Geschriften
Inhoud blog
  • Opgenomen.
  • Hoe ik er sta, vandaag?
  • Waar ben ik mee bezig?
  • Gesprek op zondag.
  • Hoe zal ik ze noemen?

    Zoeken in blog



    31-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het gesprek

     

    Een gedachte, opgekomen in de vroegte wou hij neerschrijven. Hij heeft zich half aangekleed en is met een deken op de rug naar beneden gegaan. Het vuur in de haard smeulde nog, met wat klein hout sloeg de vlam erin en hij legde er enkele blokken eikenhout voorzichtig boven op. Hij werkte lang, weggedoken in de cirkel licht over hem, woorden selecterend en zinnen bouwend in de gonzende stilte van de kamer, amper noterend, het laaien van de vlammen, de warmte ervan in zijn rug en leden en de vele geluiden van de wind om het huis. Hij had evenmin notie van de tijd en de wereld was totaal onbestaande, tot hij even ophield en terug kwam in de realiteit van het zijn met een verkrampte rug en bijtende ogen.

    In het grijze licht van de morgen kwamen de dingen tot leven: de tafel, de boeken, de sofa, de wind om het huis die in hevigheid was toegenomen, maar hij voelde zich veilig en goed, zijn dag was begonnen, zoals voor een schrijver - een Anthony Burgess - een dag beginnen moet. Hij kon nu gaan koffie zetten en ontbijten. Hij kon zich gaan wassen, scheren en aankleden zoals het hoorde, om daarna In de voormiddag alles te herzien en verder te gaan.

    En, terwijl hij doende was, Dante gleed binnen die, in een canto van zijn Inferno, even zijn verhaal heeft verlaten om als een goede herder, uit te kijken naar buiten waar alles berijmd is, hij weet dat het geen tijd is om met zijn kudde het veld in te gaan. Hij zit zonder voer - vindt wellicht niet meer de woorden om te weten welke straf hij nu moet uitdenken – en er is een ogenblik van aarzeling, zoals hij ogenblikken kent. Tot de zon opkomt, de rijm verdwijnt, de kudde buiten kan en Dante weet, hoe hij verder schrijven moet.

    Een zaak zal hij met Dante gemeen hebben gehad, het bestendigen van de progressie van het verhaal dat hij in zijn schrijven leggen wil: Dante dit van zijn helleverhaal, hij, Ugo, dit van wat zich in zijn verbeelding stilaan aftekent aan een verre horizont. Finaal komt het er op neer dat ze beide ingesteld zijn om voortdurend de geest af te tasten, om een resem woorden bij elkaar te brengen die een verhaal vormen.

    Maar vandaag echter ondervindt hij dat, zoals je nimmer weet waar een eerste zin je heenvoeren zal, je evenmin kunt voorzien hoe je dag verlopen zal, want in de voormiddag belt André A. aan, een goede kennis en een specialist in elektrische aangelegenheden om, zoals afgesproken – maar het was hem totaal ontgaan – diverse (te) oude schakelaars en stopkontakten te vervangen.

    Zijn komst was echter geen hinder; integendeel, hij kende hem vooral als een stuk filosoof, en terwijl André doende was van kamer tot kamer, hield hij hem gezelschap, kijkend hoe handig en secuur hij tewerk ging. André vertelde hem over zijn zoon, Glenn, en de problemen die hij kende op school waar ergens een ruit gesneuveld was. Echter, welk woord is er gevallen opdat ze plots aan het spreken waren over kosmos en eeuwigheid en over wat er was na de dood. Misschien had Ugo iets gezegd over hoe het is als men ouder wordt, misschien iets over een of andere morgenplaneet, maar, achteraf, als hij in de avondschemering neerzit om te schrijven, realiseert hij zich dat hij zelden ooit met iemand zo lang gesproken heeft over de mens en over God en over de reden van ons bestaan hier op aarde.

    André verraste hem telkens met zijn diepzinnige antwoorden en zijn nieuwe vragen. Hij was geen gedoopte, zegde hij, geen gelovige, hij had nooit de Bijbel in handen gehad, in zijn jeugd nimmer een kerk bezocht, maar hij had nagedacht en hij wist voor zich zelf twee belangrijke zaken: én dat er ‘Iets’ in meer moest zijn, én dat de dood een herbeginnen was, hetzij als gereïncarneerde, hetzij in een ander Universum. Hij had niemand, zegde hij, om hierover te spreken en hij vond dat de wereld verging in het materiële dat het spirituele verdrong, al wist hij ook, en hierin trad Ugo hem volmondig bij, dat wetenschap en dat fameuze Iets, aan het versmelten waren, dat het ene niet meer kon zonder een gedachte aan het andere.

    Ze hadden samen in de keuken geluncht, kip in zuurzoete saus met rijst, een maal dat Ugo had klaargemaakt. Ze hadden een glas wijn gedronken, maar hun gesprek liep verder, dieper en dieper gravend naar de zin van het bestaan. Ugo sprak hem, natuurlijk over Dante die leefde op het einde van de dertiende, begin veertiende eeuw en wat hij, de grote poëet, dacht over de reden van ons bestaan als mens. De mens die, volgens Béatrice, absoluut nodig was opdat God of, dit ‘Iets’ van jou, André, zich zelf zou zien via de ogen van de mens. Hij zelf had over deze passage in de Commedia van Dante, nimmer nagedacht, maar in het vuur van de discussie en André maar luisterend, kwamen de gedachten als losgelaten duiven op hem af. Stel, zegde hij, dat de mens er niet geweest was, welke zin zou het Universum hebben te bestaan?

    Maar, ging hij verder, het leven is een groot wonder, de structuur van het atoom onvoorstelbaar, onnabootsbaar door de mens, en de samenhang van alle deeltjes in het atoom, in de dingen en in alle gebeuren zo innig, dat er een tijd komen zal dat de mens, niet alleen de uiterlijkheid van de dingen zal zien maar ook, en tezelfdertijd, bewust zal zijn van de innerlijkheid ervan, zijnde het mechanisme ervan en dan kom je heel dicht bij de God van Dante die zich zelf wou zien via de ogen van de mens. De werkelijkheid zou dan niets anders kunnen zijn, André, dan het teken van de levende Natuur, het ‘Iets’ of hoe je Het ook noemen wilt.

    Tot een lange tijd erna, hebben ze hun gedachten laten gaan, telkens terugkerend op hetzelfde, dat de dood een totaal nieuw beginnen was, een intrede in een ander leven, wellicht niet een reïncarnatie, maar in het enige echte Leven dat ons als mens te wachten staat in een wereld of een Kosmos binnenin de zichtbare Kosmos. En, had André eraan toegevoegd, we moeten eerst geboren worden en ons leven op aarde beëindigen, om tot dat leven ‘binnenin de Kosmos’ te kunnen komen.

    En Ugo: 'We zijn, een flard van het Woord dat in den beginne was - wat een evangelist heeft geschreven - het Woord, of de Geest waaruit alles is ontstaan en naar waar alles keren zal.

    ‘Ik vind, André’, had hij hem bij zijn vertrek gezegd, ‘dat we beiden afgestemd zijn op een identieke golflengte, ik als gedoopte en als vertrouwde met wat de Kerk me heeft bijgebracht en jij, als ongedoopte maar voor mij als een gelovige ongelovige, en dat we, alles op de keper beschouwd, een gelijklopende mening hebben over de dingen en hun binding met het spirituele. Ik vind dat we elkaar in heel wat opzichten hebben aangevuld, en dat het wel heel duidelijk is dat ‘du choc des idées jaillit la lumière’.

     

    31-01-2017, 06:23 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    30-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rilkes graf

     

    Waar hij lag op de sofa, de nacht als een mantel om het huis, dacht hij aan James Hilton’s ‘Goodbye Mr. Chips’. Het boek bezat hij niet meer, het was opgeslorpt door de tijd. Maar hij herinnerde zich echter nog één zin er uit: de zin, waarmede Hilton de teacher op leeftijd, Mr.Chipping, wist te typeren: ‘and the days were passing by as lazy cattle walking through the landscape’. Een zin die absoluut niet toepasselijk was op hem, in tegendeel, voor hem - zoals Proust, op zoek naar de verloren tijd - waren de dagen en de landschappen als op hol geslagen woorden.

    Hij lag daar als een mummie, een Akhnaton, en van uit de vlammen in de haard, van uit de tijd die ooit was en de tijd die nog komen moet, kwam Rilke en kwamen Robert en Gustave met wie hij, in Rarogne, op de weg was – en hij zag de weg voor zich uit - die stijgt vanuit het dorp naar de hoger gelegen Romaanse kerk, waar de tijd getekend staat, nu ook Rilke er heeft gestaan en gezocht naar een gebed dat een gedicht werd, gebeiteld in de witmarmeren, met lichen begroeide grafsteen, tegen de kerkhofmuur, en ernaast de struik witte rozen. En Ugo wil zich de tekst herinneren en zoekt hem op in zijn dagboek van jaren terug en hij vindt:

     Rose, oh reiner Widerspruch. Lust, / Niemandes Schlaf zu sein unter soviel  / Lidern. 

    Wie heeft niet stil gestaan bij deze woorden van Rilke. Zelfs Helmut Kohl, hoorde hij, is de steile helling opgegaan om deze woorden te lezen. En wie is hij, die bij deze verzen niet even stil is gebleven, niet getracht heeft de betekenis van Rilkes laatste boodschap te doorgronden. Hij herleest en herleest de woorden die voor Anton van Wilderode sibillijns waren, en die nu ook komen en keren in hem. Was het misschien het raadsel, geborgen in de woorden, dat de verzen levend houdt. Was het dit dat Rilke beoogd had? En ook, was het plaatsen van ‘Lidern’ op een derde lijn gewild door Rilke, of was het een noodzaak voor de steenkapper geweest?

    En die avond van zijn bezoek aan het graf van Rilke - en hij vindt deze woorden verder in zijn dagboek - toen hij terug was in de eenzaamheid van zijn kamer met het boek over Alchemie van Titus Burckhardt uit de kleine bibliotheek van de chalet, open op de schrijftafel, waren het zijn gevoelens voor zijn overleden vrouw die terugkwamen. En kwam ook terug, lijk een gulp warmte, wat zo dikwijls was geweest, dat hij binnengleed in haar, haar houdende, haar bezittende, haar alles gevende en zij hem trillend ontving in haar schoot.

    Hoe ver dit alles achter hem ligt vandaag, alsof het een gebeuren was dat hij gelezen had en niet zelf beleefd, een gebeuren dat betrekking had op een totaal andere persoon dan wie hij nu was. Hij dacht het woord ‘Widerspruch’ te begrijpen als de roos die niet zonder doornen is, de liefde die niet zonder pijn en het leven dat niet zonder de dood is. En meende ook in het grafschrift te mogen lezen dat hij, Rilke, van niemand, noch de slaaf, en evenmin de slaap is geweest.

    Was dit de betekenis van Rilkes woorden? Wellicht niet, maar het voldeed hem. Hij was ervan overtuigd dat Rilke geloofde in het eeuwige leven. Des te meer omdat hij thans, zoals zovele anderen die het grafschrift lazen, blijvend begaan is met de zin ervan, wat op zichzelf een bewijs is van de eeuwigheid die Rilke omgeeft.

    En een regel verder nog in zijn dagboek van die maand augustus valt hij op enkele versregels van Rilke: 

    Einmal wenn ich dich verlier,/ wirst du schlafen können, ohne / dasz ich wie eine Lindenkrone / mich verflüstre über dir? 

    Rilke een toevlucht toen voor het plotse jagen van zijn hart, dat hij onderdrukken wilde om niet de pijn te voelen. Maar wat geschreven staat blijft geschreven en komt, eens opnieuw geopend, tot leven terug, diep snijdend in het weke vlees van wat voorbij is:

    Zal je wel slapen kunnen als ik me niet meer lijk een krans van lindebloesems verfluister over jou?’

     

    30-01-2017, 06:35 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    29-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.La chambre des preux

     

    Het leven in hem is aan het vertragen; hij voelt het duidelijk als hij zijn dag begint met lange stiltes van niet denken, lome blanke momenten waarin hij wordt opgenomen en achtergelaten. Het ene lichtpunt van de laatste dagen is zijn ontmoeting met Raoul geweest en de belofte van het Oedipus/Akhnaton-boek naast hem, dat wacht om gelezen te worden. Als hij dan even buiten komt en door de tuin wandelt, de vrieslucht in rug en leden; als hij met de fiets naar het dorp rijdt om wat boodschappen te doen, is hij in gedachten ver weg, is hij niets meer dan een holte van herinnering. En als hij thuis komt, zorgt hij voor wat sober middageten om daarna te gaan neerliggen, lijk een patiënt van Jung, luisterend naar de zucht van de wind om het huis, en als troostend woord, de halve geluiden van de vlammen in de haard.

    Komen, ongevraagd en ongewenst de herinneringen op hem af. Hij wil die wegduwen, maar ze dringen aan. Hij denkt aan de eerste zin van Ernst Jünger’s ‘Auf den Marmorklippen’ en wat die schrijft over de dingen die voorbij zijn. Hij denkt aan Cervantes, die moe, oud en ziek werkte aan het tweede deel van zijn Don Quijote om daarna te sterven; hij denkt aan wat zijn dochters vertelden over hem toen hij hen had uitgenodigd en hij voorbij de keuken kwam en hoorde hoe ze spraken over hem, dat hij een vrouw nodig had en, hoorde hij de jongste, Cathy, zeggen dat ze wist dat hij haar eens had verteld dat hij iemand had ontmoet in een berghut in de Valais en dat het hem speet haar adres niet te hebben gevraagd toen ze uit elkaar gingen.

    Hij lag daar maar, uitgestrekt, de ogen gesloten. Hij dacht: Anja, waarom hebben we niet voluit gezegd wat we voelden toen we over de gletsjer afdaalden naar Zinal toe. 

    Het gebeurde in het jaar na haar sterven. Hij was met de kinderen en kleinkinderen in Grimentz op de plaats waar zij gelukkig was geweest, een plaats, zegde ze, waar ze sterven wou. En op enkele dagen na, was haar wens bijna uitgekomen. Ze verbleven er in een door de zon donker gebrande chalet, un chalet brûlé par le soleil, geplant en gegroeid tussen sparren en lorken met enkele berken ook en een pracht van een lijsterbes die glansde van de vruchten. Een eiland van rust in het grote licht van de bergen en in de nacht de ruisende stilte van de bergstroom in de diepte. Een chalet die lijk de voorsteven van een boot de vallei scheen binnen te schuiven. En het was daar ook in die eerste maand augustus zonder haar, dat zijn leven een andere aanvulling kreeg. Het was daar dat het zaad van zijn verlangen te schrijven, zou vallen in goede aarde en de vruchten leveren zou, ‘deels dertig-, deels zestig-, deels honderdvoudig’; dat hij herrezen uit de as, is opgestaan in een totaal nieuwe wereld, gevoed door haar dood, en de echo van haar, nog klevend aan de vertrouwde dingen. En nimmer heeft hij een kamer gehad of zal hij er ooit een bezitten waar hij zich zo goed is gaan voelen, totaal in harmonie met de houten wanden, bekleed met foto’s en tekeningen, met de vele boeken op hun rek en met de haard die wachtte om te worden aangestoken.

    Hij voelde een ziel in die kamer die de eigenaars la chambre des preux hadden genoemd, zo iets als de kamer van de dapperen, De kamer ook met een afwezige aanwezigheid, die zij achterliet in hem. De kinderen betrokken op het verdiep de vele kamers, hij wist zelfs niet wie waar sliep maar de plaats in de verlenging van de woonkamer die hij voor zich gehouden had, louterde zijn alleen-zijn, en hij voelde in zich een diffuus geluk telkens hij neerzat aan de door de tijd gepolijste schrijftafel die, ingelegd in het bovenblad, de initialen C.H.E.E. droeg en het jaartal 1699.

    En het was aan die tafel, waarin de houtworm aan het graven was en waarover de geest nog hing van de vele geslachten die er zich over gebogen hadden, dat na zijn ontmoeting met Anja en de beroering die ze in hem had teweeggebracht, zijn eerste zinnen geschreven werden, een schrijven dat eens terug thuis, doorlopen zou tot het einde van het jaar om dan stil te vallen, alsof hij leeg geschreven was.

    Het is in die chambre des preux, met het veldbed tegen de noordwand dat hij zijn avonden en nachten doorbracht en waar hij kennis maakte met het werk van Titus Burckhardt, een schrijver die voor hem een revelatie betekende en dat hem een totaal andere kijk gaf op het geestesleven in de oudheid en in de middeleeuwen. En, wat meer was, hij begreep nu ook wat er afgebeeld stond op de gietijzeren plaat achter in de haard: de twee kolonnen van de Tempel van Solomon met de zon er tussenin.

    Nimmer zou hij vergeten hoe gelukkig hij toen was als hij, in afwezigheid van de familie die naar het dorp was om boodschappen te doen, neerzat in de zon om te schrijven aan de oneffen leien tafel op het terras. Was er ooit groter geluk geweest en groter weemoed?

     

    29-01-2017, 07:23 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    28-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Elytis en de ontmoeting

     

    Vanmorgen is hij, een cursus-blok A5 formaat gaan halen in dat winkeltje bij de kerk, waar hij begroet wordt door een vriendelijke dame en hij heeft bij het buitenkomen, de zon gezien lijk een lichtende schijf doorheen het grijze van de wolken. Hij is verder gereden tot aan de Schelde. Heeft de wagen verlaten en is gegaan tot de plaats van de drie abelen, waar hij vroeger dikwijls kwam om te lezen of te schrijven, om te voelen hoe licht en water en de rust van het land de wezenlijke en geestelijke omgeving was waarin hij zich intens aanwezig wist. En, toen hij er stond wist hij niet hoe het kwam of waar de overgang was naar een voorval, dat plots opdook uit de diepte van de band herinneringen die als een krans omheen hem bewoog. Hij wist nog goed dat hij het verhaal ervan had uitgeschreven in zijn dagboek en thuis gekomen zocht hij op wat er hem toen was overkomen. 

    Hij was uitgenodigd in Grimentz op het huwelijk van de dochter van een vriend, op een feest dat eindigde vroeg in de morgen bij het opkomen van de zon. Hij was, bijna zonder overgang, na een lichte maaltijd teruggereisd, eerst met de bus naar Sierre, daarna met de trein naar Genève waar hij aankwam, uren te vroeg voor zijn vliegtuig naar Brussel. In plaats van naar de luchthaven was hij de andere kant uit gegaan naar het meer.

    Het was zondag, mensen zaten in groepjes neer in het gras onder de bomen. Het water, een grote spiegel kringelend licht en aan de overkant, in een lichte nevel, de bergen in de verte. Hij was gaan neer zitten met een bundel van Odyseus Elitis in de hand. En een ogenblik, verloren in gedachten, opende hij het boekje en las: 

    Her soul took on a certain lightness / From the mountains opposite / Though the day had been cruel / And tomorrow was unknown. 

    Het was toen dat een jonge vrouw in een lang wit kleed naar hem toekwam en ging zitten op enkele meters afstand. Haar blik was over het meer. Ze weende of ging wenen of had geweend. Ze hield een wit zakdoekje in de hand: Though the day had been cruel, and tomorrow was unknown.

    Hij observeerde haar, onopgemerkt, zijn vingers tussen de bladen van het boek. Voor zich uitstarend borg ze het zakdoekje weg in haar tas en haar gezicht klaarde op: Her soul took on a certain lightness from the mountains opposite.

    Toen hij in het vliegtuig zat, was haar beeld meegereisd. Had hij het gedroomd, bij de regels die hij las, was er helemaal geen vrouw in een lang wit kleed geweest die geweend had, en had hij Elitis, half in slaap, omgezet in beelden? Neen, hij wist met zekerheid dat ze naast hem was komen zitten. Misschien wachtte ze op een woord van troost van hem, een onbekende man die haar helpen kon met een simpel woord, een woord dat de greep om haar hart verlichten zou? Maar hij was zwijgend gebleven, uitkijkend naar de zeilboten op het water. Had hij haar moeten toespreken en was dit de weg die hij had kunnen nemen en de zoveelste die hij niet genomen heeft, omdat het niet ‘de’ weg was die opgetekend stond voor hem?

    Hij was blijven zitten in het gras met de treurende vrouw op enkele meters van hem, het boek in de hand, en toen het tijd werd was hij opgestaan en, even maar, een ogenblik maar, hadden hun ogen elkaar geraakt en las hij haar bede.

    Wat is er van een ontmoeting die kon maar niet was? Gebeurt het nog dat zij, zoals hij nu, terugdenkt aan die namiddag op het gras voor het meer, toen ze weende en er een man dicht bij haar zat, met een boek in de hand: een ogenblik in het leven dat kwam en ging zoals zovele dingen die gebeuren of dingen die niet gebeuren.

    En nu hij dit overneemt gaat er zelfs niets verloren van wat had kunnen zijn. Misschien, maar dit is Bashevis Singer die zo iets zou schrijven, was er tezelfdertijd op een andere plaats, in een ander land, een zelfde gebeuren waar de man wel is opgestaan om naar de vrouw toe te gaan en naast haar is gaan neerzitten om haar nimmer nog te verlaten.

    Zou Jung dit voorval, het lezen van het gedicht van Elitis en het gebeuren met die vrouw, bestempelen als een voorbeeld van synchroniciteit?

     

    28-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    27-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De bergen bron van inspiratie

     

    ‘… Not the intense moment / Isolated with no before and after, / But a lifetime burning in every moment…

    schrijft T.S. Eliot[1] en hij ondervindt die 'lifetime burning' regelmatig, zelfs tijdens zijn gesprek met Raoul ondervond hij het – kwamen een ogenblik de bergen van de Valais in zijn gedachten - en nu, als hij rondloopt in het huis, of even buiten is in de tuin, onder de kilte van de bomen of, als hij door de velden wandelt, de handen op de rug, is het voorbije nooit ver af, mengt het zich met het heden en wordt het verleden meer het heden dan het voorbije.

    Zo is er, vooral sinds hij aan het schrijven is, de roep geweest van de bergen in augustus. De bergen die zich ankerden in hem, die altijd een waardige compensatie zijn geweest voor het dagelijkse ritme van opstaan, bureau, familie en slapengaan, vooral wanneer hij, geestelijk een leegte was, amper gevuld met wat lectuur en de twintig minuten die hij nodig had om zijn dagboek bij te houden.

    Augustus was de maand van het echte leven. Hij bracht die door met de familie op een zelfde plaats in de Val d’Anniviers, in een klein bergdorp Grimentz of Zinal soms, al naar gelang de chalet die hij huren kon. Het was de plaats waar hij opgenomen werd in het immense van de natuur en de eenvoud van de vrienden die hij er had. Hij beklom er de bergen, hij liep er de bossen af, de verste alpenweiden, en was er voortdurend gegrepen door de weergalm van het landschap.  Het waren dagen en avonden die een bres sloegen in de steriliteit van wat hij kende in zijn omgeving thuis. En het was daar dat hij de rust vond nodig voor het hernemen van de waarden van de geest.

    En eens gebeurde het, een gedenkwaardig moment, dat hij op een dag, bij regen en het dorp gedompeld in de mist, aan het tekenen ging, in een klein zakboek met bruine omslag en een genaaide bundel handgeschept papier, samengehouden met een paar koordjes, dat hij ooit gekocht had in de bijna witte, prachtige abdij van Montmajour, dichtbij Arles, herkomstig, zo vertelde men in de abdij, van een klooster in Tibet.

    Het begon met kleine aquareltekeningen, zo maar, vlakjes kleur naast elkaar, stukjes plant, stukjes fossielen uit zijn verbeelden. Hij voelde dat er een vlotheid kwam in zijn tekenen. Tot hij op een dag in die maand, het plots anders zag en de drang van het creatieve, dat altijd latent in hem moet aanwezig geweest zijn, een meer duidelijke vorm kreeg, hij afdaalde naar Sierre, in de Rhône vallei – Grimentz ligt op 1600 m. - om er grotere vellen papier te kopen om zijn tekenen op een totaal andere wijze voort te zetten. Hij voelde zich eigenwijs in die dagen, voelde zich tot grote dingen in staat en deze geladenheid, deze drang nam hij mee in zijn dagen eens terug thuis. Van dan af zou de dagelijkse realiteit doorbroken worden door zijn tekenen.

    Hoe hij er uiteindelijk toe gekomen is om met sobere middelen, op grote witte bladen Schoellerpapier, met potloden van verschillende hardheid, het wondere leven van de natuur te benaderen, weet hij niet meer. Alles was evolutie, was geestelijke visie, maar het kwam erop neer dat hij betrachtte, de groei van mossen op rotsen en stenen, de fascinerende nervenstructuur van rottende bladeren, de stilte van het bevruchten in meeldraden en stampers, weer te geven en aldus de verborgen energie erin, tot in de fossielen ervan, te suggereren.

    Maar hoe eenvoudig van vorm, de elementen optraden in de tekening, en hoe geheimzinnig ook de opbouw ervan was, hij zou er niet in slagen, iets van wat zijn bedoeling was, over te brengen in zijn vlakken en potloodlijnen; wellicht was het ook zo dat hij trachtte te tekenen wat niet te tekenen was. Als ongeschoolde en als oningewijde kon hij zich enkel het tekenen indenken als het op papier brengen van het onvatbare, het enige dat de moeite loonde en dit betrachten hield hem uren weg uit de wereld, met enkel de muziek, Bach, Ravel, Mahler, en deze van zovele andere, als zuurstof in de ruimte over hem.

    Niemand ook zal enig vermoeden hebben gehad van de innerlijke vreugde die hij kende, de impuls van zijn hand te volgen en te zien hoe op het blad, geleidelijk aan, de sluimer van de levensenergie in lijnen en tekens werd opgebouwd, om dan op het einde vast te stellen, dat zodra voltooid en zijn naam eronder geplaatst, de tekening begon te leven en hem aanstaarde vanuit haar eigenheid.

    Dit was een grote, intens opgevulde periode geweest, het leven van de tekenaar die hij dacht te zijn, kleur en warmte gevend aan zijn leven van elke dag als echtgenoot, als vader, als ambtenaar, ingeschakeld in het financiële en economische leven van de maatschappij. Hij had toen duidelijk drie levens, en eens het ene leven dicht geklapt, stapte hij het grote, dit van het creatief zijn binnen. En hij wist dat wat hij schiep, iets was dat nog niet bestond, dat eigen gewin was, gedragen door een visie die een vorm was van kunst, geestelijk verfijnd en beantwoordend aan de grote innerlijke rust van de natuur. Pas nu, erover schrijvend, realiseert hij zich hoe ver hij toen al gekomen was met zijn werk, dat hij titels mee gaf als ‘East Coker’, ‘Polytrichum’, ‘In my beginning is my end’. Het was ook de periode van T.S. Eliot geweest en deze van zijn eerste gedichten, door Eliot geïnspireerd.

    Achteraf gebeurde het dat omwille van tijdgebrek en het vastgegroeid zijn in zijn ambt, de potentiële mogelijkheden zich niet verder hebben ontwikkeld zodat langzaamaan zijn pogingen, die omwille van hun gedetailleerdheid veel tijd vergden, vervaagden, ook omdat het familiale en het professioneel maatschappelijke een te grote impact kreeg op zijn doen en laten.

    Zoals het altijd gebeurt, de tijd is er over heen gegaan. De tekeningen bij de kinderen opgehangen aan de muren of ergens verloren in een of andere kamer, is nu het lot dat veel van wat hij maakte heeft ondergaan. Enkele tekeningen heeft hij behouden, die hangen nu in de kamers van de woning, een woning die, zoals hij nu weet, slecht geïsoleerd is opdat ze hun uitzicht van vroeger lang behouden zouden, sommige zijn beginnen golven onder het glas, van andere de bladen vergeeld of met bruine stippen bestrooid.

    Als hij er nu over nadenkt, weet hij dat hij de inspanning van toen had moeten doorzetten, desnoods ten koste van heel wat andere zaken die minder inspanning vergden, te meer omdat hij een paar dagen geleden bij zijn andere dochter, Ann, een tekening heeft gezien, die ze van de zolder had gehaald en nu had opgehangen in haar woonkamer. Hij was verrast bij het zicht ervan, want hij vond het een grote tekening, die hem des te meer verbaasde omdat hij, hoe kan het, vergeten was ze ooit gemaakt te hebben.

    Deze passage in zijn leven, die een begin vond in de nevels en de regen over een bergdorp in augustus, en wat er uit voortkwam, was een belangrijke periode in zijn leven geweest.

    Maar de bergen zouden hem nog een ander facet van het leven opbrengen, die eerste maand augustus na haar overlijden die hij met de kinderen en kleinkinderen doorbracht in een van die oude chalets op Roua, even buiten het dorp Grimentz gelegen



    [1] Four Quartets, East Coker V, 92

     

    27-01-2017, 07:49 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (1)

    26-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van de dingen die zijn en niet zijn

     

    Er gingen dagen overheen. Zijn manuscript was stil gevallen, waarom wist hij niet, zijn ijver was weg. Eigenlijk zag hij niet goed hoe het verder moest. Het was winter, hoog winter, kerstdag, Nieuwjaar ging, maar niets van dat alles had enig effect op wat hij zich maanden geleden had van voorgesteld. Tal van dagelijkse, wereldse zaken kwamen en verdwenen, onopgemerkt. Intense, zoals het samenzijn met kinderen en kleinkinderen gingen dieper, maar niets ervan drong door tot zijn boek. De Ugo die schreef scheen afwezig voor een tijd.

    Niet helemaal echter want tussendoor, en dat was zijn enige verdienste, werkte hij voor de kleinkinderen aan een verhaal – een idee van vroeger - over een meisje van twaalf dat, op vakantie bij haar grootouders, nacht na nacht droomde van een geheimzinnige koffer op zolder, de reiskoffer van haar grootvader, Egyptoloog. Elke dag stuurde hij hen een e-mail van een 300-tal woorden en dit liep nu al vele dagen, een lang verhaal waarvoor hij nu een passend slot zocht.

    Verder waren er de dagbladen, de televisie, was er Klara en waren er de boeken die uitgestald op de tafel lagen of in de zetel of op zijn nachttafel; was er 'Oedipus und Akhnaton, het boek met zwart couvert van Raoul, waar hij, alsof het hem afschrikte nog niet aan begonnen was; was er James Joyce waar hij voortdurend in verdwaalde, zo in woord als in verhaal; was er Vassili Grossman’s ‘Vie et Destin’, een boek dat hij na een korte telefoon met John – hij vroeg zich af hoe het stond met de uitnodiging van Raoul – uit zijn rek had gehaald en nu naast ‘The waste Land’ op zijn tafel lag, naast een hoop knipsels en teksten.

    Hij las nog wel de recensies in De Standaard, in De Morgen en Le Monde, van de te talrijke nieuwe boeken - een overvloed aan boeken - die hij wel niet zou lezen, maar waarbij hij dacht: als jij hun boeken niet leest hoe zou je willen dat zij later, jou zouden lezen. En schreef hij niet, hij wandelde toch in een wereld van gedachten, in een landschap vol woorden in de bot, klaar om open te springen, klaar om in bloei te komen en zaad te vormen en andere, schuchtere, gegroeid uit twijfel-zaadjes die meer dan hun best deden om op te schieten. Maar de schrijver in hem bleef weg en zijn boek bleef onaangeroerd.

    Hij was met vrienden en kennissen in Parijs op de Place de Trocadéro, hij las er van Valéry, in gouden letters, hoog op de muren: ‘Dans ces murs voués aux merveilles, j’accueille et garde les ouvrages de la main prodigieuse de l’artiste, égale et rivale de la pensée. L’une n’est rien sans l’autre’.

    Dit had hij neergezet in de marges van een ‘Le Monde’ en zorgeloos uitgescheurd, denkend aan het boek dat wachtte. Maar hij kende niet het grote wonder van het omzetten van gedachten, zoals Valéry het zegt, tot tekens in een boek om uit gedragen te worden, gelezen en gestapeld in rijen, zoals de rijen boeken die hem overvielen in de bibliotheek van Mafra, waar hij lang geleden een gedicht over schreef en, nu hij Portugal denkt, de slagzin in graffiti geschreven op de witte muren van de Universiteit van Coimbra: ‘A universidade so illuminara o povo, no dia em que lhe puserem fogo’, dat een student voor hem vertaalde als: ‘de universiteit zal maar verlichten de dag dat ze in vuur zal staan’. En deze zin van Antero de Quental ook, was voor hem in die dagen een gedicht.

    De dagen die zinnen zijn, die beelden zijn, om te zetten in conventionele tekens, nu bewaard op stukjes papier of bewaard in gedachten voor later, wanneer weet hij nog niet, maar het komt wel, want denkt hij, hoewel ik er niet aan werk, het boek is en blijft in wording.

    Hij weet trouwens genoeg dat hij niet voortdurend bewust is van wat hij zo graag noemt, het deeltje van het ‘absolute Andere’ in hem. Dat hij niet voortdurend ingesteld is om erin binnen te dringen; dat dit ingesteld zijn een proces is waarbij heel wat zaken aan bod komen, en vooral, en dit leerde hij bij Ouspensky, dat hij blijvend moet trachten zichzelf ‘bewust’ te betrekken bij al wat hij doet of zegt; dat hij zichzelf observeren moet opdat hij weten zou dat hij het is die spreekt, die handelt en daarenboven, dat hij voelen moet dat die ‘hij’ die hij is, geïntegreerd is in het omringende.

    En dit is een hele opdracht. En als hij schrijft over wat hij schrijft dan is het omdat het vooral de momenten van zijn verbonden-zijn met het omringende, die hem doen schrijven. Andere momenten, zoals deze van nu laat hij voor wat ze zijn. Maar hij beseft, het zit hem in het bloed, hij heeft nood aan boeken, heeft nood aan hun veelzeggende stilte die is van het leven van het woord binnenin.

     

    26-01-2017, 07:56 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    25-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Elias en het droom-landgoed

     

    Hij had Raoul kunnen zeggen dat het landgoed altijd zijn droom-landgoed is geweest, dat zijn droomwereld er zich heeft afgespeeld, het voorval met het prieeltje en het koppel dat er de liefde bedreef was er een voorbeeld van. En jaren later toen hij de twintig al dicht benaderde, was hij blijven dromen het ooit te kunnen kopen. Het was toen dat de aantrekking van het landgoed zich nog dieper zou manifesteren nadat een collega in de Bank hem had aangeraden: ‘Elias of het Gevecht met de Nachtegalen’ van Maurice Gilliams te lezen. Het was het boek dat hij las en herlas vooral dan die fameuze passage waar Aloysius, op een fiets die hij ‘ontleend’ had daar waar hij geplaatst stond tegen de gevel van een woning, traag op en neer rijdt in de dreef, terwijl de passieve Elias, met de schrik in zijn leden, luistert naar de geluiden van stemmen en van lepels in borden, komende uit het open venster van de eigenaar van de fiets. Hij vond deze passage als de trage beweging in een sonate. Trouwens de hele ‘Elias’ is lijk een pianosonate. In ieder geval Gilliams moet aan de structuur van een sonate gedacht hebben bij het schrijven ervan.

    Er was ook de geschiedenis met de papieren bootjes die werden uitgezet door Elias en Aloysius in de beek achteraan het park. Een kinderlijk gebeuren waarin hij zich volledig terugvond. Ook hij had papieren bootjes, met zijn naam er op, uitgezet op het helder stromend water van de sloot achteraan de boomgaard van het vaderhuis, bootjes die zijn teken van leven waren voor Julie die verder, in de vijver vóór de woning van haar ouders, de bootjes met de naam Ugo erop, vinden zou. Hoe oud was hij toen, twaalf jaar, jonger dan twaalf?

    En dan was er van Elias het verhaal van de plots opstekende storm en van de eeuwenoude beuk die ontworteld wordt en neerstort  vóór de steigerende paarden van de koets, en de woorden van tante Henriette: ‘Elias nu hebben we tijd genoeg’, dat een verwijzing was naar een gebeuren uit zijn prilste jaren. Hij was met moeder de dreef naar het landgoed ingewandeld, toen ze ineens verrast werden door een verschrikkelijk onweer waarbij, in een helser dan hels lawaai, de bliksem insloeg op een enorme eik op korte afstand van hen, zodat ze beiden tegen de grond werden gesmakt tussen de opdwarrelende aarde en afgerukte takken. Toen ze zagen dat de boom middendoor was gespleten nam moeder hem heel dicht bij haar en fluisterde ze: ‘Het is helemaal niet erg, Ugo, ons Heer is altijd met ons’.

    En ‘ons Heer’ was met hem geweest want achteraf vertelde moeder aan wie het horen wilde dat hij, juist voor het inslaan van de bliksem ver voor haar de dreef was ingelopen en dat ze, gevolg gevend aan een vreemd voorgevoel, hem juist op tijd teruggeroepen had. Toen teruggeroepen opdat nu gebeuren zou wat toen al, volgens het boek van Psalm 139, opgetekend stond.

    Het is duidelijk, het is vooral Gilliams geweest die met zijn ‘Elias’ de droom die het landgoed was, een andere dimensie meegeven zou, en daarenboven, wat veel dieper reikte, in hem een roep deed ontstaan, om ook een boek te schrijven zoals Gilliams er een geschreven had. En het boek kwam heel vlug zelfs; hij weet niet of hij er een uitgever heeft voor gezocht of heeft  ingestuurd voor een prijskamp. Hij moest het eens herlezen om te weten wat hij dacht en schreef toen hij vooraan in de twintig was. Hij weet nu – hij denkt het - dat hij ook had kunnen, zoals een Hugo Claus, schrijver worden, maar omwille van zijn ouders, verkoos hij de zekerheid die de Bank hem bood. Zonder Gilliams – zonder de vriend die hem Elias aanraadde - zou hij misschien nooit die aanhoudende behoefte om te schrijven hebben gekend. Maar, feitelijk, als hij er nu aan dacht, was het maar een bekrachtiging geweest van wat hij toen al wist, het schrijven zat hem in de genen.

    Dit, Raoul dacht hij, en het was alsof hij dit speciaal voor hem geschreven had, zijn verre herinneringen die ik nu oproep: de bootjes op het water, de dreef naar het landgoed en de hand van moeder die ik nu, ik de Ugo van nu, met pijn in het hart herbeleef en het voor-altijd-voorbij-zijn onderga. Het zijn Impressies die van heel ver komen, van uit het zorgeloze landschap van zijn jeugd.

    Er zijn er echter ook andere die hij niet opnemen wil, omdat zijn geest niet is ingesteld om in te gaan en opnieuw het veel minder aangename van bepaalde gebeurtenissen te beleven. Duiken deze donkere herinneringen op, en weinig is er nodig, ze worden gesmoord, alsof ze nimmer geweest waren of dan toch niet zoals ze zich hadden voorgedaan. Want heel wat was er dat hij zich verwijten kon, teveel wat zijn ouders niet goed vonden, wat zijn broers en vrienden hem verweten. Het was een heel pak dat daar ergens in een donkere hoek lag opgestapeld, klaar om op te duiken. James Joyce wist wat hierover te vertellen.

    Maar er waren ook andere zaken die hangen bleven en die hij wel kon terugnemen. Er was zijn verliefdheid en zijn huwelijk, er waren de kinderen, er was de zelfstudie om hogerop te geraken, en er was ook de ziekte, met de dood op de drempel. En dan ook, wat hij als normaal beschouwen kon, het tanen van de verliefdheid en het wegdromen in een andere, onbereikbare wereld, zoals de wereld van het landgoed dat hij nooit bezitten zou. Het landgoed dat nu voor hem gaat geopend worden, na de uitnodiging die Raoul hem had gedaan.

    Vele herinneringen blijven aldus toegedekt. Hij leeft ermee, ze kleven aan de dingen van het leven, en duiken plots op in kleine, onooglijke gebeurtenissen: een glas wijn gehouden naar het licht, een stoel op een terras, het ‘jeg elsker dig’, een liefdeslied van Grieg, deze krijgen soms een andere inhoud, verslingeren zich in woorden die volgen op woorden en andere beelden oproepen die ooit gebeurtenissen waren of dromen waaruit we allen bestaan, de grote stilzwijgende massa van de dingen die waren.

     

     

    25-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    24-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Om het gesprek af te sluiten

     

    ‘Wel,’ vroeg hij zich af toen Raoul vertrokken was en hij afruimde en daarna wat brood at en een stukje kaas: ‘welke prestatie heb je nu neergezet? Je was half dronken man, je was in de wolken. De fles is leeg, de glazen zijn leeg, je hebt elk ruim trois decis de vin blanc binnen, wat voldoende is voor jou om je even van de kaart te vegen, je kent genoeg je maatstaven, vooral wat dat soort wijn betreft.’

    Hij legde een zware blok hout op het vuur en strekte zich uit op de sofa. Hij lag er goed met John Field als een deken over hem. Ik heb, dacht hij, nog heel wat te schrijven, maar vandaag is het genoeg geweest, een tijd lang heb ik intens geleefd, heb ik veel gesproken, te veel, van het ene woord is het andere gekomen, het is zo meeslepend geweest dat ik zelfs niet gedacht heb om te spreken over John, de vriend van ons beiden. Positief is: mijn eenzaamheid is gebroken, is niet meer deze van het kwadraat mens van Brodsky, is nu deze van Akhnaton en Oedipus. Ik heb me heerlijk laten gaan, de geest lichtjes beneveld, over dat ene zinnetje ‘mit deinem Gott bist du allein’. Die man, de schrijver in jou stelt het goed, heel goed zelfs, hij wikt en weegt, schrijft en blijft schrijven. Gedachten stromen binnen, beelden bieden zich aan, maar hij wacht op het gepaste ogenblik om verder te gaan.

    Als je nu terugblikt op je werk, ook dit van vroeger, is God telkens het thema geweest, is het niet rechtstreeks, Hij heeft er toch een binding mee. Hij is het die meer dan wie of wat verweven zit in het web van zinnen en tekens dat je leven is. Het volstaat dat je het web even aanraakt opdat de God erin trillen, gaat en zich telkens en telkens opnieuw tracht los te wrikken om op het voorplan te komen.

    Je ontkomt er niet aan. Je bent niet de man om uit te weiden over auto’s of huizen of tv programma’s; niet de man om minutieus te beschrijven wat je doet en niet doet. Je bent een man van het inzicht, het binnenkijken in de dingen en in de gebeurtenissen en nu ben je bezig, een leven uit te schrijven dat loopt over je meest frappante gebeurtenissen, en veel waren er niet in die paar maanden die voorbij zijn, aangevuld en onderlijnd met wat van veel vroeger was. En je zult zo verder gaan, op het randje van het filosofische af. Je bent nu eenmaal zo iemand, je kunt dit niet meer loochenen en je bent te oud om er nog iets aan te veranderen. Je weet dat je geen spannende dingen schrijft, dat de lezer niet aan je lippen hangt om te weten wat er volgen zal; je voelt het als je bezig bent, dat het meer is voor jezelf dat je schrijft dan wat tegemoet komt aan wat de lezer verlangen zou. Maar dit is nu eenmaal het werk van het creatieve in jou, het werk van die Muze van jou, et honni soit qui mal y pense.

     

    24-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    23-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Toeval?

     

    Na zijn tirade van wijsgerige woorden was hun gesprek even stil gevallen. Een gesprek over God is geen gewoon gesprek, is een gesprek in de diepte, niet zo gemakkelijk te volgen. Raoul moet het moeilijk gehad hebben. Hij zal wellicht gedacht hebben, welk vlees heb ik nu in de kuip; dacht wellicht na wat hij antwoorden kon op de vraag die hij op het einde gesteld had, en vond misschien geen antwoord, of achtte geen antwoord nodig. Ze hebben de rest van de fles gedronken, maar de sfeer scheen gewijzigd, John Field klonk anders. Voor Ugo was het uitvoerig betoog over de God van het bos er te veel aan geweest, het had hem mentaal leeggehaald.

    Dit is wat gebeurt telkens als hij de wereld van de geest betreedt, enkel aandacht heeft voor wat los komt in hem en niet bemerkt dat de aandacht van de man die luistert aan het afzwakken is.

    Er werd wel nog wat heen en weer gepraat over ruimere, dagelijkse dingen, tot Raoul teruggreep naar het voorbije, en vertelde hoe hij in het bezit was gekomen van het landgoed. Hoe hij van de verkoop gelezen had, in een dagblad dat een reiziger vóór hem, had laten liggen in de trein, op de plaats waar hij was gaan neerzitten. Was hij op precies die plaats niet gaan neerzitten, hij zou van de verkoop van het landgoed nooit iets vernomen hebben en zou op een andere plaats terechtgekomen zijn.

    Toeval, had Raoul gezegd, toeval heeft altijd een rol gespeeld in mijn leven, ook het feit dat ik jou heb ontmoet op die plaats in het bos waar ik, als ik er nu aan denk, naar toe gezogen werd of dan toch was het een beslissing die ik niet gewoon ben te nemen.

    Alles is toeval had Ugo geantwoord, toeval moeit zich met alles, ook met de kleinste gebeurtenissen die het voorspel zijn van andere die meer opvallen en op hun beurt de aanleiding zijn voor nog andere die er boven uitsteken, zoals onze ontmoeting in het bos. Alles kent een begin, maar waar het begin gelegen is weten we niet, je moet in elk geval heel ver terug gaan in de tijd, te ver opdat het zin zou hebben.

    Ja, vond Raoul, maar het is een vaststaand feit, ware ik niet op die plaats in de trein gaan zitten – hij herhaalde zich - ik zou niet geweten hebben dat het landgoed te koop stond, ik wist zelfs niet dat het bestond.

    Eigenlijk, eigenlijk, ging Raoul verder, moet ik, als ik je volg, de man bedanken die zijn dagblad heeft achtergelaten, ware die er niet geweest al wat er op volgde zou niet plaats gevonden hebben, ook niet onze ontmoeting en dan nog in het bos, de enige plaats waar ik je ooit had kunnen ontmoeten. Het was dus wel degelijk, zoals je het vernoemde, een rendez-vous, waar de omstandigheden hebben voor gezorgd.

    Inderdaad, had Ugo geantwoord, je had even goed het dagblad in de trein onaangeroerd kunnen laten of, je had ook een andere weg kunnen nemen in het bos, niemand zou ooit over toeval gesproken hebben en we zouden elkaar misschien nimmer, behalve dan die keer in de crypte van de Sint-Pietersabdij, hoewel we hetzelfde dorp bewonen, gekend hebben. En ik, ik zou nooit dat gedichtje gelezen hebben, we zouden er nimmer over gesproken hebben en ik zou je niet overhoop hebben gehaald met mijn woorden over die God van mij.

    En ik, had Raoul er aan toegevoegd zou nimmer je heerlijke wijn hebben geproefd, en hij keek naar de fles, je ‘Porte de Novembre’.

    Ugo bekende hem dat hij van in zijn verre jeugd een band had met het landgoed; het was zijn droom landgoed geweest tot in zijn jonge jaren - nu nog dacht hij maar hij zegde het niet. Het is mijn broer die me vertelde me van de verkoop en ik beken dat ik van ver de werken heb gevolgd van het uitdiepen van de gracht er omheen en het plaatsen van een metershoge omheining, die op korte tijd begroeid was met een haag van klimop zodat je het prieeltje in het park niet meer onderscheiden kon. Nu zag hij het duidelijk als een verre voorbode van de band die op de ene of andere wijze tussen hen zou ontstaan. Dit had hij nog verteld, maar andere zaken had hij verzwegen.

     

    23-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    22-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De God in het bos

     …/… 

    ‘Wel, er is God en God, Hij heeft vele gezichten, uiteindelijk is er slechts ene, de God in jou, en het is deze die je kunt ontmoeten in het bos en op andere plaatsen. Ik denk ook dat de man of de vrouw die het gedicht schreef genoeg had aan het gefluit van de vogels, omdat God voor hen nog is wat hij vroeger was voor ons, voor mij dan toch. Een zaak is zeker, als Hij ‘is’, dan is Hij ook in het bos, maar méér dan er zijn is Hij niet: Hij hoort niet, Hij ziet niet, Hij luistert niet, Hij is. Voor anderen, voor een Michel Onfray bijvoorbeeld, is Hij er helemaal niet. Is er het bos en zijn er de bomen maar meer is er niet. Wat wellicht voor velen het geval is. Er is geen God als je er niet aan denkt er een te ontmoeten in het bos

    Hij wachtte even. Het was stil in de kamer enkel de muziek en het bewegen van de vlammen. Ugo stond op om nog wat blokken hout op het vuur te leggen.

    ‘Er is dus geen God als je er niet aan denkt dat Hij er is‘

    ‘Zo is het. En als je er aan denkt dan is het die van jou en ben je alleen met hem. Het is dus meer een filosofische kwestie dan een religieuze. Het is je ingesteld zijn dat het je leert.’

    Raoul knikte: ‘ik heb nooit God gevoeld in een bos, mijn vader wel, dankzij dat gedichtje, vermoed ik, maar ik nooit, en jij Ugo, heb jij God gevoeld als je in dat bos aan het schrijven waart?

    ‘Het bos is één groot bewegen, een ‘panta rhei’- Heraclitus - het ‘al bewegende’. God IS die beweging, is de bloei in de lente, de vrucht in de herfst, het stil vallen in de winter. Ware dit bewegen er niet er zou geen leven zijn, geen energie, geen God. Dit is wat ik voel als ik in het bos ben, als ik door de velden wandel of als ik naar de sterren kijk. Deze morgen, heel vroeg, was er het sterrenbeeld van Orion, een prachtig bijna mathematisch beeld; een paar dagen terug was er Jupiter in conjunctie met de maan en vanavond, ik hoorde dat het een heldere, eerste vriesnacht wordt, zal je de pracht van Venus zien in het zuidwesten. Voor mij is dit allemaal een symbool van het goddelijke. Meer is God niet, en meer hoeft Hij niet te zijn. En het bos is een groot, tijdloos bewegend iets, krachtig en sterk geordend, perfect geordend, zoals het leven.

    ‘En dit perfect geordende noem jij God? vroeg Raoul.

    ‘Je kunt het ook het Onnoembare noemen. De Arabieren kennen hem negenennegentig eigenschappen toe, zoek daar eens een naam voor, anders dan Allah, God.’

    Ugo voelde dat hij nodeloos aan het uitweiden was, het effect van de twee glazen wijn die hij gedronken had en toch stopte hij niet – achteraf zou het hem spijten zo ver te zijn gegaan – en na een ogenblik stilte: ‘Ik vind dat die of dit Onnoembare van mij, meer aanwezig is in het bos, dan in de kerk of kathedraal, daar is het meer de mens die ik hoor. Maar als je God vindt in het woud en ik hoop het, dan is het die van jou en niet zo zeer die van mij.’

    Nu is het genoeg, dacht hij‘’ Mijn beste Raoul, ik hoop dat ik je niet gestoord heb, zelfs niet verrast, met mijn Godhistorie. Het zijn maar wat gedachten die zo opgestegen zijn uit het aroma van de wijn. Ik weet eigenlijk niets over God maar ik weet wel dat er iets moet zijn en dat het heel wat meer is dan het geruis van de bomen en hun stilte in de winter. Hun ingetogen stilte, dat het teken is van wat onzichtbaar aanwezig is. Onze vriend, de dichter wist dit, hij zegde niet dat het de God van de Kerk was die hij ontmoette, maar de God die hij kende, deze binnen in hem. Weinigen zijn die er aan denken omdat ze er geen behoefte aan hebben. Anderen worden door Hem verblind en zien enkel wat over Hem wordt verteld en geschreven staat. Het erge is dat er zijn die je verplichten te geloven in wat er geschreven staat en die God, Raoul, ontmoet je nooit in een bos.’

    Raoul luisterde, en toen Ugo zweeg, schonk hij de fles leeg in de glazen, als wou hij zeggen nu is het genoeg geweest, woorden te over.

    'Maar nu de fles leeg is, toch nog dit, ik ben geen theoloog, en de dichter wil dat ik met ‘Andacht’ het bos in ga, wel ik, ik doe het en als ik er ga om te schrijven dan weet ik dat ik er schrijf ge-enveloppeerd met het leven in het bos dat voor mij God is, echter niet, ik herhaal, de God uit de boeken.’

    ‘Ga je dit allemaal optekenen en uitschrijven?’, vroeg Raoul

    ‘Ja, het schrijven en het herschrijven tot ik de juiste woorden heb gevonden die nog altijd ontoereikend zullen zijn om te zeggen wat ik zeggen wil.’

    ‘Ugo, je bent een vreemde man, maar een man naar mijn hart, mag ik je vriend zijn?

    ‘Je bent het al, je bent het van het ogenblik van je kaart met je gedicht, van het ogenblik van je boek over Akhnaton, le fou du Dieu Aton. Het feit alleen dat je nu voor mij zit, omkranst met die twee tekenen of zijn het omen, en de fles Johannisberg die we samen gedronken hebben, bewijst heel veel. Er zijn nu dingen die ik zeggen wil maar die te vreemd zouden overkomen opdat ik ze zeggen zou, maar er moet tussen ons beiden, als mens tegenover mens, iets geweest zijn dat enkel de bomen in het bos begrepen hebben. Het is iets van hen, ik schrijvend, jij toekijkend. Het moet hen geraakt hebben, iets van het leven in hen dat deel is van de God, die ik, Ugo, ontmoet in het gedicht. Maar, mijn beste Raoul, de naam heeft geen belang, van belang is de lading van die naam, van belang is wat die naam betekent voor jou, hetzij een volheid, hetzij een leegte, het ‘Niets’. Hier is geen ontkomen aan, dit is waar je met leven moet, waarmede je de dag moet ingaan tot de nacht en de slaap je overvalt. De keuze is dus: ruim zitten met Hem in het vizier, wie Hij ook moge zijn of, beperkt zijn met enkel het Niets voor je uit.’

    ‘Het bos is voor mij de volheid, voor de aanhangers van het Niets is het een verzameling van bomen. Aan jou om je conclusies te trekken om te weten welke man, schrijver durf ik me niet noemen, ik ben.

     

    22-01-2017, 06:56 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    21-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mit deinem Gott bist du allein.

    .../...

    ‘Dus, Raoul, we moeten het bos betreden zoals een gelovige de kerk binnengaat, vroom en vooruitkijkend naar God.’

    ‘Zo is het Ugo en dan zegt onze dichter: ‘Mit deinem Gott bist du allein.’

    ‘Kijk, zegde Ugo, alles op zijn tijd, je bent hier niet in een kerk, noch in een kluizenaars cel, mag ik je een glas wijn aanbieden of verkies je thee of koffie?’

    ‘Als ik het etiket van de wijn zie is het een beloftevolle wijn, is het een wijn even geheimzinnig voor mij als het boek over Oedipus en Akhnaton.’

    ‘Het is een edele Johannisberg uit de Valais. Ik heb er met vrienden, gedurende een tiental jaren de wijnoogst gedaan bij Gustave C., een vriend die me ook de toppen van heel wat bergen liet kennen’, vertelde Ugo, terwijl hij de fles ontkurkte. Hij goot wat wijn in het glas en proefde even hoewel hij het parfum ervan had herkend en wist dat de wijn excellent was. ‘Dit’, zegde hij terwijl hij inschonk, ‘is ook een Akhnaton, een droom onder de wijnen van de Rhonevallei’.

    De kamer was als een schelp over hen, het licht gedempt, twee mannen met het glas geheven tegenover elkaar, beiden van jaren, beiden, niet zoals Dante, halfweg, maar al een eindje voorbij halfweg.

    ‘Dit is werkelijk een voortreffelijke, krachtige wijn, sterk geparfumeerd, ruikend naar lelies en vlier en honig en wat ruik ik er nog in?’

    ‘Edelweiss en gentianen’ zegde Ugo.

    De smaak van het ijs van de Rhonegletjer waar ik ooit was’, zegde Raoul.

    ‘De geur van arnica, van de sneeuw op de hoogste toppen,  zegde Ugo.

    ‘Heerlijk, heerlijk, man, dat ik je gevonden heb. Terwijl ik je wijn degusteer laat me ook eens genieten van wat je schreef de vorige dag in het bos toen ik op jou stond te kijken.’

    Ugo kon het niet weigeren, hij voelde hoe de wijn zich nestelde in zijn gedachten, voelde hoe wijn en woord hem openden. Hij zag de boeken in hun rek hoe ze toe keken, hoe ze fezelden onder elkaar over die twee mannen, met hun glas geheven en de fles tussen hen. Hij zocht de passage op zijn pc. Maar hij bedacht zich, ‘neen’, zegde hij, ‘ik ga je iets anders lezen, iets dat ik geschreven heb nadat ik je kaartje met de foto van de Dom en je gedicht erop, heb ontvangen, de tekst die je vraagt zit te ver om te zoeken.’

    Hij las wat hij had overgenomen van Brodsky, las hoe hij het bezoek had voorbereid en wat hij geschreven had over die ene regel in het gedicht ‘Mit deinem Gott bist du allein’. Hij las het traag en duidelijk met de nodige accenten; de kamer was vol met de vlammen in de haard en de muziek van John Field omheen de zwijgende man voor hem. Hij stopte.

    ‘Dus, zegde hij, je gaat schrijven over mij, je gaat dit samenzijn hier, uitschrijven in je boek’

    ‘Ja, ik denk het te doen. Ik weet niet hoe ver mijn boek zal uitlopen, maar het is zo wat het enige dat ik voorlopig weet te schrijven, het overige bestaat ook, maar in potentie.’

    ‘Je schrijft dan ook wat ik hier vandaag verteld heb, met naam en toenaam?’

    ‘Zo ver ga ik niet, maar wat verteld werd, ongeveer, ja. Ik verdraai het wat, zet het naar mijn hand. Maar wat ik me nog ga herinneren zal geschreven worden en zal je later kunnen lezen.’

    Wat me nu overkomt, ik, in een boek, in een roman? Mag ik?’ vroeg hij. Hij reikte naar de fles.

    ‘Graag, vul onze glazen nog eens.’

    ‘De muziek, is het Beethoven, is het Chopin?’

    Neen, geen van beiden, hun muziek is te ruim, slorpt te veel de aandacht op, het is John Field, een Engelsman in Rusland, een liefhebber van wodka of van whisky denk ik, maar het is muziek die de kamer meubileert zoals de oude Luikse bollenkast en de rekken met boeken.’

    ‘De muziek is zoals je woonkamer, ook zoals ik jou zie, stijlvol en sober, maar zo-even heb je iets gelezen over mit Gott bist du allein, herhaalt dat eens.’

    ‘Het was niet zo veel, het was nog maar een aftasten, maar of je nu in het bos bent of in de kerk of in de kathedraal, of rondloopt op het labyrint in een kathedraal, je bent altijd alleen met die God van jou, als je er een hebt. Zelfs als je er geen hebt, dan nog ben je alleen met de afwezigheid van God in jou.’ Hij zweeg even. ‘Ik denk, Raoul, dat er in ons leven een aanvulling nodig is, dat er een leemte is die we zoeken op te vullen. Iets dat is weg gesneden, zoals wat in de Bijbel verteld wordt: weg door de val van Adam en Eva. En we zoeken en blijven zoeken naar wat we missen, zijnde een duidelijke, tastbare binding met iets oneindigs dat ons besproeit en ons voedt. We hebben er een naam voor, maar we aarzelen die naam te gebruiken omdat het de naam is uit onze jeugd en omdat die naam voortdurend en nu nog, misbruikt wordt. En het is niet met je God, wie of wat Hij of Het ook moge zijn, dat je alleen bent, het is met je zoeken ernaar dat je alleen bent, waarbij, noch de Bijbel, noch de brieven van Paulus, noch de vele boeken die over dat zoeken geschreven werden en worden, beletten kunnen dat je alleen bent.’

    ‘Ugo’, zegde Raoul, ‘Jij bent de man die ingesteld is om hier over na te denken, jij filosofeert. Ik heb de woorden van vaders gedicht altijd genomen voor wat ze waren, heb er niets aan toegevoegd, heb er niets van weggenomen. Alleen de zin over het gezang van de vogels stoorde me, ik had daar graag het geruis van de bomen gehoord’.

    ‘Als de stem van God’ voegde Ugo er aan toe.

    ‘Ja, zo iets als de stem van Gods aanwezigheid, maar mijn alleen zijn met die God waar jij het over hebt, voelde ik niet, om de eenvoudige reden dat ik er niet over nadacht, ik had er geen behoefte aan zoals jij.’ En na een tijdje, ‘jij bespeelt het thema zoals John Field, of liever, zoals Beethoven.’

    Eerder zoals Mahler, dacht Ugo, maar hij zegde het niet. 

    …/…

    21-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    20-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Akhnaton

     

    Het was vijf voor half elf, Raoul kon nu alle minuten komen. Ugo dacht dat zijn leven zelden volledig is ingesteld geweest op het nu-ogenblik, eerder gericht, hetzij naar het voorbije, hetzij naar het komende, zoals deze morgen. Hij had dit pas gedacht of hij hoorde een wagen de binnenplaats oprijden en even later een deur toeslaan. Hij wachtte, tot er op het venster werd geklopt. Hij opende de deur, de man uit het bos stond voor hem, sportief gekleed, rijzig, glimlachend, met een pakje in de hand: ‘Hier ben ik dan mijn beste Ugo’, zegde hij ‘en mijn dank voor de uitnodiging’, en stak de hand uit.

    ‘Welkom,’ zegde Ugo, ‘welkom in mijn nederige woning’.

    ‘Nederig misschien, ja, maar dan een niet zó nederige oase, als ik zie waar je woont’. Hij schudde zijn hand en hield die een ietsje langer dan nodig, vast.

    Hij kwam binnen in de kamer, in de geur van brandend eikenhout, de muziek van John Field, de tafel met pc, met de facsimile van Eliot’s ‘Waste Land’, met zijn rood dagboek, en zeer opvallend wellicht de rekken boeken tegen de muur, de zware bollenkast en de donkere balken in het plafond. Hij moet alles in één oogopslag gezien hebben en zijn conclusies getrokken: ‘Kijk, de wereld van een kluizenaar’ zegde hij, ‘mag ik, vreemdeling, deze kluis wel betreden?’

    ‘Je bent hier al thuis’ zegde Ugo en hij meende het. ‘Weet je dat er zijn die zeggen over de kluizenaar, dat het een mens in het kwadraat is, hoewel dit me niet zo duidelijk is.’

    ‘Ja,’ antwoordde Raoul, ‘het kan dat de eenzaamheid van ons meer mens maakt, een in elkaar gedoken iemand dan, volledig aangewezen op zichzelf en sprekend met zich zelf, wel een dubbel persoon, maar iemand in het kwadraat dat is een vraagteken voor mij.

    ‘Ik las het onlangs en ik stelde me ook die vraag, hoe een mens in het kwadraat kan bestaan, maar het komt van een Nobelprijs winnaar en die zal het wel weten, vermoed ik.’

    ‘Weet’, zegde Raoul, en ik wil je dit vooraf vertellen, als ik het nog niet zou gezegd hebben, dat je me bij het kapelletje in het bos geïntrigeerd hebt met de wijze waarop je schreef en ik er blijvend mee bezig ben geweest, wachtend op dit ogenblik om je weer te zien, en dit is het resultaat hier, kijk, ik heb je een boek mee gebracht dat ik voor jou gevonden heb in een second hand bookshop in Keulen.’ En hij overhandigde hem het boek, in bruin papier gewikkeld. ‘Een boek met een voor mij vreemde titel, maar een titel die paste bij jou, jammer dat het een vertaling in het Duits is, maar toen ik het in mijn hand hield heb ik gedacht aan die schrijver in het bos, heb ik niet geaarzeld en het gekocht. Zelfs indien het je niet zou interesseren, laat het hier enkele dagen liggen naast je dagboek als een teken, een dankbaar teken, voor mij althans, van onze kennismaking.’

    Ze zaten tegenover elkaar aan de tafel. Ugo opende het pakje. ‘Een boek’, zegde hij, ‘heeft altijd iets magisch, het herbergt een wereld, beginnende met de titel die heel belangrijk is, het kan je weken volgen tot het zijn geheimen heeft prijs gegeven, en daarna raakt je het niet meer kwijt, blijft het natrillen in jou. Opgepast dus.’ Hij wikkelde het papier los en het boek kwam, het had een zwarte omslag met een afbeelding die hij kende:  ‘Akhnaton’ zegde hij, ‘de man die me achtervolgt. Hoe in godsnaam ben jij op de gedachte gekomen dit boek te kopen voor mij. Onlangs vond ik hier een kaart met de kop van Akhnaton en nu kom je hier bij mij binnen met ‘Oedipus und Echnaton, Mythos und Geschichte’, en, van wie? Van niemand minder dan Immanuel Velikovsky, hoe kan dit?’

    ‘Ja, hoe kan dit, het boek scheen me belangrijk toe, ik heb aan jou gedacht et voilà’.

    ‘Oedipus ken ik’, zegde Ugo, ‘het is van hem dat de blinde Tiresias zegt, dat hij van zijn kinderen én de vader én de broeder is, en van de vrouw die hem baarde én de zoon én de echtgenoot. Maar ik las ook heel wat over de farao Akhnaton, een zeer enigmatische figuur, misschien wel, na Tutankamon en Ramses II, de meest besprokene uit de Egyptische geschiedenis. Zo, wees ervan overtuigd, hoewel het Duits mij niet zo goed ligt, ik zal het met veel interesse lezen.’

    ‘Dan is het een schot in de roos. Ik vreesde nochtans dat die schrijver, hoe is zijn naam ook weer, een klank had die naar Von Däniken rook.

    ‘Raoul, mijn beste, nu moet je even luisteren. Ik ben lange tijd, een veel te lange tijd zelfs, Velikovsky-fan geweest, en hoewel zijn werk in de vergeethoek is geraakt, ligt hij bij mij nog altijd, en dit om diverse redenen, heel hoog in de schuif. Daarom, mijn waarde Raoul, zeg ik je, dat je binnen komt met een hoogvogel, als je weet wat een hoogvogel is.’

    ‘En of ik het weet, maar merkwaardig toch, als ik het naga, ik ben zonder het goed te beseffen dat winkeltje binnen gegaan, heb het boek zien liggen en onmiddellijk aan jou gedacht en ook aan de afspraak die we min of meer gemaakt hadden in het bos aan je schrijftafel en waaraan ik je, op mijn manier, met een zichtkaart, wou herinneren. En dan dook ineens dat gedicht op, weet dat ik hoogleraar Duits en Engels ben geweest, en dat vooral het Duits mijn stokpaardje geweest is. Ik vermoed dat het vooral mijn vader, die drukker was, die me de liefde voor het Duits heeft bijgebracht, maar het kan ook anders.’

    ‘Ja, Oedipus und Echnaton en dat gedicht, dat gedicht van je vader geeft me wel enige kopzorgen om de diepere zin ervan te begrijpen. Ik kan er wel inkomen, heb het trouwens al ergens geschreven dat het betreden van een bos, gelijk staat aan het betreden van een kerk of een kathedraal.’

    ‘Opgepast’, zegde Raoul, ‘Geh mit Andacht da hinein,. ‘Andacht’ is meer dan onze aandacht, Andacht’ betekent het bos betreden, niet zo zeer met aandacht, maar met vroomheid.’

    ‘Dus, Raoul, we moeten het bos betreden zoals een gelovige de kerk binnengaat, vroom en vooruit kijkend naar God.’

    ‘Zo is het Ugo en dan zegt onze dichter: ‘Mit deinem Gott bist du allein.’ 

    …/… 

     

    20-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    19-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De voorbereiding

     

    Die avond, voor de haard gezeten dacht hij, dat het huis paste bij hem, dat het weliswaar beter de jaren had getrotseerd dan hij het had gedaan en dat het voorzeker een langer leven was beschoren; dat het niet alleen was zoals hij, maar ook dacht zoals hij, iemand die een generatie achter was en geen inspanning deed om die generatie te overbruggen. Raoul zou het wel opmerken, maar er wellicht niets over zeggen, wel over denken.

    Hij kon het enkel aanvaarden zoals het huis het te aanvaarden had, zelfs al wist hij dat het dak nodig moest herbekeken worden – bij hevige regen sijpelde op twee plaatsen het water binnen - en ook gezorgd voor een betere isolatie, maar hij aarzelde een aannemer te vragen omdat hij vreesde het bedrag te horen dat hem zou gevraagd worden.

    En wat meer was, wegdromend, starend in de vlammen, hij hoopte nog altijd, al vreesde hij dat het een ijdele hoop geworden was, op het kapitaalgedeelte dat bij zijn op pensioenstelling, door een jaloerse, ‘socialistische’ minister hem en zijn collega’s, bij wet was ontnomen.

    Het was een zwarte vlek in zijn leven, a black hole, die soms elk creatief gevoel in hem opslorpte. Hij wou het kwijt voor altijd, maar het dook telkens op en zeker als het hard regende en waaide en hij naar boven moest om op zolder enkele potten te plaatsen om het insijpelende water op te vangen. Hij vond, hoe eigenaardig ook, een heel magere troost in het feit dat Dante erin geslaagd was, als banneling uit zijn geboortestad, Firenze – hij, Ugo d’Oorde was een banneling uit zijn grondwettelijke rechten – zijn Divina Commedia, het boek waar de ganse westelijke wereld naar opkeek, te schrijven. Wat zou er hem dus beletten, zelfs vertrekkende elke dag van uit dat ‘black hole’, zelfs al regende het binnen, zelfs al waren zijn ramen niet van dubbel glas, was de verwarming meer afgestemd op de open haard – en het stof ervan - en diende de waterpomp vervangen te worden, een boek te schrijven op een bittere ondergrond. Zo hij had het nu eens en voor altijd openlijk gezegd, hem was onrecht aangedaan, de wereld moest het weten, maar en dat wist hij stellig, hij zou er niet meer op terugkomen. 

    In de nacht was hij tussen wake en droom, bezig geweest met het gedicht op de kaart. Hij trachtte de ware betekenis van het ‘alleen zijn met God in het bos’ om te zetten in andere bewoordingen en dit bleef maar duren, obsessioneel, alsof hij hierover een examen had af te leggen. Hij ontwaakte vroeg in de morgen uit een rusteloze slaap en is opgestaan, de kilte van het huis in zijn leden, om de verwarming aan te zetten en de haard, waar het vuur nog nagloeide aan te wakkeren met wat klein hout tot de vlam er in sloeg.

    Hij dacht aan de bezoeker die hij verwachtte en dat het gedicht te berde zou komen. Zou hij hem in vertrouwen nemen en hem zo maar vertellen over zijn theorie van wat hij dacht over God, of zou hij beginnen met te luisteren naar wie God was voor zijn bezoeker? Hij kende zich zelf op dat gebied, hij wist dat hij maar al te graag teruggreep naar wat de kwantum fysica ons leerde, om dan uit te komen in het landschap van de metafysica en, God te zien als een veld van energie, meer nog, als de geest in het Universum. Neen, hij zou niet zo ver gaan, een afwachtende houding aannemen was het meest wenselijke.

    Wat voor gevolg had dat hij min of meer gespannen, zijn bezoeker afwachtte. Hij had gisteren al alles klaar gezet op een dienstblad, glazen voor in geval er wijn zou gedronken worden – hij had nog een fles ‘Porte de Novembre’ gevonden, een stevige Johannisberg uit de Valais – en tassen voor in geval van koffie of thee. Hij had terug ‘Nocturnes’ van John Field opgelegd en zette die aan op herhalen. De melodieuze pianoklanken mengden zich, als une musique d’ameublement, met de wind in de schouw en het stille laaien van de vlammen in de haard, een sfeer brengend die elk gesprek zou ondersteunen.

    ‘Mijn god’, dacht hij, ‘you are crazy, man, moet er geen kaars worden aangestoken? Het is alsof je, je geliefde gaat ontvangen, kan het niet wat eenvoudiger?’ ‘Natuurlijk kan het,’ antwoordde hij tot zich zelf, ‘maar het past bij mijn eenzaam leven hier in deze woning.’

    Dit waren de eerste uren van de dag geweest, echter, iets geschreven had hij niet, hij wachtte op het uur dat komen ging en wat het hem brengen zou.

     

    19-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (1)

    18-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Afspraak

     

    De regen met vlagen tegen het raam, de wind jagend om het huis, de bomen in de grijze luchten, kaler dan ze er ooit stonden, een beeld van de morgenleegte in hem. En als hij buiten komt, als het eekhoorntje wegspringt uit het gras en de ceder inklimt, als hij naar de brievenbus gaat, hopende op een brief, komende uit het gewelf van de dagen over hem, komende van om het even wie, denkt hij: met Brodsky, de eenzame: ‘The dreams you dream are not of girls half nude but of your name on an arriving letter.’

    Hij kent wel niet de eenzaamheid die Joseph Brodsky moet gekend hebben toen hij dit schreef – hij schreef ook, wellicht denkend aan wat er met hem zou kunnen gebeuren : ‘A morning milkman, seeing milk that’s soured / will be the first to guess that you have died here…’- maar hij kent wel het gevoel een brief te krijgen die noch factuur, noch publiciteit is, maar een teken van leven van een verre vriend, hoe verder af in de tijd hoe des te beter, al mag het ook van een vriend zijn, dichterbij.

    Hij opent de bus en bovenop een bundel publiciteit, ligt het verhoopte teken, een zichtkaart, een afbeelding van de Dom van Keulen, en op de rugzijde een gedicht, dat hij zonder bril niet duidelijk lezen kan, alleen de naam er onder, in krachtige letters geschreven, kan hij raden, ‘Hartelijke groeten: Raoul.’ Hij is verrast en enigszins in de war en terug binnen zoekt hij zijn bril en leest hij:

    Es ist der Wald wie eine Kirche / drum geh mit Andacht da hinein. / Die Vögel singen schöne Lieder / mit deinem Gott bist du allein.

    De kaart ving druppels regen op want enkele letters zijn uitgelopen, maar is een zeldzaam teken van vriendschap van iemand die hij amper kent en die hem behandelt alsof hij de vriend was waar hij op hoopte. Iemand, die hij wel al kende als persoon, maar die hij in bijzondere, beloftevolle omstandigheden beter had leren kennen, een paar weken geleden, bij het kapelletje in het bos. De kaart is als een warme groet en tezelfdertijd, zo begrijpt Ugo het toch, als een herinnering aan hun afspraak die hij beloofd had maar nog steeds niet heeft bevestigd. In het vooruitzicht ervan is het gedicht veel betekenend.

    Hij zal hem bellen, hem zelf uitnodigen hier in zijn nederige woning opdat hij beter kennen zou wie hij is en hoe hij leeft en werkt, maar, zou hij al terug zijn? Hij vindt zijn gegevens op het visitekaartje van Raoul en belt. Hij herkent de stem niet die antwoordt maar het is wel de Raoul die hij spreken wil. Hij zegt hem dat hij hem verbaasd en verrast heeft met het veelzeggend gedicht op de Dom-kaart die hij daar zo juist ontvangen heeft.

    ‘Och’ antwoordt de stem, ik was in de Dom van Keulen en ik dacht aan jou, de kaart was iets dat plots in mij opkwam en het gedicht, ik vond dat het paste bij jou. Ik weet er eigenlijk weinig over, het is mijn vader die tijdens een bezoek aan mijn broer, soldaat in Duitsland, bij een wandeling in het bos, het gedicht heeft gevonden op een plankje, vastgenageld op een boom en de tekst ervan heeft opgetekend. Ettelijke malen heeft hij het geciteerd zodat het me is bijgebleven als een herinnering aan hem.’

    ‘Het is een prachtig gedicht’ had Ugo geantwoord, ‘Een gedicht om over na te denken, zo iets dat Heine of Goethe of Hölderlin zou kunnen geschreven hebben’.

    ‘Ik denk het niet, ik heb er naar gezocht bij Goethe maar heb niets gevonden. Trouwens het kan ook van een boswachter of van een wandelaar geweest zijn, iemand zoals jij die schrijft in het bos’.

    ‘Maar dan niet in het Duits,' had hij geantwoord, 'maar omwille van het gedicht zelf, ben ik het die je wenst uit te nodigen bij mij thuis, maar dan niet treuzelen, niet zoals ik heb gedaan, wat denkt je van morgen in de voormiddag, rond half elf?’

    Raoul aarzelde niet, hij mocht hem verwachten, morgen om half elf.

    Als hij naar de kelder gaat om, in het vooruitzicht van zijn komst, een fles wijn te halen en klaar te zetten in de koelkast, wist Ugo dat hij de idee van het gedicht ooit al voor de helft behandeld had, met dit verschil dat hij het bos had vergeleken met een kathedraal in plaats van met een kerk en dat hij, als Raoul aandringen zou iets voor te lezen van wat hij al geschreven had, hij die passage vooraf kon opzoeken om aan te tonen wat het bos betekende voor hem. Echter of hij zich daar, met het beeld dat hij had van God, alleen voelde, was iets anders. Het was in elk geval een onderwerp dat te behandelen was om te weten waar ze beiden stonden, met God tussen hen in.

    En hij dacht, ‘Mit deinem Gott bist du allein’, en de betekenis ervan: als je in het bos bent, ben je alleen met je God, het is misschien wel zo voor een gelovige, maar bos of geen bos, we zijn altijd alleen met die God van ons. Zelfs als er geen God in ons te bespeuren valt dan nog zijn we alleen, maar dan met de afwezigheid van die God. 

     

    18-01-2017, 07:26 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    17-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De nacht erna

     

    Lang had hij wakker gelegen die nacht. De droefheid die plots was opgedoken was er nog als een speer naar hem gericht. Hij kon die zo maar niet wegduwen. Het beeld van zijn dochter die bij hem kwam zitten terwijl hij schreef, het beeld van het kind dat ze toen was dat gezelschap wou, en hij, in-zich-zelf-gekeerd, opgeslorpt door zijn werk en elk vrij ogenblik gebruikend, vooral - en daar lag de reden - voor zijn boeken en zijn dagboek, de ogen gesloten voor wat er omging bij haar, vulden hem met de pijn dat hij niet correct was geweest tegenover haar en ervoor, tegenover zijn gezin. Hij kende dit schuldgevoel van vroeger, toen ze hier, na de dood van zijn ouders, in het dorp waren komen wonen. Hij had gehoopt volledig afstand te kunnen nemen van wat vroeger was, maar zo eenvoudig ging dit niet. Het verleden gloeide nog na, zoals het vuur in de haard, en een windje kon het aanwakkeren, kon toeslaan en hem, zoals nu, verweesd achterlaten. Joyce beschrijft deze toestand op een onnavolgbare wijze als hij het heeft over de zonde, the sin, die ons blijft achtervolgen.

    Vandaag, in die enkele, voor haar onschuldige woorden die ze sprak, heeft hij ineens een glimp ontvangen van hoe zijn jongste dochter zich moet gevoeld hebben als ze alleen was overgebleven met hem. En, hij had er geen oog voor gehad, voortdurend bekommerd als hij was om in feite, onbelangrijke zaken. Want wat hadden alle dagboeken die hij vulde en alle boeken die hij las, wat had dit alles hem opgebracht? Nada, niets.

    Hoe verschillend deze gevoelens waren van wat hij gedacht had, vroeg in de morgen, vóór Cathy had aangebeld. Hij had geluisterd naar een serenade waarin hij, in de violen, Antonin Dvorák meende te herkennen. Hij kon het opzoeken en zou het doen, maar hij had toen gedacht, wie ook het stuk moge geschreven hebben, hij is vertrokken uit het niets, met een pen en een wit blad, hierop is de compositie tot stand gekomen die de tijd heeft getrotseerd en nu, honderd jaar en meer erna, te horen is in de huiskamer van velen. Er had even goed niets kunnen zijn, de naam van Dvorák nooit meer uitgesproken, maar de muziek was er en hij kende de vreugde er naar te luisteren en te denken dat het van Dvorák kwam.

    Hij moet dus, als hij bereiken wil wat moet bereikt worden, elke dag een Dvorák zijn. Elk uur, elk moment van het uur dat hij zal neerzitten om te schrijven, moet hij zich hier op afstellen wil hij, aan Raoul en aan John kunnen tonen wie hij is en vooral wat hij vermag: geen zondagsschrijver zijn, maar iemand die leeft om te schrijven, te verbeelden en te denken. Een maker zijn, iemand die iets maakte wat nog niet was en er nooit zou gekomen zijn ware hij er niet geweest.

    En als hij het opzocht, had hij wel degelijk juist geraden, het was een serenade van Dvorák (1841-1904) die hij herkend had. Hij dacht dit is wat ik bereiken wil, herkend worden niet zo zeer door wat ik schrijf maar wel door de wijze waarop ik mijn zinnen vorm en/of hoe ik mijn woorden uitdraag in zinsverband, en aldus aan elke zin mijn merkteken meegeef. Een gevaarlijke opdracht die hij zich zelf oplegde, met Eliot, met Cervantes, met Antonin Dvorák als voorbeeld. Wel wist hij dat dit hoog gemikt was, dat hij hiermede geen van hen ging evenaren, maar hij hoopte en vertrouwde er op een poging te doen in deze richting.

    Hij schreef dit neer in zijn dagboek. Hij zou dit morgen vóór de zon opkwam overschrijven op zijn desktop en bij zijn bezoek aan Raoul, de al geschreven pagina’s van zijn boek meenemen en, ofwel een deel ervan, ofwel de totaliteit, voorlezen in het huis waarvan hij in zijn jeugd blijvend gedroomd had. 

     

    17-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    16-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Bezoek

     

    Dagen later: hij schrijft, naast hem ligt een boek dat hij in de morgen uit het rek heeft gehaald: ‘T.S.Eliot, The waste Land, a facsimile and transcript of the original drafts’, en dit simpelweg om naast hem, iemand en niet iets  te hebben als hij schrijft. Als hij het opent op de eerste pagina valt hij op een vroege krabbel van zijn jongste dochter Cathy. Hij weet dat zij het is geweest want hij heeft, in plaats van het gekrabbel weg te gommen, haar naam er onder geschreven.

    Eigenlijk heeft hij het boek genomen om nog eens de talrijke wijzigingen te zien die door Ezra Pound aan het manuscript ‘The waste Land’ werden aangebracht. Eliot heeft wel de grondtekst geschreven maar in overleg met Pound, werd deze ingrijpend ontdaan van wat ze dachten overtollig te zijn. Ugo denkt dat het ook zo gebeuren zal met zijn manuscript als het ooit in de handen zou komen van een uitgever. Hij doet er goed aan zich hierop voor te bereiden.

    Hij wil dit op tekenen, als er wordt aangebeld. Wie, denkt hij, wie komt er me storen? Hij opent de deur met nog een halve zin te schrijven in het hoofd, maar het is Cathy, zijn jongste dochter die daar staat in de regen en wind, met een glimlach. Hij verwachtte haar niet, eerder iemand anders.

    ‘Papa’, zegt ze. Hij is verrast, totaal verrast, maar blij haar te zien en neemt haar in zijn armen. ‘Wacht even’, zegt hij, ‘mijn zin’, en hij loopt terug naar zijn tekst om de zin uit te schrijven. ‘Iets dat ik niet kwijt wou’ zegt hij.

    Ze vertelt hem dat ze in de buurt moest zijn en dat ze even langs kwam. ‘Stoor ik je? Vraagt ze.

    ‘Mijn lief kind, hoe kun jij me ooit storen, je bent mijn verademing hier in dit huis, trouwens je bezoek was aangekondigd, ik zag daar juist de eerste handtekening die je geplaatst hebt in een boek, je waart toen vier of vijf jaar oud.’

    ‘Een synchronisme, waar Jung het over heeft?’

    ‘Ja, zo kun je het stellen, een gebeuren dat zich tezelfdertijd op twee plaatsen afspeelt, ik die je krabbel vind en jij die bijna op hetzelfde moment aanbelt aan de deur.’

    Ze komt binnen met hem, een jonge mooie vrouw, met regendroppels over haar gezicht en de haren in de war van de hevige wind buiten. Zegt ze hem terwijl ze haar mantel aflegt en neerzit naast hem: ‘Zo kwam ik dikwijls bij jou zitten als je in de kamer, in je rood dagboek aan het schrijven was. Ik zat daar dan en keek naar je handen en de tekens die je neerzette lijn na lijn, zonder op te zien. Weet je, gisteren was ik de ganse namiddag alleen in het huis, man weg, kinderen weg, helemaal alleen met de poes. Zalig en ik dacht aan die tijd van jou en mij in die grote kamer waar je bezig was. Hoe rustig je toen was en je schreef maar. Ooit heb je me gezegd, terwijl je maar verder schreef, dat je werkte aan een verhaal voor kinderen, een verhaal over een meisje en een koffer die op zolder stond, en ik, ik zat daar maar, stil, beweegloos, te kijken naar jou, me afvragend waarom je zoveel schrijven moest’

    Hij was ontroerd door haar woorden. ‘Life is often a great sadness’, dacht hij, droefheid om het voorbije, droefheid om wat was en nooit meer komen zou, hij en zij als kind nog, samen in de kamer, zoals nu.

    Hij voelde hoe zijn ogen vochtig werden: ‘Ik herinner het me, zelfs dat je eens bij mij bent komen zitten, je waart toen al een jonge vrouw, je vertelde me over je droom. Je wou later een simpel leven in een simpele woning, een klein boerenhofje, zegde je, verlaten in de velden met een ruime keuken en erin een vloer in rode tichels en een kat, je wou een kat maar geen hond. Als ik er nu aan terugdenk en nu je hier voor mij zit, is er een pijn in mij, omdat het veel meer had kunnen zijn. Ik denk er dikwijls aan, het is een verwijt aan mezelf, en als ik blijf schrijven dan is het om die pijn te verdrijven, al helpt het niet veel, maar ik denk dat het helpt.’

    ‘Papa, je bent een eenzaam man. Vorige zondag, toen we hier waren, hebben we allen gezien dat je er moe uitzag, droevig en bezorgd dachten we, maar je eten was lekker en we hebben toch een aangename dag gehad, maar je hoeft dit niet te herhalen. We komen je in het vervolg halen en brengen je terug.’

    ‘Mijn kind, ik voel me goed hier, ik schrijf en lees en ik ben bezig met tal van zaken. Ik was hier onlangs in het bos aan dat kapelletje en heb er kennis gemaakt met een man die op dat erf met een bijzondere naam, waar we zo dikwijls naar toe zijn gewandeld, is komen wonen. Hij hoopte me terug te zien, zegde hij. Een van de komende dagen ga ik er eens langs want ik ben nieuwsgierig om te weten hoe die droomwoning van ons er van binnen uitziet.’

    Hij vertelde dit op het ogenblik dat er telefoon was in de hall. Hij haastte zich om op te nemen. Het was Raoul, de man uit het bos die hem vroeg hoe het stond met zijn boek en of het hem paste eens langs te komen in de loop van de volgende week.

    ‘ik sprak hier juist met mijn dochter over onze ontmoeting en ik hoor je. Natuurlijk kom ik graag even langs, Ik bel je, ik heb je kaartje hier nog voor mij liggen.’

    ‘Goed, maar breng dan eens mee wat je al geschreven hebt, vooral dat in het bos van toen.

    ‘Ik zie wel, ik bel je in het begin van volgende week.’

    Ze had hun gesprek gevolgd. ‘Dat is vreemd’, zegde ze, ‘heel vreemd, dat die heer je belt op het ogenblik dat je hem hier vernoemt.’

    ‘Dit is nu eenmaal het leven, velen noemen het toeval, ik niet, je weet het. Ik wist dat hij me vroeg of laat bellen zou. Het is het lot, dat hierover beslist. Ik wist het al van het ogenblik dat we uit elkaar zijn gegaan, dat we ons, wederkerig, in het oog zouden houden, dat er bij beiden een soort eenzaamheid was die ons naar elkaar toehaalde.’

    ‘Ja maar, het is toch vreemd, vindt je niet. Je spreekt over hem en hij belt je. Je ziet mijn krabbel en ik sta voor je deur. Is er iemand die je in het oog houdt?

    ‘Het kan, mijn lief kind, het kan, het leven is, zoals je zegt, een vreemd iets.’

    Hij voelde een warmte in hem: ‘Het is goed dat je eens op het onverwachts bent langs gekomen, ik wist het niet, maar ik had er nood aan, zoals ik nood had aan de telefoon van die heer van daar straks. Wil je iets eten of drinken?’

    ‘Een tonic, heb je een tonic’?’

    ‘Dat heb ik’. Hij ging naar de keuken en kwam terug met een tonic en twee glazen.

    ‘En jij, wat ga jij drinken?

    ‘Wel, uitzonderlijk, want dit doe ik nooit, maar ik wens a drop of whisky, een vingerling groot. Hij haalde de fles Glenfiddich uit een hoek van de bollenkast en goot zich wat uit, niet veel: ‘juist genoeg om even de geur en de smaak vast te houden’ zegde hij.

    ‘Papa, wat lees je? Voeg ze, wijzend op het boek met blauw couvert naast hem.

    ‘Ik lees het niet, ik blader er maar in, het is een facsimile van de verbeteringen aangebracht in een lang gedicht van T.S.Eliot. Je hebt er ook in geschreven, kijk maar.’ Hij toonde haar de krabbel op de eerste pagina.

    ‘Ben ik dat, papa, heb ik dat gedaan? Stout kind dat ik was.

    ‘Helemaal niet, het is gemakkelijk te verwijderen, maar ik doe het niet, het ontroerde me vanmorgen toen ik het zag. Vele zaken ontroeren me, kleine dingen. Je bezoek bijvoorbeeld, maar dit is een groot ding.’

    Ze keek hem aan en legde haar hand op die van hem: ‘Ik zal trachten wat meer te komen.’

    ‘Doe het, want de maand november is een droeve maand, een akelige maand soms, ik houd er absoluut niet van. Ik vraag me af hoe de mensen in het noorden de wintermaanden doorbrengen, verlangend naar het licht. Maar bij mij is het niet zo zeer het licht, het is het weten dat de tijd voorbijschuift naar het eens onvermijdelijke en november staat hier symbool voor.’

    ‘Waar jij nu aan denkt, papa, schrijf eens een boek, het zal je bezig houden, je kunt het, ik weet het, en of het nu gepubliceerd wordt of niet, het heeft geen belang. Begin er aan, vandaag nog als ik de deur uit ben. Of, ben je er al aan begonnen, was je aan het schrijven toen ik binnen kwam?

    ‘Ja, ik was iets aan het schrijven over je moeder’. Hij had dit niet moeten zeggen. Haar gezicht veranderde, de glans verdween uit haar ogen. ‘Eigenlijk was ik aan het schrijven over de zondag dat je hier allen waart.’

    Er was een ogenblik stilte tussen hen.

    ‘Je schrijft je eenzaamheid weg, is het zo?’

    Ja, zo is het, ik heb besloten het te proberen. Ik denk dan aan Cervantes die na zijn Don Quijote, ziek als hij toen al was, in zijn oude dagen, met de voet in de stijgbeugel – con el pie en el estribo - zoals hij ooit zegde, nog novellen schreef’

    ‘Doe het papa, doe het. Schrijf je boek, is het over ons?

    ‘Het is over jullie en niet over jullie, het is over mij en niet over mij, het is over alles en niet over alles. Je ziet het wel, maar het moet nu gebeuren en vlug. Ik mag er niet mee dralen.

    ‘Oh, papa, je maakt me blij, je maakt me zo blij. Maar jij bent toch niet oud’.

    ‘Meen je dat, mijn lieve dochter, meen je dat?

    ‘Ja, papa, ik ken er heel wat die jonger zijn dan jij, maar er heel wat ouder uitzien.’

    ‘Kom hier, mijn kind, dat ik je omhels.’ 

     

    16-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    15-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De lunch

     

    Voor hij slapen ging had hij de tafel vrijgemaakt, verlengd en gedekt met  een wit laken en de mooiste borden, witte servetten, het zilveren bestek, kristallen glazen en in het midden van de tafel een kandelaar met witte kaarsen. Alles zoals het vroeger gebeurde toen zij er nog was. Hij wou er een feest van maken maar als alles, naar hij dacht klaar stond, wist hij, o zo goed dat er iemand ontbreken zou. Al wat nodig was, was er, maar hij wist een donker punt in zijn hart dat lange tijd afwezig was geweest en dacht dat het een moeilijke dag ging worden. Hij ging liggen op de sofa voor de haard, de vlammen die aan het doven waren. Op de radio een sonate voor cello en piano van César Frank, de eerste aanslagen van de piano en dan de cello die inviel, de melodie die hij kende die hem aan greep, die hem neerhaalde. Hij lag er lang. Hij wist dat hij niet denken mocht, noch aan vroeger, noch aan het komende. Nu was nu, er was niets anders dan de vlammen en het nu van het nu en, zijn boeken nog, de enige die wisten. 

    De morgen was van een grote klaarte. Hij had de haard aangestoken en voldoende hout klaargelegd, uit de kelder had dat hij de twee laatste flessen Volnay gehaald die hij naast de haard had gezet, misschien ware een Bordeaux wijn of zelfs een witte wijn beter geweest, maar de Volnay zou het wel doen. Hij vond dat het ontvangen van de kinderen, op een zonnige zondag zoals deze, een gebeuren was dat hij in detail vermelden mocht; dat het een van die ‘petites choses’ was ‘qui donnent la paix’, zoals een collega van ‘le curé de campagne’, sprekend over de kleine dingen van het leven, het wist te formuleren. En in elk geval hij voelde zich licht euforisch, de nacht had hem goed gedaan, en wat ook het hem aan moeite had gekost, hij dit meer zou moeten doen, hij kende nog wel andere schotels die hij gemakkelijk klaar kon maken.

    Hij besloot niet de oven te gebruiken en had, toen het tijd werd,  de kom met stukken gemarineerde kip die klaar stond, op het vuur gezet, had een cd met pianomuziek van John Field opgelegd en hij kon nu, met een gerust hart, wachten op hun komst. Dan stopte de eerste wagen en hoorde hij de stemmen van de kinderen die roepend naar elkaar naar de voordeur liepen en aanbelden. Hij ontving hen met open armen en het was pappie – ze noemden hem allemaal pappie – van hier en van daar.

    Daarna kwamen de andere dochters met hun gezin en van dan af was het huis een weelde van stemmen, voelde hij, en het huis met hem, hoe goed het was nu ze allen samen waren terug. Hij zag het licht als een laag tederheid over hen  en over de gedekte tafel met de brandende kaarsen, en er was een glas champagne en alle dranken voor de kinderen. Hij zag dat er vreugde was en hij voelde zich sterk en hernieuwd tot grote dingen in staat. Ze wilden hem helpen in de keuken, maar hij zegde dat wat hij had klaar gemaakt een verrassing was, die een verrassing blijven moest en hij duldde niet hun tegenwoordigheid in de keuken.

    Hij was alleen toen hij de rijst strooide over de stukken kip, en, toen deed hij iets ongewoons, hij opende een blik ananas, sneed de schijfjes in kleine stukken en voegde die toe aan de kip, vooraleer er de kippenfond over uit te gieten. Dit was iets nieuw, dit was, dacht hij, zijn handteken als kok en als vader.

    De maaltijd was wat ze helemaal niet verwacht hadden. Hij hoorde dat ze er enthousiast over waren, dat ze zich vragen stelden bij wat er wel en wat er niet in de schotel was, maar hij roerde niet, hij liet het bij de vragen en de maaltijd verliep heel gezellig. Al het nieuws dat er was in de familie werd verteld in geuren en in kleuren Er werd afgeruimd en, uitzonderlijk, een iemand werd niet vernoemd, dit tot aan de koffie met taart die een van hen had meegebracht.

    De kleinkinderen hadden al de tafel verlaten en waren aan het spelen in het huis, van kamer tot kamer en plots stonden ze voor hem elk met een kadertje met gedroogde bloemen en stukjes van planten onder glas, kadertjes die zij had gemaakt en verspreid lagen over de tafel in de kamer waar ze regelmatig creatief bezig was met kleine dingen. Natuurlijk mochten ze die hebben, een voor elk en ze mochten kiezen. Maar de sfeer in het huis was omgeslagen, er vielen lange stiltes tussen de gesprekken in, en ongemerkt kwam de avond. Er werd afgeruimd het bestek werd in de vaatwasser gestoken en allen maakten zich klaar om te vertrekken. 

    Daarna, hij lag languit, in een deken gewikkeld, op de sofa voor de haard. Het huis, zijn gezel, bewoog over hem. Hij luisterde naar de wind in de schouw, er was de laatste vlam, het laatste vuur dat stilaan doofde. Er was nog steeds John Field in sourdine. Hij wou opstaan om de muziek te wijzigen, maar bleef half wakker, half slapend liggen. De stemmen hingen nog altijd in de kamer, ook wat er gezegd werd kwam in flarden terug. Het was een lange, vermoeiende dag geweest. Sliep hij? 

    Ze was in de tuin bloemen en bladeren en kleine stukjes ervan, meeldraden, stampers gaan halen en kwam binnen met de bodem van de mand bedekt. Ze zat neer bij de tafel met de delen van de in leder gebonden oude Dictionnaire théologique bij haar. Hij zat voor haar en zag hoe ze een voor een de bloemen nam en plat streek alvorens deze zo goed mogelijk op te sluiten tussen de oude vergeelde bladeren van het boek in haar hand. Hij zag de zorg die ze eraan besteedde, alsof het schatten waren die ze wegborg,

    Er zijn geen bijen meer, had ze gezegd, terwijl de ziekte aan haar knaagde. Vorig jaar gonsde het van bijen en waren er vlinders en libellen, nu zie ik nog enkel wat vliegen en één enkele hommel in de hele tuin. Hij zag hoe de jeugd haar houding verlaten had en hoe stil ze geworden was in het greintje leven dat ze nog hield, een ietsje meer dan het leven in de bloemen die ze drogen wilde.

    ‘Kan ik je helpen?’, vroeg hij,

    ‘ja graag, leg de bloemen en bladeren tussen de bladen zoals ik het heb gedaan, ik ga me wat neer leggen boven, ik kan er mijn gedachten niet bij houden, trouwens wat nut heeft het nog.’

    Het heeft nut wou hij antwoorden en hij dacht aan de talloze kadertjes in de kamers die ze gemaakt had, de gedroogde bloemen en stukjes plant eigenzinnig geschikt en gekleefd op een wit blad papier, en minuscuul haar naam eronder, Diana, meer niet.

    Haar boeken ook. Een boek dat ze elk jaar mee nam naar de Valais. En hij vond haar soms op de bank voor de chalet uitkijkend naar het dorp onder haar, met het boek gesloten in haar handen. Ze opende het op om het even welke bladzijde om het verder te lezen. Ze had hem herhaaldelijk gevraagd het boek te lezen, maar hij was er nooit aan begonnen, Dokter Zhivago van Boris Pasternak dat ze las in Engelse vertaling. Het boek leest zoals de Bijbel had ze hem eens gezegd. Ik mag het openen waar ook, ik weet wat eraan voorafgaat en wat er komen gaat.

    Eén passage ervan trof haar diep, had ze hem verteld, deze waar Zhivago opgebaard lag onder massa’s bloemen en Lara hem een laatste groet bracht. Ze vertelde het alsof het zijn lichaam was, bedolven onder de witte bloemen en zij hem groeten kwam. Zo beleefde hij het toch als ze er over sprak, maar het kon ook precies omgekeerd, dat hij haar bezoeken kwam waar ze opgebaard neerlag. Niet eenmaal, vertelde ze het, maar bijna elk jaar in de vakantie, op die ene plaats die ze haar plaats noemde, in het dorp waar ze begraven wilde worden. Weinig scheelde het of haar wens was werkelijkheid geworden.

     

    15-01-2017, 07:29 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    14-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.November

     

    Hij heeft het kerkhof bezocht. Heeft gezien dat de sierspar voor de grafzerk hoog is opgegroeid en nu haar naam bedekt, de wortels zullen dieper en dieper doorgeschoven zijn en moeten haar thans raken in wat nog rest van haar gebeente. Hij zal de sierspar moeten verwijderen en vervangen.

    November is een pijn en een verlatenheid, het is de maand dat alle leven stopt, de maand des doods. Maar niet alleen in de natuur, ook in hem is er de stilte, is er de verzadiging, Hij schrijft heel weinig nog, amper een paar korte zinnen die hij later zal uitwerken. Maar later komt en er gebeurt niets, de furie die hij gekend heeft, is totaal wegge-ebt.

    De telefoon zwijgt, de kinderen hoort hij niet, de wereld heeft zich gesloten op zijn eenzaamheid. Ook de luchten blijven grijs en effen. Als hij buiten komt ligt de binnenplaats vol afgevallen bladeren, de eerste vorst heeft ze verzilverd en als hij zich waagt tot het ovenhuisje, waar nu een deel van zijn reserve water en andere dranken staat, mengt het schuiven van zijn stappen zich met het geruis van de wind in de bomen, en de dofheid blijft.

    Op een nacht herneemt hij zich. Het kan niet dat hij lamlendig blijft rondlopen. In de namiddag neemt hij spade en hakmes, en rijdt hij naar het kerkhof. Met heel wat moeite slaagt hij erin de spar om te hakken en te verwijderen, een deel van de wortels laat hij over in de aarde boven haar. Dit, dacht hij, zal mij niet overkomen. Ik wens geen graf over mij, ik wens dat mijn as uitgestrooid wordt op een of andere plaats, in het bos bijvoorbeeld, op de plaats waar ik zat te schrijven of, omheen het ovenhuisje, het volstaat dat er een plaats overblijft die getekend wordt met de rest van mijn ingewanden, hopelijk echter heb ik nog wat tijd om hierover te beslissen.

    En na wat van de dood was kwam het leven terug, in de wagen op weg naar huis terug, het adagio uit het pianoconcerto van Ravel. Hij herinnerde zich dat hij het eens gehoord had toen hij zijn vriend, Jan V. had weggebracht naar het station, en dat deze maar bleef verder spreken over de Bank. Hij had toen verbaasd geweest dat Jan zelfs de muziek niet  opmerkte en maar bleef babbelen over de Bank.

    En terug thuis belde hij, in een golf van leven in hem, naar de kinderen om hen de komende zondagmiddag uit te nodigen op een lunch. En hij mocht hen allen verwachten. Hij wist wat hij bereiden zou, ‘kip op zijn Spaans’, een schotel die ze kenden van vroeger, hij moest dit aan kunnen. En hij kwam los, hij hoefde nog niet te schrijven, hoefde nog niet na te denken over wat hij in meer vertellen kon. Hij had enkel te denken aan de lunch die hij klaar te maken had en het was een opluchting voor hem, het was eens iets totaal anders. In de winkel van het dorp had hij twee kippen besteld, en gehoord van de dame die hem met veel woorden bediende dat het scharrelkippen waren van, en ze noemde het hof waar de kippen gekweekt werden.

    Hij begon met de voorbereiding in de late namiddag – hoe vroeg het licht dooft in deze dagen – hij had de kippen in kleine stukken gesneden met zout en peper erover en opgebakken in de boter tot de stukken mooi bruin waren. Hij had twee grote uien versnipperd, thymus en laurier uit de tuin gehaald en twee blaadjes salie, hoewel hij niet wist of dit nodig was. Had er een paar blikken stukjes tomaat aan toegevoegd samen met een, na de zaadjes te hebben verwijderd, fijn gesneden rode peper en ruim voldoende groene, ontpitte olijven en daarna nog gedroogde pilipili met mostaardzaadjes en gelyofiliseerde rode besjes, geplet in een vijzel. Had alles over de stukken aangebakken kip gelegd en overgoten met een fles witte wijn. Dit was zijn voorbereiding, morgen zou hij dit laten gaar worden, misschien in de oven of op een matig vuur en er, een kwartier voor het opdienen de kippenfond en de rijst aan toevoegen. en terwijl hij bezig was ontdekte hij plots hoe verschillend dit werk was als hij het vergeleek met het schrijven. Hoe gemakkelijk en hoe licht zijn handelingen waren, terwijl het schrijven een zoeken was een tasten naar woorden. Wat nu de evidentie zelf was, was niet de evidentie van het schrijven.

    .../...

     

    14-01-2017, 07:51 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.November

    14 januari

    Hij heeft het kerkhof bezocht. Heeft gezien dat de kleine sierspar voor de grafzerk gegroeid is en nu haar naam bedekt, dat de spar zijn wortels dieper en dieper heeft doorgeschoven en haar thans raken moet in wat nog rest van haar gebeente. Hij zal de sierspar moeten verwijderen en vervangen.

    November is een pijn en een verlatenheid, het is de maand dat alle leven stopt, de maand des doods. Maar niet alleen in de natuur, ook in hem is er de stilte, de verzadiging, komen de woorden niet meer. Er zijn dagen die zo voorbijschuiven en andere die zich rekken alsof de uren niet dezelfde zouden zijn. Hij schrijft heel weinig nog, amper een paar korte zinnen die hij later zal uitwerken. Maar later komt en er gebeurt niets, de furie die hij gekend heeft, is totaal wegge-ebt.

    De telefoon zwijgt, de kinderen hoort hij niet, de wereld heeft zich gesloten op zijn eenzaamheid. Ook de luchten blijven grijs en effen. Als hij buitenkomt ligt de binnenplaats vol afgevallen bladeren, de eerste vorst heeft ze vertind en als hij zich waagt tot het ovenhuisje, waar nu een deel van zijn reserve water en andere dranken staat, mengt het geluid van zijn stappen zich met het geruis van de wind in de bomen, en de dofheid blijft.

    In de nacht herneemt hij zich. Het kan niet dat hij lamlendig blijft rondlopen. In de namiddag neemt hij spade en hakmes, en rijdt hij naar het kerkhof. Met heel wat moeite slaagt hij erin de spar om te hakken en te verwijderen, een deel van de wortels laat hij over in de aarde boven haar. Dit dacht hij, zal mij niet overkomen. Ik wens geen graf over mij, ik wens dat mijn as uitgestrooid wordt op een of andere plaats, in het bos bijvoorbeeld, op de plaats waar ik zat te schrijven of, omheen het ovenhuisje, het volstaat dat er plaats overblijft die getekend wordt met de rest van mijn ingewanden. Maar hopelijk heb ik nog wat tijd om hierover te beslissen.

    En met de dood kwam ook, het leven terug, hij voelde het, op de radio in de wagen het adagio uit het pianoconcerto van Ravel. Hij herinnerde zich dat hij het eens gehoord had in de wagen toen hij zijn vriend, Jan V. had weggebracht naar het station, en dat deze maar bleef verder spreken over de Bank en wat er gebeuren moest. Hij had toen verbaasd geweest dat Jan zelfs de muziek niet  opmerkte en maar bleef babbelen over de Bank.

    En, toen hij terug was, belde hij naar de kinderen om hen de komende zondagmiddag uit te nodigen op een lunch. Allen hadden beloofd te komen. Hij wist wat hij bereiden zou, ‘kip op zijn Spaans’, een schotel die ze kenden van vroeger, hij moest dit aan kunnen. En hij kwam los, hij leefde terug, hij hoefde niet te schrijven, hoefde niet na te denken over wat hij nog vertellen kon. Hij had enkel te denken aan de lunch die hij klaar te maken had.

    In de winkel van het dorp had hij twee kippen besteld, en gehoord van de dame die hem met veel woorden bediende dat het goede, degelijke scharrelkippen waren van, en ze noemde het hof waar de kippen gekweekt werden. In de late namiddag – hoe vroeg het licht dooft in deze dagen – had hij de kippen in kleine stukken gesneden en met  zout en peper erover, opgebakken in de boter tot de stukken mooi bruin waren. Hij had twee grote uien versnipperd, thymus en laurier uit de tuin gehaald en twee blaadjes salie, hoewel hij niet wist of dit nodig was. Had er een paar blikken stukjes tomaat aan toegevoegd samen met een, na de zaadjes te hebben verwijderd, fijn gesneden rode peper en ruim voldoende groene, ontpitte olijven en daarna nog gedroogde pilipili met mostaardzaadjes en gelyofiliseerde rode besjes, geplet in een vijzel. Had alles over de stukken aangebakken kip gelegd en overgoten met een fles witte wijn.

    Dit was zijn voorbereiding, morgen zou hij dit laten gaar worden, misschien in de oven of op een matig vuur en er, een kwartier voor het opdienen de kippenfond en de rijst aan toevoegen. en terwijl hij bezig was ontdekte hij plots hoe verschillend dit werk was als hij het vergeleek met het schrijven. Hoe gemakkelijk en hoe licht zijn handelingen waren, terwijl het schrijven een zoeken was een tasten naar woorden. Wat nu de evidentie zelf was, was niet de evidentie van het schrijven.

    .../...

     

     

    14-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    13-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het stukje hologram dat hij is.

     

    Hij heeft herlezen wat hij in een eerste fase al heeft vastgelegd. Hij heeft het gedaan zoals hij dacht dat het hoorde. Zijn conversatie met Raoul had hij misschien wat ronder kunnen afwerken, maar hij kende hem slechts heel vaag en er was nooit met hem een samenhorigheid geweest zoals er wel een was met J.P. Korbee, die hij zag als een vriend. De woorden die gesproken werden en die hij – enkele aarzelingen uitgezonderd - bijna letterlijk had overgenomen, beantwoordden aan de omstandigheden: Raoul geconfronteerd met iemand die hij wist te hebben ontmoet in Gent en Deinze en er aandacht had aan geschonken, en Ugo die amper kennis had van zijn bestaan, wel van de blonde dame, die in Gent een boekenwinkel openhield waar hij regelmatig kwam.

    Alles in blok genomen weet hij echter dat wat hij bracht, integraal deel is van het hologram dat het Universum is en dat het, als minuscuul deel ervan, toereikend is om - en dat leerde hem Ithzak Bentov - het hologram in zijn geheel te benaderen. Hij is de graankorrel die heel wat weet over het korenveld en leeuwerik en luchten erboven, en zijn betrachten is, zoals het altijd is geweest, het stukje hologram dat hij is, om te zetten in klanken en woorden, in beelden. Aldus wordt wat hij schrijft de ouverture van een symfonische opera die zich geleidelijk voltooien zal. Hierbij worden thema’s aangekondigd, hernomen, verwerkt en uitgediept, en worden klemtonen gelegd.

    Naar de waarschuwing van de Ecclesiasticus: ‘Zoek niet wat te moeilijk is voor u en vors niet na wat uw krachten te boven gaat. Tob u niet af met dingen die niet tot uw taak behoren want er is u toch al meer getoond dan mensen begrijpen kunnen.’ luistert hij dus helemaal niet. Want er is ons inderdaad al heel wat getoond van het oneindig kleine tot het oneindig grote, maar nog niet, wat er binnenin, als essentie, als stootkracht, aanwezig is. En het is dit dat hij zoeken wil en bloot leggen in al zijn schakeringen; het labyrint in Chartres, Amiens, Saint-Quentin en in zovele andere plaatsen, en de betekenis ervan staat er symbool voor. Hij weet dus dat hij zich begeeft op vreemde paden als hij leest, dat sommige geleerden van oordeel zijn dat niet meer verder gezocht moet worden omdat al wat nog kan gevonden worden niet meer wetenschappelijk is maar zich situeren zal in het domein van de metafysica. Ugo daarentegen denkt dat het precies daar is dat moet gezocht worden.

    Aldus, in plaats te luisteren naar de Ecclesiasticus, is het wenselijker de evangelist Lucas te volgen die leert dat: ‘er niets verborgen is, dat niet openbaar mag gemaakt worden, niets geheim dat niet aan het licht zal komen’. Een zin die hij ooit eens ingekaderd zag in de ‘kunstenaars’-woning van Yves Rhayez, overleden, een groot mens, een van de vele, nu miskende – en om welke reden? - kunstenaars van bij ons.

    Trouwens wat men denkt stabiel te zijn, waarheid te zijn, is een anachronisme. Er is immers, altijd een schildpad in meer die op een andere rust, zoals Fred Hoyle ooit vertelde over die oude dame die het wist voor een publiek van wetenschappers. 

    PS.

    Er worden regelmatig namen vernoemd en zinnen aangehaald die vragen kunnen oproepen. De bedoeling is – vandaag toch – deze onder vorm van nota, gerelateerd aan de pagina, te verzamelen in een bijlage op het einde van het manuscript. Tenminste zo het ooit tot een einde komt.

     

    13-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (1)

    12-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het labyrint

     

    En het gebeurt dan, zoals zovele zaken gebeuren, dat hij uitgenodigd wordt door een groep vrienden uit Ieper - waar hij een paar jaren verbleef - die een clubverjaardag te vieren hebben, en op een mistige morgen, begin november, reist hij mee in een ruime bus om de champagnekelders van Reims te bezoeken hoewel hij eerder denkt aan de kathedraal en de blauwe glasramen van Chagall. Als de bus stopt in het centrum van Saint-Quentin volgt hij een ingeving en in plaats van met de groep koffie te gaan drinken in een café, loopt hij de mist in van de wandelstraat, om op het einde ervan de donkere massa te ontmoeten van de Collegiale, onverwacht tot hem gekomen.

    Een bedelaar aan de ingang steekt zijn hand uit en hij is terug in de middeleeuwen. Hij komt binnen in de sombere, trillende, hem opzuigende ruimte en er is een gebed in hem dat geen gebed is maar een rust en een aanwezigheid. Hij wist een labyrint in Chartres en in Amiens en hier wordt hij onmiddellijk geconfronteerd met de tegel-tekening van een labyrint in de vloer van de middenbeuk. Hij loopt er over en hij denkt, waarom dit labyrint? Hij gaat staan in het centrum ervan en heeft het gevoel dat hij staat in het centrale punt in zijn leven: de dagen die nog komen even talrijk als de dagen die voorbij zijn, niet in aantal, maar wel in intensiteit. Daarna is hij buiten, zijn hand neemt een muntstuk, de waarde van een glas wijn, en legt het in de hand van de man aan de deur. Weer is de mist over hem en keert hij naar de vrienden in het café.

    Maar de vraag neemt hij mee: waarom dit labyrint? Hij is in de bus en spreekt erover met een vriend uit het gezelschap, die zoals hij zegde, ook de kerk was binnengegaan, maar het labyrint niet had opgemerkt en nochtans was de middenbeuk stoelenvrij. En de vraag blijft.

    Later pas, jaren later zal hij op een dag, dankzij Ouspensky de binding maken met het labyrint. Hij heeft dan al heel wat gelezen over Vézelay, over Suger en de eerste gotiek van Saint-Denis; heel wat gelezen over de eerste gotische kathedralen en dan vooral deze begonnen en gebouwd vóór de dood van de Grootmeester van de Tempeliers op de brandstapel, voor die gelegenheid met groen hout gestookt.

    Hij wil nog verder schrijven over dit labyrint, maar andere gedachten  staan te drummen om opgetekend te worden, alsof al wat hij ooit gelezen heeft of gedacht, en al wat hij ooit geweest is of droomde te zijn, in blok opduikt zodat er een spanning groeit die niet meer te houden is. Hij denkt, wie is het die me belaagt om verder te gaan of wie is het die ik betoveren wil met woorden, is het een andere persoon in mij die me er toe aanzet of zijn het, zoals hij schreef over Elihoe, de woorden zelf die willen genomen worden en neergezet in een vaste vorm? 

     

    12-01-2017, 07:17 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    11-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dante het koppelteken

     

    Zelfs, indien Raoul – nu als de vriend van een vriend – ondanks de belofte gedaan aan John, niets meer van hem zou laten horen, dan nog zou hij hem blijven zien als een nieuwe, dringende gezant die hem waarschuwde dat zijn tijd om te beginnen gekomen was. Zo iets als in het verhaal over de dood - al zag hij niet onmiddellijk het verband er mee – die de tuinman dan toch ontmoette daar waar hij hem ontmoeten moest, in Isfahan.

    En als hij eraan terugdacht, had hij spijt niet langer gesproken te hebben met Raoul. Hij rechtstaande, de pen in de hand en de pijn in de lenden en een rechter voet die voor een deel gevoelloos geworden was, en de man voor hem, nonchalant, glimlachend, zelfverzekerd, zijn stok op de tafel naast zijn dagboek, hem vragen stellend in het geruis van de bomen. Bomen en nog eens bomen die mee luisterden, mee spraken met hen: Dante er tussenin. Dante waarover Raoul precies beginnen moest opdat hij hem treffen zou en hen, in een klap, dichter tot elkaar zou brengen, of Dante als koppelteken tussen Raoul en Ugo. En dit, om op te tekenen, een dag in oktober, voor de eeuwigheid dacht hij en hij deed het. 

    Hij zal echter aan Raoul wellicht nimmer vertellen welke herinneringen er voor hem verbonden waren aan het erf met het aanpalende park dat eerder een stuk bos was dan een park, dat hij altijd heeft aanzien als een plaats om van te dromen. Als hij er vandaag aan terugdenkt, is hij de knaap van tien, twaalf, veertien jaar. Hij heeft geen globaal beeld meer van die knaap van toen, maar hij weet wel dat het uitzicht van het landgoed totaal verwilderd was, de gracht er omheen dichtgegroeid met els en struikgewas, met varens en mossen, met waterplanten en salomonszegel en bosjes uitgebloeide druifhyacint, terwijl verdorde takken en omgewaaide bomen het nog verder in de tijd duwden. Er hing toen een sfeer van geheimzinnigheid over erf en bos en het leek alsof het geheel gestold lag als een eiland in de omringende velden en weiden en de geest van de geslachten die er geleefd hadden nog tussen de bomen hing.

    Als knaap werd hij er als het ware naar toe gezogen en op een namiddag was de roep ervan zo groot dat hij het gewaagd had, over de uitgedroogde gracht die rook naar modder en rottende bladeren, die rook naar de kamperfoelie aan zijn mond, het park binnen te dringen tot de witgekalkte muren van een prieeltje, achteraan in het park. Hij had binnengekeken door het raam om een fractie lang te staren in de wijd open ogen van een halfnaakte vrouw met donkere haren in slierten over haar bezweet gezicht, en over haar gebogen de rug van een man.

    Wat hij nog wist, dat hij toen hals over kop was weggerend, de handen voor zich uit, zijn adem schreeuwend in zijn borst en dat hij was blijven lopen tot de eerste huizen van het dorp, om dan in een brede zwaai, langs een veldweg terug te keren over de boomgaard naar het ouderhuis. Moeder dacht dat hij gevochten had toen ze de klonter bloed zag op zijn wang, maar hij vertelde dat het van de bramen was. Van het koppel repte hij met geen woord en zeker niet wie hij gemeend had te herkennen.

    Nu vraagt hij zich af of dit voorval geen inbeelding is geweest, of tal van feiten die hij zich herinnert uit zijn jeugd wel werkelijk hebben plaatsgevonden; of het wel zo is geweest dat er, toen ze op een avond aan het spelen waren op de weide, een man voorbijkwam op de fiets, die hen toeriep dat drie mannen verdronken waren in een waterput die ze wilden reinigen; of het wel echt was dat hij op een dag aan de rand van het bos een vuursalamander had gedood - er werd verteld dat een beet ervan giftig was - en dat hij daarna de moed had gehad zijn vinger te plaatsen op het roerloze, koude, geel gevlekte, zwarte vel.

    Maar werkelijkheid of niet, deze beelden of waren het dromen, en vele andere blijven hem bezoeken, krijgen een nieuwe omkleding, een lossere inhoud en vervagen en van de vrouw en de man die de liefde bedreven in het prieel gaat nu geen verwarring meer uit zoals dit voorheen, heel lang het geval was geweest. Want, ook hij heeft liefgehad op vele plaatsen: in het rijpend koren, waar hij ooit Jules Verne las en Knut Hamsun; tussen de bloeiende brem die woekerde rond dolmen en menhirs en, op zovele andere plaatsen, getuigen van het leven dat opspringt, onhoudbaar; herdacht en herschreven wellicht, in zijn dagboeken.

    Alles verstrengeld in alles, of de knaap en de man die hij geweest was, een ogenblik samengebald in die ene, zich steeds hernieuwende herinneringen, nu eens deze, nu eens die andere. En als hij een beeld aanraakt daagt een ander beeld op, wordt het een snoer van herinneringen die elk hun beurt willen krijgen. Echter hoe komt het dat er gebeurtenissen zijn die zich dieper in hem hebben vastgehecht en andere die vervaagden en zich oplosten.

    Is het een kwestie van wat Ouspensky noemt bij het stellen van een handeling, weten dat jij het bent die de handeling stelt en niet die machine in jou?

     

    11-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    10-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het omen

     

    Hij had het bijhouden van zijn dagboek steeds gezien als een lange voorbereiding op de dag dat hij effectief zou beginnen aan het grote werk dat hij ooit ‘eens’ volbrengen zou. Dit ‘grote werk’ - nu zijn manuscript - was zijn droom geweest. Er over bewoog de realiteit van elke dag: zijn werk in de Bank dat hem totaal opslorpte en geen openingen liet naar een of ander doorlopend schrijfwerk. Aldus wist hij hoe groot het reële leven vat had op hem, hoe hij wegzonk in het dagelijkse van opstaan, Bank, familie en slapengaan, maar geestelijk was er de leegte, enkel opgevuld met wat hij las en wat hij neerschreef tijdens de twintig à vijfentwintig minuten die hij nodig had om zijn dagboek bij te houden.

    Dit was lange tijd zijn leven geweest, tot de kinderen een na een huwden en het huis verlieten, zijn echtgenote onverwacht sterven zou en hij zich, eens de Bank weg uit zijn leven, had teruggetrokken in die oude woning met die wijd open haard, het enige, samen met het ovenhuisje, merkwaardige dat er was aan het huis met stalling en boomgaard.

    Hij had een sterke band met het huis. Hij sprak er mee, het deelde zijn eenzaamheid. Maar soms was het, naar de avond toe tot in zijn slaap, een holte om hem. Hij vroeg zich af in welke mate hij nog aanwezig kon zijn in de gedachtewereld van vrienden of kennissen, in hun gesprekken, in hun dromen zelfs? En, als hij in hen nog aanwezig was, of het levend of latent was, of zijn aanwezigheid nog gevoed werd of op sterven na dood was?

    Hoeveel levens we aldus leiden is ons vreemd, zo denkt hij nog regelmatig aan die dame, die zeemansvrouw, die er een blog op nahield waarin ze haar echtgenoot volgde die de hoge zeeën bevoer tot haar blogrecital ineens werd afgebroken en ze, zonder enig spoor na te laten, verdwenen was en dit terwijl ze vroeger sporadisch, via e-mail contact hadden met elkaar. Denkt zij nog terug aan die tijd van toen - veel was het wel niet - met hem?

    Vanmorgen, het is ver oktober al, zijn geest is ruim en levend: een telefoon, en uit de nevelen van de tijd, een stem die opduikt, die hij eerst raden moet maar die dan, in zijn rijzige gestalte hem plots voor de geest komt: John Storms, een vriend, met wie hij, jaar na jaar in de maand augustus, tochten had gemaakt in de bergen van de Valais. Hij belde, zegde John, met de groeten van Raoul, die een jeugdvriend was van hem, bij wie hij regelmatig aan huis kwam en nu, zoals hij hoorde, in het zelfde dorp van hem woonde. Raoul had hem verteld dat hij, toevallig, in het bos een interessant iemand had ontmoet die er zat te schrijven, en toen hij me je naam zegde, viel ik omver. Maar ik ken die man, heb ik hem gezegd, ik ken die Ugo d’Oorde. Ik weet van zijn schrijven in zijn rood dagboek, ik ken dat boek en ik ken hem nog beter. Man, je had indruk gemaakt op Raoul en, nu hij hoorde dat wij ook vrienden waren, wilde hij ons samen bij hem uitnodigen. Verwacht je er dus aan.

    Hij was gelukkig geweest John te horen, Ze hadden heerlijke bergtochten gedaan en diepgaande gesprekken gehad, samen met een andere vriend uit de bergen, Jacques Deck, een Parijzenaar. Aldus, hij hoefde zich geen zorgen te maken, hij leefde ook in de wereld van anderen, zijn eenzaamheid was geen verlatenheid, integendeel, ze werd gevoed door anderen met hun leven en hij voelde er zich in die morgen zeer goed bij.

    Zijn aanzet, en nu geculmineerd in de telefoon van John, zag hij, onvermijdelijk als elementen voor zijn manuscript, het omen dat hij verder schrijven moest, dat hij geen dag, geen uur meer te verliezen had; dat in feite, de man die zich Raoul noemde, zich had aangemeld als gezonden voor mensen die met grote regelmaat schrijven of veel schrijven zoals hij.

     

    10-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    09-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wat hij schreef in het bos

     

    Hij zit neer in de woonkamer met naast hem, als een aanwezigheid, de zware Luikse bollenkast en de rekken boeken tegen de muur. Hij heeft de haard aangestoken en met de hoog oplaaiende vlammen voor zich en de warmte ervan op zijn handen, wil hij de essentie van wat hij op de middag geschreven heeft overnemen in zijn manuscript, dat nog niet veel meer is dan een bijna begin. Het is echter hier, en nergens anders, in deze oude woning, waar vele geslachten hun leven zijn begonnen en het hebben zien uitdoven dat hij, Ugo d’Oorde, veel verder dan halverwege, een geschrift wil nalaten van de mens die hij was, wilde en hoopte te zijn onder de mensen. En het is uit de vortex van vele gedachten dat deze morgen, laat september, de grote drang is ontstaan toen in een droom, vader woorden sprak tot hem die verloren waaiden, hoewel hij duidelijk wist wat hij zeggen wilde.

    Die drang in hem is er geweest van toen hij voor het eerst het licht zag en hij erin opgenomen werd. Dat het pas nu is dat hij weet dat hij deze drang beantwoorden moet is te wijten aan de omstandigheden: deze van vandaag, deze van gisteren, als deze van alle vorige omstandigheden in zijn leven, alle hebben ze bijgedragen opdat het, op dagen zoals deze, gebeuren zou.

    Hij neemt zich voor hierbij een holle weg te nemen, de bermen ervan begroeid met gebeurtenissen uit zijn leven, die alle, hoe groot of hoe klein ook, hun impact hebben gehad en zullen blijven hebben tot in het punt waar hij ooit aankomen zal, een laatste punt dat zich, gelukkig, duidelijker aan het aftekenen is in zijn lichaam dan in zijn geest.

    Alles op de keper beschouwd, zijn het gedachten en gevoelens geweest die al heel lang zelfs, leefden in hem. En nu klaar en duidelijk getekend staan in de kruinen van de bomen, onder het paarlemoer van de luchten; hij kan deze nu, overmoedig, uitdragen als het basiselement van zijn passage op aarde.

    En, als lezer van de Bijbel en van het Boek van Job voelt hij zich nu als Elihoe die vindt dat hij al te lang heeft gewacht met spreken. Wel, ook hij, Ugo, is overvol met woorden en argumenten, ook hij wordt opgehitst door wat hem beroert en dat gistend is als jonge wijn die nieuwe zakken dreigt te scheuren.

    Het zijn deze woorden, aanwezig lijk het watermerk in het wit Schoellerblad, die hij aan de oppervlakte brengen wil, gevoed door de geheime krachten van hemel en aarde, van bossen en velden, zeeën en stranden, bergen en stromen; krachten die de adem van zijn dagen zijn, geconvergeerd in één enkele hoofdzin, dat de materie is ontstaan uit de geest die in den beginne was. 

    Het is het verhaal, van wat zich, uit de roerselen van het voorbije naar de oppervlakte wrikt, waarin tijd, oorzaak en gevolg, geen bepalende factor kunnen zijn. Het is zijn ultieme mogelijkheid geworden, om in de laatste heldere momenten van zijn dagen, de totaliteit van wie hij was en is, wou zijn en niet werd, te verlengen, over de dood heen, naar de eeuwigheid toe.

    Zo heeft hij altijd, met een grote zekerheid geweten dat hij ooit eens ontwaken zou uit wat hij noemen wilt, zijn al te lang durende geestelijke inertie; weet hij dat het nu is dat hij de persoon, die hij was en niet was, maar die hij had kunnen zijn, zal aankleden met woorden. Met voor zich het beeld van de grote Ovidius die hem, regelmatig bezoekt. Ovidius die, dankzij zijn Metamorfosen, overtuigd was van zijn onsterfelijkheid, want wat er ook gebeuren mocht, zij zouden voor eeuwig zijn naam meenemen in de tijd. Waarvan hier akte.

    Wat in een zekere mate de middag heeft losgehaakt wordt krachtiger dan ooit voorheen, gedragen door de woorden van Dante – hij gaat deze opzoeken - ‘dat het, noch neergezeten op het dons, noch onder de dekens gelegen, dat je roem verwerft en dat hij die zijn leven aldus doorbrengt evenveel sporen nalaat als rook in de lucht en schuim op het water’.

    Zo is het ook ‘zijn’ wil, meer te zijn dan rook in de lucht en schuim op het water en zal van nu af, al het creatieve dat in hem aanwezig is, gericht zijn op het nalaten van een blijvende getuigenis die van hem is, en alleen van hem ‘kan’ zijn, de tijd in, tot die uiteindelijk, maar hopelijk ver erna, vergaan zal, zoals alles vergaat, tot de letters van een naam in een overgebleven register. Het is vandaag denkt hij, mijn huwelijk met de geest in mij, de eenzame die ik ben, bezeten door het schrijven, zoals Hokusaï bezeten was door het tekenen.

     

    09-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wat hij schreef in het bos

     

    Hij zit neer in de woonkamer met naast hem, als een aanwezigheid, de zware Luikse bollenkast en de rekken boeken tegen de muur. Hij heeft de haard aangestoken en met de hoog oplaaiende vlammen voor zich en de warmte ervan op zijn handen, wil hij de essentie van wat hij op de middag geschreven heeft overnemen in zijn manuscript, dat nog niet veel meer is dan een bijna begin. Het is echter hier, en nergens anders, in deze oude woning, waar vele geslachten hun leven zijn begonnen en het hebben zien uitdoven dat hij, Ugo d’Oorde, veel verder dan halverwege, een geschrift wil nalaten van de mens die hij was, wilde en hoopte te zijn onder de mensen. En het is uit de vortex van vele gedachten dat deze morgen, laat september, de grote drang is ontstaan toen in een droom, vader woorden sprak tot hem die verloren waaiden, hoewel hij duidelijk wist wat hij zeggen wilde.

    Die drang in hem is er geweest van toen hij voor het eerst het licht zag en hij erin opgenomen werd. Dat het pas nu is dat hij weet dat hij deze drang beantwoorden moet is te wijten aan de omstandigheden: deze van vandaag, deze van gisteren, als deze van alle vorige omstandigheden in zijn leven, alle hebben ze bijgedragen opdat het, op dagen zoals deze, gebeuren zou.

    Hij neemt zich voor hierbij een holle weg te nemen, de bermen ervan begroeid met gebeurtenissen uit zijn leven, die alle, hoe groot of hoe klein ook, hun impact hebben gehad en zullen blijven hebben tot in het punt waar hij ooit aankomen zal, een laatste punt dat zich, gelukkig, duidelijker aan het aftekenen is in zijn lichaam dan in zijn geest.

    Alles op de keper beschouwd, zijn het gedachten en gevoelens geweest die al heel lang zelfs, leefden in hem. En nu klaar en duidelijk getekend staan in de kruinen van de bomen, onder het paarlemoer van de luchten; hij kan deze nu, overmoedig, uitdragen als het basiselement van zijn passage op aarde.

    En, als lezer van de Bijbel en van het Boek van Job voelt hij zich nu als Elihoe die vindt dat hij al te lang heeft gewacht met spreken. Wel, ook hij, Ugo, is overvol met woorden en argumenten, ook hij wordt opgehitst door wat hem beroert en dat gistend is als jonge wijn die nieuwe zakken dreigt te scheuren.

    Het zijn deze woorden, aanwezig lijk het watermerk in het wit Schoellerblad, die hij aan de oppervlakte brengen wil, gevoed door de geheime krachten van hemel en aarde, van bossen en velden, zeeën en stranden, bergen en stromen; krachten die de adem van zijn dagen zijn, geconvergeerd in één enkele hoofdzin, dat de materie is ontstaan uit de geest die in den beginne was. 

    Het is het verhaal, van wat zich, uit de roerselen van het voorbije naar de oppervlakte wrikt, waarin tijd, oorzaak en gevolg, geen bepalende factor kunnen zijn. Het is zijn ultieme mogelijkheid geworden, om in de laatste heldere momenten van zijn dagen, de totaliteit van wie hij was en is, wou zijn en niet werd, te verlengen, over de dood heen, naar de eeuwigheid toe.

    Zo heeft hij altijd, met een grote zekerheid geweten dat hij ooit eens ontwaken zou uit wat hij noemen wilt, zijn al te lang durende geestelijke inertie; weet hij dat het nu is dat hij de persoon, die hij was en niet was, maar die hij had kunnen zijn, zal aankleden met woorden. Met voor zich het beeld van de grote Ovidius die hem, regelmatig bezoekt. Ovidius die, dankzij zijn Metamorfosen, overtuigd was van zijn onsterfelijkheid, want wat er ook gebeuren mocht, zij zouden voor eeuwig zijn naam meenemen in de tijd. Waarvan hier akte.

    Wat in een zekere mate de middag heeft losgehaakt wordt krachtiger dan ooit voorheen, gedragen door de woorden van Dante – hij gaat deze opzoeken - ‘dat het, noch neergezeten op het dons, noch onder de dekens gelegen, dat je roem verwerft en dat hij die zijn leven aldus doorbrengt evenveel sporen nalaat als rook in de lucht en schuim op het water’.

    Zo is het ook ‘zijn’ wil, meer te zijn dan rook in de lucht en schuim op het water en zal van nu af, al het creatieve dat in hem aanwezig is, gericht zijn op het nalaten van een blijvende getuigenis die van hem is, en alleen van hem ‘kan’ zijn, de tijd in, tot die uiteindelijk, maar hopelijk ver erna, vergaan zal, zoals alles vergaat, tot de letters van een naam in een overgebleven register. Het is vandaag denkt hij, mijn huwelijk met de geest in mij, de eenzame die ik ben, bezeten door het schrijven, zoals Hokusaï bezeten was door het tekenen.

     

    09-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    08-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Ontmoeting (2)

     

    Raoul K. was dichterbij gekomen: ‘In dit geval en met deze vooruitzichten houden we best op elkaar te vousvoyeren, ik ben hier nieuw in het dorp en woon op het erf van wat rest van een vroeger kasteel dat hier stond.’

    Ugo schrok even: ‘Wel, een verrassing voor mij, aangenaam, zeer aangenaam, op deze plaats kennis te maken met de nieuwe eigenaar van dat erf, Ik ben die Ugo d’Oorde die je kent en heb meegemaakt hoe die oude hoeve, waarvan ik de vorige eigenaars heb gekend, terug tot leven is gekomen: de grachten uitgediept, de omheining verstevigd. Weet dat ik die plaats van in mijn verre jeugd, altijd gezien heb als een gedroomde plaats om er te wonen.’

    ‘Heerlijk’ zegde de man, ‘je moet me eens komen opzoeken in die droomwoning die we met veel respect voor het oude, binnenin verbouwd hebben en opgekuist maar, mag ik weten waarover je schrijft?’

    Ugo ging hem zeker niet vertellen wat hij dacht over de materie ontstaan uit de geest: ‘Om eerlijk te zijn, ik heb wel een idee waar ik heen wil met mijn geschrijf maar, ik laat me voorlopig leiden door mijn gedachten. Tot vandaag schreef ik elke dag een pagina en het was keer op keer over iets anders, er zat geen structuur in. Ik wil het nu anders, ik wil een doorlopende tekst, maar zo ver heb ik het nog niet gebracht en vandaag had ik drie dagen in mijn dagboek in te lopen en heb ik geschreven wat de vallende bladeren en de bomen en vooral het bos me vertelde.’

    ‘Je bent ook nog poëet, ik heb dus een belangrijk moment in je wereld als schrijver meegemaakt?

    ‘Eigenlijk wel, want het was een vervolg op wat ik een paar dagen terug begonnen was, een soort incipit van wat ik zag als een boek in wording.’

    ‘Een groot moment dus in een mensenleven, een Van Eyck die aan zijn Lam Gods begint, of een Dante die de eerste zin, die we allen kennen, schrijft van zijn Commedia: Nel mezzo del cammin di nostra vita mi ritrovai per una selva oscura… ’

    ‘Je kent die zin, het verbaast me. Eerder Dante dan, maar dan ook niet zoals Dante in een donker woud, en zeker niet in het midden van mijn leven – ons leven zegt Dante - als ik het had moeten doen. Maar ik ga je bekennen aan wie ik dacht vanmorgen, aan Mondriaan, aan een boek zoals een schilderij van Mondriaan, maar dan met alle kleurvlakken opgevuld met woorden en niet alleen de voorzijde van het doek, maar ook de achterzijde ervan, al naar gelang de kleuren tot de achterzijde door het doek zijn gedrongen.’

    ‘Je bent dus werkelijk de poëet die ik meende te zien.’

    ‘Het kan, maar je moet me excuseren, ik had graag dit gesprek verder gezet, vooral over Dante, maar nu ik hier in de schaduw sta valt de kilte op mijn schouders en rug en als er bij mij iets is dat ik vermijden moet dan is het de kilte op die plaatsen, ik heb een heel gevoelige linkerlong.’

    ‘Ugo’, Ik mag je toch zo noemen niet? Hier is mijn kaartje, houd me op de hoogte hoe je boek het doet. Ik ben gelukkig je ontmoet te hebben. Misschien, misschien was deze ontmoeting dan toch een rendez-vous.’

    ‘Wie weet, het wordt gezegd dat alles, dus ook alle rendez-vous, al opgetekend staat of staan in het Boek.’

    ‘Waar opgetekend, In het boek waaraan jij werken wilt?’

    Neen, in het Boek waarover psalm, ik denk 139, het heeft. Maar Ik ga nu en ik zal je bellen als het de moeite loont om je voor te lezen wat ik hier geschreven heb.’

    Ze gaven elkaar de hand bij het afscheid nemen. De wind was opgestoken, de bomen een zee van geluiden die hem dronken voerde van een vreemd verwachten.

     

    08-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    07-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Ontmoeting (1)

     

    Het was toen dat hij het bemerkte, iemand keek toe. Hij zag de man staan verbaasd starend, op enkele meters van hem. Zo intens was hij bezig geweest dat hij hem niet had horen naderen. Hij zag zijn lippen bewegen, maar de woorden bereikten hem niet. Hij klapte zijn dagboek dicht en stond recht met de pen in de hand.

    ‘Mijn beste heer’ zegde de man, ‘zo vlug en zo lang heb ik zelden iemand zien schrijven, je zat vast gegroeid in uw boek. Ik sta hier al minuten toe te zien en u bleef maar schrijven. Maar ik vergis me niet, ik ken u, ik ken u van de bijeenkomsten in de crypte van de Sint-Pietersabdij; eens discussieerde u met J.P. Korbee, de consul van Nederland in Gent, weet u het nog, het was over de notie tijd, Korbee hield spreekbeurten over de tijd, Herinnert u zich niet, ik stond er bij.’

    Ugo herinnerde zich die discussies. Eigenlijk waren het uiteenzettingen over wat de tijd was, het geliefkoosd onderwerp van Korbee, hij had er zelfs, vóór zijn overlijden, in eigen beheer, een interessant boekje over uitgegeven, hij bezat het thuis.

    ‘Ja’ zegde hij, ‘ik herinner me Korbee heel goed, wat hij erover vertelde minder, maar nu u over hem spreekt herinner ik me vooral de manier waarop hij zijn sigaret vastzette in zijn sigarettenkoker of hoe noemt men zo iets.’

    Hij keek naar de man voor hem, een man van zijn leeftijd, die daar stond, steunend op een wandelstok, gelaarsd, en sportief gekleed met een witte sjaal los om de hals, enkel de monocle ontbrak, en hij meende hem te herkennen.

    De man kwam naar hem toe en stak zijn hand uit: ‘Ik ben Raoul’, zegde hij ‘Raoul K.’ en u bent Ugo d’Oorde van de Bank, we hebben elkaar enkele malen ontmoet op diverse manifestaties en een laatste maal op een receptie bij Filliers in Deinze, ik was er met een blonde dame die u zeker moet hebben opgemerkt want ze kende u, ze had een boekenwinkel in een hoogst eigenaardig gebouw in Gent maar, u hier aan te treffen is meer dan een verrassing en dan nog als schrijver. Is het een boek dat u schrijft?’

    Ugo dacht te antwoorden dat zijn schrijven een ziekte was, maar hij bedacht zich.

    ‘Ja, die dame herinner ik me en dit schrijven hier, wel, het zou kunnen dat ik hier het prille begin van een boek aan het schrijven was, maar vandaag weet ik het nog niet, en ook morgen niet, er is nog te veel te denken voor ik het weten zal.’

    ‘Zekerheid over wat de toekomst brengt heeft u nooit, maar u kunt er naar leven. Ik dacht het maar zoals u bezig was. Ik zie dat u in ‘a page a Day’ dagboek schrijft van de Economist. De wereld van de Economist is een grote wereld, er zijn er hier echter niet veel in het dorp die dit soort dagboek hebben of kennen. Ik heb er ook een, maar het is geen ‘page a day’. Komt u hier veel om te schrijven?’

    ‘Ik kom hier nu en dan maar het is de eerste maal dat ik hier ben om te schrijven, een idee dat spontaan is ontstaan bij het ontwaken. Misschien was het’, voegde hij er glimlachend aan toe, ‘opdat we elkaar hier zouden ontmoeten.’

    ‘U zegt me daar wat, dan ben ook ik hier gekomen om u te ontmoeten en dit is, wat mij betreft, de enige reden die ik ken waarom ik hier op dit ogenblik sta. Een zuiver toeval dus.’

    ‘Geachte heer Raoul K., ik geloof niet in het toeval, laat het ons houden bij wat een Franse dichter of schrijver, zijn naam ontgaat me nu, een rendez-vous noemt. Het is het lot dat alles regelt dat ons heeft samengebracht.’

    ‘Als het lot er mee gemoeid is, dan zal onze ontmoeting een gevolg kennen, denkt je dit ook?’

    ‘Het kan, misschien was het noodzakelijk voor mij, al was het maar, en nu zeg ik wat ik niet zou moeten zeggen, opdat ik zou beginnen denken dat ik een boek aan het schrijven ben en weten ineens hoe beginnen.’

    .../...

     

     

    07-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    06-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het bos

     

    Als hij voor het bos staat, voor de beuken, de eiken en de berken, de struiken sleedoorn langs de grachten, denkt hij, dit is werkelijk een Walhalla, dan niet van de dode helden maar van de groot levenden, dit is het bos van mijn verre jeugd en nu van mijn latere jaren. Hij voelt de magie van de bomen en hij aarzelt om binnen te gaan. Hij denkt aan wat hij nu altijd denkt als hij hier komt, dat de ruimte onder de bomen is als de wijding die uitgaat van een gotische kathedraal; dat het een plaats is om te knielen en te zeggen, ik ben hier, ik, kleine boom die het aandurft je grond te betreden. Hij legt als groet zijn hand op de gladde afpellende schors van de berk naast hem, respectvol: een hand op een boom is als een gebed, denkt hij.

    Hij gaat het bos in, langs de kleine vijver begroeid met lisdodden en kamperfoelie, met wat rest van de irissen; In de zomer staat die volledig leeg, hij bouwde er ooit met Robert, zijn jeugdvriend, een hut om er in te wonen, ooit, ooit, ver in de tijd die toen nog geen tijd was. Vele van de wegels die hij kende zijn dichtgegroeid nu, er zijn geen kinderen, geen wandelaars meer om ze open te houden, hier hangen vele herinneringen. Hij weet nog de plaats waar hij met Julie was, een zomernamiddag; de plaats waar hij een paar de liefde had zien bedrijven en toen de man hem zag, deze was recht gesprongen met zijn broek in de hand en hij, Ugo, het op een lopen had gezet; de plaats waar ze in de jonge kastanjelaren kropen en met de kruin ervan, vastgehouden met beide handen, naar beneden sprongen om de kastanjes te plukken, veel te vroeg en totaal nutteloos, maar het was van zijn jeugd, en het zal altijd zo blijven, een boek vol herinneringen was het bos.

    Hij wandelt tot een klaarte met de stenen tafel en de bank, voor het vervallen kapelletje, nog altijd met de naam, ‘O. L. Vrouw van Vlaanderen’. Het was de plaats waar hij met moeder kwam, naar zijn verbonden zijn met haar en de jaren. Wat betekent het te gaan neerzitten op de plaats waar je als kind hebt rondgelopen, wellicht, terwijl moeder aan het bidden was. Ze moet veel zorgen hebben gekend want telkens stak ze er een kaars aan en zat ze heel stil, geknield, soms met tranen als ze rechtstond.

    Hij zit er lang en roerloos een vochtig vlies over de ogen. Het stille ruisen van de bladeren. Hij hoort ze loskomen en als van zilver, traag wentelend vallen om hem heen, tot op de tafel vallen ze. Hij herinnert zich het gedicht van een Chinese poëet die in slaap was gevallen, het hoofd op de tafel, en toen hij ontwaakte lagen de bloesems van de kerselaar naast hem en over zijn boek. Hij ook wou nu zijn hoofd neer leggen op zijn dagboek, wou ook de ogen sluiten op de stilte en wachten, gedachteloos wachten, en de bladeren laten dwarrelen over hem en over de tafel tot ze hem bedekken zouden, want hier voelt hij zich geborgen, kan er hem niets overkomen.

    En hij vond, terwijl hij zijn dagboek uit de tas haalde met pen en inktpot, dat het een vreemde voorstelling was, te verwachten dat de woorden hier beter en vlugger zouden komen; dat ze neerdalen zouden met de bladeren uit de zucht van de bomen over hem, even rijk en talrijk zoals het een paar dagen vroeger was gebeurd.

    En dan een fazanthaan die opdook uit de struiken en als hij hem zag zitten, opvloog met een schreeuw, en de Muze kwam, ze kwam zonder aan te kloppen. De eerste zin overviel hem, lijk een hand op zijn schouder. De woorden kwamen vlug, de ene zin na de andere, lijk water vloeiend uit de bron en hij schreef breed en wijd, gedachten zaaiend, in één lange haal van de hand. Woorden die, lijk bloesems over de Chinese dichter, neervielen op zijn blad en hij wist al schrijvende dat het goed was, dat zijn zinnen spraken over het licht binnen in hem. En ze bleven maar komen, altijd meer en meer, bladzijden vol tot een laatste zin die een gedachte hield die de ganse inbreng waardevol maakte.

    Hier stopte hij, de vingers van zijn rechterhand enigszins verkrampt; hij opgenomen terug in het suizen van de bomen, hij die nu de pijn van het lang stil zitten voelde in zijn lenden.

     

    06-01-2017, 07:12 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    05-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schrijven dat een zich smijten is.

     

    Hij dacht toen hij in de velden was op weg naar het bos, ik ga me ‘smijten’ - het woord van Christine Hemmerechts aan haar ‘would be-schrijvers’ - ik ga me laten gaan. Ik ga binnen treden in het leven dat ik gekend heb en tezelfdertijd in een leven eraan palend, dat ik ver in de tijd ga laten ontstaan. En wat meer is, als beschikker over het woord, voel ik me, almachtig, zoals Tzinacàn, de magiër uit het verhaal van Jorge Luis Borges, die, almachtig is geworden na het ontcijferen van de woorden, door de god verborgen in de tekeningen op de pels van de jaguar. Voel ik me todopoderoso om woorden te produceren, hierbij de raad volgend van de Profeet van Khalil Gibran, eerst een huis te bouwen in de woestijn alvorens een huis in de stad. Wat voor mij hierop neer komt, dat al wat geschreven wordt, even goed vervorming, als correcte weergave kan zijn van realiteiten die zich hebben voorgedaan of zich hadden kunnen voordoen. Hierbij is de oude woning, die mijn schelp is, het centrale punt in het proces van mijn gedachten en zijn, zoals de jaarringen in de stam, hierin de klonters herinneringen verweven die mijn jeugd zijn geweest en al het vele dat was van de jaren erna. Wel wetende, en dit is een belangrijke factor, dat ik bij dit alles afstand zal moeten doen - en lichtzinnig kan ik me hierover niet uit spreken - van het houvast dat vele jaren God is geweest.

    Ik weet me, dacht hij nog, nu het grote avontuur begonnen is, een Kelt en een Gotieker, al kan ik dit niet omschrijven, maar ik zie me zo. Zoals de kathedraal haar wortels hoog in de luchten heeft zo wil ik mijn woorden gaan halen, niet alleen op deze aarde, wat maar normaal is, ook de kathedraal haalt haar krachten uit de grondstromen in de aarde, maar ik wil ze ook gaan halen uit de brede band geest die hoog boven de aarde drijft en zijn binding heeft met elke vorm van geest in plant, dier en mens hier op aarde. Brokaat is het kleed ervan en het uitzicht als lichtgevend paarlemoer over doorzichtige boeken, in onuitwisbare inkt, door allen die ons zijn voorafgegaan geschreven, en reikend tot in de verste uithoeken van de tijd.

    En er was die dag uitzonderlijk, iets jeugdigs over hem, een overmoedigheid die hij in lang niet meer gekend had. Hij dacht aan ‘De Stille Man’, een boek van Albert Van Hoogenbemt over zijn jeugdjaren, dat begon met de zin, ‘de eerste dagen van september doen me pijn’. Maar hij kende die pijn niet, nu toch niet, en ook het was al laat september, het was oktober bijna, en het licht was van een grote puurheid, was een balsem in zijn gezicht en op zijn handen. Het land, de velden lagen open voor hem met de donkere lijn van het bos dat hem opwachtte, een soort Walhalla. Hij wist nog niet wat hij schrijven ging eens op de plaats bij de kapel en of hij wel iets schrijven zou. Iets zou toevoegen aan wat de velden hem gebracht hadden. Zouden de bomen in het bos ook iets te vertellen hebben?

    Nota:

    Ik weet niet of ik verder ga in de 'ik-vorm' of in de 'hij-vorm; anderzijds heb ik elke dag minstens 1000 woorden te schrijven, wat te lang is als blog. Zo je moet dit zien als een poging mijn blog te gebruiken als een fragment van een roman 'in wording'. We zien beiden hoe het verlopen zal, jij zowel als ik.

     

    05-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    04-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De eerste dag

     

    Dit is de toonaard dan die ik, in de mate van het bereikbare, volhouden wil, al weet ik niet – hoef het niet te weten ook - waar dit me brengen zal. Maar ik ben zo ingesteld, en ik ben niet zinnens er van af te wijken. Ik wil vertrekken van uit dit punt: een sneeuwstorm als droom en de woorden van vader, om er totaal nieuw uit op te staan. Ik zal hiervoor nieuwe paden betreden, een holle weg in slaan, in mijn herinnering het wegje dat grootmoeder nam om naar haar kapelletje te gaan in de velden, de bermen ervan begroeid met klaproos  en stinkende gouwe, vergeet-mij-nietjes en maagdenpalm, met salie en thymus, met engelwortel en paardenbloem, die alle de geuren van mijn jeugd dragen.

    Ik zal het huis bewonen waarvan ik ooit droomde: een stevige woning met een wijde open haard, donkere oude kamers met oude ramen en witte, met bloemen en planten doorweven gordijnen, die licht bewegen zullen als ik de grote woonkamer betreden zal, als ik de haard zal aansteken in de morgen – septembermorgens zijn al koel – en ik zal ze openschuiven om te zien, als ik aan de ontbijttafel zit, hoe het licht ontstaat dag na dag en hoe het zich verweeft tussen de bomen.

    Beelden die ik in mij draag, die ik niet hoef te zien om te weten hoe het licht kan zijn; het licht dat me voedt elke dag, de morgen is mijn opening, mon ouverture, mijn incipit, terwijl de tijd verloopt lijk korrels zand door de spleet van mijn dichtgehouden hand. De tijd die mijn broeder is, die me niet verlaat, die zich genesteld heeft in mijn lichaam dat een begin van aftakeling kent. Niet zoals de notelaar aan de achterdeur die, naarmate hij ouder wordt meer statigheid verwerft, meer notelaar wordt, niet zoals het ovenhuisje, witte muren, het rode dak en de donkergroene deur, terwijl ik de neiging heb, gebogen te gaan wat zou wijzen op een verkleuming van mijn bestaan.

    Dit alles, mijn eerste zin zijnde, ik nog niets heb gezegd. Ik enkel getracht heb het meest intieme van mijn bestaan te tekenen in het bewegen van de gordijnen en de kruidengeuren langs het holle wegje.

    De Muze van Dante, ooit een trouwe gezellin van hem, weze me genadig op mijn pelgrimstocht. Want het is een tocht die ik afleggen moet, voorlopig nog in het onbekende, zelfs het ongerijmde, want er zijn zovele plaatsen waar ik heen kan gaan, de pelgrimsstaf die mijn pen is, in de hand. Zo wil ik, straks als de zon haar hoogste punt zal bereikt hebben, wil ik beproeven hoe het bos zal reageren op mijn bezoek; wil ik om deze inleiding te bekrachtigen, naar die plaats gaan bij het kapelletje hier niet ver vandaan en zien wat de bomen me zullen weten te vertellen over wie ik was en wie ik geworden ben en ook, en vooral, wie ik worden wou, om te zijn de man waarover geschreven wordt.

    Ik heb alles al klaar gelegd: mijn rood dagboek - ‘a page a day diary’ van de Economist - en mijn pen, mijn Schaefferpen van jaren her, met het potje inkt, lie de thé van Herbin depuis 1870. Men wordt gebonden aan het oude, het vertrouwde om te schrijven. Ik denk soms dat de woorden in de inkt zitten en dat de inkt precies die pen nodig heeft om de woorden uit te laten en de pen het blad dat licht korrelig is om ze op te nemen. Dat het anders niet zou gaan, dat er anders geen lijn zou liggen in wat opkomt in mij en wat geschreven wordt. Het magische van het schrijven, de hand die bewogen - ja door wat? - over het blad loopt in kabbalistische tekenen, wat dan toch de kinderen moeten gedacht hebben die om me heen stonden een verre dag in Ibb, in Kawkaban in Noord-Yemen

    Zo, ik bereid me voor om te schrijven, op deze eerste dag van mijn nieuw bestaan, over waar het lot me brengen zal, zoals het gebeurt in het leven waar het, voor een belangrijk deel, de omstandigheden zijn die richting geven aan onze levensweg.

     

    04-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (1)

    03-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe een roman beginnen?

     

    Hij had aarzelend geslapen, het boek waaraan hij al enkele dagen dacht hield hem bezig: een eerste zin die hij zocht, die kwam en ging, die zich in zijn slaap versplinterde in sprokkelwoorden en moe gedacht hij plots wist hoe het kon. Hij was opgestaan in de kilte van de morgen. De as in de haard smeulde nog, hij had geluk. Hij legde er wat klein hout op en wakkerde het vuur aan tot de vlam erin schoot. Het vuur is leven dacht hij en vulde de vlammen aan met enkele blokken eikenhout. Hij hield nog altijd de zin die hij schrijven wou, maar hij vond nu dat de zin te mager was, niet paste als een zin om een boek mee te beginnen en ook, zijn ogen hadden te weinig slaap gehad om verder te gaan, en in een deken gewikkeld was hij gaan liggen op de sofa voor de haard.

    Hij droomde de droom, waaruit hij terug wakker werd bij het eerste grijze van het licht, hij was met vader in een sneeuwstorm en worstelend tegen de wind in, waren ze gekomen aan een gebouw, waarvan de voorgevel een grote poort was, met tal van kleine luiken die open en dicht sloegen. Vader riep naar hem woorden die verloren waaiden, lijk deze van vele dagen die verloren gingen, lijk deze van een jeugd die door de jaren werden meegenomen.

    En nu hij koffie zet, nu hij neerzit aan de morgentafel, de woorden van vader zoals hij meende ze gehoord te hebben: dat het duidelijker dan ooit was dat het niet de materie kon zijn die de geest had gebaard maar dat de materie, zo van de poort en haar vele luiken, zo van alles wat is, ontstaan was uit de geest. En het is dit dat hij schrijven zal.

    Hij zit er lang, geborgen in die ene gedachte die weergalmt in hem, die zwellen gaat met het licht in de kamer. De boeken in hun rek, zwijgend, kijkend naar hem, alsof die ene zin, die ene belangrijke zin de bron kon zijn voor een boek en de klank van de woorden ervan gedragen werd door de zucht van de wind in de haard, van de wind om het huis.

    Hij stond op en ging met de zin in hem, naar het raam. De zon een rode gloed in het oosten tussen de bomen. De zon die geest is, die onze moeder is, onze voedster. Hij dacht, er zou geen geest geweest zijn in de mens ware de zon er niet geweest. Dit is een grote waarheid, dit is iets dat niet meer verzwegen mag worden. Hij begreep nu ineens, waarom Akhnaton zijn eigen God had bedacht, misschien op een morgen zoals deze, dat hij was opgestaan uit een droom, die geen droom was, maar een ingeving: de zon die hij zag opkomen en de plotse gedachte, het licht dat Aton is, dat God is. Misschien was het wel zo gebeurd, of misschien ook niet. Het had geen belang meer, noch voor Akhnaton, noch voor hem. Alles was ontstaan uit het licht, het licht dat geest is, en geest het licht.

    Het wonder, dacht hij, van het licht in de morgen. Het stille van de stilte om de dingen heen. Eerst onzichtbaar, dan teer oprijzend, dan speels en dan glorievol. Het grote licht. Ik ook noem het Aton, dacht Ugo. Ik noem het de God van Akhnaton,

    Ugo dacht nog, als ik dit ooit moest schrijven, is er dan iemand die me dit kwalijk kan nemen?

     

    03-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    02-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ugo

     

    Ik word regelmatig geconfronteerd, vooral nu terug deze morgen, met die man in mij die een boek wil schrijven, een man die ik maar niet kwijt geraak; die altijd opduikt en ik er aldus uit te voorschijn kom als iemand met een gespleten persoonlijkheid. Hij is het die schrijft. Ik heb hem zelfs een naam gegeven, heb hem Ugo gedoopt en ik houd me meestal op de achtergrond als hij de pen overneemt. Ik zit er dus bij als een toeschouwer en laat hem maar begaan, denkende dat dit het geval moet zijn bij elk van ons als je aan het werk bent om iets te maken of iets te schrijven of te componeren.

    Het is dus geen vreemde bedoening als ik het zo stel. Het betekent dat ik uit mezelf moet treden en de persoon die aldus is ontstaan, moet volgen om iets te doen – een verhaal of tekst schrijven - wat normaal niet hoeft gedaan te worden om te leven en te blijven leven, maar het is nu eenmaal zo, het is hij die de drang in zich draagt om als schrijver te bestaan en als schrijver gezien te worden.

    Ik, mijn arme ‘ik’, laat hem begaan. Elke morgen jaagt hij me uit het bed, vóór het licht op komt zit hij al neer om te schrijven. Ik zelf weet niet meer wat het is eens lang in bed te blijven, vooral nu het wintert; eens zijn uur gekomen moet ik naar beneden en ik kan niet anders dan hem volgen.

    Vandaag heeft zich dit eens te meer voorgedaan. Ik heb het hierover al ettelijke malen gehad maar het blijft me achtervolgen en het heeft – hij, Ugo heeft – een groot impact op mijn leven, op mijn doen en laten. Bijvoorbeeld lees ik geen boeken meer omdat ik er de tijd niet meer toe heb, het is schrijven dat ik moet, en als ik niet schrijf, zelfs dan bezig zijn met wat ik in meer zou kunnen schrijven. Schrijven is een obsessie, lezen is bijzaak, wat niet belet dat ik in de dag met een boek rondloop en er ook ga mee slapen. Laatst een boek dat een vriend me schonk dat ik nu regelmatig bij mij heb, het is een boek van François Cheng, de l ’Académie Française met de toch wel vreemde titel: ‘De l’Âme’[1], over de ziel. Hij is een man van ongeveer mijn ouderdom, een filosoof die me al verraste met een ander boek van hem, waarover ik in vroegere blogs geschreven heb: ‘Cinq Méditations sur la Mort, autrement dit sur la Vie’.

    Ik bladerde al in zijn nieuw boek maar heb nog niet begrepen waar Cheng me brengen wil en of hij mijn idee hierover, me bijgebracht door een professor Godsdienst uit mijn jeugd, in de war zal brengen. Deze leerde me dat de ziel de ‘rekker’ is – zijn woord -  naar God toe, wat ik enigszins begrijpen wil als de band die we hebben met het kosmische, een binding die boven alles staat, boven het gevoel, boven het intellect. Ik heb tot hier toe bij Cheng het woord Kosmos nog niet vermeld gezien, maar heb nog maar een twintigtal pagina’s gelezen, het kan nog komen dus.

    Ik geloof echter dat hij er enkel zal kunnen in slagen mijn idee te bevestigen, niet me ervan af te brengen. 



     [1] François Cheng: ‘De l’Âme’, édition Albin Michel, 2016

    02-01-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    01-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De foto
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     

    Ik zou kunnen denken dat op een dag zoals deze, het licht zich op een gans andere wijze manifesteren zou, maar niets daarvan; er is trouwens niets in de natuur dat zich anders zal voordoen. Ook, als ik neerzit voor mijn scherm, is er absoluut niets dat anders is, behoudens de woorden die ik schrijf en die de spiegel zijn van de gedachten die ik al een tijdje meedraag en zich deze morgen hebben verwoord omdat de noodzaak er was het te doen. Er is en was dus enkel de overgang van nacht naar morgen, zoals het elke dag gebeurt en zoals ik het elke dag beleef en uitdraag, gezegend soms als ik tastend de passende woorden vind, hoe het moge gebeuren ook.

    Deze toch wel bijzondere morgen echter wachtte me een verrassing. Dominique, de dochter van een goede vriend, die nu toeziet van uit zijn ‘geborgen-zijn’, stuurde me via facebook, een foto van schrijver dezes met op de achtergrond Stonehenge, genomen door mijn vriend in een vorige eeuw, op onze terugkeer van een reis naar de Highlands. Een foto waarmede hij de sfeer capteerde die symbool stond voor deze reis die ons op een glorieuze dag had gebracht, van het eiland Mull tot het heilige eiland van de Schotten, Iona, een soort pelgrimstocht.

    De foto meer dan de persoon erop – waarin ik me amper nog herken - is qua conceptie, het werk van een groot kunstenaar, Jef Vaes, die vergeten werd en nochtans een belangrijke etser en aquarellist is geweest, een beeldhouwer en ceramist, maar voor het ogenblik, de tijd en de dood een hand toestekend, totaal miskend wordt zoals er zovele kunstenaars zijn die te vroeg verzwegen worden.

    Ik denk dat ik toen al droomde van ooit, in zijn spoor, te gaan werken aan iets dat al het gekende zou overstijgen. Een droom die me is blijven achtervolgen die maakte dat ik alle, voor mij mogelijke wegen, heb bewandeld, maar dat het enige merkbare teken dat er uit is ontstaan de blogs-teksten zijn die zich opvolgen sinds een vijftal jaren nu. Maar weinig is er anders om fier over te zijn omdat het maar wat losse schetsen zijn die zich opvolgen zonder enige binding met elkaar wat de inhoud ervan betreft.

    Vandaag klamp ik me dus vast aan die foto van Stonehenge. Dominique vertelt me dat haar vader deze zelf ontwikkeld heeft in zijn obscure kamer en er de grijze toon heeft aan gegeven die hij wenste er aan te geven, zodat over het geheel een mystieke sfeer hangt, ook omdat hij wist dat ik toen al sprak als een soort mystieker.

    Er was tussen ons een broederband, die niet onder woorden te brengen was. Hij had me geleerd hoe ik een ets kon maken door een tekening aan te brengen op een met lak bestreken koperen plaat, en de eerste ets die ik tot een goed einde bracht heb ik afgedrukt op zijn pers; een moment in mijn leven dat ik niet zo licht vergeten zal. Zoals ik ook de foto van Stonehenge niet meer vergeten zal, genomen in de verlofdagen dat we rondzwierven in de Highlands of neerzaten aan de oevers van de river Dee, vissend op forel zonder veel succes, Francis, zijn zoon die ons vergezelde uitgezonderd. Hij ving een prachtige zalm die hij de avond van de vangst zou neerleggen op een steen naast de deur, bij het binnenkomen in het hotel, zoals het daar gebruikelijk was.

    Dit, lieve Dominique waren van de grote momenten die ik heb doorgebracht in Schotland en het zuiden van Engeland met je vader en je broer Francis, waaraan de foto die je me stuurde me herinnerde en die herinnering een meerwaarde geeft aan de eerste blog van het jaar.

    Er gebeurde dan toch iets heel bijzonders, iets dat ik helemaal niet had verwacht.

    01-01-2017, 07:36 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Archief per week
  • 15/04-21/04 2024
  • 08/04-14/04 2024
  • 01/04-07/04 2024
  • 25/03-31/03 2024
  • 18/03-24/03 2024
  • 11/03-17/03 2024
  • 04/03-10/03 2024
  • 26/02-03/03 2024
  • 19/02-25/02 2024
  • 12/02-18/02 2024
  • 05/02-11/02 2024
  • 29/01-04/02 2024
  • 22/01-28/01 2024
  • 15/01-21/01 2024
  • 08/01-14/01 2024
  • 01/01-07/01 2024
  • 25/12-31/12 2023
  • 18/12-24/12 2023
  • 11/12-17/12 2023
  • 04/12-10/12 2023
  • 27/11-03/12 2023
  • 20/11-26/11 2023
  • 13/11-19/11 2023
  • 06/11-12/11 2023
  • 30/10-05/11 2023
  • 23/10-29/10 2023
  • 16/10-22/10 2023
  • 09/10-15/10 2023
  • 02/10-08/10 2023
  • 25/09-01/10 2023
  • 18/09-24/09 2023
  • 11/09-17/09 2023
  • 04/09-10/09 2023
  • 28/08-03/09 2023
  • 21/08-27/08 2023
  • 14/08-20/08 2023
  • 07/08-13/08 2023
  • 31/07-06/08 2023
  • 24/07-30/07 2023
  • 17/07-23/07 2023
  • 10/07-16/07 2023
  • 03/07-09/07 2023
  • 26/06-02/07 2023
  • 19/06-25/06 2023
  • 12/06-18/06 2023
  • 05/06-11/06 2023
  • 29/05-04/06 2023
  • 01/05-07/05 2023
  • 17/04-23/04 2023
  • 10/04-16/04 2023
  • 03/04-09/04 2023
  • 27/03-02/04 2023
  • 20/03-26/03 2023
  • 13/03-19/03 2023
  • 06/03-12/03 2023
  • 27/02-05/03 2023
  • 20/02-26/02 2023
  • 13/02-19/02 2023
  • 06/02-12/02 2023
  • 30/01-05/02 2023
  • 23/01-29/01 2023
  • 16/01-22/01 2023
  • 09/01-15/01 2023
  • 02/01-08/01 2023
  • 25/12-31/12 2023
  • 19/12-25/12 2022
  • 12/12-18/12 2022
  • 05/12-11/12 2022
  • 28/11-04/12 2022
  • 21/11-27/11 2022
  • 14/11-20/11 2022
  • 07/11-13/11 2022
  • 31/10-06/11 2022
  • 24/10-30/10 2022
  • 17/10-23/10 2022
  • 10/10-16/10 2022
  • 05/09-11/09 2022
  • 29/08-04/09 2022
  • 08/08-14/08 2022
  • 01/08-07/08 2022
  • 25/07-31/07 2022
  • 18/07-24/07 2022
  • 11/07-17/07 2022
  • 04/07-10/07 2022
  • 27/06-03/07 2022
  • 20/06-26/06 2022
  • 13/06-19/06 2022
  • 06/06-12/06 2022
  • 30/05-05/06 2022
  • 23/05-29/05 2022
  • 16/05-22/05 2022
  • 09/05-15/05 2022
  • 02/05-08/05 2022
  • 25/04-01/05 2022
  • 18/04-24/04 2022
  • 11/04-17/04 2022
  • 04/04-10/04 2022
  • 28/03-03/04 2022
  • 21/03-27/03 2022
  • 14/03-20/03 2022
  • 07/03-13/03 2022
  • 28/02-06/03 2022
  • 21/02-27/02 2022
  • 14/02-20/02 2022
  • 07/02-13/02 2022
  • 31/01-06/02 2022
  • 24/01-30/01 2022
  • 17/01-23/01 2022
  • 10/01-16/01 2022
  • 03/01-09/01 2022
  • 26/12-01/01 2023
  • 20/12-26/12 2021
  • 13/12-19/12 2021
  • 06/12-12/12 2021
  • 29/11-05/12 2021
  • 22/11-28/11 2021
  • 15/11-21/11 2021
  • 08/11-14/11 2021
  • 01/11-07/11 2021
  • 25/10-31/10 2021
  • 18/10-24/10 2021
  • 11/10-17/10 2021
  • 04/10-10/10 2021
  • 27/09-03/10 2021
  • 20/09-26/09 2021
  • 13/09-19/09 2021
  • 06/09-12/09 2021
  • 30/08-05/09 2021
  • 23/08-29/08 2021
  • 16/08-22/08 2021
  • 09/08-15/08 2021
  • 02/08-08/08 2021
  • 26/07-01/08 2021
  • 19/07-25/07 2021
  • 12/07-18/07 2021
  • 05/07-11/07 2021
  • 28/06-04/07 2021
  • 21/06-27/06 2021
  • 14/06-20/06 2021
  • 07/06-13/06 2021
  • 31/05-06/06 2021
  • 24/05-30/05 2021
  • 17/05-23/05 2021
  • 10/05-16/05 2021
  • 03/05-09/05 2021
  • 26/04-02/05 2021
  • 19/04-25/04 2021
  • 12/04-18/04 2021
  • 05/04-11/04 2021
  • 29/03-04/04 2021
  • 22/03-28/03 2021
  • 15/03-21/03 2021
  • 08/03-14/03 2021
  • 01/03-07/03 2021
  • 22/02-28/02 2021
  • 15/02-21/02 2021
  • 08/02-14/02 2021
  • 01/02-07/02 2021
  • 25/01-31/01 2021
  • 18/01-24/01 2021
  • 11/01-17/01 2021
  • 04/01-10/01 2021
  • 28/12-03/01 2027
  • 21/12-27/12 2020
  • 14/12-20/12 2020
  • 07/12-13/12 2020
  • 30/11-06/12 2020
  • 23/11-29/11 2020
  • 16/11-22/11 2020
  • 09/11-15/11 2020
  • 02/11-08/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 19/10-25/10 2020
  • 12/10-18/10 2020
  • 05/10-11/10 2020
  • 28/09-04/10 2020
  • 21/09-27/09 2020
  • 14/09-20/09 2020
  • 07/09-13/09 2020
  • 31/08-06/09 2020
  • 24/08-30/08 2020
  • 11/05-17/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 23/03-29/03 2020
  • 16/03-22/03 2020
  • 09/03-15/03 2020
  • 02/03-08/03 2020
  • 24/02-01/03 2020
  • 17/02-23/02 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 03/02-09/02 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 13/01-19/01 2020
  • 06/01-12/01 2020
  • 30/12-05/01 2020
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 31/12-06/01 2019
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 18/06-24/06 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 25/12-31/12 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 05/09-11/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2021
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 04/08-10/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 07/10-13/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 16/09-22/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 03/06-09/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 25/02-03/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 03/12-09/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 19/11-25/11 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 22/10-28/10 2012
  • 15/10-21/10 2012
  • 08/10-14/10 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 10/09-16/09 2012
  • 03/09-09/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 11/06-17/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 26/03-01/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 27/02-04/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 16/01-22/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 24/10-30/10 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 12/09-18/09 2011
  • 29/11-05/12 -0001

    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 10-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 12-2020
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 09-2020
  • 08-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 09-2019
  • 08-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 04-2019
  • 03-2019
  • 02-2019
  • 01-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 06-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 02-2018
  • 01-2018
  • 12-2017
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 08-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 11--0001

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs