Geschriften
Inhoud blog
  • Afscheid
  • Opgenomen.
  • Hoe ik er sta, vandaag?
  • Waar ben ik mee bezig?
  • Gesprek op zondag.

    Zoeken in blog



    31-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Adempauze

     

    Het was op 15 mei 2010, dat ik met mijn dagelijkse ‘Geschriften’ begonnen ben. Sedertdien heb ik ettelijke pagina’s geschreven en in kosmische golven, komende van waar of van wie, omgezet, de wereld ingestuurd.
    Maar, het had ook gekund dat er niets onder die vorm verspreid zou geworden zijn, ware er op een dag ‘El Cuadro’ van Jose Saramago niet geweest. Ik zou wel verder geschreven hebben in mijn dagboek van de Economist in mijn, steeds meer, hakkelend geschrift, maar de betekenis ervan zou niet dezelfde zijn geweest en zeker niet de inspanning die het me nu vergt.
    Achteraf gezien, is het bijhouden van mijn dagelijkse Geschriften, een vreemd gelukkig iets. De dagen die voorbij zijn liggen er in opgetekend lijk parels van diverse kleur, vorm en grootte, geslepen door de omstandigheden van de dag en de nacht, en tot een snoer bij elkaar gebracht.
    Er is noch begin noch einde aan het snoer. Het vangt aan ergens ver, heel ver in de tijd en het loopt door in de tijd, want het eindigt slechts met de dood van de schrijver, of het stilvallen van zijn inspiratie, maar dan nog zal het snoer blijven natrillen.
    Eens ermee begonnen is het een voortdurend uitkijken naar een klein of groot gebeuren dat een vonk doet ontstaan die uitmondt in een pagina tekst, uigeschreven op mijn PC.

    En, als ik hiervoor liefst het woord ‘cuaderno’ gebruik, dan is het, in een zekere zin, in navolging van José Saramago. Niemand zou me dit kwalijk nemen, omdat ik zonder zijn voorbeeld er wellicht niet zou aan gedacht hebben dit levensavontuur aan te gaan. Hij deed het onder de vorm van een blog. Maar hij was een Nobelprijs-winnaar. Ik doe het heel bescheiden, geborgen en in stilte.
    Ik had het Spaanse ‘ el cuaderno’ – oorspronkelijke titel is het Portugese ‘ o caderno’ - kunnen vertalen door ‘Het Schrift’, zoals in het Frans waar het kon vertaald worden door ‘Le Cahier’. Maar waar cuaderno – ik las zijn boek in Spaanse vertaling - een woord is met kleur en draagkracht, (le cahier kan ook nog), is ‘het schrift’ te armtierig als titel voor een boek.
    Trouwens de vertaler in het Nederlands, voelde dit ook aan, want hij kwam uit op, ‘De andere Kant’, zijnde de vertaling van ‘el otro lado’, de woorden waarmee Saramago een van zijn dagen begint waarin hij zich afvraagt hoe de dingen eruit zien als hij er niet naar kijkt.

    Wat ik me trouwens ook al heb afgevraagd en blijf doen.

    31-10-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    30-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Canto Zevenentwintig




    Ik resumeer zo veel mogelijk zijn Canto  XXVII,  het is eind-oktober, het licht is inniger geworden, de bomen stiller, de herfst die zich al veelvuldig heeft aangemeld, hangt in mij, weemoed is mijn deel.
    Hoe vlug het allemaal gaat, de dagen schuiven in elkaar zoals de Canti. En elke dag zijn er de woorden die Dante zijn en mijn woorden er in vervlochten; is er de impressie die deze woorden nalaten – eens te meer denk ik aan Proust – is er de sfeer  die ik opsnuif alsof het een parfum zou zijn, een soort van pikante en bedwelmende after-shave uit een flesje met vreemde vorm en kleur.

    Ik ben nog steeds met Dante en Vergilius in de achtste gracht, van de achtste cirkel. We hebben afscheid genomen van de dubbelvlam die Ulysses en Diomedes borg en tot rust schijnt gekomen te zijn. Nu wordt de aandacht van Dante en zijn gids gevestigd op een vreemd geluid dat uit het punt van een andere vlam ontsnapt.
    Dit geluid biedt Dante de gelegenheid de geschiedenis te verhalen van de koperen stier van Phalaris, tiran van Agrigentum ( Sicilië) van Ovidius, deze was zo geconcipieerd dat, eens de stier werd verhit, de kreten van de er in opgesloten gevangenen, lijk een geloei naar buiten kwamen, om ons in zijn verzen hier, duidelijk te maken hoe die kreten daar klonken.

    En een stem heeft gehoord dat ze van Lombardije kwamen - Vergilius zal ook een van die grote Lombarden zijn geweest die Elio Vittorini hoorde spreken in de trein toen hij zijn reis ondernam naar zijn moeder in Sicilië[1] - en vraagt hen even stil te staan omdat ze hem er een groot plezier zouden mee doen hem te zeggen of er nu oorlog heerst of vrede in Romagna, want ik, zegt hij, ben afkomstig uit de bergen waar de Tiber ontspringt. Hierop geeft Dante uitleg over de toestand in Ravenna, in Forlὶ, in Verruchio en in andere steden. Maar dan wil hij weten wie zich verbergt in de vlam.

    En na een kleine flakkering, begint het punt van de vlam heen en weer te bewegen en maken we kennis met Guido da Montefeltro die de geschiedenis uit de doeken doet over het Italië rond 1300, die eerst krijgsman was en later toen hij voelde dat zijn tijd gekomen was om de zeilen te strijken en na zijn zonden te hebben opgebiecht, in het klooster trad.
    Maar noch de biecht noch de pij van minderbroeder zou hem helpen want toen de paus zijn raad inriep om zich van de stad Palestrina te ontdoen, kwam hij voor een dilemna te staan:

    Zijn ernstige argumenten toen, deden me inzien dat zwijgen ongunstiger was dan spreken en ik zegde hem: Vader, gezien je me bevrijdt van de zonde die ik nu bega weet dat je, vanuit je hoge zetel, zult zegevieren als je veel belooft en weinig inlost.

    Deze woorden zijn slecht uitgevallen voor Guido, want na zijn dood kwam Franciscus zijn ziel halen, maar een van die zwarte cherubijnen zegde tegen Franciscus:

    Doe me geen onrecht aan, neem hem niet mee, hij hoort thuis bij mijn slaven omdat hij bedrieglijke raadgevingen heeft gedaan.
    En hij overtuigt Franciscus op een meer dan logische wijze:
    Want geen vergeving kan gegeven worden aan iemand die geen berouw kent en berouw hebben en terzelfder tijd het niet willen kan niet, de tegenstrijdigheid hiervan laat dit niet toe.[2]

    Zo, ondanks de aanwezigheid van Franciscus werd onze Guido bij de haren vastgegrepen en tot bij Minos gesleept die zijn staart acht maal om zijn lijf wentelde en hem zegde dat hij thuishoorde bij degenen die in het vuur opgesloten worden.

    Daarom ben ik waar je me ziet, ben ik verloren en zo gekleed in mijn treurnis.[3]

    En luid klagend verlaat hen de vlam, haar scherpe punt heen en weer bewegend.



    [1] Elio Vittorini : ‘Conversazione in Sicilia’.
    [2] Ch’assolver non si puó chi non si pente:/ né pentére e volere insieme puossi, / per la contradizion che nol consente. (canto XXVII:118-120).
    [3] Perch’io là dove vedi son perduto/ e s vestito andando mi rancuro. (canto XXVII: 128-129)

    30-10-2014, 00:23 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    29-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Canto Zesentwintig (4) - Nagalm

     

    Er is echter een gedachte die ik kwijt wil. Het is duidelijk, in je canto XXV heb je Ovidius en Lucanus ruim overtroffen. Ware het een wedstrijd geweest om de meest ongelooflijke metamorphosen te beschrijven dan ware je zeker als overwinnaar uit de strijd gekomen en met jou de goddelijke rechtvaardigheid waar je het immer over hebt. Maar met je canto over Ulysses, Dante heb je jezelf overtroffen en dat is heel wat meer verdienste.
    Want in deze verzen, hangt de echo van het bevreemdende. Ulysses en zijn gezellen die door de straat van Gibraltar zijn gevaren, ‘deze enge passage waar Hercules zijn twee bakens plaatste opdat geen enkele sterveling deze voorbij zou varen’; en daarna, weet je te vertellen, hebben ze er nog vijf maanden over gedaan alvorens land in het zicht te krijgen.
    Borges knoopt hier een ander verhaal aan vast:

    Er wordt gezegd dat Dante de beroemde reizigers is voorafgegaan die eeuwen na hem de kusten van Amerika en India zouden ontdekken. Eeuwen vóór het schrijven van de Commedia bestond dit type mens reeds. Erik de Rode ontdekte Groenland in 985 en in het begin van de elfde eeuw ontscheepte zijn zoon Leif in Canada. Dante kon dit niet geweten hebben. De Skandinaaf heeft een neiging te zwijgen, te zijn alsof het een droom betrof [1].

    Mijn gekeerd zijn naar Ulysses en zijn laatste reis, is heel groot en nogmaals het stoort me dat Dante hem opgesloten heeft in het diepste van de Hel. Maar schrijft Jacques Madaule.

    s’il est en Enfer, ce n’est pas pour avoir entrepris ce ‘vol fou’, mais seulement parce qu’il a donné aux Grecs le conseil perfide qui devait leur permettre de pénétrer dans l’imprenable Ilion.

    En nu we hem opgeroepen hebben, nu een wereld tot leven is gekomen moeten we verder gaan. Ja, waarom nog meer Ulysses.
    Over de reis van Ulysses schrijft Dorothy L. Sayers, en we zijn het volledig eens met haar:

    ‘The voyage of Ulysses, perhaps the most beautiful thing in the Inferno, derives from no classical source, and appears to be Dante’s own invention. It may have been suggested to him by the Celtic voyages of Maelduin and St Brendan… The voyagers had crossed the equator and made so much leeway south that the Southern Celestial Pole stood high in the heavens…’

    En ik, wat heb ik er nog aan toe te voegen: het witte zeil op de horizont zoals het was en blijven zal, de eeuwige Ulysses in de mens en Dante die ons levend houdt:

    Hoe kunnen we je begrijpen, Dante
    als je, in je Commedia naast ons gezeten
    in secrete verzen tot ons gaat spreken.
    Waarom ter helle neergedaald,
    Aeneas achterna, alsof je woord een initiatie
    borg en zoals Vergilius, zijn handen
    op je handen voor je ogen hield,
    ook wij geblinddoekt moeten worden
    om te weten hoe het oude leven afgelegd
    en herop te staan, herboren in het Licht.

    Zodat het woord dat druipt
    van poëzie, ons nog vervolgen blijft
    nadat de aarde zevenhonderd maal
    haar baan omheen de zon
    heeft afgelegd, wat jij verkeerd zag toen,
    en niet de zon omheen de aarde draaide
    en Hij, niet neerkijkend op je daden,
    op je woorden, evenmin op die van ons.

    Maar naast ons gezeten, we danken je
    en ook Vergilius en zovelen
    die ons gezelschap houden, vooral dan
    hier, waar jij Ulysses voorbij liet varen
    de afdruk van zijn zeil nog zichtbaar
    op de horizont.
     
    En allen, broeders in de geest,
    die schreven, hun handen
    zoals van Vergilius over ons gehouden
    ons omhuld, dooreengehaald, geschud
    en opgezogen met de zuigkracht van de wind
    die nimmer ophoudt hier noch elders,
    metaforen van de Geest
    die het Universum in beweging houdt.

    Dit alles schreef ik in mijn dagboek, toen Ulysses en Dante dankzij de witte zeilboot op de horizont, me betoverden met woorden.
    Wat heb ik er vandaag aan toe te voegen, niets in min maar heel wat in meer. Alles samen genomen is Ulysses blijven leven in mij, Dante mijn avontuur zijnde, weet ik dat ik zijn verhaal moet nemen voor wat het is, een lang uitgewerkt droombeeld met onbeperkte, ongeremde mogelijkheden, enkel begrensd door de grenzen van Dantes creativiteit inzake beeld en woord.



    [1] Se ha dicho que el Ulises de Dante prefigura a los famosos exploradores que arribaban, siglos después, a las costas de America y de la India. Siglos antes de la escritura de la Comedia, ese tipo humano ya se había dado. Erico el Rojo descubrío la isla de Groenlandia hacia el año 985; su hijo Leif, a principios del siglo XI, desembarcó en el Canadá. Dante no pudo saber esas cosas. Lo escandinavo tien de a ser secreto, a ser como si fuera un sueño.(Nueve ensayos dantescos)

    29-10-2014, 05:34 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    28-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Canto Zesentwintig (3) - Apotheose


    Bezocht door Jorge Luis Borges, gevoed door wat hij schrijft over de Ulysses die hij ook was, heb ik, zoals ik reeds zegde, canto XXVI gelezen in San Juan, gezeten met mijn voeten in het water, los en open, opgenomen in het grote licht van de kosmos - als de blauwe reiger op enkele passen van mij – en heb ik geschreven over Dante en zijn Ulysses en mij er aan toegevoegd.
    Vandaag, de herfst die in mijn leden hangt, in mijn rechterknie - niet in mijn geest – ben ik nagegaan wat ik toen in mijn dagboek geschreven heb, gedacht dat ik deze woorden niet geborgen mocht laten en heb ik deze hier herschreven op deze dag van 27 oktober 2014 die ik het geluk heb te beleven.

    Hier gezeten op mijn rots, de zee aan mijn voeten, lees ik met luide stem de woorden van de Ulysses die Dante gedroomd heeft. De wind neemt mijn woorden mee over de bosjes bloeiende struiken, dalen af naar de witte lijn van de golven die aanspoelen en verdwijnen, glijden weg over de glinsterlijn van het licht, gemengd met water, verder de zee over tot het ene witte zeil op de horizont waar ook Ulysses eens moet voorbijgevaren zijn.
    Een gevoel van oneindigheid, te weten dat Ulysses me nog ontroeren kan met zijn verhaal, alsof ik zijn stem nog horen kon, alsof ik het was, neergedaald ter helle, (zoals Dante was neergedaald) die er zijn geest ontmoette, brandend in het vuur dat hem omkringt.
    Het kan heel goed, dat binnen duizend jaar Dante nog gelezen – hoop ik toch - zal worden en dat er iemand zijn zal die, zoals ik vandaag, een wit zeil zal zien, en denken zal, dromen zal dat het de boot is van Ulysses en zijn gezellen.
    Dan denk ik, wat had de mens van toen in meer opdat zijn geschiedenis, zijn verlangens, zijn gevoelens, de eeuwen konden overbruggen. Hoe kan het dat voor Homerus, dat voor Dante, dat voor zovele anderen die me toespreken nog, dat voor hen de eeuwigheid open blijft?
    En als ik die schrijvers lees, als ik terugkeer naar hen, keer op keer alsof het gisteren was, en misschien, misschien is het witte zeil op de horizontlijn, dan toch dit van Ulysses en zijn gezellen!

    Ik leef, ik droom weg, opgelost. Een lichtheid overvalt me, hier in dit punt van het Universum, in deze gesloten, onovertroffen sfeer van golven en licht, van Dante en Ulysses en mezelf, dit ogenblik hier te beleven.
    En Ulysses mengt zich met Dante, mengt zich met de wereld in mij, een wereld die me herinnert aan Penelope en de godin Athena, me herinnert aan Isaïas en Achaz, en dit alles mengt zich met de dood van Van Gogh, met de tuinen van Le Nôtre, (blogs die ik enkele tijd er voor geschreven had) mengt zich met het grote licht van de middag en met het gevoel van oneindigheid dat me telkens overvalt als ik hier aan zee neerzit om te lezen, te schrijven of uit te zien naar de zeilen op de horizont.
    Hoe groot is de levende mens, wat heeft zich niet allemaal opgestapeld in zijn geest? Hoe komt het dat hij zo maar gaan kan van het ene naar het andere, alles gescheiden en toch alles met alles vermengd, opgestapeld als in een massagraf van herinneringen waaruit hij terughalen kan wat hij wenst terug te halen?

                                                                                                             *


    Vandaag is Dante mijn avontuur. Mijn leven kreeg ineens een spirituele hoogte, een geladenheid die ik niet meer verhoopt had, die me nu wordt aangeboden, die me toelaat weg te dromen uit het dagelijkse, het effene van mijn bestaan. Dromen die aan de kamer hier, aan de haard en de boeken, aan het dichtgegroeide en verwilderde bos, kracht hebben gegeven, een vollere kleur en een totaal andere inhoud, zijnde de wondere diepte die ik nu bereiken kan met creatief te zijn.
    In en omheen Dante creatief te zijn, met de riemen die vleugels zijn, de luchten in te zweven, zoals het hoort voor de mens, te bewegen in een totaal andere dimensie naar een nieuwe verbondenheid toe. Zoals de poëet, de grote T.S. Eliot in zijn 'Four Quartets' het voor altijd vorm wist te geven:

    Old men ought to be explorers
    Here and there does not matter,
    We must be still and still moving
    Into another intensity
    For a further union, a deeper communion

    28-10-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    27-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Canto Zesentwintig (2)



    En ik lees zijn verzen canto XXVI, van 46 tot 142:

    Noch de tederheid voor een zoon, noch de eerbied voor een oude vader, noch de liefde die ik zweerde en het geluk betekende voor Penelope, konden in mij de vurigheid overwinnen de wereld te ondergaan en de gebreken en de waarden van de mens te kennen.[1]

    Alles is van de Ulysses van Dante in deze woorden, de hunker om alles te kennen en alles te begrijpen om te weten wat er is van de mens en van de eeuwigheid. En Ulysses vertelt:

    En ik zeilde de hoge open zee op met enkel een vaartuig en een kleine groep gezellen die me nooit hebben verlaten.[2]

    Dit is Dante: zijn verlangen de hoge open zee te kiezen, weg te varen uit de wereld, ondanks alles wat hem hier gekluisterd houdt. Geen Hel meer waarover hij schrijven moet, geen angst om wat hem misschien nog te wachten staat, maar los van alles en van allen, de wind gierend in de bolle zeilen, omringd door zijn vrienden, zijn reisgezellen voor het leven, de wereld van het transcendente binnen. En wie zou dit niet?

    ‘Aan beide kanten zag ik’, vertelt Ulysses, ‘de kustlijn van Spanje en van Marokko en ik zag het eiland van de Sarden en alle andere eilanden die daar door de zee worden omspoeld. Mijn gezellen en ik voelden ons oud en traag, als we de enge doorgang bereikten waar Hercules zijn bakens plaatste met de bedoeling dat niemand daar verder zou varen. Aan mijn rechterhand liet ik Sevilla achter terwijl ik links Ceuta was voorbijgevaren’.

    Een waagstuk was het de bakens van Hercules te negeren en de nimmer bezochte horizonten tegemoet te varen. Een waagstuk, de gekende wereld en de gekende sterrenbeelden achter te laten, niet wetende wat hen te wachten stond maar dan toch met hoog gespannen verwachtingen:

    ‘O, broeders’, sprak ik, ‘die na honderdduizend gevaren in het westen aangekomen bent, negeer niet, in deze korte spanne tijd van leven die ons nog rest, de mogelijkheid om in het zog van de zon de onbewoonde wereld te verkennen.’ [3]

    En dan deze prachtige zin van Dante-Ulysses:

    ‘Kijk naar je herkomst, je bent niet gemaakt om als afgestompten hier te leven maar om waardigheid en kennis na te streven.’ [4]

    De heerlijke Dante die ons zegt - en nu ik aan het schrijven ben, aan mij meer dan aan wie ook - de weinige tijd die ons nog rest te gebruiken om grote dingen te doen, om als diep levende mens het positief creatieve in ons te ontdekken en neer te schrijven.
    Dit is ook Dante, hij weet hoe de mens zich gedragen moet, het hoofd gericht naar de sterren, naar wat de sterren ons verbergen, de oneindigheid die we aftasten en blijven aftasten met de voelhorens van onze geest. Maar ik stel me de vraag hoeveel er zijn die inzicht willen hebben in de geheimnis der dingen; hoeveel er zijn die zoals Dante-Ulysses zoeken een beeld te krijgen van Wie of Wat het is, die zon en sterren bewegen doet?

    ‘En na onze voorsteven ‘s morgens te hebben gekeerd maakten we van onze riemen vleugels voor de roekeloze vlucht waarbij we koers hielden naar links’.[5]

    Wie is het die spreekt, die schrijft, niemand minder dan de verbeelding van Dante die van zijn riemen vleugels maakt om zijn roekeloze tocht in het totaal onbekende verder te zetten.
    André Pézard is de mening toegedaan dat Dante hierbij zou geïnspireerd geweest zijn door de gebroeders Vivaldi, qui en 1291 étaient partis à la découverte de la mer Atlantique, et ne revinrent jamais.
    Het kan, mijn waarde Pézard die een leven heeft gewijd aan het werk van Dante, maar voor Ulysses en zijn gezellen, eens voorbij de bakens van Hercules, wordt het onmogelijke mogelijk, en reist Dante niet mee met Ulysses, hij volgt hem in gedachten. Hij ziet de sterren van het andere halfrond en weet dat ze na ongeveer vijf volle manen zijn berg zullen bereiken:

    We zagen reeds de sterren van het andere halfrond terwijl deze van ons zo laag stonden dat ze niet meer boven de vloer van de oceaan uitkwamen. Vijfmaal aangestoken en evenveel malen uitgedoofd was het licht onder de maan sinds we deze koers hadden genomen toen er een berg opdook bruin in de verte en zo hoog zoals ik er nog nooit een had gezien.

    We waren dol gelukkig, maar dit sloeg om in geklaag toen we zagen hoe uit dit onbekende land een storm opstak die de voorsteven trof. Driemaal keerde de storm ons om, het water met alle golven eromheen, toen werden we opgetild door de wil van hierboven en een vierde maal gegrepen, werden we omhoog geheven bij de achtersteven en omlaag doken we met de voorsteven.[6]

    Dan sloot de zee zich over ons.[7]

    Dan, opgetild door de wil van hierboven, sloot de zee zich over Ulysses en over zijn droom omdat hij de ontdekker wou zijn van nieuwe werelden en nieuwe ideeën, omdat hij weg wou, alles achterlatend, weg uit de engheid van een bestaan zonder diepte.



    [1] né dolcezza di figlio, né la pièta / del vecchio padre, né il debito amore / lo qual dovea Penelope far lieta, / vincer potèr dentro da me l’ardore / ch’ i’ ebbi a divenir del mondo esperto / e delli vizi umani e del valore: (canto XXVI: 94-99).
    [2] ma misi me per l’alto mare aperto, / sol con un legno e con quella compagna picciola dalla qual non fui diserto (XXVI:100-102).
    [3] O, frati,- dissi, - che per centomilia / perigli siete giunti all’occidente; / a questa tanto picciola vigilia:/ de’ nostri sensi ch’è del rimanente, / non vogliate negar l’esperienza, / diretro al sol, del mondio sanza gente. (XXVI: 112-117).
    [4] Considerate la vostra semenza : / fatti non foste a viver come bruti, / ma per seguir virtute e conoscenza. (XXVI: 118-120).
    [5] E, volta nostras poppa nel mattino / de’ remi facemmo ali al folle volo, / sempre acquistando dal lato mancino. (canto XXVI: 124-126).
    [6] Noi ci allegrammo, e tosto torn in pianto;/ che della nuova terra un turbo nacque / e percosse del legno il primo canto. / Tre volte il fe’ girar con tutte l’acque; / alla quarta levar la poppa in suso,/ e la prora ire in giù, com’altrui piacque.(canto XXVI:136-141).
    [7]. Infin che il mar fu sopra noi richiuso (canto XXVI: 142)

    27-10-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    26-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Canto Zesentwintig (1)


    (In de achtste gracht van de achtste cirkel)

    Verheug je Fiorenza, groot ben je, je vleugels overspannen zee en aarde, tot in de hel is je naam verspreid.[1]

    Aldus begint canto XXVI: Verheug je, Fiorenza - ten tijde van Dante voor Firenze - want in de hel trof ik vijf van je misdadigers aan die zo te verachten zijn dat ik me schaamde over hen, en jijzelf, je gaat er niet op vooruit. Maar als het zo is, dat wat men naar de morgen toe droomt, de waarheid wordt, dan zal je eerlang ondervinden wat Prato en andere steden je nu toewensen.
    Hoe leefde je, Dante, hoe vormden zich de gedachten in jou en hoe en wanneer zette je deze om in verzen? Je sloot je slangen-canto af je dacht al aan je volgende canto die je wijden zou aan Ulysses na een verwensing van Firenze.
    Maar verder wandelend, moeizaam vorderend over de stukken rots, de voet ging niet vooruit zonder de hand, had je spijt over je woorden:

    Toen kende ik pijn en nog is er de pijn als ik terugdenk aan wat ik daar zag, en meer dan ooit houd ik mij in de hand opdat mijn geest niet gaan zou waar hij niet door de deugd wordt geleid en ik hierdoor niet het goede zou misbruiken dat ik verkregen heb door een zo goed gesternte of een nog betere zaak.[2]

    En dan, terwijl hij, zijn woorden zoekend, uitkijkt over de vallei, de beschrijving van Dante:

    Wanneer zij die de wereld verlicht ons haar gelaat verborgen houdt, dan ziet de dorpeling, gezeten op de heuvel, uitkijkend over de vallei waar hij misschien oogst en ploegt, evenveel vuurvliegjes als ik er vlammen zag schitteren toen ik aangekomen was in het dal van de achtste gracht.

    Hij denkt aan Elisa die Elia[3], zag opstijgen in een strijdwagen van vuur met paarden van vuur, en de wagen volgend met de ogen, alles zo snel zag verdwijnen dat hij nog enkel de vlam kon zien die lijk een kleine wolk de hemel inschoof.
    Zo bewogen zich voor hem al die vlammen bij het betreden van de gracht. Gespannen stond Dante te kijken van op de rotsen van de brug waar hij overheen moest, zo gespannen dat hij in de diepte zou gevallen zijn had hij de rots als steun niet vastgegrepen.

    En de gids die me zo aandachtig zag, zegde: “binnen de vlammen zijn de zielen, omsloten door het vuur dat hen verbrandt.” [4]

    ‘Meester, antwoordde Dante, nu ik het je hoor zeggen heb ik meer zekerheid, maar ik dacht wel dat het zo was. Maar zeg me wie bevindt er zich in die vlam die gespleten is, het lijkt wel alsof ze komt van de brandstapel waarop Eteocles met zijn broeder werden verbrand’.

    Dante verwijst hier naar Pharsalla van Lucanus waarin deze wist te vertellen dat toen de twee lijken van Eteocles en zijn broeder Polinesis verbrand werden, het vuur zich in twee vlammen verdeelde en dat hun vete nog tot na hun dood als een tweespalt in de hel bleef branden.
    Maar hij hoort van Vergilius dat hij zich vergist en dat de gespleten vlam deze is van Ulysses en Diomedes die samen hun straf ondergaan omdat ze ook samen hebben gezondigd met de list van het houten paard, waaruit, zegt Vergilius, het geslacht van de Romeinen is ontstaan.

    *

    Ik ga nu ver terug in de tijd want de passage die nu volgt las ik voor het eerst, gezeten op de kusten van Cabo de las Huertas in San Juan, Alicante. En dit, na Borges’ ‘Ensayos dantescos’ te hebben ontdekt en gelezen, en ik beken het eerlijk, ik was ontroerd door Dantes verhaal over de laatste tocht van Ulysses waarin ik me ogenblikken lang verloor.
    Ver voor mij uit, op de scheiding van lucht en water, de scheiding van droom en realiteit, een wapperend wit zeil, de boot van Ulysses en zijn gezellen op hun laatste tocht. En gezeten op het stuk rots, gezeten op de plaats waar ik Borges las, was het nu over de Ulysses van Dante dat ik las in zijn Canto XXVI.
    En, ik vroeg hem, waarom hij Ulysses niet geplaatst had in zijn Voorgeborchte bij de filosofen en dichters; was zijn list met het houten paard dan zo 'zondig' opdat hij gelijk behandeld zou worden als de woekeraars, moordenaars en geweldenaars?
    Hij was een dichter, niet in woorden, maar een dichter in daden. Hij is het en niet zij die tot onze verbeelding spreekt, hij is het die ons dromen laat, nu ik de witte zeilen bewegen zie van de boot voor mijn ogen; nu ik de boot dichter en dichter breng tot ikzelf erin kan plaats nemen en varen kan met hem, tot voorbij de rotsen er geplaatst door Hercules en veel verder nog naar het zuiden toe.

    En de grote onsterfelijke, onvervangbare Dante, bij momenten de troost van mijn dagen, de toevlucht van mijn geest, hoort de stem van de Ulysses in hem, en hij schrijft, zijn vederpen krassend over het papier, geïnspireerd door Homerus-Vergilius, geïnspireerd door het spiegelbeeld van de Ulysses in hem, het verhaal dat zich misschien al maanden, al jaren in zijn onderbewustzijn aan het schrijven was, en dat hij nu nog ‘slechts’ om te zetten had in verzen, in ritme, koloriet en rijm, Ulysses op zijn manier her-vereeuwigend.



    [1] Godi, Fiorenza, poi che se’ s grande / che per mare et per terra batti l’ali / e per lo ’nferno tuo nome si spande! (canto XXVI: 1-3)[2] Alor mi dolsi, ed ora mi ridoglio / quando drizzo la mente a ció ch’io vidi / e più lo ingegno affreno ch’io non soglio, / perché non corra che virtù nol guidi :/ sὶ che, se stella buona o miglior cosa / m’ha dato il ben, ch’io stesso nol m’invidi.(canto XXVI: 19-24)
    [3] Elisa,(die zich wreekte met de berinnen op de tweeënveertig jongelingen die hem bespot hadden) ziet in het prachtig en diepzinnig hoofdstuk 2 van II Koningen, Elia ten hemel opstijgen. Elisa had aan Elia, vóór zijn opstijgen, een ‘dubbel deel’ van zijn geest gevraagd die hij bekomen had, wat van hem een geïnspireerde profeet maakte.
    Pézard ziet hierin dat Dante se pose aussi en prophète; il veut que son esprit “coure guidé par vertu” (vers 21-22), à l’opposé des fous de Florence (1-3) qui, non contents de piller, égarent le peuple (pag.1045).
    [4] E il ducca, che me vide tanto atteso, / disse : “Dentro dai fuocchi son gli spirti: ciascun si fascia di quel ch’egli è inceso”. (canto XXVI: 46-48)

    26-10-2014, 06:37 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    25-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hokusai

     

    Een lezer van mijn blog van gisteren vond in mijn manier van schrijven reminiscenties naar Hokusai toe. Ik was er door getroffen omdat hij hiermede twee facetten belichtte van de persoon die ik ben, vooreerst mijn ouderdom die ik, zonder het te beseffen, etaleer en daarna de energie die ik nog schijn uit te stralen in mijn geschriften van elke dag.
    Dit is dan toch wat ik las in de woorden die hij me mailde deze morgen, woorden waaraan ik zo maar niet kan voorbijgaan, omdat ik ze ervaren heb en als eerlijk, en als heerlijk als ik ze las. Mijn gelatenheid even terzijde gelaten.

    Onvermijdelijk riepen ze bij mij de herinnering op aan een gemeenschappelijk vriend van vroeger, de schilder Frans Minnaert, bij leven directeur van de Hogere Rijksschool voor Beeldende Kunsten in Anderlecht en dan evenzeer aan de passage die Frans liet aanbrengen op de muur van de inkomhall - ik heb dit reeds vermeld in een blog van 2012 -  namelijk een tekst van Kabushika Hokusai[1], die wellicht weinigen nog lezen of zich wensen te herinneren, en als hij nog zou gelezen worden niet als voorbeeld wordt genomen:

    ‘Ik ben gek van schilderen geworden vanaf mijn zesde levensjaar toen ik er voor het eerst kennis mee maakte. Ik vervaardigde enkele schilderijen die ik zeer goed vond: toen was ik al vijftig jaar. Maar niets van wat ik deed alvorens ik zeventig jaar was, had enige waarde. De ouderdom van drieënzeventig jaar bereikt hebbende ben ik ertoe gekomen de natuur onder vele aspecten te begrijpen: vogels, vissen, dieren, bomen, gras…, kortom alles. Als ik tachtig word zal ik nog verder gaan en in de geheimen van de kunst zal ik binnendringen met mijn negentig jaar. Eenmaal honderd jaar bereikt, zal mijn kunst subliem zijn. En mijn enig doel zal bereikt zijn rond mijn honderd-en-tiende jaar, want dan pas zal iedere lijn en ieder punt dat ik maak doordrongen zijn van leven’.

    Dit werd meer dan een eeuw geleden gedacht en geschreven, vandaag heeft de kunst veel minder voorbereiding en aanleg nodig, het volstaat enkele emmers verf uit te strijken op/uit te gieten over, een doek en eens een naam eronder is het kunst, of wordt het toch als kunst voorgesteld. Of dit ook geldt voor de literatuur is de vraag die ik me stel.

    Ik heb, op enkele uitzondering na, heel weinig gelezen wat de literatuur van het ogenblik betreft. Het is hoog tijd dat ik er aan werk en dat ik poolshoogte neem van wat als waardevol wordt aangeprezen. Hopelijk blijft mijn ouderdom een excuus, ik schuif hem, in elk geval vooruit ter verdediging, er naast leg ik mijn geschriften en mijn struggle met Dante, wat ook kan aanzien worden als een lichte vorm van…

    Ja, van wat?



    [1] Geciteerd uit Frans Minnaert van Paul Huys, Drukkerij-Uitgeverij Lannoo, Tielt, 1980, pag.142.

    25-10-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    24-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Je hoeft niet



    Je hoeft niet alles aan te nemen wat ik schrijf. Het zijn maar wat woorden die komen en genomen worden, uitgespreid en door gegeven, alsof het bladen waren vol met schetsen en landschappen van de geest.
    Je hoeft niet alles te geloven wat mijn dagen zijn en hoe ze ontstaan uit een zin, een woord, een ontmoeting of een gezang. Ik ben op elk teken, hoe minimaal ook, ingesteld, ik zoek elke beweging, elke rimpel op om het ‘nu’ op te vullen in vele gevallen met wat van vroeger was. Zo besta ik.

    Ik beweeg, ik stap de morgen in met woorden en ga slapen met andere woorden en tussenin is de simpelheid van de dingen die me doorkruisen. En vandaag was er niet alleen het eenvoudige. Vandaag was een merkwaardig gebeuren omdat ik een groot en wijs man ontmoette die me leerde hoe het is verweven te zitten in de wereld van de kunst en de literatuur en zeker en vast ook deze van de muziek. Een verwevenheid, een inburgering die ik in mijn leven altijd heb gemist. Want ik, daarentegen, ben een eenzaat gebleven, dag in dag uit aangewezen op mezelf en er was niemand, of dan toch niemand die me verder helpen kon.
    En mijn dagen als eenzaat zijn voorbij geschoven met hoge snelheid, immer en immer, het huis en de boeken erin het ene vaste punt, wat betekent dat ik de baan ken die van de wenteling van de aarde is en de zon schijnbaar doet schuiven van oost naar west.
    De aarde die van mijn woorden is, van mijn gedachten is. Van waar ik opstijgen kan, om neer te strijken waar ik nog niet was en ook nimmer komen zal, het mag dan nog ver af zijn of tergend dicht bij.

    De tijd is van mijn blog en ik weet dat allen die me lezen, druk bezig zijn met tal van zaken die ze even laten vallen om binnen te komen bij me, om daarna onmiddellijk weer te vertrekken naar hun wereld, me even meenemend misschien. En dat er aldus een band is met hen via mijn woorden die ik gevarieerd wil, voor het ogenblik, Dante nu en dan verlatend om hem daarna terug op te nemen.

    En wat die Dante betreft die ik niet meer wegdenken kan, vertel ik nog, dat er me van zijn Inferno nog negen canti resten die ik vóór het jaareinde wil beëindigen, om hem daarna op te bergen voor een lange tijd – wat ik niet meer heb - want ik geloof niet dat ik me wagen zal aan zijn Purgatorio en zijn Paradiso, dan toch niet op de wijze waarop ik tot nu toe ben te werk gegaan. Het is allemaal genoeg geweest, en mijn enthousiasme én voor zijn Italiaans én voor de inhoud van zijn verzen is verzwakt uit de strijd gekomen. Al weet je maar nooit wat er opgetekend staat voor mij in het Grote Boek.

     

    24-10-2014, 01:20 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    23-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ver terug in de tijd



    Maar zijn jeugd, zijn heiligdom, strekt zich veel verder uit in de tijd. Hij is ook nog het kind dat barrevoets, aan de hand van grootmoeder over het hete mulle zand van de holle veldweg loopt, daar waar de geur hing van salie en wilde tijm, in het gegons van bijen en kevers. Een levende, geurende veldweg zoals er thans geen meer zijn in dit land, en een grootmoeder met tandpijn die ging bidden voor een of andere heilige in het kapelletje midden in de velden, zoals er thans ook geen kapelletjes meer zijn.
    Hij is de knaap die de koe van zijn grootvader grazen laat op de on-omheinde weide aan de rand van het bos, onbewust van de wereld over hem, de knaap die braambessen plukt aan de rand van het bos, die van verbazen misschien, en het spijt hem nog steeds, de vuursalamander doodt, terwijl hoog in de lucht stippen van slierten bommenwerpers met hun verre geronk de stilte van de velden vullen.
    Hij is de knaap terug die het koren bindt dat vader heeft gepikt. En laat in de zomer op de raaklijn van de herfst, de knaap die het aardappelkruid verbrandt op het veld en de aardappel eet die hij zwart uit het vuur heeft gehaald en waarvan de smaak, nu hij eraan denkt, nog in zijn mond is, zoals de geur er nog is van de vele vuren en van de nevelslierten rook over het land.
    De knaap van dertien, veertien jaar, die met vader op de dorsvloer staat en met de vlegel, in ‘tweeslag’ het koren dorst in de schuur, een dorsvloer die nu hij eraan denkt hem ook wijst op een passage uit het Oude Testament die hij eens opzoeken moet waar er ook spraak is van een dorsvloer.
    Wat een jeugd het was waarin hij geborgen liep ver van het gewoel van de stad, in een onooglijk gehucht van een dorp in Vlaanderen, een straat met wat huizen en wat buren die op zomeravonden voor hun gevels zaten om te spreken over wat er gebeurde in de verre wereld en de sterren zagen schuiven boven de hooioppers en de korenmijten.
    Waarin is hij veranderd, wat bezit hij nu dat hij vroeger niet bezat of wat bezat hij vroeger dat hij nu niet meer bezit?
    Hij bestaat uit een ingewikkeld web van beelden en gedachten en als ook maar iets ervan wordt aangeraakt trilt het ganse web.

    Als hij nu terugdenkt aan het vaderhuis met de boomgaard en de velden, vallen de sterren en verdwijnt het laatste licht. Niemand nog om te noemen: een boom, een haag, een straat. Enkel het huis in de nacht heeft nog een stem en weet wat er was van de geslachten die er leefden, weet van hun woorden en hun daden, weet van hun vreugden en hun zorgen, van hun ouder worden en van hun verstarren in de dood.
    Dan doven de sterren en glijdt een vaagheid van licht  tussen de bomen. Het kruipt in de hagen waar de vogels zijn, het hangt in het suizen van de populieren. Er is de zang van merel en van meesjes, er is een pomp die slaat, een hond die blaft. Er is de ganse wereld die tot leven komt, onmerkbaar en ontastbaar tot het licht openbarst over de velden en de weiden, en tot waar de lijn der bossen is.

    Hij wandelt over de veldweg achteraan de boomgaard, het brugje over de sloot met helder water, met lisdodden en waterranonkel met irissen en biezen; hij wandelt over de weide met margriet en boterbloem en distel, met kamille en valeriaan en vogelwikke en reigersbek, koekoeksbloem en boerenwormkruid en knoopkruid en nog zovele andere waarvan hij een voor een de naam nog noemen kan. Hij wandelt langs de korenvelden met papaver en korenbloem, en het bos aan de einder met netels en stinkende gouwe en braambessen en kamperfoelie. Wat bezat hij vroeger dat hij nu niet meer bezit?
    Hij die er langs loopt, die de wildste geuren opsnuift, die het leven voelt trillen in elke meeldraad, in elke stamper, in elke korrel stuifmeel met de bijen erover, de vlinders. Wat bezat hij vroeger dat hij nu niet meer bezit?
    De herinneringen stijgen op, ze schreeuwen om genomen te worden, ze overrompelen hem. Een naam ligt op zijn lippen maar hij wenst niet te denken aan tederheid, niet aan ogen. Het beminnen is een onrust die zijn hart niet meer dragen kan.

    Hij ligt neer op de sofa, de kamer met de oude ruwe balken, donker over hem.

    23-10-2014, 08:59 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    22-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wat waar is wordt een beeld

     

    Stefan Hertmans:
     ‘Wat waar is wordt een beeld’

    Wat waar is wordt een beeld,
    gebeeldhouwd door de regen
    van morgens in oktober,
    hoog geacht door velen
    door anderen weg gewaaid
    als overtolligheid.

    Beelden in de wereld
    die de stilte zijn naar binnen,
    maar stilte is van de beelden niet,
    noch van de bomen,
    er zijn wel bladeren die vallen
    alsof ze stijgen in de waters
    waar je neer ging zitten,
    om een boek te lezen,
    een zondagnamiddag,
    door de wijsheid
    overeind gehouden.

    Maar je leest hier van het beeld
    dat kortstondig waar zal zijn,
    omdat waarheid zo ver af is,
    als in bijbeltaferelen
    gebeiteld neergezet
    op romaanse kapitelen
    in hiërogliefen dan nog wel.

    Maar je leest geen letter,
    gestold je vinger op de bladen
    van lang voorheen,
    toen tijd geen tijd nog was
    maar wachten op wat komen ging
    en toch niet kwam,
    omdat zo vreemd het leven keert,
    de dagen opgerold,
    de weken en de maanden, de jaren
    die je blijvend hernemen zult.

    En al wat nooit geschreven wordt
    binnenin gehouden
    voor immer hier verzwegen,
    zodat je je haasten moet
    voor de eeuwigheid komt.

    22-10-2014, 07:38 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    21-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Canto Vijfentwintig (3)



    Eens te meer denkt Dante dat Ovidius overtroffen wordt want hij ziet dat de staart van het slangetje zich in tweeën splitst terwijl bij de geest de voeten in elkaar groeien. Vervolgens versmelten de benen met de dijen zodat niet meer gezien kan worden hoe ze eerst bij elkaar hoorden en de gespleten staart neemt nu de vorm aan die bij de geest verdwenen was. En intussen werd het slangenvel zacht en de mensenhuid hard en:

    Ik zag hoe de armen verdwenen in de oksels en naarmate de armen korter werden verlengden zich de twee korte poten van het dier, daarna verstrengelden zich de achterpoten in het lid dat de man verborgen houdt en nu groeide het lid van de ongelukkige man tot twee achterpoten.[1]

    Maar gedaan is het niet. Terwijl de rook beiden in een nieuwe huid hulde, groeiden bij de ene haren op het vel en bij de andere verdwenen ze en als de ene rechtstond viel de andere, zonder nochtans hun goddeloze blik van elkaar af te wendden, wisselden beiden van gezicht: hij die rechtstond trok zijn gezicht samen naar de slapen toe en uit wat er overbleef groeiden nu de oren op de wangen en wat op zijn plaats bleef werd de neus en voor zover nodig gaf dit volume aan de lippen. Hij die op de grond lag trok zoals een slak zijn oren in zijn hoofd terug en zijn tong die geschikt was om te spreken spleet zich, terwijl de tong van de andere die eerst gespleten was zich sloot. Toen hield de rook op.
    Het resultaat was dat de slang nu als geest of als mens-geest tot de derde geest die onaangeroerd maar verschrikt toegekeken heeft, zeggen kan: Laat Buoso hier, net zoals ik dat heb gedaan, voortaan op zijn buik over de grond kruipen.
    Dante is echter niet voldaan over de woorden die hij gebruikte om deze mutatie in verzen uit te beelden want, zegt hij:

    Zo zag ik de zevende onderwereld muteren en hermuteren en hier verontschuldig ik me indien mijn woorden wat tekort schieten gezien het uitzonderlijke karakter ervan.[2]

    Achteraf blijf ik met tal van vragen zitten, zoals ik herhaaldelijk dacht en schreef, hoe kan iemand, zoals Dante, er toe komen een geest (animo) te laten muteren in een slang en omgekeerd. Of wat bezielde hem om zo ver te gaan en er dan nog aan toe te voegen dat het blijvend muteren van slang naar mens en omgekeerd, de straf was van de zondaars die de zevende gracht bevolkten? Een inspiratie die, wat hij ook moge schrijven over Ovidius en Lucanus, dan toch bij hen zijn wortels had.



    [1] Io vidi entrar le braccia per l’acelle,/e i due piè della fiera, ch’eran corti, /tanto allungar quanto accorciavan quelle./ Poscia li piè di retro, insieme attorti, / diventaron lo membro che l’uom cela;/ e il misero del suo n’avea due porti. (canto XXV: 112-117)
    [2] Cos vid’io la settima zavorra / mutare e trasmutare; e qui mi scusi / la novità, se fior la pena abborra. (canto XXV: 142-144)

    21-10-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    20-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Canto Vijfentwintig (2)

    )

    Moet ik nu de verzen van Dante laten spreken of breng ik eerst de vertaling van een tekst die, zoals Dante het vermoedde, elke verbeelding tart. Dan maar eerst de vertaling en hou je vast:

    Terwijl mijn blik de drie geesten in het oog hield dook er ineens een slang op met zes poten die zich met haar ganse lijf hechtte aan een van die geesten. (Noteer dat deze geest wel degelijk een lichaam schijnt te hebben).
    Met haar middenste poten klemde ze zich vast omheen de buik van de geest en met de voorpoten hield ze zijn armen vast, daarna zette de slang haar tanden in beide wangen, strekte haar achterpoten uit naar de dijen, stak haar staart tussen de benen door en trok deze langs de lenden terug naar boven. Nooit groeide klimop omheen de boomstam zoals het dier zich kringelde omheen de man. En dan versmolten slang en geest tot één lichaam alsof ze waren van warme was, waarbij de kleuren van beide lichamen zich vermengden, zodat de ene niet te onderscheiden was van de andere.

    De twee andere schimmen keken onthutst toe. Beide hoofden waren een hoofd geworden en de twee gezichten hadden zich vermengd tot een gezicht, uit de vier leden vormden zich nu twee armen en uit de dijen twee benen, en buik en borst werden lichaamsdelen die men nimmer had gezien. Het gedrocht leek samen op mens en slang en op geen van beiden afzonderlijk en dusdanig bewoog het zich langzaam voort.
    Het ganse verhaal van deze metamorphose beslaat de verzen XXV: van 49 tot 78. Je kunt niet verwachten dat de Allerhoogste een dergelijke straf zou bedacht hebben voor de geest van Agnolo die, de florentijn Agnolo dei Brunelleschi zou kunnen geweest zijn.
    Opmerkelijk is het feit dat Dante in canto XXV geen nood heeft aan Vergilius. Hij beschrijft wat hij ziet (of wil zien in zijn verbeelding) en overtreft hier én Lucanus én Ovidius en hij weet het heel goed.

    Laat Lucanus zwijgen, hij met zijn verhaal over Sabellus en Nassidus[1] en laat Ovidius zwijgen over Cadmus en Aretusa[2]. Die metamorphosen bij hen, Io non lo invidio, benijd ik niet (vers 99).

    Dante benijdt ze niet maar hij zoekt wel inspiratie bij hen. Echter rept hij met geen woord over een andere metamorphose bij Ovidius waar het lichaam van de nimf Salmacis zich met de godenzoon Hermaphroditus versmelt.
    Maar wat gebeurt er met het tweede slachtoffer? En als Dante zich die tweede geest goed kan voorstellen heb ik er heel wat moeite mee. Ofwel vergeet ik simpelweg wat Dante ook vergat, namelijk hun vorm als geest, en beeld ik me die geest in zoals hij er na het Laatste Oordeel zal uitzien maar dan is het beeld al even afschuwelijk.
    Want lijk een bliksemschicht, en Dante vergelijkt dit met een hagedis die onder de hitte van de hondsdagen plots de weg oversteekt, schiet plots een slangetje te voorschijn, loodkleurig en zwart als een peperbol, recht naar de buik toe van de twee andere geesten. En bij een van hen doorboort het de navel en valt dan languit voor hem neer. Deze kijkt ernaar maar zegt niets. Hij staart roerloos naar het slangetje en het slangetje loert naar hem en beiden ademen een dikke wolk rook uit, de geest uit zijn wonde en het dier uit zijn muil.



    [1] Twee Romeinse soldaten uit het leger van Cato die in de Lybische woestijn door slangen werden gebeten, de ene verging tot as en de andere zwol op en ontplofte.
    [2] Waarbij de eerste in een slang en de tweede in een bron veranderde.

    20-10-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    19-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Canto Vijfentwintig (1)



    En ik nu, uitgerust, nu op weg naar canto XXV, een van de meest prangende canti, waar ik aan voorbij moet. Gemakkelijk is dit niet want er komen beschrijvingen in voor die qua verbeelding al de andere overtreffen. Dante begint zijn canto met een vervolg op de laatste versregel van XXIV:

    Op het einde van zijn woorden steekt de dief, de handen omhoog en met beide vormt hij de vijg, roepend : “ Hier God, wat ik je toestuur”.[1]

    Vanni Fucci, de dief, had dus nog niet gedaan met God want zijn obscene gebaar, duim tussen wijs- en ringvinger en de vuist gebald, - mettendo il pollice fra l’indice e il medio e stringendo il pugno[2] - bestond dus al in 1300, of, er is werkelijk niets nieuws onder de zon zoals de Ecclesiasticus het wist.
    En als Dante deze hoon aanhoort en ziet, worden de slangen hem duurbaar, want een ervan slingert zich omheen de hals van Fucci als om hem het zwijgen op te leggen en een andere grijpt zijn armen en omstrengelt hem, zodat hij niet meer kan bewegen. En dan komt ineens een briesende centaur met grote snelheid op hem afgestormd, roepende:

    ‘Waar is hij, de onbeschofterik’. En zegt Dante ik geloof niet dat er in de Maremma zoveel adders liggen als er hier bij deze centaur over de rug kronkelden,
    en met op zijn schouders, achter in zijn nek, een draak met de vleugels wijdopen, die al verschroeide wat zich vertoonde.[3]

    Vergilius zegt hem dat de centaur Cacus is die zich hier bevindt, afgezonderd van de andere centauren, omdat hij de grote kudde van Hercules had gestolen en door de Griek werd afgetroefd met wel honderd stokslagen, waarvan er slechts tien nodig waren (om hem te doden). En achter de centaur duiken drie schimmen (tre spiriti) op, en Dante tot zijn lezers:

    Als je nu traag bent om te geloven wat ik ga zeggen, welnu is dit geen wonder want ik, die het zag, kan het ook slechts met moeite geloven.[4]



    [1] Al fine delle sue parole, il ladro / le mani alzó con amendue le fiche,/ gridando:«Togli, Dio, qua te le squadro!» ( XXV: 1-3)
    [2] Lodovico Magugliani, noot pag. 164
    [3] Sopra le spalle, dietro dalla coppa,/ con l’ali aperte gli giaceva un draco e quello affoca qualunque s’intoppa. (canto XXV: 22-24)[4] Se tu sei or, lettore, a creder lento / ci ch’io dir, non sarà maraviglia,/ ché io che il vidi, a pena il mi consento (canto XXV: 46-48)

    19-10-2014, 07:24 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    18-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Levensduur van boeken



    Light enters my room like a gilded Pavlova ...

    Deze versregel van Ezra Pound herhaalt zich in hem als hij neerzit aan zijn schrijftafel voor een nieuwe dag. Wanneer, denkt hij, vind ik nog de tijd om Pound te lezen, om Hemingway of Steinbeck te heropenen, wanneer Proust of Pasternak, Hertmans of welke schrijver ook, Malaparte bijvoorbeeld?
    Of, hoe lang of hoe kort duurt het leven van een boek, en dan vooral, nu hij hoorde dat een boek, in de huidige context, vier maanden krijgt om te bewijzen dat het levensvatbaar is. Maar dan, gesteld dat het levensvatbaar is, hoe lang duurt het leven ervan, tien, twintig, dertig jaar, een generatie?

    Hij had een lange tijd, een te lange tijd, te weinig gelezen omdat hij verzonken zat in filosofische beschouwingen over het leven en over God en hierover schreef, omdat schrijven zijn bijzonderste activiteit was. Evenwel was het meer dan duidelijk, hij was van een andere generatie dan zij die thans de boekenwinkels en de literaire tijdschriften vullen met hun woorden, en dat hij, nog steeds van uit die vorige generatie aan het filosoferen is, zelfs bijna van uit twee generaties dan deze van nu; maar ook, en dit is zijn voorspelling, denkt en schrijft hij naar de generaties toe die na hem zullen komen. Wat zeker geen winstpunt is om nu gehoord te worden. Aldus waagt hij het de oude vorm van de taal te gebruiken die hij gewoon is te gebruiken en zelfs toe te geven dat hij de literatuur van de generatie na hem, op enkele uitzonderingen na, wel van ver heeft gevolgd maar weinige boeken eruit gelezen heeft.
    Maar over de levensduur van een boek weet hij dat die slechts een bepaalde tijd meegaat, dat de instroom van nieuwe boeken zo overrompelend is dat die enkel door grote geesten en alles verslindende lezers te volgen is.
    Hij is dus de literatuur van vandaag ontgroeid, hij heeft Modiano niet gelezen en dit geldt ook voor vorige Nobelprijs winnaars, laat staan, enkele uitgezonderd.
    Maar de boeken die hij wel las zijn aanwezig in hem, blijven hem beroeren en tot hiertoe schijnt het hem voldoende toe, ook omdat de tijd van het schrijven en het opzoeken van de nodige details heel wat inspanning vragen

    De vier maanden respijt die gegeven worden aan een boek is dus meer dan sterk afhankelijk van de waarde van het boek. Als hij rond zich kijkt vindt hij ‘Saint Joan’ van Bernard Shaw, vindt hij Canetti, vindt hij Kundera, Auguste Rodin en nog niet zo lang geleden heeft hij Mulisch teruggelegd, heeft hij Chateaubriand en Stendhal terug op hun plaats gezet, ook Stefan Hertmans, ook Paul Claes en zijn vertaling met commentaar van ’The waste Land’,
    Bij elk boek hier, zijn de vier maanden lang voorbij, Wat bedoeld werd is praat van de uitgever, als de verkoop stilvalt na vier maanden is er het bewijs dat het boek niet loopt en nimmer lopen zal. Maar een boek dat in de diepte geschreven is heeft zeker een veel langere levensduur, niet bij de gewone lezer, maar wel bij de lezer die voedsel wenst voor de geest, en daar komt het op aan, niet op verkoop, wel op vastheid, wel op degelijkheid.
    Maar hoe komt het, en via welke binding, gebeurt het dat hij vertrekkende van Pound, over Malaparte bij Paul Claes komt, terwijl hij reeds denkt aan ‘Gods little Acre’ van Erskin Caldwell dat hij eens heeft uitgeleend en nimmer terugkwam.
    Hij was het ooit gaan zoeken in de Engelse bookshop op een grote laan van de hoofdstad, waar de herinnering aan haar hem overviel en hij terug die immense tederheid voelde die zij was geweest. Maar zoals zij verdwenen was uit zijn leven, zo was elk spoor van het boek verdwenen.
    Om welke reden was ‘Gods little Acre’ terug opgedoken? Was het omdat hij dacht aan het gebeuren waarbij een van de personages van het boek, opgehitst door het provocerend sensuele lichaam van zijn schoonzus, haar plots het kleed van het lichaam rukt en het in stukjes scheurt? Dit is toch een van de passages die het boek heeft nagelaten in hem. Doch het zal wel Caldwell zelf zijn geweest die opgehitst door wat hij schreef haar in gedachten de klederen van het lichaam rukte, want hoe groot is soms niet de kracht van onze verbeelding?

    18-10-2014, 05:03 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    17-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lucca



    Ik begroet vandaag, met al mijn krachten, zo fysische als spirituele, de geboorte op 16 oktober van het jaar 2014, van Lucca, zoon van Glenn en Katiana, dochter van mijn dochter Ann.

    Hij is ‘Weegschaal’, hij is van de grote luchten, van de wijde horizonten en de verre zeeën, voortdurend op zoek naar kennis, dorst naar studie die niet te stillen zal zijn.
    Ik omzwachtel hem met al mijn tederheid, al mijn liefde, al mijn geloof in het leven als in het eeuwig leven van de geest. Ik neem hem mee in wat ik schrijf en denk, in mijn verwachten als in mijn dromen, in mijn dagelijks zijn, als in mijn grote momenten.
    Mijn tijd is zijn tijd, hij zit verweven in mij zoals ik verweven zit in hem. Ik draag hem mee in mijn dagen, zoals ik Amaury draag, zoals ik Alexia draag, zoals ik allen draag die me duurbaar zijn en zoals ik word gedragen door hen, meegenomen door hen, in hun groei en in hun geestelijk openbloeien.
    Zo vertel ik hen nu reeds wat ik te vertellen heb. Elke dag. teken ik het op voor later, voor de dagen dat ik er niet meer zal zijn, opdat ze weten zouden dat ik er ooit was en dat ik hen hield in het diepste van mijn gedachten, als ik door de velden wandelde, in elk bos dat ik betrad, in elk boek dat ik las, of in elke lijn die ik trok op een blad.

    Ze waren er, al kende ik ze nog niet, al spraken ze nog niet, maar met hun geboorte was de toon gezet, hun woorden vormden zich, om later te worden gesproken en hun taal was verrukking voor mij en toekomst.
    Ik adem over hen mijn geluk hen te kennen, hen te voelen in mij en ik zegen hen met al de krachten die ik nog overhoud, om op te staan en de wereld te verbazen met hun verwezenlijkingen.

    17-10-2014, 00:52 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (3)

    16-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bevreemdend

     

    Wat hij nu, omdat plots een naam opduikt, toevoegen wil aan wat hij gisteren schreef, is dat hij heeft bemind en dat de voren die dit beminnen in hem getrokken heeft nog diep open liggen, en dat het bevreemdend is, dit de dag van vandaag, in de wereld van nu, met de ‘pest’ die dreigt en de Apocalyps die op vele plaatsen is losgebroken, te schrijven.
    Bevreemdend is, dat hij het waagt te blijven bij wat hij schrijft en niet af re wijken van wat hij denkt dat zijn leven is. Enkel het verhevene op te zoeken in deze wereld waar de miserie van afdruipt, een door elkaar schuiven van gewapende conflicten, van uiteengereten lichamen, van vrouwenverkrachting, van droogte en hongersnood. En dichter bij hem, het gebazel van de politiekers die zonder het minste schaamrood, in dit land waar hij geboren was en opgegroeid, inspiratieloos, een openbare schuld hebben laten oplopen tot een niveau dat een last genereert die een rem betekent voor tal van noodzakelijke overheidsinvesteringen en tezelfdertijd een belastingsdruk oplegt die boven het normale uitstijgt.

    In feite, hoeft dit niet aangeklaagd, het is niets meer dan de schors omheen de kanalen waarlangs de levenssappen en de levensgeest vrij en ongedeerd opstijgen kunnen.Want het is onder de schors van de feiten dat de ware mens huist, het is onder de schors van het alledaagse dat hij de weg zoekt naar zijn eeuwigheid, of beter nog zoekt naar wat hij las bij Marie-Madeleine Davy[1]:

    Il est impossible d’envisager l’homme coupé de sa profondeur d’origine divine..

    En denkt hij, het is onmogelijk voor mij een boek te lezen waarin geen spoor zou te vinden zijn van de binding van de mens met zijn ‘goddelijke’ essentie.
    En om het nog duidelijker te maken herinnerde hij zich wat Saint-John Perse, een vroegere Nobelprijs winnaar Literatuur had verklaard toen hem de prijs werd overhandigd[2] en waarmede hij de zin van Davy kruiste:

    ‘la grâce poétique, l’étincelle du divin, vit à jamais dans le silex humain’.

    Dit waren woorden die hij koesterde. En er waren er nog die hij vond in hetzelfde boek van Davy, overgeschreven uit een werk van Christian Jacq, een gedachte van Hermes Trimegistos:

    Pense être partout en même temps, dans la mer, la terre et le ciel; pense que tu n’es jamais né, que tu es encore embryon, jeune et vierge, mort et au-delà de la mort. Comprend tout à la fois, les temps, les lieux, les choses, les qualités et les quantités.

    Een zin die hij herlas en herlas en hij dacht – de wind nog heviger dan voorheen, hoog in de bomen, jagend over het huis – dat dit de essentie is van de goddelijke vonk in de menselijke silex: denken, al is het slechts een fractie van een fractie, dat je een deeltje van die God bent, dat je overal aanwezig bent, dat je alles begrepen hebt.



    [1] Marie-Madeleine Davy :’Le Désert intérieur’, Albin Michel : Spiritualités vivantes, edition de poche, 1985, ISBN 0.755.1835, pag. 14
    [2] Saint-John Perse : ‘Le Monde’ van december 1960. Toespraak gehouden door Saint-John Perse bij de in ontvangstneming van de Nobelprijs voor literatuur op 10 december 1960.

    16-10-2014, 07:25 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    15-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herfst



    De herfst over het land. Hoe kan hij deze fuga van het woekerende leven, dat keer op keer doven gaat in de herfst en in de lente lijk een vloedgolf het land overspoelt, hoe kan hij dit alles omvatten met woorden, wetende ook, in het licht van de niet meer te tellen morgens die hij bewust had beleefd of roekeloos had ondergaan, dat zijn lichaam ook niet ontsnapt aan het ritme van de natuur.
    Hij dacht nog, Hugo Claus vermocht dit te beleven, hertekende dit, in zijn gedichten, in het barokke van zijn woorden, woorden die Claus zo plukken kon, die zo uit hem opwelden en die hij nam zoals ze kwamen. Woorden die schreeuwden van poëzie, niet zo zeer door wat ze te zeggen hadden – dit was T.S. Eliot - maar door de klank ervan, de vorm ervan, het ongewone ervan, het passende, verrassende beeld ervan.

    Hij gaat slapen met deze zin. Hij denkt is het wel zo, overstijgt Claus het ritme van de natuur, overtreffen zijn gedichten het in en over elkaar vloeien van zomer en herfst, van winter en lente. Is het dit fenomeen dat eigen is aan de poëzie van Claus?
    En ik, denkt hij – zich de plechtigheid van Claus’ afscheid herinnerend - zal dan begraven worden onder een steen die zijn naam zal dragen, en een grafschrift dat hij nog schrijven moet, terwijl hij zich ook het veel geciteerde grafschrift herinnert, dat hij vond in een boek over de Romaanse architectuur en cultuur in ‘la Provincia de Burgos’ en dat hij reeds in een van zijn vroegere blogs heeft aangehaald:

    Soy lo que serás;
    lo que eres en el tiempo fui:
    ora por mi, te ruego.

    Ik ben wat jij zult zijn,
    wat jij bent was ik eens:
    bid voor mij, ik vraag het je.

    Hij zal dit gebed echter niet vragen, vooropstellend dat in feite, gans zijn geestelijk avontuur een gebed is geweest, een lange wandeling naar het leven binnen in de dingen, naar wat niet te noemen is met een naam.
    Hij zal evenwel niet zoals Rilke, begraven worden in de schaduw van een Romaanse kerk, maar hij vraagt zulks niet, hij wenst enkel dat zijn naam verlengd wordt naar wat hij schrijft, op een dag in de herfst die het impromptu zal zijn van de winden om het huis, winden die van verre komen, van landen en van oceanen; winden in de bomen die zijn hart beroeren.
     
    De tijd dat hij Ugo was, zoals het zal opgetekend staan in vele registers, ergens in kasten of in kamers of op harde schijven, zijn naam uitgeschreven voor altijd, alsof hij enkel naam was, drie lettertekens, een te weinig, of drie te veel en te zijn wat hij was, niet zo veel, de verlatenheid zelve in tijd en hoge luchten die hem wegnemen zullen en er van hem niets nog blijven zal, niets resten zal van dit bestaan hier, dat hij zo koestert, dat hij omlijsten wil met guirlandes, enkel de tijd zal overblijven, de grote levende tijd. omzwachteld door de tijd, hij er binnenin weggecijferd, voor altijd.

    15-10-2014, 04:51 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    14-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Terug naar voorheen

     

    Als ik ga ‘bladeren’ in al wat ik de laatste jaren geschreven heb, dan zit ik met een enorme hoeveelheid tekst, verspreid op een onorthodoxe wijze. Ik weet dat er teksten tussen zitten waar ik tevreden over was en nog ben, meer dan tevreden zelfs: gedichten, losse stukken, delen van een roman die eerder een filosofisch draaiboek is.
    Vandaag, nu Dantes Canto XXV, een meer dan prangende opeenvolging van beschrijvingen met en over slangen me verwart, heb ik nood aan verandering.

    De beslissing van de jury Nobelprijs Literatuur 2014, en de toekenning van die prijs aan Patrick Modiano, ‘voor zijn kunst van het herinneren waarmee hij de ongrijpbaarste menselijke lotgevallen tot leven wekt…[1]’ is een gelegenheid. Er is dus niets verkeerd aan het herinneren, zelfs al is het ongrijpbaar, zelfs al ben ik het die op zoek ga naar vorige bronnen om die te herbekijken en terug boven te halen. Zo, als ik de bladen keer van een dagboek van jaren terug, lees ik en neem ik over, wat ik me nog herinneren kan het ooit geschreven te hebben, omdat het gebeuren nog altijd leeft in mij, en nog steeds zoals het toen werd opgetekend.

    En een dag was ik begaan met mezelf, een dag beroerde ik mezelf:

    Ugo, schrijf, schrijf je ziel uit je lijf. Schrijf dat je eeuwig bent. Beschiet van uit die oneindigheid elk blad. Bevrucht het met de elektronen van je geest, die op hun beurt zich mengen zullen met de elektronen van het papier, dit wondere papier dat met vreugde bezeten wordt; zoals zij die je bezat diezelfde middag in de kamer die uitgeeft op de oude gevels, weerspiegeld in het water, met de boten soms en de ‘Kleine Nachtmusik’ van Wolfgang, door het open raam. En de grote stilte in jou als je neerligt naast haar en haar vingertoppen betast wetende dat ze weent en je wel denken kunt waarom.
    De beelden liggen klaar getekend: de kamer op de middag, het open raam met de bewegende gordijnen, franjes van schaduw op de muren en de meubels, de geluiden van de stad, de boot met toeristen en de vrouw naast hem die weende en toch gelukkig was zoals hij zich voelde toen, naast haar, met haar hand in de zijne.
    Dit verre gebeuren herdacht en herbeleefd, de vele kleine details nog zo aanwezig in hem, de warme zachtheid van haar lichaam, die hij opzoekt terug, de hand die hem streelde, de mond die hem kuste, de grote trillende wereld van genot gemengd met het immense van wat hij voelde voor haar, teruggenomen uit de diepte van zijn herinneren.
    Of hoe we leven en hoe alles in ons samenkomt, geordend, elk ogenblik aansluitend op het vorige, wat je denkt komende van wat je dacht en gaande naar wat komt.

    Zo ook dit gebeuren, ongerept in al zijn verbeelden en thans getekend in enkele luttele woorden terwijl het zoveel was geweest, zo enorm veel, lijk het vliegje in het stuk amber dat hij had meegebracht van een verre reis waar ouderlingen op de binnenkoer van de moskee, gebogen waren over wondere tekens - de woorden van de Profeet - in gesprek met hun God met de negenennegentig namen.
    Aldus is elk ogenblik van zijn pen op het blad geweest, lijk het schuiven van de zwanen op het water, telkens weer een nieuw verbazen over wat de dagen waren.
    En als hij denkt aan de vele schrijvers die hij schaamteloos soms overneemt, wat is er eigenlijk dat uit hem zelf komt, ontstaan is in hem en openbloeiend in woorden in hem, of is het slechts een reminiscentie van wat hij ooit las, minimaal aangevuld en licht ingekleurd door hem?
    Dit is dan een gebeuren dat overbleef naast de vele dode momenten in ons handelen, lege woorden waaruit we dan opnieuw ontwaken. Dit is de tweespalt van ons leven: het verdwijnen in de woestijn en de terugkeer in de ruisende rijkdom van het leven.

    Zo had hij in de valavond van die dag, alleen wandelend op het strand, de zee gezien, de zee beluisterd. Ze was rust en beweging. Rust waar de olijfgroene lijn van het water overvloeide in het grijze timbre van de luchten, beweging waar de meeuwen roekeloos hangen bleven boven de golven die uitrolden over het strand.
    Zo nu ook in hem rust en beweging, of zijn geest in vrede met het zijnde en zijn gedachten een fresco van hoop op wat nog komen kon.



    [1] De Standaard der Letteren van 10 oktober

    14-10-2014, 06:23 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    13-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Canto Vierentwintig (3)



    Maar hoe stelt de zeer vermoeide Dante het nadat hij hoorde Vinci l’ambascia con l’animo che vince ogni battaglia, overwin je vermoeidheid met de geest die elk gevecht wint.
    Wel, hij verbergt in woorden zijn moeheid en laat zich gemakkelijk overhalen om verder te gaan. Hij blijft maar spreken tegen Vergilius om te laten horen dat hij geen ademnood meer heeft en dat zijn vermoeidheid maar van korte duur is geweest en al overwonnen is door de geest.
    En uit de dieper gelegen gracht rijst nu een stem die nauwelijks normaal klinkt. Dante buigt zich voorover maar kan niets onderscheiden in de diepe duisternis. Hij vraagt Vergilius om tot de bodem van de gracht te gaan,

    want zoals ik hier hoor roepen zonder er iets van te begrijpen zo sta ik hier ook naar beneden te kijken zonder iets te zien. [1]

    En ze dalen de brug af naar de bodem van de gracht.

    En ik zag, een verschrikkelijke hoop slangen van dergelijk afschuweljke soorten dat, als ik eraan terugdenk, het bloed nog stolt in mijn aderen.[2]

    En wat Dante te zien krijgt is werkelijk bloedstollend:

    Libië met zijn zand moet zich zo niet opstellen want, ook al zijn er in dit land gifslangen, opspringende slangen, staartslangen, gevlekte slangen en slangen met twee koppen, zoveel verschrikkelijke gedrochten als er daar in die gracht rondkrioelden zijn er nooit te zien geweest, evenmin trouwens als in heel het land van Ethiopië en in de woestijnen rond de Rode Zee.

    En midden deze massa lopen angstig de vele zondaars rond, naakte figuren, de handen op de rug met slangen samengebonden, slangen die met kop en staart door de lenden van hun slachtoffers steken en terug samenkomen in een knoop.
    Maar nog is dit niet alles, Dante ziet hoe iemand plots besprongen wordt door een slang die hem doorboort daar waar nek en schouders zijn, en de man vat vuur en verbrandt tot as. En nadat de as was uitgestrooid op de grond, verzamelde deze zich terug en keerde ze in minder dan geen tijd tot haar oorspronkelijke gestalte terug.

    O, hoe streng is de Almacht van God die met dergelijke slagen zich wreekt.[3]

    En als Vergilius vraagt wie hij is, vertelt hij hen dat hij Vanni Fucci is en hier zo diep is terechtgekomen omdat hij uit de dom van Pistoia de kerkschat had gestolen waarvoor een andere verkeerdelijk werd beschuldigd. Maar voegt hij eraan toe je zult geen plezier beleven me hier ontmoet te hebben want voorwaar ik zeg u een groot onheil hangt over Pistoia en Firenze.
    Echter heeft hij Dante, zoals hij hoopte, hiermee helemaal geen pijn bezorgd, het grote onheil is al achter de rug voor de schrijvende Dante.

                                                                                                                 *

    Frans van Dooren heeft de Commedia op een heel vloeiende wijze vertaald en uitgeschreven. Ik herhaal me misschien maar van Dooren schrijft de verzen uit, in een zeer begrijpelijke taal, die weliswaar de klankenrijkdom van Dantes Italiaans niet weergeeft maar dan toch zijn gedachtewereld.
    Iemand die vrede neemt met het verhaal van Dante en ook een overzicht wil hebben op de verwijzingen die Dante in zijn tekst verborgen heeft, moet van Doorens Goddelijke Komedie lezen, het is een vlot lezende vertaling.



    [1] ché, com’i’ odo quinci e non intendo,/ cosὶ giù veggio e neente affiguro. (canto XXIV: 73-74)
    [2] E vidivi entro terribile stipa / di serpenti, e di s diversa mena / che la memoria il sangue ancor mi scipa.( XXIV: 82-84)
    [3] Oh potenza di Dio, quant’è severa / che cotai colpi per vendetta croscia! (canto XXIV: 119-120)

    13-10-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    12-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Canto Vijfentwintig (1)

     

    En ik nu, uitgerust, op weg naar canto XXV, een van de meest prangende canti, waar ik aan voorbij moet. Gemakkelijk is dit niet want er komen beschrijvingen in voor die qua verbeelding al de andere overtreffen. Dante begint zijn canto met een vervolg op de laatste versregel van XXIV:

    Op het einde van zijn woorden steekt de dief, de handen omhoog en met beide vormt hij de vijg, roepend : “ Hier God, wat ik je toestuur”.[1]

    Vanni Fucci, de dief, had dus nog niet gedaan met God want zijn obscene gebaar, duim tussen wijs- en ringvinger en de vuist gebald, - mettendo il pollice fra l’indice e il medio e stringendo il pugno[2] - bestond dus al in 1300, of, er is werkelijk niets nieuws onder de zon zoals de Ecclesiasticus het wist.
    En als Dante deze hoon aanhoort en ziet, worden de slangen hem duurbaar, want een ervan slingert zich omheen de hals van Fucci als om hem het zwijgen op te leggen en een andere grijpt zijn armen en omstrengelt hem, zodat hij niet meer kan bewegen. En dan komt ineens een briesende centaur met grote snelheid op hem afgestormd, roepende:

    ‘Waar is hij, de onbeschofterik’. En zegt Dante ik geloof niet dat er in de Maremma zoveel adders liggen als er hier bij deze centaur over de rug kronkelden, achter in zijn nek, een draak met de vleugels wijdopen, die al verschroeide wat zich vertoonde.

    Vergilius zegt hem dat de centaur Cacus is die zich hier bevindt, afgezonderd van de andere centauren, omdat hij de grote kudde van Hercules had gestolen en door de Griek werd afgetroefd met wel honderd stokslagen, waarvan er slechts tien nodig waren (om hem te doden). En achter de centaur duiken drie schimmen (tre spiriti) op, en Dante tot zijn lezers:

    Als je nu traag bent om te geloven wat ik ga zeggen, welnu is dit geen wonder want ik, die het zag, kan het ook slechts met moeite geloven.[3]



    [1] Al fine delle sue parole, il ladro / le mani alzó con amendue le fiche,/ gridando:«Togli, Dio, qua te le squadro!» ( XXV: 1-3)
    [2] Lodovico Magugliani, noot pag. 164.
    [3] Se tu sei or, lettore, a creder lento / ci ch’io dir, non sarà maraviglia,/ ché io che il vidi, a pena il mi consento (canto XXV: 46-48)

    12-10-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dantes 'Vita Nova'

     

    Alles samengenomen, is mijn kracht Dante en ken ik, wat ik er ook over zeg of schrijf, ken ik de vreugde te werken aan iets, de vreugde vast te stellen hoe mijn blad zich vult, hoe mijn paginering opschuift naar het getal toe dat ik in gedachten had toen ik begon. En wat meer is, ik denk, maar wie ben ik om dit te denken, ik denk dat ik hier en daar zinnen heb neergezet die inhoud hebben en die zeker even ver reiken als wat ik lees omheen mij. Zinnen die ik heb ingebracht, of dan toch de ‘ik’ die over mijn schouder heen toezag – het kan ook Dante zijn - op wat ik schreef. Dit gevoel alleen geeft inhoud aan wat ik doe en hoop te blijven doen.

    Zo ken ik de drang die me elke dag aanzet om te herbeginnen met een nieuwe tekst; weet ik zelfs niet meer hoe het is, niet of niets te schrijven; is er blijvend, het ongeschreven boek dat in mijn gedachten woont, dat ik aarzel om vorm te geven, om wat er reeds op papier staat aan te vullen en te voltooien.
    Dante formuleerde dit als volgt in de aanvang van zijn ‘Vita Nova’:

    ‘In het boek van mijn memorie, waar er voorheen heel weinig te lezen stond, bevindt er zich toch een rubriek die zegt: Incipit vita nova. En hierin staan woorden te lezen die ik nu zo goed mogelijk in dit boekje ga overschrijven en zijn het niet alle woorden dan toch de essentie ervan' [1].

    Het is duidelijk dat dit ook mijn bedoeling is, te putten uit die geborgen ‘rubriek’ in mij, waar alles al opgetekend staat en die ik nu slechts (!) heb over te schrijven.

    Maar over zijn ‘Vita Nova’ zijn ‘Nieuw Leven’ heb ik iets in meer te vertellen, iets dat, bij mijn weten, nog niemand heeft opgemerkt, namelijk de reden waarom hij plots, halfweg zijn pagina is gestopt om iets belangrijkers te beginnen na een vorm van studie, namelijk zijn Commedia. Wat het was dat hij te (be)-studeren had, vertel ik later. Ik heb enkele opzoekingen te doen die tijd zullen vragen. Dus ik wacht op een andere en betere gelegenheid.
    Hopelijk vergeet ik het niet, en wie weet, misschien heb ik, in de loop van de drie volle jaren dat ik schrijf aan mijn blog, het reeds verteld.



    [1] In quelle parte del libro de la mia memoria dinanzi a la quale poco si potrebbe leggere, si trova una rubrica la quale dice: incipit vita nova; sotto la quale rubrica io trovo scritte le parole le quali è mio intendimento d’asemplare in questo libello; e, se non tutte, almeno la lore sentenzia.

    12-10-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    11-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Canto Vierentwintig (2) en wat er uit volgt

     

    Over het puin van de zesde ringgracht bereiken ze de brug naar de zevende gracht van cirkel acht. De beklimming van de brug waarbij ze van rotsblok tot rotsblok moeten is lang en moeilijk en vergt heel wat inspanning zodat Dante, boven gekomen, buiten adem is en erbij gaat neerzitten. Maar dit neerzitten strookt niet met wat Vergilius wil:

    ‘Je moet voortaan alle luiheid van jou afschudden’, zegde de meester, ‘want het is niet in het dons noch onder het deken dat je roem verwerft. Hij die aldus zijn leven doorbrengt laat evenveel sporen na als rook in de lucht en schuim op het water.” [1]

    Daarom sta op, en overwin je vermoeidheid met de geest die elk gevecht wint.[2]

    Het is Dante die zichzelf oppept om verder te schrijven, verder te werken aan zijn Commedia die enkele dagen, enkele weken, maanden misschien is blijven liggen, hem ondertussen in gedachten bezighoudend, zoals Dante mij bezighoudt en zoals ik me voortdurend aanmoedigen moet om verder te gaan met mijn lectuur en mijn schrijven.
    Ik ook weet dat het niet in de warmte van het morgenbed is dat mijn werk zal groeien, ik ook weet dat, wil ik iets hebben nagelaten hier op deze wereld, wil ik dat mijn leven niet was qual fummo in aere ed in acqua la schiuma, ik ontwaken moet uit mijn o zo gemakkelijke letargie en werken moet dag na dag. Weet dat me geen enkel Dante-loze dag gelaten wordt, zelfs al vrees ik dat niemand van mijn vrienden me begrijpen zal.
    Het is de inhoud van deze enkele verzen die me er nogmaals hebben toe aangezet deze morgen, voor het kraaien van de haan, op het ogenblik van de muezzin ergens in de wereld waar de Koran, vὸὸr het eerste licht, zijn soerats over de wereld uitstrooit, op te staan en neer te zitten voor her scherm van mijn pc, denkend aan die zin van Dante en meer nog aan de zin die erop volgde, en die ik herhaaldelijk had gehoord uit de mond van Chaplin in een heruitzending van zijn Limelight: l’animo che vince ogni battaglia of de geest, de geest van de mens die elk gevecht overwint.
    Wat rest er me van twee uren slaap in meer, als ik daar tegenover, een bladzijde schrijven kan – laat staan de 500 woorden die Hugo Claus meende elke dag te moeten schrijven - al is het maar onder vorm van een blog die later opgeslorpt zal worden door de tijd.

    De woorden van Dante, in de mond van Vergilius, zijn zowel tegen hem zelf gericht als tegen mij, als tegen elke lezer van deze verzen. Het is een zin die ik hier dubbel onderstrepen wil, die ik hier, vanuit mijn minaret, deze morgen, lijk de muezzin over de bomen van het donkere bos van Dante, over de rozenvelden, over de daken van de huizen van het dorp wil uitschreeuwen, opdat ze weergalmen zouden en aanbotsen tegen de eerste lichtende randen van de opkomende zon.
    En meer dan ooit, al weet ik dat ik enkele moeilijke passages voorbij moet, meer dan ooit wil ik verder met zijn Commedia. En ik weet dat de dagen voorbijschieten, zoals een vliegtuig dat de geluidsmuur doorbreekt, en dat deze die me resten geteld zijn. Al weet ik hoegenaamd niet, waarheen deze pogingen me voeren zullen.
    Dit ook heb ik te aanvaarden, indachtig zijnde de leer van de Bhagavat Gita die T.S. Eliot in zijn Four Quartets heeft omgezet als 'For us there is only the trying, the rest is not our business'.
    Het is dan ook deze zin die me recht houdt om te schrijven en te blijven schrijven al is het maar in de hoop dat ik, zij die me lezen, enkele ogenblikken gevangen zal houden met mijn gedachten, ook zoals deze in mijn blog van gisteren, over de eeuwigheid en het meest van al nog, wie die God wel zou kunnen zijn en onder welke vorm hij onder ons aanwezig is.
    Want uiteindelijk, als ik schrijf, zelfs over Dante, blijft dit mijn Leitmotiv, blijft dit de richtlijn die ik me opleg of die iemand me heeft opgelegd te volgen.

    En later deze voormiddag, als ik bladerde in het belangrijk werk van William Anderson, denkend aan het mysterie God, ik volgende zin onder ogen kreeg: To the mystics, God, in a definition known to Dante and going back to the twelfth century, is a sphere whose center is everywhere and whose circumference nowhere.[3]
    En van Ernst Mach las ik ooit dat het ganse Universum aanwezig is op elk ogenblik en op elke plaats. En ik voeg eraan toe, God het Universum zijnde is Hij aanwezig op elke plaats en op elk ogenblik.
    Dus ook hier, dit ogenblik, dat ik deze tekens neerzet.


    [1] «Omai convien che tu cos ti spoltre”,/ disse il maestro,«che, seggendo in piuma,/ in fama non si vien, né sotto coltre:/ sanza la qual chi sua vita consuma,/ cotal vestigio in terra di sé lascia / qual fummo in aere ed in acqua la schiuma”. (XXIV:46-51)
    [2] “ E però, leva su! Vinci l’ambascia / con l’animo che vince ogni battaglia…” (canto XXIV: 52-53)
    [3] William Anderson, Dante the Maker, pag. 274

    11-10-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    10-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Vriend, God en de Eeuwigheid


     

    Ik ben opgestaan om vier uur deze morgen, het uur dat Amélie Nothomb begint te schrijven, zo las ik eens van haar, heb een deken om de rug geslagen en ben naar beneden gegaan. De kamer ‘rook naar eikenhout en rozen, naar de dood[1]’ zoals Quasimodo het wist in zijn ‘Antico Inverno’. Het vuur in de haard smeulde nog, maar de kilte verraste me. Ik werkte aan mijn Dante, aan zijn Canto XXIV, lang, heel lang zonder de minste notie van de tijd, tot ik uiteindelijk een leegte voelde komen en  even verpoosde. Toen ik opkeek van mijn scherm zag ik het vale herfstlicht in het raam, zie ik hoe de dingen om me heen, plots tot leven komen: de tafel, de boeken, de sofa, de zware eiken bollenkast, zoals ook ik terug kom tot de realiteit van mijn bestaan met een verkrampte rug en bijtende ogen.
    Zo intens heb ik gewerkt, woorden selecterend die opdoken uit de grote stilte van de kamer. En nu, in de vroege morgen, hoor ik de wind in de bomen en het slaan van de regen tegen het raam en ben ik klaar gekomen – uit het niet van het niet - met enkele pagina’s tekst, genoeg om een blog te vullen.

    Mijn dag is begonnen, zoals een dag beginnen moet. Ik kan nu met een gerust gemoed terug gaan naar bed, om in de voormiddag alles te herzien en verder te gaan met Dante die even zijn verhaal over de Hel heeft verlaten om, als een goede herder, uit te kijken naar buiten waar alles berijmd is, en weet dat het nu geen tijd is om met zijn kudde het veld in te gaan. Hij zit zonder voer - vindt wellicht niet meer de woorden om te weten welke straf hij nu uit te denken heeft – en er is een ogenblik van aarzeling, zoals ik er zovele ken.
    Tot de zon opkomt, de rijm verdwijnt, de kudde buiten kan, en hij weet hoe het verder moet.

    In mijn dagelijks bestaan liggen tal van zaken verweven en dit zal wel ook zo geweest zijn bij Dante, een zaak zullen we gemeen hebben gehad, hij de progressie van zijn helleverhaal, ik het klaar komen met mijn blog – voor het ogenblik toegespits op het Inferno - finaal komt het er op neer dat we beiden gericht zijn op het aftasten van de geest, om een resem woorden bij elkaar te brengen die een verhaal dragen.
    Maar vandaag echter ondervind ik ook dat iets plannen uit den boze is en dat, zoals je nimmer weet waar een eerste zin je heenvoeren zal, je evenmin kunt voorzien hoe je dag verlopen zal. Want vroeg in de voormiddag klopt een vriend aan, een specialist in elektrische aangelegenheden om, zoals afgesproken – maar ik was het vergeten - diverse schakelaars en stopkontakten te vervangen. Maar zijn komst was geen hinder, integendeel,terwijl hij doende was hield ik hem gezelschap, kijkend hoe handig en secuur hij tewerk ging.

    Welk woord was er gevallen opdat we plots aan het spreken waren over kosmos en eeuwigheid en over wat er was na de dood – misschien had ik iets gezegd over de oude man in de kerk? – maar achteraf, als ik in de avondschemering terug neerzat voor mijn scherm, realiseerde ik me dat ik zelden ooit met iemand zo lang gesproken had over de mens en over God en over de reden van ons bestaan hier op aarde.
    Hij verraste me telkens met zijn antwoorden en zijn nieuwe vragen. Hij was geen gedoopte, geen gelovige, had nimmer de Bijbel in zijn handen gehad, in zijn jeugd nimmer een kerk bezocht, maar hij had nagedacht en hij wist voor zich zelf twee belangrijke zaken: én dat er een God moest zijn, én dat de dood een herbeginnen was.
    Hij had niemand, zegde hij, om hierover te spreken, ik trouwens ook niet, en hij vond dat de wereld verging in het materiële de materie die de geest verdrong, al wist hij ook, en ik trad hem volmondig bij, dat wetenschap en religie aan het versmelten waren, dat het ene niet meer kon zonder het andere.

    We hadden samen, aan de tafel bij de haard, gemiddagmaald. Iets Chinees, kip in zuur-zoete saus met rijst, hadden een glas wijn gedronken, maar ons gesprek liep verder, dieper en dieper gravend naar de zin van ons bestaan. Ik sprak hem - natuurlijk - over Dante die leefde op het einde van de dertiende, begin veertiende eeuw en wat hij, de grote poëet, dacht over de reden van ons bestaan als mens.
    De mens die, volgens Béatrice die ook Dante was, noodzakelijk was opdat God zich zien zou met de ogen van de mens, weten zou in welke mate of hoe diep hij gegroeid was in de mens en dat het zijn doel was, de mens volledig te vullen met het beeld en de eigenheid van Hem. Pas dan zou het Omega bereikt zijn

    Ik zelf had er nimmer zo over gedacht, maar in het vuur van de discussie en hij maar luisterend, kwamen de gedachten als losgelaten duiven op mij afgestormd.
    Ik zegde hem, mijn laatste zin herhalend, dat het leven zo wonderbaar was, dat de structuur van het atoom zo ongelooflijk was en de samenhang van alle dingen en alle gebeuren zo innig, dat er een tijd komen zou dat we er door zouden dooreen geschokt worden en dat we de werkelijkheid zouden over het hoofd zien om enkel nog de innerlijkheid van de dingen te zien, een innerlijkheid die niet anders kon zijn dan het teken van God, of hoe je Hem ook noemen wilt.

    Urenlang, in over en weer gepraat, hebben we onze gedachten laten gaan, telkens terugkerend op hetzelfde, dat de dood een totaal nieuw beginnen was, een intrede in een totaal ander leven, in het enige echte leven dat ons te wachten stond, en dat we in de mate dat we hierover ons een beeld hadden gevormd, we in die mate het eeuwige van het daar-zijn beleven zouden.
    We waren een flard van het Woord dat in den beginne was, het Woord, waaruit alles was ontstaan en naar waar alles keren zou.
    Ik zegde hem nog dat we beiden afgestemd waren op een identieke golflengte, en dat we, alles bij elkaar genomen, een identiek gedacht hadden over de dingen en hun binding met de Geest; dat we elkaar meer dan aanvulden, en dat het wel duidelijk was dat ‘du choc des idées jaillissait la lumière’. Of het ‘het’ Licht was, was er nog twijfel (gelukkig), maar het was in elk geval toch ‘een lichtpunt’ waar we naar opkeken dat ons leerde te zijn wie we waren.



    [1] ‘sapevano di rovere e di rose, di morte’.

    10-10-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    09-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Canto Vierentwintig (1)



    Canto Vierentwintig begint op een schitterende wijze. Dante, de schrijvende Dante heeft in gedachten zijn Hel verlaten en roept de herinnering op aan een lentedag uit zijn jeugd:

    In deze periode van het jonge jaar waarin de zon verschijnt in het teken van de Waterman en de nachten krimpen tot de duur van de dag, als de rijm op de grond het beeld penseelt van het kleed van zijn witte zuster (de sneeuw), zij het maar kortstondig, staat de arme dorpeling op aan wie het ontbreekt aan voeder en als hij kijkt ziet hij de velden gans wit en slaat hij op zijn dij.[1]

    De arme dorpeling zal hier wel Dante zijn die niet meer weet hoe het verder moet, die geen voer meer heeft voor zijn gedachten en buitenkomend de pracht ziet van de tekening van de rijm op de velden en hij slaat zich op de borst denkende aan het beeld van de Hel waarin hij verzeild is geraakt en de tegenstelling tussen het morgenlicht en wat hij te schrijven heeft is zo groot dat:

    hij gekweld weer naar binnen gaat en zucht als een ongelukkige die niet meer weet wat aan te vangen en dan gaat hij buiten terug en zijn hart vult zich met hoop als hij ziet dat in weinige uren de wereld veranderde en hij neemt zijn stok en laat zijn kudde uit om te laten grazen.[2]

    Hoe dikwijls overkomt me dit niet dat ik weg moet van Dante en zijn gesofistikeerd geschrijf, dat ik de moeite die ik doen moet om de Italiaanse tekst zo dicht mogelijk te benaderen ontvlucht en me tracht te storten in andere bezigheden of zelfs de moed verlies en het gevoel te hebben dat ik nergens ga uitkomen, dat ik maar aan het schrijven ben in het ijle zonder vaste grond onder mijn voeten.
    En hoe dikwijls zal Dante de moed verloren hebben als ik rekening houd met de jaren die hij nodig heeft gehad om versregel na versregel, alle eindigend op het goede rijm, te vinden. En dit als banneling die als Florentijn de gewoonte had ongezouten brood te eten, en ‘come sa di sale lo pane altrui’, hoe het is de smaak van zout van het brood van anderen. (Paradiso: Canto XVII: 58-59).

    Dit is het geval Dante, een voortdurende pijniging, een stil vallen en wakker schieten om de prachtigste dingen te schrijven.
    Wat mij betreft, zeker is het dat het niet zo vlug gaat als ik nu wens dat het zou gaan. Dante was amper halfweg, nel mezzo del cammin di nostra vita, zegt hij. Wat wel geldig is voor hem en voor vele anderen, echter niet voor mij. Ik zit in de laatste dagen, maanden, misschien, hopelijjk jaren van mijn leven, maar het zijn de laatste die ik heb.
    Maar, en dit is, alles samengenomen, mijn kracht, wat ik er ook over zeg of schrijf, ik heb de vreugde te werken aan iets, ik heb de vreugde vast te stellen hoe mijn blad zich vult, hoe mijn paginering opschuift naar het getal toe dat ik in gedachten had toen ik begon. En wat meer is, ik denk, maar wie ben ik om dit te denken, ik denk dat ik hier en daar zinnen heb neergezet die inhoud hebben en die zeker even ver reiken als wat ik lees omheen mij. Zinnen die ik heb ingebracht, of dan toch de ‘ik’ die over mijn schouder heen toezag – het kan ook Dante zijn - op wat ik schreef. Dit gevoel alleen geeft inhoud aan wat ik doe en hoop te blijven doen.
    Zo ken ik de pijn van het schrijven, van het ongeschreven boek dat in mijn gedachten woont. Hoe schreef Dante het weer in de aanvang van zijn Vita nova:

    ‘In het boek van mijn memorie, waar er voorheen heel weinig te lezen stond, bevindt er zich toch een rubriek die zegt: Incipit vita nova. En hierin staan woorden te lezen die ik nu zo goed mogelijk ga overschrijven in dit boekje en zijn het niet alle woorden dan toch de essentie ervan” [3].

    Het is duidelijk dat dit ook mijn bedoeling is, te putten uit die geborgen ‘rubriek’ in mij, waar alles opgetekend ligt en die ik nu slechts (!) heb over te schrijven.



    [1] In quella parte del giovinetto anno / che il sole i crin sotto l’Aquario tempra / é già le notti al mezzo d sen vanno;/ quando la brina in su la terra assempra / l’imagine di sua sorella bianca, / ma poca dura alla sua penna tempra: / lo villanello la roba manca/ si leva, e guarda, e vede la campagna / biancheggiar tutta, ondei si batte l’anca; (canto XXIV:1-9)
    [2] Ritorna in casa e qua e là si lagna,/ come il tapin che non sa che si faccia;/ poi riede, e la speranza ringavagna,/ veggendo il mondo aver cangiata faccia / in poco d’ora, e prende suo vincastro/e fuor le pecorelle a pascer caccia;(canto: XXIV:10-15)
    [3] In quelle parte del libro de la mia memoria dinanzi a la quale poco si potrebbe leggere, si trova una rubrica la quale dice: incipit vita nova; sotto la quale rubrica io trovo scritte le parole le quali è mio intendimento d’asemplare in questo libello; e, se non tutte, almeno la lore sentenzia.

    09-10-2014, 05:59 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    08-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Uitvaart

     

    Het was toen, op het einde van de uitvaartliturgie, dat een man oprees uit de familie vooraan. Het was een oude man, hij liep met strakke gang, licht gebogen naar het koor toe, waar hij zich opstelde, even opkeek naar de aanwezigen en dan, schijnbaar heel kalm, enkele vellen papier uit zijn zak haalde die hij glad streek en schikte op het tafeltje voor hem, hij zette zijn bril op en wachtte nog even als bedacht hij zich hoe hij beginnen zou.
    Alle ogen waren op hem gericht maar nog draalde hij, een fractie langer dan eigenlijk nodig was, maar als zijn stem kwam was zijn woord klaar en duidelijk.

    ‘De rechtvaardigen leven tot in eeuwigheid, zij vinden hun loon bij de Heer en de allerhoogste draagt zorg voor hen. Daarom zullen zij de heerlijke kroon en de schone diadeem uit de hand van de Heer ontvangen’.

    Hij keek even over de rijen mensen die er zaten, het licht als een aureool over de woorden die hij sprak, woorden uit het boek Wijsheid – ik dacht aan Kahlil Gibran, aan het woord van afscheid van de profeet tot de mensen van Orphalese – terug wachtte nog wachtte hij , zijn bril schikkend.

    Mijn grote vriend van vele dagen, vele jaren.
    Nu je ons ontglipt, nu je wegglijdt uit het land, tot voorbij de einder van oneindigheid. Nu je onherroepelijk de eeuwigheid binnen zweeft, spreek ik uit, de pijn. Spreek ik uit, het verlies na je heengaan.
    Je waart, mijn vriend, een heerlijk man, je waart rechtvaardigheid, zoals Marnix Gijsen het zegde, je waart bescherming, je waart filosoof en levensgenieter en ook, een Vlaming in hart en nieren – er lag inderdaad een Vlaamse leeuwenvlag over de kist waarin zijn dood lichaam lag.

    En hij ging maar verder, sprekend over zijn vriend, een man om naar te luisteren. Ze waren regelmatig samen aan zee, in San Juan, ergens dichtbij Alicante, waar ze, op de hoogste rots gezeten, filosofeerden met elkaar, in de koelte van de winden, zegde hij, begeesterd door het glinster licht van de zee in de zon en de witte lijn van de branding, diep onder hen.

    Ik zag een ogenblik het beeld voor mij, de rots waar ze zaten, de grote helderheid van de zee, de meeuwen, de boten op de horizont en zij sprekend, zoals hij zegde, over god en het leven, over de wereld en over Vlaanderen, twee oude mannen, de haren in de wind, gebeeldhouwd naast elkaar.

    Hij sprak traag, zelfverzekerd, woorden die beelden waren, beelden die gedachten verborgen, gedachten, getekend door het immense van de kosmos waarin ze zich bewogen. Hij sprak over de mis op zondag in de kathedraal van Alicante, weggedoken naast elkaar luisterend naar de Gregoriaanse gezangen en hoe goed ze zich voelden de sfeer van de mis uit hun jeugd terug te vinden en voegde hij er aan toe, het woord van de Heer in de taal van Spanje die ze soms spraken onder elkaar.

    Hij aarzelde, toen kwamen de woorden als een vlucht duiven naar hun hok toe:
    Van morgen, toen ik werkte aan deze tekst, ben ik in gedachten gekeerd naar de plaats waar we altijd zaten. Heb ik me afgevraagd hoe het kwam dat ik er was en jij er weggebleven. Maar ik vergiste me, je waart er wel. Terwijl ik schreef hebben we ons gesprek verder gezet. De wind, de grote wind van alle zeeën en van alle tijden, namen onze woorden mee, wolken woorden, wolken van een innig beleven en een warm gedenken, wolken lijk de klankenmassa in de fuga’s van Johan Sebastian Bach.

    Dit waren maar de uiterlijke tekenen van wat hij vertelde, zijn betoog was zo gecondenseerd poëtisch dat het onmogelijk was hem te volgen in beelden. Ik luisterde meer naar het timbre van zijn stem dan naar de betekenis van wat hij zegde in de intense stilte, die zijn stem omkranste. Waarom weet ik niet, maar hij eindigde met het woord van de stervende Hamlet: ‘de rest is stilte’.
    Tweemaal stokte zijn stem, toen hij vertelde dat hij op het venster klopte, als hij voorbij zijn deur ging, wel wetende dat hij er niet was en helemaal op het laatste toen hij zijn tekst verlaten had en kijkend naar de kist met de vlag er over gespreid er nog iets aan toevoegde dat me ontroerde.
    Als hij terugkeren zou naar die plaats van hen, zou hij een Spaans boek meenemen, al wist hij dat hij er niet zou zijn om hem te helpen, maar zegde hij, en ik vond dit een groot moment, als ik luisteren zal naar het geluid van de golven dan weet ik dat ik je stem zal horen die me roepen zal, ‘Karel, man, ik leef, ik leef’.

    Een vreemde gebeuren, een oude man die op een zaterdag middag, onder de hoge eeuwenoude gewelven de misgangers, die gewoon zijn aan een droge opsomming van wie de overledene was en wat zijn leven was geweest, totaal verrast, geconfronteerd werden met namen als Vergilius en Dante, en Hamlet en Bach en dit in de meest poëtische bewoordingen.
    En toen hij ophield met spreken, terwijl ik dacht dat hij nog heel wat zou gezegd hebben, toen hij ophield, vouwde hij zijn bladen samen en kwam hij, aarzelend in zijn gang, langs de kist met het dode lichaam en de leeuwenvlag, terug naar de stoel waar hij recht bleef staan om te luisteren, rijzig en statig, naar dat prachtige, hemelse ‘In Paradisum’.

    Hij stond onder de mensen na de mis, met een dame naast zich, wellicht zijn echtgenote. Ik zag hoe verschillende dames en heren naar hem kwamen wellicht om hem te zeggen hoe goed zijn tekst wel was.
    Toen hij een ogenblik alleen was, ben ik op hem afgegaan, heb ik hem gezegd dat hij heerlijke woorden had gesproken, en dat hij me ontroerd had met zijn sterk poëtische gedachten, en, zegde ik, ik houd een blog bij en ik had graag iets meer overgehouden van uw woorden om er een blog over te schrijven.
    Hij keek me aan, zijn ogen vochtig, hij nam de bladen tekst uit zijn zak en gaf ze mij. Hier heb je mijn tekst, neem er uit wat je belangrijk vindt en voeg er aan toe wat ik heb verzwegen. Een man die elke dag een blog schrijft moet dit kunnen.
    Toen nam de dame naast hem zijn arm, zegde iets tot hem en hij verdween, een oude man die iets had willen vertellen over zijn overleden vriend, zijn broeder in de geest, hij een zendeling van de poëzie van het Woord.

    08-10-2014, 07:23 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    07-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Canto Drieëntwintig (2)

     

    En zo bereiken ze de zesde gracht, bij de huichelaars en de hypocrieten en hij moet iets gehad hebben tegen Cluny en zijn bewoners want zijn slachtoffers lopen hier gehuld in pijen van het type van Cluny.

    Ze droegen pijen waarvan de kappen tot voor de ogen hingen, gemaakt zoals deze voor monniken van Cluny. Van buiten waren ze verguld maar binnenin helemaal van lood en zo zwaar dat in vergelijking, deze van Frederik (die keizer Frederik II gebruikte om majesteitsschennis te straffen) van stro waren.[1]

    Hiermee is de toon gezet. De huilende zondaars verplaatsten zich heel traag en met moeite, wat begrijpelijk is. Even begrijpelijk is dat Dante en Vergilius alle slenteraars gemakkelijk voorbijliepen zo dat ze bij iedere stap in ander gezelschap waren. De nieuwsgierige Dante wil natuurlijk weten wie ze zijn en spreekt erover met zijn gids. Zijn taal wordt door een paar boetelingen herkend als zijnde Toscaans en iemand vraagt Dante wie hij is. Dante antwoordt dat hij geboren en getogen is in de grote stad aan de bekoorlijke Arno gelegen, en son col corpo ch’i ho sempre avuto. (ik ben hier met het lichaam dat ik altijd heb gehad).
    Hij verneemt dat de twee boetelingen uit Bologna komen, dat ze Catalano en Loderingo heten[2] en dat ze ijverden voor het behoud van de vrede tussen de families onderling en vooral tussen de Welfen, de aanhangers van de Paus en de Ghibelijnen, aanhangers van de keizer.
    Achter het uiterlijke van hun pijen verborgen ze een leven van gemakzucht en verdorvenheid en deze hypocrisie kostte hen hun verblijf hier. Dante wil over hen nog meer te weten komen als hij plots geconfronteerd wordt met iemand die dwars over de weg, met drie spiezen aan de grond gekruisigd ligt.

    Hij (Catalano) zegt:‘die vastgenagelde die je bekijkt gaf aan de Farizeërs de raad dat het beter paste een man als martelaar te hebben dan een volk.’ [3]
    ‘Zoals je ziet ligt hij naakt dwars over de weg en hij moet van allen die er langs komen voelen hoeveel ze wegen. Ook zijn schoonvader (Caïphas) lijdt hier in deze gracht en de andere leden van de Raad.

    Catalano toont hen nog de weg langswaar ze verder kunnen afdalen waarbij ze vaststellen dat de duivels hen hadden willen misleiden want ze hadden een gans andere weg opgegeven.



    [1] Elli avean cappe, con cappucci bassi / dinanzi agli occhi, fatte della taglia / che in Clugni per li monaci fassi. / Di fuor dorate son si ch’egli abbaglia;/ ma dentro tutte plombo, e gravi tanto,/ che Federigo le mettea di paglia. (canto XXIII: 61-66)
    [2] het zijn de stichters in Bologna in 1261,van de Ridders van de Glorierijke Maagd Maria, gekend als Frati godenti, Broeders van plezier).
    [3] Mi disse:”Quel confitto che tu miri / consigli i Farisei che convena / porre un uom per lo popolo a’ martri. (canto XXIII: 115-117)

    07-10-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    06-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Canto Drieëntwintig



    Je leest canto na canto, maar je bent absoluut niet gelukkig met wat je leest. Dante straft én de geestelijken én de leken die het vertrouwen dat in hen werd gesteld hebben misbruikt. Hij is met hen ongemeen hard. Is het misschien omdat hijzelf van een dergelijk misgrijp werd verdacht of beschuldigd toen hij uit Firenze werd verbannen en hij hier aantonen wil dat hij absoluut niet met degenen die hij hier ontmoet te vergelijken is?

    Wat ook, ik ben tevreden dat ik er mag over zwijgen - en ook zwijgen over mijn gevoelens ten overstaan van Dante zelf –en wat ik er uitgehaald heb is maar een deel van wat er staat maar het is, als ik het herlees, meer dan voldoende ik beleefde er niet de minste vreugde aan, integendeel.
    Dit ook is dan Dante, zijn beschrijving van de afgelegde weg is reeds een moeilijkheid op zichzelf, het optreden van de tien duivels elk met een onmogelijke naam (even onmogelijk om te vertalen) met als hoofdfiguur Malacoda, zoiets als Slechtstaart en met de lichamen/zielen ondergedompeld in een poel van kokend pek, is er iets afschuwelijker, en dan nog van de zondaars te vernemen dat ze het pek verkiezen boven het gestoken worden met de gaffels. Ja, dit alles is weinig belovend voor zij die bij de Allerhoogste in ongenade zijn gevallen.
    Of is dit voor Dante maar een spel, een gejongleer met woorden en beelden, heeft hij het geschreven op een ‘verkeerde dag’, op een dag dat niets hem raakte en het dus ons ook nu niet moet raken?
    De ruzie onder de duivels in canto XXII bracht bij Dante de herinnering aan de fabel van Aesopus, over de kikker en de muis. De muis die wou overzwemmen en de kikker die de muis vastbond aan zijn poot met de gedachte de muis te laten verdrinken. Maar het bekwam de kikker slecht toen de muis gegrepen werd door een roofvogel, een wouw.

    Deze passage doet me denken aan wijlen een vriend van mij, Frans Sierens – vandaag, zoals tot gisteren Ward Ruyslinck, dood gezwegen - een specialist in en schrijver van detectieveverhalen waaronder zijn: ‘Een sterke geur van terpentijn’, en in het woordje dat hij voor mij had geschreven in zijn boek, het verhaal van een kikker die een schorpioen naar de andere oever bracht. De handgeschreven aantekening van Frans Sierens is gedateerd 2 mei 1978. Hij overleed aan dé ziekte korte tijd erna:
    The frog felt an atrocious piercing pain. The scorpion had stung it. As it sank below the surface, taking the scorpion with it, it cried out with its dying breath: ‘Is that logical?’ ‘No’ said the scorpion ’it’s not. But what would you? I can’t help it. It’s my nature.’ (Orson Welles).[1]

    Na dit verhaal over kikker en muis, zijnde de inleiding tot canto XXIII vervolgen de twee dichters hun tocht van gracht tot gracht, de ene overgang is gemakkelijker dan de andere, maar na het voorval met de duivels is Dante niet meer op zijn gemak, hij vreest dat ze hen verder achtervolgen zullen, hij meent zelf, zegt hij tot Vergilius, dat hij ze al horen kan.

    En dan komt terug de ware Dante tevoorschijn, de man waarvan ik houd.

    En hij : ‘als ik van gelood glas (een spiegel) ware geweest zou het beeld van je uiterlijke niet vlugger tot mij zijn gekomen dan het beeld van je binnenste.’ [2]

    Je gedachten strookten met die van mij en waren zo identiek aan elkaar dat beide één besluit vormden.[3]

    En Vergilius heeft zijn plan nog niet verteld of daar komen de duivels met gespreide vleugels toegesneld met de intentie hen te grijpen.

    En onmiddellijk greep de gids me vast zoals een moeder, die door het lawaai ontwaakt en dicht bij haar de vlammen ziet, haar zoon opneemt en wegvlucht en niet stopt,[4]

    Aldus nam mijn gids mij in zijn armen en liet hij zich, vlugger dan het vlugste water, op zijn rug naar beneden glijden, me aan zijn borst drukkend, alsof ik zijn zoon was en niet zijn reisgezel. Pas dan hoorden ze de duivels boven hen, maar zorgen hoefden ze zich niet meer te maken, want de goddelijke voorzienigheid die de demonen had aangesteld over de vijfde ringgracht, had hen ook de mogelijkheid ontnomen deze te verlaten.



    [1] Nieuw is dit niet meer, ook nu gebeurt het dat iemand met rugzak of zonder, in een bus stapt en het niet kunnende helpen, het zijn aard zijnde, de bus laat ontploffen om erna, met de splinters die nog resten van hem, zijn wel bepaald aantal maagden te kunnen ontmaagden.
    [2] E quei : S’io fossi di plombato vetro / l’imagine di fuor tua non trarrei più tosto a me, che quella d’entro impetro.( XXIII: 25-27)
    [3] Pur mo veneno i tuo’ pensier tra’ miei / con simile atto e con simile faccia, / si che d’entrambi un sol consiglio fei. (canto XXIII: 28-30)
    [4] Lo duca mio di sùbito mi prese, / come la madre, ch’ai romore è desta / e vede presso a sé le fiamme accese,/ che prende il figlio e fugge e non s’arresta.( XXIII: 37-40)

    06-10-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    05-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Canto Tweeëntwintig (1)



    Ed egli avea del cul fatto trombetta (XXI: 139):

    Schijnbaar is dit het instrument (!), gebruikt door de leider van de duivels die Vergilius en Dante vergezellen en Dante heeft de inspiratie om dit ludieke instrument te vergelijken met het trompetgeschal, het klokkengelui, de trommels van de optrekkende legers.
    En met het geluid van dit instrument in hun oren en de vreemde klachten van de gestrafte zondaars, volgen ze de tien duivels die hen begeleiden. Ondertussen houdt Dante elke verandering in het oog die zou kunnen optreden in het kokende pek van de gracht waarin de zondaars ondergedompeld liggen. Eigenlijk moet je Dante zijn om een dergelijk beeld tot leven te brengen.

    Eigenlijk moet je weten dat opduikende dolfijnen door de zeelui gezien werden als de nakende komst van een storm en dat ze dan hun schip zo vlug mogelijk in de haven moesten binnenbrengen.
    En zegt Dante, zo gebeurde het ook dat van tijd tot tijd een zondaar zijn rug boven het pek uitstak om zijn pijnen te verzachten om daarna, zoals kikkers, terug onder te duiken met nog juist de snuit boven water.

    Soms was er een die eens boven, te lang bleef treuzelen en als een van de duivels dit zag, sloeg hij zijn haak in dezes haren terwijl de negen andere duivels samen hem toeriepen:

    Doe maar Rubicante sla je klauwen in hem en scheur zijn vel eraf.[1]

    Dante wil vernemen wie die ongelukkige is en vraagt Vergilius de vraag te stellen. Zo verneemt hij dat de sukkelaar in kwestie uit het koninkrijk Navarra komt, dat hij in dienst was van koning Thibaud, dat hij daar begon met het verkopen van gunsten voor eigen rekening, de reden waarom hij thans hier ligt. De voetnota leert ons heel wat meer over deze man die zich ophing in zijn woning. Maar hij had nu echter te lang gesproken want een van de duivels greep hem vast met zijn slagtanden.

    Ik houd hem”, zegt hij tegen Vergilius, “als je nog meer wil vernemen haast je anders wordt hij nog verscheurd.

    En Vergilius vraagt de zondaar of hij er kent die uit Italië komen. Ja, zegt deze, nu opgehangen aan de slagtanden van de duivel, er is nog pater Gomita uit Gallura, een man die alle bedrog in zich droeg. Hij nam geld aan van de vijanden van zijn heer en liet hen vrij uit de gevangenis en als verkrachter van de rechtspraak was hij een voorbeeld. Hij gaat hier veel om met een andere uit Sardinië. En hun tongen worden het nimmer moe om het te hebben over Sardinië.
    En, voegt hij er nog aan toe, als je mensen wilt zien uit Toscanië of Lombardije dan moeten de duivels achteruit en dan fluit ik hen, want iedereen is hier zo bang dat niemand zich durft tonen. Maar ik laat er hier op mijn fluitsignaal zeven andere komen.

    Jij lezer, gaat nu een nieuwe list vernemen, allen keerden hun ogen naar de andere kant en de eerste die het deed was hij (die pater Gomita vasthield).[2]

    De pater profiteerde ervan om te ontsnappen en terug in het pek onder te duiken. Bij deze onverwachte ommekeer sloegen de duivels aan het ruzieën en raakten ze slaags, hierbij vielen er twee in de kokende pekbrij en werden ze door de anderen met hun gaffels er uitgehaald. Hiervan maakten de twee dichters gebruik om alleen hun weg te vervolgen.



    [1] “O Rubicante, fa che tu gli metti / gli unghioni addosso, si che tu lo scuoi!” (Canto XXII: 40-41)
    [2] O tu che leggi, udirai nuovo ludo ! / Ciascun dall’altra costa gli occhie voise;/quel prima ch’a ciò fare era più crudo. (canto XXII: 118-120)

    05-10-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    04-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Terugblik (2)



    Vervolg van 03 oktober

    Vergeef me deze woorden lezer, ze komen uit uit de cellen, de atomen, de elektronen van mijn bloed, ze komen van omheen mij, uit de minimale deeltjes die lijk schichten mijn lichaam en omgeving doorflitsen, want vanwaar anders zouden mijn woorden wel kunnen komen. Schrijven is een luisteren naar de stem die je toespreekt, is overnemen woord na woord wat je ingefluisterd wordt. En je weet niet wie hier de leiding neemt, maar zeker is het dat er vele ogenblikken zijn dat jij het niet bent.

    Sommige passages vertaal ik letterlijk, vooral dan als ik het waag de (gesluierde) versie van Dante over te nemen, en ik zijn woorden zo dicht mogelijk wil benaderen.
    Heb, tussen haakjes, ook problemen met zijn voortdurend tutoyeren van alles en allen. Op andere plaatsen sla ik lange passages over, niet omdat ze niet belangrijk zouden zijn, maar ik wil toch nog iets overlaten aan degenen die geneigd zouden zijn (de moed zouden hebben) Dantes Commedia te gaan lezen.

    Ik herhaal me voorzeker met deze zinnen maar het is voor mij ook een bewust gebeuren. Weten waar ik mee bezig ben, weten tot hoever ik wil gaan, weten wat ik er wil aan toevoegen of het nu past bij Dante of niet. Maar ik ben een gecompliceerd iemand, eerder gericht naar dingen van de geest dan naar de omringende natuur, al zag ik deze morgen in mijn Economist-diary dat ik de dag van de Late Summer Holiday had bereikt.
    Dus ik weet dat de herfst het bos overvalt, ik voel hem reeds sedert dagen in mijn leden, nog niet in mijn geest. Zeker deze morgen niet toen ik schrijvende was, de gedachten optekenend zoals ze kwamen en nu nog altijd verder schrijvend, al weet ik dat ik stoppen moet om een middagmaal te gaan bereiden. Wat, weet ik nog niet, wat spek gebakken denk ik met een aardappel terwijl Shostakowitch even binnenkomt, het Andante uit zijn pianoconcerto, om er toch even bij stil te staan. De ganse morgen stond de radio aan en pas nu dringt de muziek door tot mij, verloren als ik was in mijn ontboezemende-mijmeringen.

    Mijmeringen, waardeloos in deze tijden.

    04-10-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    03-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Terugblik (1)

     

    Intens levend in de biotoop Dante, verwaarloos ik tal van andere zaken ondermeer, het lezen van dagbladen en boeken, alles wordt opzij geschoven eens zijn Inferno me bestormt en ik binnenduik in zijn gedachten en in zijn immense verbeelding.
    Voortdurend zoek ik hem op en zie ik hem, schrijvend, verbeterend, zoekend naar het gepaste woord. Alhoewel hij ook, onophoudelijk geconfronteerd moet geweest zijn met dag-dagelijkse bezigheden en hij wachten moet op ogenblikken van totale afzondering, om verder te gaan met zijn Commedia die hij, zoals Ovidius zijn Metamorphosen, onsterfelijk wou.
    En jij, denk ik erbij, wil jij de onsterfelijkheid ingaan met wat je nu aan het schrijven bent, wil je ook nog gelezen worden binnen zevenhonderd jaar, vergeeld, doorzeefd, de inkt weggekwijnd en de woorden uitgehold door de tijd; is het dit dat je wenst nu je zo druk bezig bent, de natuur om je heen vergetend, vergetend te eten, slapen te gaan, niet luisterend naar de muziek van Klara die in sourdine de kamer bemeubelt?

    Wat is er van de mens die denkt en hoopt met zijn geschriften de eeuwigheid te zullen ingaan?

    Ik wil er nog een duw aangeven. Wil bekennen dat ik Dante binnenschuif in mijn leven op een wijze die aan het abnormale grenst, dan toch voor buitenstaanders. Weinigen zijn er die begrijpen dat ik niet de tijd neem voor andere boeken of zaken. Ze weten natuurlijk niet dat schrijven over Dante mijn leven is geworden, dat ik deze oude inspirerende woning met een innigheid aan boeken, open haard, sofa en schrijftafel, op deze ogenblikken van mijn leven, verkies boven al het andere, dat ik moe gereisd ben en dat ik de dagen die ik denk me nog te resten, een diepere bestemming heb willen geven.
    Het is, al kan ik het moeilijk anders verwoorden, dan te herhalen dat mijn biotoop Dante is. Hoe zal dit eindigen vraag ik me nu af, want naarmate ik vorder, naarmate ik me meer en meer verlies in Dante, glijdt al het andere weg in een waas van gebeurtenissen die me amper nog raken.
    En uiteindelijk, nu ik hem heb binnen gebracht in mijn ‘Bloggen-parade’ neemt de stapel pagina’s toe. Vandaag 397 reeds en er zullen er meer dan 500 zijn eens het jaar voltooid; Daarna wat doe ik ermee?
    Ik kan er enkel mee gaan slapen.

    03-10-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    02-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Canto Eenentwintig (2)



    Als Vergilius de andere zijde van de brug bereikt, komen de duivels, zoals een meute honden die zich storten op de arme die onverwacht ergens aanklopt, luid schreeuwend van onder de brug op Vergilius af, terwijl ze hem met hun gaffels bedreigen. En Vergilius:

    ‘raak me niet aan, dat er een van jullie naar voor komt  voor je me aan uw gaffels rijgt, om naar mij te luisteren’.

    Allen roepen ze dat Malacoda moet komen luisteren en de duivel Malacoda biedt zich aan, zich afvragend waartoe dit wel kan dienen.
    Zoals altijd zegt Vergilius aan Malacoda dat hij zeker hier niet zou gekomen zijn ware het niet dat de hemel wil dat hij iemand anders op deze verwilderde weg vergezelt. Waarop Malacoda zo verbaasd is dat hij zijn gaffel vallen laat en de anderen verwittigt dat ze hen geen kwaad mogen doen. En Vergilius wenkt Dante, die met de schrik in het hart zich vertoont en dicht bij Vergilius komt staan.

    Dit is maar een van de gebeurtenissen die zich daar op de weg naar de zesde gracht afspelen, de andere zijn niet minder afschuwwekkend als ik, aan de hand van Dantes verzen, in mijn verbeelden de plaats tracht op te roepen. Maar voor de twee schijnt verder gaan onmogelijk.

    want de weg is volledig ingestort en dit gebeurde gisteren vijf uur later dan het uur van nu, twaalfhonderd zesenzestig jaar geleden[1]

    Je moet hier deze weg volgen, zegt Malacoda en dan bereikt je een rij andere boogbruggen waar je overheen kunt. Ik was juist zinnens enkele helpers naar ginder te sturen om te zien of er niemand is die het waagt zijn hoofd op te richten om lucht te happen. Volg hen ze zullen je geen kwaad doen.

    Dante is er absoluut niet gerust in en wil liefst alleen verder met Vergilius die hier al eens was en de weg moet kennen. Maar Vergilius gaat er niet op in. Heb geen vrees zegt hij tegen Dante en ze volgen de duivels,

    nadat allen eerst tussen de tanden hun tong hadden uitgestoken als teken naar hun leider en deze met zijn ‘gat’ trompetje had gespeeld.[2]

    Zeg niet dat Dante geen zin voor humor had. Ook Joyce had dit laatste vers in zijn geheugen opgeslagen :

    Orchestral Satan, weeping many a rood[3]
    Tears such as angels weep.
    Ed egli avea del cul fatto trombetta.[4]



    [1] Ier, più oltre cinqu’ore che quest’otta / mille dugento con sessanta sei/ anni compié che la via fu rotta.(canto XXI: 112-114). (het bezoek van Christus aan de Hel op Goede Vrijdag, 1266 + 33 jaar geleden. Dante zou dus deze woorden in 1299 geschreven hebben).
    [2] Ma prima avea ciascun la lingua stretta / coi denti verso lor duca per cenno;/ed egli avea del cul fatto trombetta. (canto XXI: 137-139)
    [3] A rood: a unit of area equal to one quarter of an acre (0,10117 hectares). Een roede grond!
    [4] Ulysses, pag 184

    02-10-2014, 00:19 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    01-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Canto Eenentwintig (1)


    Gisteren in mijn woorden, in mijn geest, een ogenblik van zwakte, een ogenblik van ongeduld en verwarring. Vandaag, ondanks wat ik zegde of schreef, Dante die zich opricht .

                                                                                                           *

    Aldus, gaande van de ene brug naar de andere, sprekend over dingen waar mijn Commedia geen reden heeft om over te zingen, blijven we staan om naar de andere kloof te kijken.[1]

    En van op het hoogste punt van de boogbrug kijken ze neer op de vijfde gracht (van nog steeds de achtste cirkel) waar alles duister is en waaruit een groot gejammer opstijgt.
    Het is een poel van kokend pek, kokend niet door het vuur maar door de goddelijke krachten. Hier, in deze poel liggen de zondaars te sudderen. Dante kijkt verbaasd op die kokende massa pek en als Vergilius hem toeroept op te passen ziet hij een angstaanjagende duivel met gespreide vlerken op hem afkomen. Op zijn schouders ligt een zondaar die hij bij de enkels vasthoudt en als hij op de brug aankomt, roept hij naar zijn makkers beneden :

    hier heb je een van de magistraten van de heilige Zita, gooi hem maar in het kokend pek [2].

    Het is hier een ‘duivelse’ aangelegenheid. De zondaars, het zijn allen oplichters of zij die het recht hebben ontkracht, liggen er ondergedompeld in het pek en als ze het aandurven het hoofd maar even op te steken worden ze bewerkt met gaffels, zo erg zelfs dat stukken vlees worden afgerukt. Dante vergelijkt dit met het werk van de helpers in de keuken:

    Niet anders dan de koks die de vlottende stukken vlees in de ketel, door hun helpers met vorken, laten onderduwen.

    Als ik me kritisch opstel vind ik eens te meer dat Dante het Laatste Oordeel is voorafgegaan. Afgaande op zijn beschrijving hebben de lichamen de zielen al vervoegd, het is de volledige mens die hier te koken ligt. De mens die wel een tweede dood zou willen sterven maar niet kan of niet zal, gedoemd als hij is.
    Je verhaal, Dante is aldus bij momenten verwarrend en even verrassend. Wat meer is in de korte tijd dat je er verblijft leer je de duivels te onderscheiden en bij naam te noemen, gaande van Malacoda, Scarmiglione, Alichino, Libicocco (onnodig te vertalen) en nog zes andere namen in meer. Er moeten er dus dikke en magere, grote en kleine tussen zitten opdat je deze zou herkennen. En zoals ik je hier lees wil ik zo vlug mogelijk uit deze omgeving weg alsof het beeld dat je ophangt me afschrikken zou.

    ‘Maak dat je hier niet wordt opgemerkt’, zegt de goede meester, ‘verberg je achter een rots waar je veilig zult zijn. Ik ga nu, en wat men mij ook aandoet, heb geen vrees want ik heb al die dingen al meegemaakt toen ik hier de vorige keer was’.



    [1] Cos, di ponte in ponte, altro parlando / che la mia Commeda cantar non cura, / venimmo e tenevamo il colmo quando / restammo per veder l’altra fessura (canto XXI: 1-4).
    Dante spreekt hier over zijn Commedia, het is dus niet hij die ze divina, goddelijk heeft gewild.
    [2] Santa Zita: wordt aanbeden waar ze leefde als een nederige en deugdelijke dienstmeid. Ze stierf in 1272 (Pézard, page.1013).

    01-10-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Archief per week
  • 22/04-28/04 2024
  • 15/04-21/04 2024
  • 08/04-14/04 2024
  • 01/04-07/04 2024
  • 25/03-31/03 2024
  • 18/03-24/03 2024
  • 11/03-17/03 2024
  • 04/03-10/03 2024
  • 26/02-03/03 2024
  • 19/02-25/02 2024
  • 12/02-18/02 2024
  • 05/02-11/02 2024
  • 29/01-04/02 2024
  • 22/01-28/01 2024
  • 15/01-21/01 2024
  • 08/01-14/01 2024
  • 01/01-07/01 2024
  • 25/12-31/12 2023
  • 18/12-24/12 2023
  • 11/12-17/12 2023
  • 04/12-10/12 2023
  • 27/11-03/12 2023
  • 20/11-26/11 2023
  • 13/11-19/11 2023
  • 06/11-12/11 2023
  • 30/10-05/11 2023
  • 23/10-29/10 2023
  • 16/10-22/10 2023
  • 09/10-15/10 2023
  • 02/10-08/10 2023
  • 25/09-01/10 2023
  • 18/09-24/09 2023
  • 11/09-17/09 2023
  • 04/09-10/09 2023
  • 28/08-03/09 2023
  • 21/08-27/08 2023
  • 14/08-20/08 2023
  • 07/08-13/08 2023
  • 31/07-06/08 2023
  • 24/07-30/07 2023
  • 17/07-23/07 2023
  • 10/07-16/07 2023
  • 03/07-09/07 2023
  • 26/06-02/07 2023
  • 19/06-25/06 2023
  • 12/06-18/06 2023
  • 05/06-11/06 2023
  • 29/05-04/06 2023
  • 01/05-07/05 2023
  • 17/04-23/04 2023
  • 10/04-16/04 2023
  • 03/04-09/04 2023
  • 27/03-02/04 2023
  • 20/03-26/03 2023
  • 13/03-19/03 2023
  • 06/03-12/03 2023
  • 27/02-05/03 2023
  • 20/02-26/02 2023
  • 13/02-19/02 2023
  • 06/02-12/02 2023
  • 30/01-05/02 2023
  • 23/01-29/01 2023
  • 16/01-22/01 2023
  • 09/01-15/01 2023
  • 02/01-08/01 2023
  • 25/12-31/12 2023
  • 19/12-25/12 2022
  • 12/12-18/12 2022
  • 05/12-11/12 2022
  • 28/11-04/12 2022
  • 21/11-27/11 2022
  • 14/11-20/11 2022
  • 07/11-13/11 2022
  • 31/10-06/11 2022
  • 24/10-30/10 2022
  • 17/10-23/10 2022
  • 10/10-16/10 2022
  • 05/09-11/09 2022
  • 29/08-04/09 2022
  • 08/08-14/08 2022
  • 01/08-07/08 2022
  • 25/07-31/07 2022
  • 18/07-24/07 2022
  • 11/07-17/07 2022
  • 04/07-10/07 2022
  • 27/06-03/07 2022
  • 20/06-26/06 2022
  • 13/06-19/06 2022
  • 06/06-12/06 2022
  • 30/05-05/06 2022
  • 23/05-29/05 2022
  • 16/05-22/05 2022
  • 09/05-15/05 2022
  • 02/05-08/05 2022
  • 25/04-01/05 2022
  • 18/04-24/04 2022
  • 11/04-17/04 2022
  • 04/04-10/04 2022
  • 28/03-03/04 2022
  • 21/03-27/03 2022
  • 14/03-20/03 2022
  • 07/03-13/03 2022
  • 28/02-06/03 2022
  • 21/02-27/02 2022
  • 14/02-20/02 2022
  • 07/02-13/02 2022
  • 31/01-06/02 2022
  • 24/01-30/01 2022
  • 17/01-23/01 2022
  • 10/01-16/01 2022
  • 03/01-09/01 2022
  • 26/12-01/01 2023
  • 20/12-26/12 2021
  • 13/12-19/12 2021
  • 06/12-12/12 2021
  • 29/11-05/12 2021
  • 22/11-28/11 2021
  • 15/11-21/11 2021
  • 08/11-14/11 2021
  • 01/11-07/11 2021
  • 25/10-31/10 2021
  • 18/10-24/10 2021
  • 11/10-17/10 2021
  • 04/10-10/10 2021
  • 27/09-03/10 2021
  • 20/09-26/09 2021
  • 13/09-19/09 2021
  • 06/09-12/09 2021
  • 30/08-05/09 2021
  • 23/08-29/08 2021
  • 16/08-22/08 2021
  • 09/08-15/08 2021
  • 02/08-08/08 2021
  • 26/07-01/08 2021
  • 19/07-25/07 2021
  • 12/07-18/07 2021
  • 05/07-11/07 2021
  • 28/06-04/07 2021
  • 21/06-27/06 2021
  • 14/06-20/06 2021
  • 07/06-13/06 2021
  • 31/05-06/06 2021
  • 24/05-30/05 2021
  • 17/05-23/05 2021
  • 10/05-16/05 2021
  • 03/05-09/05 2021
  • 26/04-02/05 2021
  • 19/04-25/04 2021
  • 12/04-18/04 2021
  • 05/04-11/04 2021
  • 29/03-04/04 2021
  • 22/03-28/03 2021
  • 15/03-21/03 2021
  • 08/03-14/03 2021
  • 01/03-07/03 2021
  • 22/02-28/02 2021
  • 15/02-21/02 2021
  • 08/02-14/02 2021
  • 01/02-07/02 2021
  • 25/01-31/01 2021
  • 18/01-24/01 2021
  • 11/01-17/01 2021
  • 04/01-10/01 2021
  • 28/12-03/01 2027
  • 21/12-27/12 2020
  • 14/12-20/12 2020
  • 07/12-13/12 2020
  • 30/11-06/12 2020
  • 23/11-29/11 2020
  • 16/11-22/11 2020
  • 09/11-15/11 2020
  • 02/11-08/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 19/10-25/10 2020
  • 12/10-18/10 2020
  • 05/10-11/10 2020
  • 28/09-04/10 2020
  • 21/09-27/09 2020
  • 14/09-20/09 2020
  • 07/09-13/09 2020
  • 31/08-06/09 2020
  • 24/08-30/08 2020
  • 11/05-17/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 23/03-29/03 2020
  • 16/03-22/03 2020
  • 09/03-15/03 2020
  • 02/03-08/03 2020
  • 24/02-01/03 2020
  • 17/02-23/02 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 03/02-09/02 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 13/01-19/01 2020
  • 06/01-12/01 2020
  • 30/12-05/01 2020
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 31/12-06/01 2019
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 18/06-24/06 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 25/12-31/12 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 05/09-11/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2021
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 04/08-10/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 07/10-13/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 16/09-22/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 03/06-09/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 25/02-03/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 03/12-09/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 19/11-25/11 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 22/10-28/10 2012
  • 15/10-21/10 2012
  • 08/10-14/10 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 10/09-16/09 2012
  • 03/09-09/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 11/06-17/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 26/03-01/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 27/02-04/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 16/01-22/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 24/10-30/10 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 12/09-18/09 2011
  • 29/11-05/12 -0001

    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 10-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 12-2020
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 09-2020
  • 08-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 09-2019
  • 08-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 04-2019
  • 03-2019
  • 02-2019
  • 01-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 06-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 02-2018
  • 01-2018
  • 12-2017
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 08-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 11--0001

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs