 |
|
 |
|
|
 |
21-01-2018 |
De echo |
In zijn Dokter Zhivago schrijft Boris Pasternak, verwijzend naar l' immaculée conception’ van Maria, dat elke geboorte onbevlekt is. Ik voeg er aan toe dat elke bevruchting het is en wel omwille van de reden die ik gisteren opgaf: de bevruchting zelf is geen menselijke daad maar wel een kosmische.
We hebben dit nooit zo gezien maar het is mijn stellige overtuiging, waarmee ik bekrachtigen wil wat ik gisteren schreef. Bij jullie is deze idee wellicht zo voorbijgeschoven, mij heeft ze een lange tijd, tot deze morgen van 21 januari – het is zes uur – bezig gehouden, zodat ik er mijn dag mee begin.
Ik zou hier mijn blok kunnen stoppen, zeggen dat het genoeg is geweest, dat ik heel ver ben gegaan, dat het niet mogelijk is verder te gaan, dat ik de kern van alles heb geraakt, namelijk als het schepping betreft, creatie van wat ook, de kosmos in zijn totale totaliteit ermee gemoeid is. Dus ook in wat ik schrijf elke dag.
Dit is een idee die verspreid moet worden, de gedachte dat we hier zijn in de verlenging van al wat kosmisch is, is heel ver strekkend, is hemelschokkend, maar ik bevestig het, al kan het me heel wat kritiek kosten, verlies van al wat ik al geschreven heb, van al wat ik al de ether heb ingestuurd.
Echter, is het in botsing gekomen met wat van de mens is, het ligt in de aard, in de verlenging, zoals ik hoger zegde, van wat van de Kosmos is. En het is geen vraag die ik stel.
Ik kom aldus eens te meer in het vaarwater van het metafysische, het religieus metafysische. Ik moet me in dit landschap bewegen omdat ik anders heel weinig te zeggen heb. Ook denk ik, omdat je, na al die tijd dat je me leest, weet hoe ik ben en wat je van mij verwachten kunt, want ik heb niets te zeggen over wat er gebeurt in de wereld of in dit land. Ik laat dit over aan de anderen. Ik zit in mijn eigen wereld die afgesloten is, die een oase is in de woestijn. Ik zit er onder de palmbomen in de koelte van de morgen, voor het licht opkomt. Omdat ik het opkomende licht niet nodig heb, omdat ik het innerlijke licht, dat van de geest gebruik en omdat wat ik zeg en wil zeggen een oorsprong kent die geen lichtfotonen nodig heeft.
En eens te meer, waar ben ik ditmaal terecht gekomen, hoe gebeurde het dat ik heb nagelaten wat er staat en niet iets totaal anders. Vraag het me niet, ik heb er geen antwoord op. Ik weet enkel dat ik deze morgen vroeg ben opgestaan, vroeger dan anders en dat ik geluisterd heb naar de stem of de stemmen In mij.
Zijn het stemmen van uit de kosmos, waag ik het dit te schrijven? Waarom niet. De schoonheid van een tekst ligt én in de woordkeuze én in wat erin verteld wordt, die twee zaken zijn noodzakelijk opdat de tekst een draagkracht hebben zou, nazinderen zou lijk een echo, de echo die ik zevenvoudig hoorde toen ik op de hoogvlakte stond boven Kawkaban in Yemen en haar naam riep.
21-01-2018, 06:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-01-2018 |
Hoe het groeide |
Over iemand anders dan mezelf, heb ik het zelden. Gebeurt het toch, dan ben ik er onvermijdelijk bij betrokken. Dit is een eerste punt dat ik aanhalen wou; een tweede is – en ik dacht er gisteren aan – dat ik meestal over vreemde, verborgen zaken schrijf; dat ik meestal eindig in een metafysische omgeving, waar niets vaststaat, waar niets met absolute zekerheid te vertellen valt, maar waar ik o zo graag vertoef.
Ik weet dit ten volle en het betekent eerder een verliespunt dan een winstpunt, want eens in die ongewone omgeving verzeild, wie zal me ernstig nemen? En toch word ik telkens verleid door de man, de Ugo in mij.
Dikwijls stel ik me de vraag hoe het zo ver is kunnen komen, hoe ik geworden ben wie ik ben? Ben ik altijd zo een ‘muggenzifter’ geweest die het laatste uit de kan wou halen? Ik denk het niet, het is geleidelijk aan gekomen. Het is gegroeid, zoals een wilde kerselaar in het landschap er gekomen is, omdat een merel of lijster er een kersenpit heeft achter gelaten, en deze, op een nacht, juist voor de lente begon, ontkiemd is en hieruit, en dit tot zijn eer en glorie, een kerselaar in bloei is ontstaan die er anders nimmer zou gestaan hebben.
Wie heeft dan het zaad in mij gezaaid?
Zijn het mijn ouders, voorouders en ga maar verder, geweest; zijn het de sterren en planeten geweest;, is het de globaliteit van omgeving en omstandigheden geweest, de boeken die ik frequenteerde?
Het is een achteruit kijken tot in mijn verste jeugd: iemand of iets heeft me in de boeken gejaagd. Van toen af wist ik dat ik schrijven zou, en de eerste prijs die ik er mee won, nadat ik had mee gedaan aan een wedstrijd in een of ander dagblad, lang heel lang geleden, was een boek. Wat ik me er nog van herinner, een boek, het eerste boek dat ik bezeten heb, over een jonge man, die een lange zwerftocht had gemaakt in het hoge noorden en er in de avond overvallen werd door zwermen kleine vliegjes. Het is ons, Pierre H. en ik, ook overkomen hoog in het noorden van Schotland, aan de rand van een bos, een namiddag naar de avond toe.
Wie leest die droomt en wie droomt heeft niet genoeg aan de wereld rondom hem, hij zwerft uit, niet in het hoge noorden, maar in gedachten zwerft hij uit. En eens zo ver gekomen, kent hij de nood en de drang die uitgezworven gedachten neer te schrijven, om ze in een eerste fase te bewaren.
Dus zeg ik nu: het zijn de uitwasemingen van al die dromen die me gebracht hebben tot waar ik nu sta. Wat echter niet alles verklaart, er moet een grond, een basis geweest zijn bij mijn ontstaan in de schoot van moeder, ontstaan op het ogenblik van de bevruchting. Dat magische moment, vergeten door ons allemaal, nooit opgeroepen door een van ons, het kiemmoment zijnde, niets anders dan de interventie van de Kosmos of het nu een kersenpit is of een foetus betreft.
Of het moment waar we niets van af weten, waarin alles zich voltrekt, het moment waarin de Kosmos - hijzelf en niemand anders - zijn stempel heeft afgedrukt in de kiem of de foetus die toen ontstaan is.
Wat het effect van deze interventie is geweest zal pas later aan het licht komen in de karaktertekening van de boom of de mens. Voor deze laatste, is dit zijn zodiakale afkomst, die hoewel nooit bewezen, een kosmische herkomst kennende, niet mag op zij geschoven worden. Want de bevruchting is het moment, het ogenblik dat de kosmische stralingen hun effect kennen en de bevruchting plaats vindt.
Ik weet dus dat ik voor een belangrijk deel, het product ben van de kosmische interventie, de elektrische ontlading die de bevruchting is geweest. Trouwens elke creatie is een effect van het kosmische in ons.
De humus waaruit ik zou opgroeien, getemperd dag na dag, door weer en wind, door licht en water, door de vele omstandigheden waarin ik zou terechtkomen, omstandigheden die zowel deze van mij zijn als van anderen. Ze zijn er alle de oorzaak van dat ik schrijf waarover ik schrijf.
Ikzelf sta er machteloos tegenover
20-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-01-2018 |
Hoge winden waren het. |
Het 'impromptu', het onverwachte van hoge winden die van verre kwamen, van landen en van oceanen; hoge winden in de bomen, over huizen en dorpen, lijk wilde gezangen die zijn hart beroerden met woorden over afscheid nemen en over sterven.
En de tijd, zoals in de chanson van Bécaud: ‘Et le temps, et le temps, posez-le là, omzwachteld door de tijd van ons. En die er binnenin geborgen zat, meegesleurd.
Zijn naam opgetekend in vele registers, ergens in kasten of in kamers, of op harde schijven; zijn naam uitgeschreven voor altijd alsof hij enkel naam nog was, niet zo veel meer, de verlatenheid zelve in tijd en hoge winden; hij meegenomen, er niets nog blijven zal van zijn bestaan alhier, dat hij nochtans zo koesterde, dat hij omlijsten wou met guirlandes: enkel de tijd zal overblijven, de grote levende tijd die, in feite, niet is.
Wat hij nu ook nog weet van de tijd, omdat plots een naam opdook, de diepte van een stem in hem geboord, dat vele voren in hem getrokken, als nieuw nog open liggen.
Bevreemdend. En dit wordt hem duidelijk, als hij het waagt al deze zaken nog te denken, nog te herhalen in deze wereld waar er op plaatsen - en er zijn er te veel - de miserie van afdruipt, tot van bloedvergieten, tot van hongersnood en natuurcatastrofen, om niet te spreken van de rest.
Bevreemdend. En toch naar schoonheid uit te kijken en naar herinnering. Want niets hoeft aangeklaagd, wat is en wat gebeurt, is weinig meer dan de schors omheen de kanalen waarlangs de levenssappen vrij en ongedeerd opstijgen kunnen en zich ongestoord vermenigvuldigen.
Het is onder de schors van het gebeuren dat de ware mens zich toont, het is onder de schors van het alledaagse dat hij de weg zoekt naar zijn eeuwigheid. Of, beter nog, naar wat hij las bij een spirituele dame, als Marie-Madeleine Davy: ‘Il est impossible d’envisager l’homme coupé de sa profondeur d’origine divine.’.
En denkt hij, het is voor mij onmogelijk een tekst te schrijven waarin geen spoor zou te vinden zijn van de binding van de mens met zijn ‘goddelijke’ essentie, wat deze essentie ook moge zijn. Het is iets dat boven alles uitsteekt, ook boven alle rampscenario’s.
En om het nog duidelijker te maken. Hij houdt nog altijd de toespraak van Saint-John Perse, bij de overhandiging van de Nobelprijs voor Literatuur: een dagbladknipsel uit ’Le Monde’, gekleefd op een wit blad, waarin hij had onderlijnd: ‘la grâce poétique, l’étincelle du divin, vit à jamais dans le silex humain’, waarmede Saint-John Perse de zin van Davy kruiste.
Hoge winden die verrassen door hun kracht en hevigheid, door bomen neergehaald en daken verschoven, kunnen hieraan niets wijzigen, want dit zijn woorden waarin hij zich geborgen voelt, met de rekken boeken om hem heen. Zelfs met de wind nog heviger dan voorheen, hoog in de bomen, jagend over het huis, als dit het geluid is, de essentie is, van de goddelijke vonk in de menselijke silex.
Zo denkt hij, blijf dit zien als je oorsprong en je toekomst; weet je als een deeltje van het Allesomvattende en aldus, dat je overal aanwezig bent, ook waar miserie is, ook waar schoonheid is, weet dat je voldoende begrepen hebt, al was het slechts maar een vonk van al wat er te begrijpen is.
Zo, denkt hij nog, is mijn dag begonnen. Het kan een van de laatste zijn of, misschien zelfs haal ik nog de laatste van het lopend jaar, of, en waarom niet, de laatste van het jaar erna. Echter wat ook, de vonk zal er altijd zijn.
19-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-01-2018 |
De levensduur van een boek |
Hoe lang of hoe kort duurt het leven van een boek, en dan vooral, nu hij hoorde dat een boek, in de huidige context, vier maanden krijgt om te bewijzen dat het levensvatbaar is. Maar dan, gesteld dat het levensvatbaar is, hoe lang duurt het leven ervan, tien, twintig, dertig jaar, een generatie?
Hij had een lange tijd, een te lange tijd, weinig gelezen opdat hij er enig idee zou over gehad hebben. Maar het scheen hem toe dat de literatuur, verdrongen door het beeld, een andere opdracht had gekregen, dat ze in elk geval niet meer was wat ze vroeger wel was. En hij dacht, al was het maar, aan de tijd van Jules Verne.
Het scheen hem dus ontvankelijk toe, dat hij zich vermeide, in de eerste plaats, in filosofische beschouwingen over het leven en over wie of wat God kon zijn, al was het maar om aan te tonen dat hij van een andere generatie was dan zij die thans met hun woorden de boekenwinkels en de literaire tijdschriften vullen; dat hij in feite aan het filosoferen is vanuit een vorige generatie dan deze van nu en meer nog, naar de generatie toe die na hem zal komen. Wat zeker geen winstpunt is om gehoord te worden. Maar hij waagt het toch de taal te gebruiken die hij gewoon is te gebruiken en er de inhoud aan te geven die hij wenselijk vindt; zelfs toe te geven dat hij de literatuur van de generatie(s) na hem, op enkele uitzonderingen na, wel van ver heeft gevolgd maar weinige boeken eruit gelezen heeft.
Maar over de levensduur van een boek weet hij, dat achteraf gezien, elk boek dat we lezen teruggebracht wordt tot enkele passages die ons om een of andere reden heel bijzonder hebben getroffen; meestal zijn het verheffende, zijn het hoogstaande. Als hij bijvoorbeeld aan de Four Quartets denkt zijn het een paar verzen die onmiddellijk opduiken en zich herhalen:
Time present and time past / are both perhaps present in time future, / and time future contained in time past.
Deze versregels van Eliot zijn in hem gaan leven, en Eliot blijft op deze wijze aanwezig in de band geest die hen bindt over tijd en ruimte heen. Terwijl deze versregels stammen van de generatie voor hem, heeft hij ze toch gelezen en bewaard. Om deze reden schijnt het hem toe dat de vier maanden uitstel die gegeven worden aan een boek, eigen is aan een boek van nu, en deze niet gelden, dan toch voor hem, voor de boeken die leven in hem; die hij meedraagt in en met hem als zeer kostbare dingen, zonder de welke zijn hunker om te schrijven onbestaande zou zijn. Boeken zijn het nostalgisch verhaal van zijn leven, mengen zich met en overstijgen soms zijn herinneringen.
Als hij rond zich kijkt denkt hij zowel aan Saint Joan van Bernard Shaw, aan een Journal d’un curé de campagne van Bernanos, aan een Multatuli als een Streuvels, aan een Jünger als een Rilke. Hij heeft een ganse letterkundige wereld om aan te denken en er inspiratie uit op te doen. Zijn wereld is aldus voldoende bevolkt opdat hij er nog andere bijnemen zou. Wat in feite oneerlijk is, en hij hierbij het gevaar loopt waardevolle boeken links te laten liggen.
Hij weet het en hij schrijft erover, maar er is een zekere verzadiging, op de leeftijd die hij bereikte, een moeheid wat het nieuwe of het vernieuwende betreft en dit is het enige excuus dat hij vinden kan. Zo is het dat van de boeken die hij las en hij zich nog herinnert, de vier maanden lang voorbij zijn en is de verkoop ervan al lang stil gevallen.
Wat hiermede bedoeld werd is praat van de uitgever, als de verkoop stilvalt na vier maanden is er het bewijs dat het boek niet loopt en nimmer lopen zal. Maar een boek dat in de diepte geschreven is heeft zeker een veel langere aanloop nodig en heeft ook een veel langere, maar minder spectaculaire – spektakel dat de hoop is van elke uitgever - levensduur.
Dan toch bij de lezer die de lectuur ziet als voedsel voor de geest, en daar komt het op aan, niet op verkoop, wel op inhoud, wel op stevigheid.
BIJVOEGSEL voor de mogelijke bergliefhebbers onder ons:
Berghutten - Cabanes in de Val d’Anniviers van uit Zinal te bereiken.
Ik ben heel vaag geweest over de situering van de Berghutten van Tracuit en Arpitettaz. Enkele lezers vroegen preciseringen. Ik tracht hier aan tegemoet te komen.
Beide ‘cabanes’ zijn te bereiken van uit Zinal. En Zinal is het absolute eindpunt van de Val d’Anniviers die begint over de Rhône, even buiten de stad Sierre, op de baan naar Brig in de Valais – Wallis. De weg in de Val d’Anniviers loopt over Vissoie, waar de weg zich splitst, links naar Saint-Luc en Chandolin, rechts naar Saint-Jean en Grimentz. Zinal 1670m is rechtdoor over Ayer en Mission.
De tocht naar de cabane de l’Arpitettaz 2786m, begint op het verste punt in de vallei (la Plaine de la Lé) tot waar men geraakt met de wagen. Hiervoor rijdt men door het dorp Zinal tot het einde van de weg, daarna over de brug over de Navizence en verder doorheen de vlakte, aardeweg, tot het einde waar grote rotsblokken overbleven met op een ervan ‘Arpitettaz, chemin difficile. Van hier uit loopt de tocht eerst onmiddellijk links, over de brug van de Navizence, het pad naast de stroom opwaarts volgen tot het verdwijnt in het bosrijk deel; de aanduidingen volgen via een passage, les chaînes er aangebracht om de stijging te vergemakkelijken, weinig hoger bereikt men het droom- en spiegelmeer van de Arpitttaz en vandaar uit, verder de hoogte in langs een duidelijk, niet te missen pad, met rechts, naast zich over gans de lengte van het pad tot aan de cabane, de besneeuwde noorderwand van ‘le Blanc de Moming’. De terugkeer wordt gedaan langs dezelfde paden. Evenwel, mits een goede gids kan de terugkeer ook gaan via de Col de Milon 2990m, een wat hoger gelegen passage over de rug van la Tête de Milon.
De weg naar de cabane de Tracuit, 3256m, vertrekt van uit het dorp, een slingerweg via le chalet blanc richting Roc de la Vache. Van daar uit eens op een plateau, het zicht op het dorp ver in de diepte achter zich, links nemen, het pad volgend. Het is een lange, uitputtende tocht van 1670 m tot 3256m, en vergt een serieuze inspanning.
Van uit die cabane kan men de Bieshorn beklimmen, zijnde een lange tocht over de sneeuwvlakte tot de top op 4153m. Liefst met gids of dan toch met iemand met grote kennis van de bergen. De terugkeer naar de Cabane gebeurt in de late voormiddag zo, dat je ongeveer rond het middaguur terug bent in de cabane en in de namiddag, als je het wenst, terug kunt zijn in Zinal, maar het is een zeer lange afdaling.
Toen wij, Gustave en ik, op de Bieshorn waren met Robert, hebben we een andere terugweg gevolgd. We zijn van op de top verder gegaan in de sneeuw, sneeuw tot op kniehoogte, in de richting van de Weisshorn en afgedaald tot de top van la Tête de Milon, 3693m. Ik herinner me dat we er waren precies op de middag. Vandaar uit hebben we, de kam van de berg afdalend, vier uren nodig gehad om de Col de MIlon, de passage naar de andere vallei, deze van Zinal te bereiken.
Een afdaling die we, Gustave en ik, nimmer zouden gedaan hebben ware er de kennis en de hulp van Robert niet geweest.
Wat ook, de berghutten zelf zijn gemakkelijk, mits de nodige inspanning, te bereiken. Ze zijn wel en ze zullen het blijven, een uitdaging niet zo zeer voor de jeugd maar zeker voor de mens uit onze contreien die de bergen in de zomer genegen is. Het bereiken van een van deze cabanes – van uit Zinal is er ook de Cabane du Grand Mountet – zijn hoogtepunten in een mensenleven.
18-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-01-2018 |
Het had een gedicht kunnen zijn |
Je zegt me maar dat ik verder moet, dat negatieve gedachten wat de komende generaties betreft, gevaarlijk zijn en riskeren, eerder negatieve dan positieve gevolgen te kennen en zelfs, indien het niet zo ver zou komen, dan toch remmend inwerken zullen op wat komen zal.
Dus man, de blik vooruit, geslacht na geslacht zal zich opvullen zal zich verrijken, zal groeien tot een bloeiende cultureel rijke gemeenschap, en jij en allen voor jou, zullen er de basis van vormen, zullen de humus zijn, zoals je het voorheen zo dikwijls hebt gezegd.
En Gezelle zal blijven. Zijn ‘Die avond en die roze’ zal gelezen blijven worden als een meesterlijk gedicht, wat het ook in de diepte verbergen mag. Wat er misschien gebeuren zal is dat we het oppervlakkige terzijde gaan houden en ons richten naar wat juist onder de oppervlakte aanwezig is; dat we nadenken zullen over de vele ongekende aanleidingen die er moeten zijn om voort te brengen wat voortgebracht wordt. En dan vooral hoe deze, gevoed worden om plots aan te voelen dat we hieruit nieuwe gedachten zullen zien opwellen.
Het grote leven dat van alle tijden is, sprankels van hoop en inzichten.
Hoe we ons er tegenover gedragen zullen weten we niet, hoe we het interpreteren zullen evenmin. Maar we staan klaar om uit te dragen wat ons wordt bijgebracht, het creatieve van het zijn zal ons niet verlaten en daarenboven zal gemerkt worden met alle krachten die zich in ons zouden verborgen houden en nog niet werden blootgelegd.
Feniksen zullen we zijn, gelouterd en gekroond.
Niemand zal ons tegenhouden als we ons oprichten zullen om én van de wereld én van de geest te zijn. Er te staan en er vooruit te kijken naar wat van de toekomst is; te zijn wat er zijn moet van die toekomst opdat al wat is bewaard zou blijven en in meer, groeien zou naar nieuwe hoogten, tot op heden nog niet bereikt.
We komen er ooit, staat het niet geschreven, het staat gewelfd over de dingen, de waarden die er zijn. Uiteindelijk is er niets dat nog verrassing zijn zal. Zo schrijven we de toekomst, van generaties ver voor ons uit met de zekerheid dat we er, onder een of andere vorm of aanwezigheid er deel zullen van uit te maken.
We dromen soms van grote werken die geschreven worden en tentakels zijn die doordringen tot in de verste tijden waar ze bloeien zullen in velden, geel en groen en blauw, velden van verrukking en van blijde verwachtingen. Ademend alle geuren en alle geneugten die er mogelijks kunnen zijn.
Oplosbare en verscholene, ingekeerde en buitgemaakte, vertelbare en schichtige, te vlug verwijderd om te worden neergezet. Maar we houden alles klaar om rond te dragen onder een baldakijn van rozen en van brokaten.
Wat ik nu schreef is om vlug te vergeten. Het zijn maar wat woorden in elkaar gehaakt om er maar te zijn waar ze horen te zijn, en andere die er niet zijn te verbergen voor andere dagen.
Zo kunnen we verder, toch een tijdje nog, mijmerend.
17-01-2018, 06:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-01-2018 |
Een à twee generaties verder |
In de palm van mijn beide handen, als ik de lijnen lees, duidelijk in Arabische cijfers[1], het getal 81 in mijn linker handpalm en 18 in mijn rechter, samen het getal 99 of, zeggen de volgelingen van Mohammed, 99 zijnde de hoedanigheden van God. Iemand wist me te vertellen, en dit moet in mijn dagboeken vermeld staan, dat die 99 hoedanigheden, ergens, waar weet ik niet meer, gebeiteld staan in een rotsblok.
Het is maar een van de vele gegevens die circuleren onder de volgelingen van Mohammed, misschien één van zijn vele hadiths die ooit werden opgetekend, zoals er zovele opgetekend staan over Jezus van Nazareth. Maar deze laatste zijn ook, zovele gegevens die wat het westen betreft, aan het verdwijnen zijn, die vervangen worden door andere uitspraken van persoonlijkheden zoals Einstein, zoals Nietzsche, zoals Augustinus, Confucius en zovele anderen.
Goed dat we die nog overhielden, goed dat we die nog lezen en meedragen, ergens in ons achterhoofd als een begin van wijsheid waar we in deze wereld meer dan nood aan hebben, meer eigenlijk dan aan de 99 hoedanigheden van een God, die ons bescherming zouden bieden tegen al het kwade dat ons overkomen kan.
Maar, wat is van de tijden voor ons, wat is van wat opstijgt uit de verre nevelen van de traditie, verankerd in onze genen die de humus zijn van het leven waarin we zijn ondergedompeld, is een humus die zich voortdurend gewijzigd heeft en zich geslacht na geslacht, wijzigen blijft, zo dat vandaag stilaan de vrees aan het groeien is dat van al wat was, minder en minder nog resten zal en dat de waarden die we tot de tijden van nu, als waardevol en als verworven aanzagen, aan het aftakelen zijn en allengs, als het zo verder gaat, opgelost zullen zijn.
Ik dacht hier aan toen ik de bijdrage, ‘Schrijf Gezelle niet te snel af’, las van Marlies De Munck in de Standaard van 11 januari 2018: waar ze het had over de rol van het DKO, het Deeltijds Kunstonderwijs in Vlaanderen. En ik me plots de vraag stelde, toen ik vier van mijn achterkleinkinderen bezig zag, zal het, twee generaties verder, nog belangrijk zijn te weten dat Gezelle heeft bestaan, Willen Kloos, Multatuli, Louis-Paul Boon, Hugo Claus en noem maar op; Bach, Beethoven, Shostakovich. Zal er nog behoefte zijn hen te kennen, te lezen, te beluisteren?
Schrijft dan Marlies De Munck en het is een duidelijk te volgen richting die ze aanreikt:
‘Een grondige kennis van cultuur laat ons toe om de dingen in perspectief te plaatsen, historisch te duiden, te begrijpen en naar waarde (of gebrek daaraan) te schatten. Alleen zo kan cultuur ons weerbaar maken tegen een consumptiemodel dat zich opdringt als gemakkelijke ontsnappingsroute voor dreigende zinloosheid.’
En,
‘Hoe kom je tot Gezelle of Bach als je leefwereld die van de gemiddelde jongerenzender niet overstijgt?
Er loopt al jaren een programma op de VRT, ‘Blokken’. De vragen die gesteld worden - of is het, het spel met de blokken dat het belangrijkste deel is - hebben helemaal niets te maken met een, zelfs minimale, kennis van klassieke muziek, letterkunde of schilderkunst. Men mijdt dergelijke vragen, men heeft de indruk als er een dergelijke vraag eventueel toch komt, dat men er over doet, alsof het de vreemdste zaak van de wereld is. En ik hoor dat het programma elke dag door een kleine miljoen kijkers gevolgd wordt.
Het is duidelijk, we zitten in een uiterst belangrijke overgangsperiode. Cultuur wordt met de vinger gewezen, wordt overbodig. Voorlopig wordt er nog geschreven met pen en potlood, morgen gebeurt alles elektronisch – ik hoop dat de boeken nimmer zullen verdwijnen maar zeker ben ik niet! – maar, er worden nog woorden gebruikt, er zijn nog richtlijnen voor het juiste gebruik ervan, maar wat, en het schijnt me toe op komst te zijn, wat als een à twee generaties verder, het woord wordt vervangen door het beeld?
En ik blijf me maar inspannen, denkende dat ik schrijf voor mijn achterkleinkinderen. Is het een illusie?
[1] In het Arabisch is het ‘een’-cijfer een lijn, is de ‘acht’ een omgekeerde V. Getallen worden van links naar rechts geschreven.
16-01-2018, 07:08 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-01-2018 |
Wat ik nog vastleggen wou voor het te laat is |
Ik breng zelden afbeeldingen – en als ik het doe zijn ze onhandig ingebracht – omdat ik vind dat wat ik te zeggen heb geen foto nodig heeft. Zo ligt er al enkele dagen een blog klaar over de Sibylla Sambetha van Hans Memling en aarzel ik om de tekst ervan af te werken, al weet ik heel duidelijk wat ik er over zeggen wil. Ik tracht een heldere, klare foto te vinden van het schilderij uit het Sint-Janshospitaal Museum in Brugge, maar ik vind er geen die me bevalt. Dus als de tekst er komt, en bij leven zal hij er komen, dan denk ik dat wat ik te zeggen heb, zo diep reikend zal zijn dat de lezer nadien het schilderij, indien hij het nog niet kennen zou – maar hij heeft wel een Mona Lisa in zijn gedachten – het opzoeken zal.
Dit alles om jullie te zeggen dat ik geen fotograaf, noch een schilder of beeldhouwer ben, noch een componist, wat niet belet dat ik van alles een beetje wou zijn. Neen, ik ben een man van woorden, je leest me en je volgt me of ik blijf totaal onbekend voor jullie en de wereld.
Ondertussen, met Memling en wat ik nog gepland heb in mijn achterhoofd, kom ik terug uit de bergen, zijn we, na de nacht in de cabane te hebben doorgebracht, de volgende dag terug afgedaald naar Zinal. Niet langs de weg vanwaar we kwamen, maar we zijn naar rechts afgeslagen om hoger te klimmen naar de Col de Millon, om over die passage op de bergrug in de andere vallei te komen - er waren toen, boven op de col, nog geen vaste koorden – de lange afdaling, eerst in de sneeuw naar Zinal toe.
Ik bespaar je de herinneringen aan andere tochten in de regio met Robert en Gustave ervoor. Ik bespaar je de afdaling, komende van de Bieshorn (4280m), over la Pointe de Milon (3800m), zijnde de top van de Milonberg – niet doen zonder gids! - met de lange afdaling van vier uur, over de rug van de berg naar de passage op de col toe. Ik zou er twee blogs kunnen over schrijven, maar wie er niet geweest is, wie niet weet wat het is een afdaling te doen over de kam van een berg, aan elkaar vast gehouden met een touw, die kan zich niet inbeelden wat het vergt aan inzet, durf en volharding.
Maar je vergeeft me er even over uit te weiden, omdat de bergen en vooral dan die plaatsen die ik er ken en nog meen te kennen en die ik nu aan het herbeleven ben, wel niet meer met ook de angsten van toen, maar nu als een grote vreugde er geweest te zijn en dit beleefd te hebben. Wat nog nergens door mij beschreven staat, wat ik nog nooit verteld heb, en zo intens is, dat ik er vandaag even nood aan heb er de aandacht op te vestigen.
In het bijzonder voor later, voor mijn kinderen, klein- en zelfs achterkleinkinderen die er nu al zijn, zeg ik, dat ik op een morgen, vóór de zon opkwam, vertrekkende van uit de Tracuit cabane, met Robert en Gustave, de Bieshorn heb beklommen en in plaats van langs dezelfde weg terug af te dalen, Robert, de man die én gids én vriend was, ons liet afdalen langs de top van Millon (la Pointe de Millon), over de bergkam, naar de col de Millon, om dan over de sneeuwvlakte, meer glijdend dan wandelend, af te dalen naar een van de mooiste vlaktes op grote hoogte die ik ken. Een vlakke, brede strook van korte grassen en een variëteit van mossen, een onoverzichtelijke alpenflora met kleine, rode en blauwe zwammen en, slingerend er door heen een riviertje van een paar meter breed, het helderste water dat je je indenken kunt. Een vlakte, zo egaal, dat er een vliegtuig zou kunnen landen, ware er niet dat riviertje; een vlakte, licht afdalend die uitkomt aan de Roc de la Vache, met Zinal in de diepte en dan in laatste instantie, af te dalen langs le chalet blanc naar het dorp toe. Zinal dat een deel van mijn hart bewaart.
Ik zeg het maar, ik zeg het maar, ik moest het kwijt, ik wou het opgetekend, vastgezet zien voor altijd, voor als ik er niet meer zal zijn.
Weet hoe immens, hoe intens rijk deze ogenblikken voor mij waren, ik met mijn twee grote vrienden uit de Valais, Robert Panchard en Gustave Cotter. Dat ze beide rusten moge in vrede en herinnering. Ik, hen ontmoeten zal, later.
Sorry, ik heb me eens te meer laten gaan in het voor jullie wellicht onbekende en onvermoede. Maar het was sterker dan mezelf. Ik wou dat het opgetekend stond.
15-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |