 |
|
 |
|
|
 |
29-01-2012 |
Stefan Hertmans en Paul Demets |
Ik lees dat zwart gekaft boekje Het Putje van Milete
waar ik mee rondloop in huis. Ik lees Stefan Hertmans.
Ik lees de grote soepelheid van de Nederlandse taal,
de rijkdom ervan, de kracht van de zinsbouw, de preciesheid waarmee gezegd
wordt wat is en niet is. Niet gemakkelijk om volgen als je niet de inspanning
doet die Hertmans heeft gedaan om het niveau van taal en zegging te bereiken.
Ik schrijf in mijn dagboek, en ik meen wat ik schrijf:
Ik lees over Adorno en over anderen, en vergelijk met
wat ik schrijf en hoe ik schrijf. Ik weet nu, dat over wat ik schrijf en hoe ik mijn zinnen formuleer, maar wat spelen is met woorden in de kindertuin
ook deze die ik nu schrijf. Hij drumt me in de hoek,
Ik herinner me een beeld uit mijn vroege jaren, de
speelplaats in de winter, de bijtende koude en wij allen, knapen onder het
afdak in een hoek gedrumd, dicht tegen elkaar aan, zingend, bibberend van de
koude, zoekend naar het greintje warmte van andere lichamen - zoals de monarch
vlinder van Freeman Dyson overleeft, op elkaar gekleefd aan een boomstam, in de
bossen van Mexico - en wij, meer roepend dan zingend: Kom maar bij, kom maar
dichter, dichter bij!
Ik denk dat vele schrijvers van bij ons in de hoek
worden gedrumd door Hertmans. Ik denk dat hij het niveau bereikt van George
Steiner, zo wat zijn taal betreft als zijn kennis van de literatuur, als wat de
kracht van zijn woordgebruik en zinsbouw betreft.
Heb het geniale in het werk van Steiner bewonderd, dacht
dat hij niet te evenaren was. Heb me nu duidelijk vergist, er is Stefan
Hertmans.
Ik schrijf dit niet om iets te schrijven, maar, lezer
van mijn proza, als literatuur en taalgebruik je iets zeggen, lees dan
Hertmans. Ik weet nu waar ik sta met mijn woorden.
En nog iets.
Ik heb de indruk, een paar dagen geleden, niet zo enthousiast te hebben gesproken over Paul Demets poëzie. Ik denk dat
ik verkeerd zit met te denken T.S.Eliot zit er voor iets tussen dat poëzie
voedsel moet zijn voor de geest. Het mag, maar het hoeft niet. Het kan ook een
spel van woorden zijn, woorden op elkaar ingehaakt op een wondere verrassende
manier en als ik het bekroonde gedicht van Demets lees en herlees, dan ontdek
ik er de poëzie in.
Zo, mea culpa. Maar of ik in staat ben een gedicht te
schrijven waar het woordenspel in primeert, weet ik niet, denk ik niet.
Karel
29-01-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-01-2012 |
De Adem van de Dagen (19) |
Het gebeurde dat een
Antwerpenaar, een D.C.Janssens, een goede kennis van de vriend van een vriend van
Ugo, op een bepaalde dag met zijn wagen, in Auvers-sur-Oise, in panne was
gevallen, juist vóór lauberge Ravoux,
een oude herberg die te koop stond. En die Janssens er wachten moest tot zijn
wagen opgehaald werd. Hij vernam daar, sprekend met de garagist, dat Vincent
Van Gogh, in een kamertje van die herberg, de
laatste dagen van zijn leven had doorgebracht.
Kleine gebeurtenissen hebben dikwijls
niet te voorziene gevolgen. Wat die kennis van de vriend van Ugos vriend toen
bezielde, welke inspiratie of welke levens hij toen met één zet van hem, - er
waren vele Japanners aanwezig toen Ugo er was - naar Auvers-sur-Oise zou lokken
kon niemand voorzien, maar in 1987 kocht hij, omwille van het kamertje, de auberge van mevrouw Micheline Tagliana.
Hij restaureerde de herberg
en maakte dit diets over de ganse wereld. Het bericht viel ook binnen in de Lions
Club van Ugo en omwille van dit kamertje werd een reis gepland met een groep vrienden, een reis naar, eerst
Versailles en Auvers-sur-Oise op de terugweg.
Het was in de dagen dat Ugo
Dante las, en niet alleen las, maar een binnen-gesprek had met hem, en dat hij
de woorden van dat gesprek optekende in een boekvorm. Hij was begonnen met het Inferno. Hij las de tekst in het
Italiaans en vertaalde die aan de hand van de vertalingen in zijn bezit, een
Engelse die hij al lang bezat, twee Franse en een Nederlandse de prozavertaling
van Van Dooren - hij kon er zelfs nog het werk van kanunnik A. De Beer, gekocht
bij De Slegte en gepubliceerd door het Davidsfonds, aan toevoegen.
De idee Dante te gaan lezen was
ontstaan uit een onooglijk gebeuren, de vondst in een boekenwinkel in Alicante van
Nueve ensayos dantescos van Jorge
Luis Borges en, dat hij na het lezen ervan, besloot al zijn nog resterende energie
te wijden aan de lectuur en de studie van de Divina Commedia. Het resulteerde in een soort gesprek dat hij had
met Dante. Twee jaar lang hij dacht met het Inferno klaar te komen op zes maanden - duurde het dat hij Dante en
Vergilius volgde doorheen de Hel. Pas toen hij zich realiseerde dat zijn
vrienden hem zagen als een Dantefreak, als iemand die verliefd was op Dante, ontwaakte
hij als uit een lange droom. Maar Dante verlaat je zo maar niet van vandaag op
morgen. Dante was in hem gegroeid, hij had er wortel geschoten en in de
eenzaamheid van zijn dagen in die oude halfvergane woning hij had vanmorgen
potten moeten plaatsen op de zolder om de regen op te vangen zette hij vele
avonden en morgens zijn gesprek met Dante verder.
En terug thuis gekomen na die
reis naar Versailles en Auvers-sur-Oise wou hij Dante vertellen over het geval
Van Gogh, de schilder die verging van armoede en dingen
schilderde die vandaag de wereld in vervoering brengen. En dan vooral hem
vertellen over dat ene doek, zijn Champs
de blé aux corbeaux, geschilderd met erin en erover het voorspel van het drama
dat erop volgen zou. Hij vond dat er in dat laatste doek te lezen stond, de
vreugde van het schilderen en de wrangheid van het leven. Wrang omwille van
teveel factoren: en meest van al, het falend succes van zijn werken. Maar
bezeten door het schilderen, zoals jij, Dante, bezeten waart door je Commedia - telkens en telkens een ander
onderwerp, om keer op keer geconfronteerd te worden met de hoop onverkochte werken
die zich opstapelden.
En
het was aldus dat hij dat korenveld schilderde, het rijke, warme leven onder
een dreigende, donkere lucht, met de (te grote) zwarte kraaien erover om
duidelijker het contrast tussen het leven en de nakende dood uit te beelden?
Hij
schilderde dit doek in één ruk, ruwweg, met tranen in de ogen, tranen van
onmacht omwille van het onbegrepen zijn, tranen van wanhoop en eenzaamheid. Hij
schilderde de halmen met volle trekken van het penseel, in en over elkaar, hij
schilderde de wind erover die hij voelde in zijn verhit gezicht. Hij schilderde
de wegel met wat groen afgeboord tussen de velden, hij schilderde de dreiging
van het nakende onweer, de dreiging van de dood, geaccentueerd door de wilde
wemeling van de kraaien. Hij schilderde alsof hij wist dat dit zijn testament,
zijn afscheid van het leven was.
Hij
had in die tijd een afbeelding van het schilderij op het scherm van zijn PC
geplaatst. In het licht van de morgen, in de donkerte van de nacht was hij
aldus geconfronteerd met wat eens uit de gedachtewereld van Van Gogh, uit zijn
geest en hand en penseel en tubes verf was ontstaan. Het proces en het product
van vele dagen van de man die dronken van het schilderen was en elke dag een
nieuw doek beginnen wou.
En
dan zijn vraag aan Dante, waar zou jij, in je wereld van Hel en Hemel Van Gogh
hebben geplaatst?
Zou
je hem in de Hel hebben geduwd bij de zelfmoordenaars?, of, zou je hem gezien
hebben tussen de groten der aarde; zou je hem misschien, als gedoopte, dan toch
een plaats hebben gegeven in je Limbo?
Wat
is er van de mens en wat is er van God, of wat is er van God in de mens? Hij
herinnerde zich dat Dante, in zijn Paradiso,
Beatrice laat vertellen over de reden van Gods schepping.
Haar
antwoord is klaar en duidelijk: Niet
opdat hij nog meer zou zijn voor zichzelf, want dit kan niet, maar opdat zijn
schittering in zijn weerspiegeling zou kunnen zeggen ik besta.
Hij
herinnerde zich het equivalent van deze zin al ontmoet te hebben bij Karen
Armstrong, maar bij haar kwam hij uit een hadith van de Profeet Mohammed Had
jij, Dante, enige kennis van deze hadith die je hier of daar, komende van de
Murciaan, Ibn al Arabi, kon gelezen hebben, en als je hem in je verzen hebt opgenomen
was het dan niet omdat het een zin zwaar van betekenis is die het doel en de
reden van ons bestaan hier op aarde behandelt?
Is
het dit wat je bedoeld hebt, Dante, dat God zichzelf wou kunnen zien via de
ogen, zijnde de geest van de mens; wat dan betekenen zou dat, bij afwezigheid
van de mens, niemand weten zou dat Hij is en dat Hij zou vergaan van
eenzaamheid en, dat God aldus nood heeft aan de mens opdat het geweten zou zijn
dat Hij, God bestaat of dat dan toch tenminste over Hem zou gesproken worden zo
door zij die in Hem geloven als door zij die niet in hem geloven.
Is
het ontdekken van de exponentiële toename van de gecompliceerdheid van natuur
en leven, het bewijs dat het correcte beeld van God in de mens, duidelijker en
duidelijker wordt?
Vragen
en nog, vragen tot in het oneindige en misschien ook vragen die jij je niet
openlijk hebt durven stellen omdat de geur van de brandstapels nog in je
neusvleugels hing.
Ugo
Non per aver a sé di bene acquisto /
chesser non può, ma perché suo splendore / potesse, risplendendo, dir
subsisto.( Paradiso, canto XXIX :
13-15).
28-01-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-01-2012 |
Gedichtendag |
Een dag te laat.
Mijn jongste dochter had een gedicht verwacht op mijn
blog maar in de plaats vond ze een gesofistikeerde moeilijk te volgen tekst. Ze
heeft gelijk, natuurlijk. De tekst is zo uit mij gevloeid, heb hem amper
herlezen, et voilà.
Ze heeft tweemaal gelijk, ze had een gedicht mogen
verwachten, maar ik liep de ganse dag met een zwart gekaft boek in de hand, zoals vroeger mijn leraar met zijn brevier, en ik dacht aan andere zaken om te schrijven dan een gedicht. Want wat
poëzie betrof - ooit schreef ik dat amper 0,50% van de bevolking zich
interesseerde aan poëzie - was er ook mijn ontgoocheling omdat het gedicht van
Sylvie Marie niet was uitverkoren als het beste gedicht voor de Herman de
Coninckprijs, maar wel Zonnehemel van Paul Demets.
Niet dat ik iets heb tegen Demets. Ik las wat Luuk
Gruwez wist te vertellen en het was heel wat - over zijn bundel Bloedplek, en
dat scheen me voldoende, om te begrijpen dat ik zijn gedichten niet moet meenemen
naar mijn bed om er enig voedsel in te vinden voor de geest. Hij zal wellicht
ook mijn gedicht hieronder, niet meenemen in de wintervelden.
Maar tot daar toe, lieve Cathy, hier gaat mijn gedicht
hoewel jij mijn gedicht zijt.
Vers 3, 19 uit Genesis;
Zo zul je nimmer vooraf weten wat je hand
zal schrijven als je zitten gaat en de roep er is
van een oude bijbel op de tafel en van stenen -
na Leibnitz gelezen die je raapte in de bergen,
gehouwen door wind en water, door de tijd.
En zo vlug de morgen weggeschoven,
de deemstering, de nacht gekomen
en in Jobs vergeelde woorden terug
vernomen dat de adem van de Almachtige
ons het leven gaf, al zegt ons niets of niemand
met enige zekerheid wie die Almachtige is,
een immanentie toch, een lichtbron toch
in ons gegleden, een oorsprong die bestemming is, en zo geweten
dat ons de eeuwigheid is toegemeten.
Kap dan, zoals je netels kapt, het stupiede vers,
je bent uit stof en tot stof keer je terug,
uit Genesis weg, want dit hoefde niet, voldoende
is geweten dat dit lichaam van atomen is, en ook
als er gelezen moet, zo leerden Fabre en Nothomb
en zo geloven we:
je bent uit geest en tot geest keer je terug.
De ene zin die zinnig is.
Karel
27-01-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-01-2012 |
Consciousness |
Ik
zocht, gisterenavond in Fragments of a
Journal van Eugene Ionesco, een
passage op die ik er aanwezig wist, Ionesco plaatste deze tekst tussen haakjes.
Een tekst die ergens voorkomt in of omheen zijn toneelstuk Le Roi se meurt,
maar die hij niet weerhouden had:
(Is
there a universal consciousness? Is consciousness all pervading? Is there a
dormant consciousness in stone, as I believe Leibnitz thought? Neither Planck,
nor Heisenberg, nor Einstein, nor de Broglie wholly rejects the idea of a
universal, cosmic consciousness. There may be some
plan, some intention. If there is an intention, there is consciousness. These
thinkers do not exclude the idea of a God who would be that consciousness).
Een
kosmisch bewustzijn aanwezig in de steen van Leibnitz, of wat ik deze
morgen, toen ik wakker werd, dacht ik ben er voor op gestaan - en wat indien
het Universum het levend lichaam van God zou zijn, zou er iemand me zeggen dat
dit niet kan, of iemand zeggen dat er én het Universum is, én God?
Mon
Dieu, ik ga deze gedachte: het Universum zijnde het lichaam van God, laten
rusten voor betere dagen, want wie of wat is de mens dan, een soort atoom, deel
van het Universum, deel van het lichaam van God? En wie lichaam zegt, zegt
geest, dus ook de mens deel van de geest van God, zoals de steen van Leibnitz
deel is van God of, al wat is of was of komen zal, atomen van God. Alles wat is
en niet is, één groot, massaal groot, onbegrijpelijk groot, kloppend, levend
lichaam, het Al in elkaar verweven en gegroeid.
En
de geest van de mens vandaag, atomen die te slim geworden zijn, die Hem imiteren
willen, verdringen willen. Had Hij dit voorzien, zal Hij dit blijven aanvaarden?
Deze-morgen-conclusie
die van ergens komt, die in de luchten hangt om genomen te worden, die anderen
voor mij moeten geformuleerd hebben, nu ze geschreven staat please, , man, laat
ze rusten nu.
Waag
ik het deze woorden, die neigen in de richting van Mevrouw Catherine Pozzi - van
een paar dagen terug - te laten binnendringen in mijn blogs?
Karel
26-01-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-01-2012 |
N'être bon qu'à écrire |
25 januari
Nêtre bon quà écrire.
Je
dacht dat het geen zin had, tweehonderdvijftig paginas en meer te schrijven om
die daarna, gebundeld, in je schuif te laten verdwijnen, maar de Ugo in jou
vond het een uitdaging, hij wou een boek, terwijl jij voldoende had aan het optekenen
van het gesprek dat je hield met jezelf dat nu ook je blog geworden is,.
Dit
was, wat jou betreft, de toestand vroeger, en na dertig jaar is er in feite,
wat er ook gedacht of gezegd wordt over je teksten, geen enkele geldige reden
om te stoppen. Toch nu nog niet.
Zo,
als je even terugblikt, ben je altijd blijven nadenken over wat er gebeurde in
de wereld, heb je altijd boeken gelezen, verrassende die je gelukkige momenten
bezorgden, andere waar je bij in slaap viel.
Je
vond openingen die, zo meende je toch, dicht de waarheid benaderden, al wist je
niet wat die waarheid wel was of zijn kon.
Je
las in de Bijbel over gebeurtenissen die van de hand Gods waren, maar je
twijfelde omdat deze niet strookten met het beeld dat je had van God. En toch
waren er die de Apocalyps lazen en ontcijferden en eruit puurden dat in het
jaar van nu het jaar van de Draak volgens de Chinezen - de wereld zal vergaan.
Jij las de brieven van Paulus en vernam aldus tot je verwondering dat hij, na
getroffen te zijn door de bliksem(!), naar Arabië was vertrokken om pas na drie
jaren Petrus en Jacobus op te zoeken in Jeruzalem. En je bleef je vragen
stellen hierover, tot je het meest vreemde boek las, wellicht ooit geschreven,
over het leven van Jezus en je dacht dat het een mogelijke opening kon zijn
naar de reden van Pauls verblijf in Arabië.
Je
las Boris Pasternak en Freeman Dyson, Fritjof Capra en Richard Feynman, je las
George Steiner en vele, vele anderen. En alles wat je dacht werd geschreven in
je hoofd en de woorden waren als gistende deeg in de trog en lieten je niet
los. Sommige van die ideeën werden opgetekend andere bleven ongeschreven en je
weet voldoende wat Pessoa zegt over wat in gedachten geschreven wordt.
En
je las Borges en wat hij wist over toeval en je las T.S.Eliot van wie schilfers
terug te vinden zijn in de weinige gedichten die je waagde te schrijven.
Je
las over de New Physics en je
ontdekte hierin een nieuwe Bijbel, ditmaal niet geschreven in woorden maar in
beelden die in te beelden waren.
En
door de dwingende osmose van de dingen aanwezig in je vingers, bleef je
schrijven al wist je wel dat je nergens uitkomen zou eigenlijk geldt dit meer
voor Ugo - je had de verwittiging nog maar pas deze morgen teruggevonden in een
hoop knipsels, zo uit Le Monde, het knipsel dat de reden is voor je
blog van vandaag:
Pourquoi écrit-on? Pourquoi des milliers de Français noircissent-ils du
papier à longueur dannée, sans la moindre garantie dêtre publiés?
Het
is een eenennegentigjarige schrijver, Roger Grenier, waarvan je nog nooit
hoorde, die deze gedachte opwerpt en wat hem zelf betreft, openlijk bekent:
Ecrire a tourné à lhabitude, pour ne pas dire à la manie. Une manie dans laquelle
je menfonce chaque jour davantage, de sorte quà présent, je suis incapable de
goûter aucune autre activité, aucune autre distraction.
Roger
Grenier haalt er de woorden van Beckett bij :
Schrijven omdat on nest bon quà
ça!.
Ik
weet dus aan welke ziekte ik lijd want ik ook, je ne suis bon quà ça.
Karel
25-01-2012, 00:37 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-01-2012 |
Terugblik |
Onder elke blog verschijnt de melding Geschreven door Ugo dOorde, het
is de fout van de beginner die ik was en die ik meedraag sinds 18 juli van
vorig jaar, de dag dat ik met een blog begonnen ben. Maar er zijn tot hier toe
meer teksten geschreven door Karel Mortier dan door Ugo dOorde, om deze reden
ga ik voortaan mijn blogs tekenen met Karel of met Ugo. Hoewel de lijn tussen
beide soms moeilijk te trekken valt want soms vloeien ze in elkaar.
Zo is Ugo nu begaan met een tekst over het laatste schilderij van Vincent
Van Gogh, een schilderij waarin hij Van Goghs afscheid van het leven meent te
lezen. Een van de komende dagen geef ik hem het woord en kan hij zich uitleven.
Ondertussen echter maak ik me zorgen over wat ik begonnen ben, een blog
bijhouden waar José Saramago aan de basis van ligt. En wel met één zin die ik
las in Le Monde, in verband met zijn
Cahier of Cuaderno, waarin hij op de dag van zijn 86ste verjaardag
schreef Ik omhels de woorden die ik schreef, ik wens ze een groot leven toe en
herbegin mijn schrijven daar waar ik het gelaten heb. Deze woorden werden
verspreid onder de vorm van blog.
Ik was toen, de dag
van 18 mei 2010, zo dwaas te schrijven:
Ik
ook omhels vandaag de woorden die ik schreef, wens ze een lang en groot leven
toe en ik begin nu, omdat ik niet kan stoppen met schrijven, mijn schrift, mijn cuaderno, dat doorlopen zal tot de dag
van mijn 83ste verjaardag. Zo hoop ik toch omdat ik hoop que Dieu me prètera vie jusque-là.
Maar op die
verjaardag ben ik niet gestopt, mijn wandeltocht in en met het woord liep
gewoon dag aan dag verder om van half juli van vorig jaar, in navolging van José
Saramago, dag aan dag, als blog te worden verspreid. Als een blok aan mijn been
schreef ik al eens.
Maar is het wel zo? Is het niet, omdat ik me wou laten opmerken en wel
als schrijver, als iemand die iets te zeggen had wat nog niet gezegd was, op
een wijze die nog niet gebruikt was, een Einzelgänger in de literatuur, zoals
elke schrijver er een denkt te zijn?
Ik mis mijn broer Daniël die veel te vroeg is weggegaan. Hij was mijn
mentor, hij zou me al lang gewezen hebben op mijn fouten, al lang gezegd
hebben, dan vooral wat De Adem van de Dagen betreft:
Man, stop ermee, je schrijft ouderwets over ouderwetse zaken op een
wijze die niemand nog interesseert. Je schrijft zoals een zondagsschilder aan
de Leie die zijn doek vult met fotografische koeien en bomen, met een kerktoren
middenin, zonder voldoende background, misschien met een vleugje Gilliams, een
vleugje T.S.Eliot, misschien, maar meer niet. De rest komt uit je
kleinburgerlijk zelf, en het ergste is, wat je schrijft is niet te begrijpen
voor de mens van vandaag, zoals het evenmin te begrijpen was voor de mens van
gisteren. Destijds, in je zelfgeborgenheid schreef je zonder argwaan, schreef
je omdat je hand stond naar het schrijven. Vandaag met dat fameuze blog van
jou, zijn er die je lezen, maar je schrijft vanuit je wereld naar je eigen
wereld. Je schrijft als vastgeketend op de contouren van een cirkel, langs je
lezers heen, je raakt hun klederen, maar je dringt niet binnen langs de poriën
van hun geest en evenmin van hun hart.
Zou hij dit zeggen tegen mij indien hij er nog was, en die andere broer,
Georges, die zwijgt, wat zou die kunnen zeggen: Man stop ermee maak dat ik in
jou nog mijn broer herken?
Karel
24-01-2012, 00:38 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-01-2012 |
Beckett over het Italiaans van Dante |
Mag ik vandaag nog even terugkomen én op Dante én
op Samuel Beckett, de man van dat prachtige Neither-gedicht, van een paar
dagen terug, om over te nemen wat hij in zijn Disjecta schrijft over het Italiaans van Dante:
Dante schreef in een volkstaal die door een denkbeeldige Italiaan, die
alles wat goed was aan dialecten van zijn land in zich had opgenomen, gesproken
had kunnen worden, maar die feitelijk zeer zeker niet gesproken werd of ooit
gesproken was.
En verder waar hij de vergelijking trekt tussen de
taal van Dante en deze van James Joyce:
Dante schreef wat in zijn eigen stad op straat werd gesproken terwijl
geen sterveling op aarde of in de hemel ooit de taal van Work in Progress
(Finnigans Wake) sprak. We zullen moeten erkennen, dat een internationale
verschijning in staat zou kunnen zijn haar te spreken, net zoals in 1300 een
interregionale verschijning en niemand anders - de taal van de Divina
Commedia had kunnen spreken.
We zijn geneigd te vergeten dat Dantes literaire publiek Latijns was,
dat de vorm van zijn gedicht beoordeeld zou worden door Latijnse ogen en oren,
door een Latijnse esthetica die vernieuwing niet duldde en die wel ontstemd
moest raken toen de zoetgevooisde elegantie van Ultima regna canam, fluido
contermina mundo, (ik zal van volmaakte landen zingen die grenzen
aan deze vluchtige wereld) werd vervangen
door de barbaarse directheid van Nel mezzo del cammin di nostra vita. Net
zoals Engelse ogen en oren de voorkeur geven aan Smoking his favourite pipe in
the sacred presence of ladies, boven Raucking his favourite turkvu in the
smukking precincts of lydias.
Je moet natuurlijk Beckett zijn, om sprekend over
de kracht van de taal, het Italiaans van Dante te gaan vergelijken met het
Engels(!) van Joyce. Echter, als ik het aantal taal-voetnoten zie bij mijn
Italiaanse tekst van de Divina Commedia
dan is het me duidelijk dat het Italiaans van Dante problemen stellen moet aan
de doorsnee Italiaan van vandaag. Zelfs al beweert Jacqueline
Risset dat un Italien contemporain peut encore, sans
difficulté excessive, lire la langue médiévale de la Comédie.
Wij ook zijn nog in staat
ons middeleeuws Nederlands te lezen maar of we het begrijpen zoals het hoort
begrepen te worden is een andere zaak.
Samuel Beckett: Disjecta,
Beschouwelijk Werk, 1999, Historische Uitgeverij, Groningen. Nederlndse
vertaling uit het Engels: Vertalerscollectief & Ronald Kuil, pag. 63. Jacqueline Risset: Dante écrivain ou lintelletto damore, Ed.Le Seuil ,1982.
23-01-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |