, in
het midden van de
nacht of heel vroeg in de morgen, het venster hel verlicht is, met in de bundel
licht, een man of vrouw die zich de ziel uit het lijf schrijft, omdat hij of
zij aldus hoopt, ooit naar buiten te komen, uit het anonieme van het bestaan.
Wat eigenlijk een
groot gevaar inhoudt, want eens uit het anonieme weg, komt dat wat je schreef
onder het mes van de kenners, de recensenten en kun je aldus terecht komen in
een polemiek die het einde van je rust betekenen zou.
Nu, een verhaal
schrijf je zo maar niet. Ik heb gisteren met mijn één augustus een poging
gedaan om het gebeuren van een zomerse namiddag om te zetten in woorden. Het
kostte me heel wat moeite om weer te geven hoe het was, op en neer gaande in de
zwoele hitte van de laren, de open plekken in het bos, di in het immense licht,
dit in de wilde geuren van grassen, humus en hars, en plots, jij, zonder
overgang, gekomen in een hoge graad van vermoeidheid die je belette normaal te
denken en normaal te handelen, gedehydrateerd. Mijn vriend, Gustave, als man
van de bergen, hij was er beter tegen bestand, ook omdat hij wist dat de
verlossing dichtbij was. Hij zegde het niet,
il jubilait, hij verkneukelde zich in het vooruitzicht, een bijna
verdorstte man te verrassen, met een koele drank, in het vooruitzicht van wat
ik zeggen zou, eens neergezeten op het terras van de kleine bistro die hij maar
al te goed kende.
Om dit alles te
suggereren in woorden moet je een artist zijn en zo voelde ik me niet. Ik denk
dat ik het stuntelig geschreven heb en ik heb me niet gewaagd het deze morgen,
nogmaals te herlezen alvorens het in te loggen. Het werd zo dikwijls al herlezen,
herdacht en herschreven, zo dat ik ervan verzadigd was en ik maar al te blij was
dat het avontuur, het schrijven van een gebeuren, achter de rug was.
Ik nog juist de moed
had af te sluiten, er kome van wat het wil.
02-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-08-2018 |
De Dag van 1 augustus. |
Vandaag, 1 augustus, is de dag die meer dan alle andere dagen van het
jaar gegrift staat in mijn geheugen. Ik kan er zo maar niet aan voorbij. Ik
denk dat deze dag altijd, sedert het ontstaan van mijn blog, het thema is
geweest. Ik ben er zeker van al heb ik het niet nagekeken en, erover schrijven
is altijd een pijn geweest, er zijn maar al te veel herinneringen aan
verbonden.
Ik schrijf dus naar
die pijn toe, want schrijven est une
drôle de maladie, is een vreemde ziekte, ook omdat ik niets anders meer ken
of kan, het is meer een moeten. Maar het liefst had ik gezwegen vandaag, omdat
1 augustus - nationale feestdag in Zwitserland - en de maand augustus, te veel de bergen zijn, te veel de Valais, te
veel de vrienden daar die gingen en die ik vandaag herdenken wil: Sylvain en
Fernand, Robert en Gustave, Symphorien en Aristide, Freddy en zijn wijn, Venin
de vipères, Jacques, le Parisien, en John de man van de suikers van Tienen. En
vele anderen nog, vele.
Wat een gezelschap
het was, wat een heerlijke ontmoetingen, middagen, avonden, nachten, wat een
wijnen - met en ook soms zonder mate - we geproefd hebben; wat een bergtochten
we gemaakt hebben, cabanes, berghutten, en deze hoe dikwijls, we bezocht hebben; tot zelfs
het graf van Rainer Maria Rilke.
Hoe we met velen
onder hen de bossen hebben afgelopen à la
recherche de chanterelles, de bolets, de pieds de mouton, dagarics, en in
de bergen, boven de 2000 m., uitkijkend naar génépi, een klein wonderplantje, ongeëvenaard wat de geur ervan
betreft is. Ik denk, dat op dit ogenblik dat ik dit schrijf - het is de
voormiddag van 31 juli - mijn dochters Ann en Cathy en hun familie, er naar aan
het zoeken zijn op de plaats boven Grimentz, die ze kennen, aan de voet van de
Moiry-gletsjer.
Er is heel wat
overgebleven van mijn augustusdagen daar. Heel wat dat in mijn bloed is blijven
stromen, in mijn genen zich heeft vastgezet en waarmee ik vandaag word
geconfronteerd. En ik er niet in slagen zal, iets ervan te ontwijken, te
verdoezelen, het me de ganse dag vervolgen zal.
En één herinnering,
één die me om de haverklap overvalt en boven alle andere uitsteekt vandaag
omdat het een gebeuren was met Gustave Cotter, un vigneron, een goede vriend die ik il mio fratello noemde - zijn naam is van een grote, diepe
betekenis en ik weet dat er een lezer is die deze gevoelens ten volle deelt met
mij - een simpel alledaags bijna gebeuren, een namiddag, laat augustus, de
herfst al die zich voelen liet en we, Gustave en ik, een aardeweg boven Ayer[1],
aangeduid als le Déjert, ( een groep van enkele chalets, maar dit wist ik
toen nog niet) zijn opgereden, de wagen ergens in een inham hebben geparkeerd
en het bos in al zijn glorie zijn ingegaan op zoek naar paddenstoelen. Welke
ook, hij kende de eetbare en hij heeft me die leren kennen; hij kende ook
precies de plaatsen waar ze te vinden waren omdat hij de bomen herkende, de
losse blokken rots, als de vele tekens die zich in hem, door het vele bezoeken
van het bos hadden vastgezet.
We waren er lang, de
oogst was eerder mager want we zagen dat er anderen waren voorgegaan, maar des
te langer was ons zoeken en het was drukkend heet onder de bomen, geen zuchtje
wind. Ik had op het einde, het was een voortdurend hoger gaan tussen de bomen, in
een parfum van grassen , humus en hars, een onmogelijke dorst gekregen, heb
zelden zo een dorst gekend. ik moet uitgedroogd geweest zijn want we waren heel
diep in het bos, steeds maar stijgend, doorgedrongen, en ik, ook zeker hij,
waren op het punt, dacht ik, van te
verdorsten. Ik zegde het hem, maar hij glimlachte: ne ten fais pas, il y aura à boire, zegde hij.
Ik wist hoe ver af we
waren van een bistro in het dorp Ayer, ik dacht zo ver houd ik het niet uit,
maar hij bleef stoïsch verder zwijgen tot we terug op de weg Le Déjert waren,
bij de wagen. Hij zweeg nog altijd, hij wist dat hij een verrassing had voor
mij. Hij startte de wagen maar in plaats van de weg af te dalen naar het dorp
toe, reed hij hoger en hoger, de weg volgend om uit te komen op een plaats met
enkele chalets en een zicht op de bergen zoals ik er nooit in mijn leven een
gekend heb of kennen zal. Mijn dorst was een ogenblik vergeten. Voor mij uit,
alsof ik ze raken kon de besneeuwde toppen, met als hoogste punt, glorieus, de
Cervin - Matterhorn - zoals men hem nooit beter zien kan en dan alle toppen die
ik kende en die hij me noemde: de Weisshorn, de Zinalrothorn, de Obergabelhorn,
en hij ging verder de rij van toppen af, want hij had die, met uitzondering van
de Cervin, alle beklommen.
En dan de dubbele
verrassing die al mijn vrienden hier al moeten gehoord hebben: de kleine bar,
die Gustave kende in een van de chalets, gesloten met een bericht que les vacances étaient finies, en, nous sommes redescendus dans la plaine,
en ook, wat dan een tweede enorme verrassing bleek: un avis aux visiteurs, principalement à ceux qui ont
soif: derrière le chalet il reste de quoi boire.
En effectief, achter
de chalet vonden we een kuip met lopend water uit de bergen en allerlei dranken in flessen erin
ondergedompeld, bier en wijn en spuitwater en cola en vruchtensap. We zijn gaan
neerzitten, bezweet als we waren in de schaduw en we hebben ons gelaafd, met
welke drank weet ik niet meer, maar ik voelde me goed, ik voelde me gered van
een groot gevaar.
Een tijd later, het
kan een jaar of twee, drie geweest zijn, bezocht ik de plaats met mijn broer en
onze echtgenoten. Een paar mannen uit de streek zaten er samen aan een tafel.
Ik heb hen waar ze zaten, in herinnering aan het voorval met Gustave die ze kenden,
getrakteerd met een liter Fendant.
De bergen zijn er
getuige van, ook van de dorst die ik daar ooit gekend heb.
[1] Google: Ayer.ch/le dejert,
kijken naar Untitled-valdanniviers
01-08-2018, 07:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-07-2018 |
Het einde van juli. |
We ontwaakten, en de maan die zich niet toonde
toen ze zich te tonen had, nu bleek en schraal in de bleke morgenlucht. Ze ons
verraste omdat de overgang zo plots kwam, zo onverwacht als het eerste van de
dag.
We toen ook dachten: juli, de maand die we
verlaten gaan om augustus binnen te gaan en ik, in een ogenblik reflectie over
wat was: ik het maar normaal gevonden dat ik zo ver geraakt al was, dat ik de
oogstmaand eens te meer betreden kan, de oogst, wist ik, al geoogst in de
velden.
Gedacht, zoals het was in mijn dagen van vroeger:
het pikken van het koren en het binden van de schoven, tegen elkaar rechtgezet
om te drogen, en toen het uur gekomen was de schoven geladen op de wagen om weggevoerd
en in de schuur gestapeld of, in mijten
opgesteld.
Ik haal, wat nu nog te lezen staat op oude
schilderijen en misschien niet meer te begrijpen, het gebeuren uit mijn
herinneren: het rijpen van het koren, hoe het pikken ervan was, het houden van de halmen in de hand, de geuren van de vrijgekomen sappen, het binden van
de schoven en hoe die tegen elkaar opgesteld om te drogen, met de leeuwerik erboven; en dan, als de tijd
gekomen was, op karren weggevoerd om
opgeslagen te worden in de schuur, of samengebracht in mijten, korenmijten, die
in de velden stonden lijk soldaten op de wacht, met de mussen er omheen, de
vinken en de merels, de muizen ook wellicht.
Dit waren de
tijden toen veel van wat van de wereld was, ver af lag. De wereld van ons,
herleid tot, enkele dorpen, enkele straten, verlaten in de zomerzon. En s
avonds, wij gezeten tegen de gevel aangeleund, om de sterren te zien schuiven
en woorden die gedachten waren, opgeraapt hier of daar, doorgegeven, de avond
in, de nacht die kwam daarna.
We dromen van de zomers die toen waren. Is het nog
toegelaten te weten hoe een knoop te leggen, hoe het koren te binden tot een
schoof, zou je het nog kunnen zoals het hoorde?.
Geslachten zijn er over heen gegaan, machines zijn
gekomen, het oogsten is geen poëzie meer, de slag van de pik, het vallen van de
korenhalmen en de geluiden er bij opgelost in het immense licht van augustus. Alles
gebeurt nu in een oogwenk, het pikken en het dorsen. Er zijn ook geen avonden
meer, geen gesprekken meer van buur tot buur, alles is vervreemd, vergeten,
opgelost in de tijd die was.
Stellen we het beter, nu we de leeuwerik niet meer
horen?
Gelukkig is het woord gebleven om te zeggen wat
van het verleden is, het voorbije waar het heden schuil in gaat, en het heden
er niet zou zijn, ware het verleden er niet geweest, de wijding van wat was van
in de vroegste tijden.
Alles is altijd beweging geweest, zo naar buiten
tot in het landschap, zo naar binnen tot in het hart ervan, tot in de poëzie
ervan. En het is de beweging naar binnen die de beweging naar buiten in de hand
houdt.
Weten we het dat het de geest is die de kosmos in
beweging houdt?
31-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-07-2018 |
Woorden schrijvend |
To feel estranged from language is to loose your
own body.
When words fail you, you
dissolve into an image of nothingness.
You disappear.
Paul Auster: ''Collected
Poems' (Editorial Seix Barral, 2012, Barcelona).
Schrijvend de godganse dag,
is het niet met pen
het is dan in gedachten.
En wat blijft er over als de nacht
me overvalt en de dag
me heeft leeggehaald:
een schotel schamele woorden.
Al ware het erger geweest
had ik niets geschreven,
had ik hier geweest
als beeld, verzilt de ogen
gesloten,
en ik wist dat jij me lezen zou,
waarom ik dan zou zwijgen?
Wat is het dat ik je zeggen kan
om je stilte te bereiken?
Ach, niet veel:
het zonlicht, trillend,
op het water uitgestrooid,
een schittering;
de meeuwen die erover drijven,
de winden,
ik woorden barend zo lang ik kan.
En wat dat ik je te zeggen heb?
Wel, ik hier vertoeven mocht,
ik hier droom-gebonden
doorgebracht
maar ook te vlug gegaan,
te vlug de avond en de nacht
te hoog de golven,
te diep ons zoeken
wat verborgen blijft.
Ik ken geen plaats waar
meer woorden dralen,
lijk witte boten op de horizon.
In hun zeilen,
anker ik me vast.
30-07-2018, 07:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |