Nu hij de wereld, komende van nergens als van ergens, is binnengewandeld en zijn innerlijkheid heeft bloot gegeven kan hij vertellen wat zijn leven was en wat het had kunnen zijn, en vandaag ontvangt hij de kinderen en dit is een belangrijke dag, die hij met veel zorg heeft voorbereid. In de winkel van het dorp had hij twee kippen besteld, de bazin had hem gezegd van welke boer ze kwamen. Hij had die in stukken gesneden en bruin gebakken in de olijfolie. Had er daarna allerlei kruiden aan toegevoegd, thymus, rozemarijn, laurier, jeneverbes, sjalot, groene en zwarte olijven, met stukken tomaten en pepers, en had alles overgoten met een licht van ouderdom vergeelde wijn. En dit stond nu op een klein zacht vuur. De ganse keuken rook ernaar, het ganse huis. Hij had eerst gedacht de rijst toe te voegen aan het geheel maar dan vond hij het beter de rijst afzonderlijk koken en op te dienen gemengd met kleine stukjes half rauwe groenten.
In de kamer had hij de tafel afgeruimd die vol met boeken en papieren lag, de verlengstukken van de tafel aangebracht en er een groot wit laken over gelegd. Met dertien, kinderen en kleinkinderen waren ze, maar allen zouden er de afwezige aan toevoegen. Hij had de mooiste borden en glazen genomen met witte kaarsen in hun houders en het zilveren bestek. Hij had de laatste flessen Pinot noir uit de Valais ontkurkt en de donkere wijn geproefd, had nog wat witte wijn toegevoegd aan de kip en hij wist dat het goed was, en zo voelde hij het aan als hij nog even neerlag op de sofa voor de vlammen van de haard waar de wind in joeg.
Hij lag er naast de hoge, oude Luikse bollenkast, een levende aanwezigheid, een gezel die hem zegde dat perfect alles geregeld had. Die hem zegde dat hij even de ogen sluiten mocht, dat hij nog een uur had voor de kinderen kwamen, en er was een begin van moeheid dat zijn lichaam was.
Het was toen dat ze binnenkwam dwars doorheen de muren van de kamer, hij was er zelfs niet verwonderd over, gehuld in een lang donker kleed met een witte doos in haar handen, de bodem ervan gevuld met bloemen en bladeren, de doos die ze neerzette op de tafel naast de in leder gebonden delen van een oud theologisch woordenboek en ging neerzitten aan de tafel voor hem waar hij aan het schrijven was.
Hij zag hoe ze een voor een de bloemen nam, het steeltje afsneed tot juist onder bloemkroon, zoals ze het altijd had gedaan en de bloem plat duwde alvorens deze zo voorzichtig het maar kon, op te sluiten tussen de vergeelde bladeren van het boek in haar hand. Hij zag de zorg die ze eraan besteedde, alsof het kleine schatten waren die ze wegborg, Hij zag hoe ze van sommige bloemen meeldraden en stamper verwijderde om die afzonderlijk te leggen op een andere plaats in het boek. Kleine gemeten bewegingen.
Hoe stil ze was, hoe doorzichtig bijna zag hij haar bezig. Zag hij de traagheid van haar handen in het licht, terwijl onder het donkere kleed, in de diepte van haar lichaam, de ziekte knaagde aan haar, woekerde in haar.
Er zijn geen bijen meer zegde ze, vorig jaar gonsde het van bijen en waren er vlinders en libellen, nu zie ik er geen meer, hoogstens één enkele hommel in de ganse tuin.
Haar stem kwam van heel ver, het was alsof ze zong. Hij zag hoe vreemd ze het greintje leven hield dat ze nog haalde, een ietsje meer dan het leven in de geknipte bloemen die ze drogen wilde. Hij zag alles van haar, van wat hij nimmer had opgemerkt, alsof het pas nu kon opgemerkt worden, al wat was van de wereld om haar en de wereld in haar.
Hij vroeg of hij haar kon helpen.
Ja, zegde ze, ja, ik geraak er niet meer wijs uit, wat doe ik eigenlijk? Leg de bloemen en de bladeren tussen de bladen van de boeken, zoals ik het heb gedaan, ik ga me wat neer leggen boven, ik kan het niet meer, trouwens, en haar stem brak, wat nut heeft het nog.
Het heeft nut, Bea, wou hij antwoorden, het helpt je te leven, maar hij was wakker geschoten, verdwaasd om zich heen kijkend met woorden op zijn lippen, woorden die zich bleven herhalen, het heeft nut, het heeft nut, maar de kamer was leeg van haar met de grote bollenkast die keek naar hem, vragend.
Ja, zegde hij, luidop, ik heb gedroomd en dan wat? Maar, was het wel zo, was het een droom geweest, of was ze in de kamer?
Beatrice, ben jij het, ben jij het?
Hij wist de kamer boven met een muur vol met kadertjes die ze gemaakt had, en kadertjes ook verspreid over de woning. Gedroogde bloemen en stukjes planten eigenzinnig geschikt maar met veel structuur in de compositie, gekleefd op een wit blad, met in minuscuul geschrift haar naam eronder, Bea, meer niet.
*
Dit, alsof het pas een dag, een uur, geleden was, alsof er niet een zomer, een herfst, een winter en een lente tussen was. Een Kerst die geen Kerst was, tussen was, een Pasen die geen chocolade eieren voor de kleinkinderen bracht, maar haar kadertjes, verspreid, tegen de muren, op de kasten en de vensterbanken, onaangeroerd gebleven zoals zij ze had geplaatst. Haar boeken ook. En een boek
dat ze elk jaar mee nam naar de Valais. En hij vond haar soms als hij terugkwam van een tocht met de vrienden in de bergen, gezeten op de bank voor de chalet met het boek gesloten op haar schoot.
Ze had hem eens verteld dat het volstond het boek te openen op om het even welke bladzijde, om verder te lezen, ze wist wat eraan voorafging zoals ze wist wat er komen zou. Ze had hem herhaaldelijk gevraagd het te lezen, maar hij was nooit begonnen aan Dokter Zhivago.
Het leest zoals de bijbel had ze hem gezegd. Eens had ze hem verteld over de passage waar Zhivago opgebaard ligt tussen massas bloemen en Lara hem een laatste groet bracht. Ze vertelde het alsof het zijn lichaam was, bedolven onder de witte bloemen en zij, Lara zijnde, haar geliefde, haar Zhivago, een laatste groet kwam brengen. Zo beleefde hij het toch toen ze het hem vertelde.
Was ze verliefd geworden op die Zhivago? Het kon. In elk geval was ze verliefd op het verhaal. Ze vond het, o zo machtig, dat de jonge Zhivago staande voor een boom, de bladeren verbood verder te trillen en de boom verplichtte roerloos te blijven, en de boom bleef roerloos, zegde ze.
Het is Zhivago geweest die de laatste jaren van haar leven heeft gevuld als boek. Elk jaar, in het verlof, op die ene plaats die ze haar plaats noemde, in het dorp dat ze haar dorp noemde, en zegde ze, waar ze begraven wilde worden. Weinig scheelde het of haar wens was werkelijkheid geworden.
Daarna heeft hij Zhivago gelezen en is het boek ook in hem gegroeid, zodat er na Zhivago nog weinig boeken van een dergelijk gehalte zijn opgedoken. Weinig of geen. Pasternak was voor hem ook Mahler, de twee waren onafscheidelijk verbonden, het waren kunstenaars die de kosmos inkeken, die kosmisch gebonden waren, die woorden schreven en noten plaatsten om de eeuwigheid in te gaan. En gisteren op de Koningin Elisabethwedstrijd voor zang, had hij ontroerd geluisterd naar twee Lieder van Mahler, een eeuw na Mahlers overlijden: Und ich habe kein Adé gesagt, kein Adé.
Of over eeuwigheid gesproken, zal men, nog een eeuw verder ook nog Mahler beluisteren, of zal hij totaal vergeten zijn en met hem Bach en Mozart en Ravel en Beethoven en al die anderen die hij beluistert zoals nu, liggend op de sofa, de wondere stem die hij hoort, het wondere lied uit Ariodante van Händel.
Tranen die in zijn ogen zijn, maar al te dikwijls de laatste tijd was de muziek ontroering.
Een auto stopte, kinderen kwamen buiten gerend, luidruchtig, roepend naar elkaar. Zijn hart bonsde in zijn keel.
*
Zondagavond, na het vertrek van de kinderen, de echo van hun stemmen die nog hangen blijft in de schemerruimte van zijn gedachten, woorden die hij gehoord had en begrepen of niet begrepen. Maar één zin die heel duidelijk was toen hij onverwacht in de keuken kwam waar de dochters aan de afwas bezig waren.
Liggend op de sofa, in een deken gewikkeld, draagt hij de moeheid van hun bezoek in zijn lichaam, tot in zijn geest. Hij heeft de bevestiging nu dat het steeds moeilijker wordt hen allen samen uit te nodigen, bij dergelijke gelegenheden ontbreekt hem voldoende houvast en ook hij weet het, hij moet de wijn laten, hoogstens een glas, en water drinken, maar die flessen Pinot Sainte Anne had hij al zo lang in de kelder en de wijn was prachtig in het glas, lichtjes bruin naar de boorden toe. Begrijpelijk dat hij er een glas te veel van gedronken had.
Hij had ook niet gereageerd toen de kleinkinderen naar boven in de kamer waren geweest en evenmin toen ze met kadertjes van haar naar beneden waren gekomen en gevraagd hadden of ze er enkele mochten behouden. Neem maar, had hij gezegd, kies maar uit. Nu weet hij niet hoeveel er weg zijn, maar dacht hij, zoals er lege plekken zijn in mijn herinneren, zullen er nu ook lege plekken zijn op de muren.
Waar hij lag, in zijn deken op de sofa voor de haard, voelde hij zich goed en voldaan omdat alles voorbij was. Hij dacht aan Tony, zijn kleinzoon, die trouwen ging in juni, hij dacht aan Carla, zijn meisje. Er was groot jolijt geweest toen Tony was binnengekomen met een fles champagne in de hand, die hij hem aanreikte. Hij begreep er eerst niets van, maar Tony zegde hem dat hij lezen moest wat op het etiket stond. Hij las de naam van de champagne en er onder de woorden, Elle a dit oui. En hij had begrepen. Zijn ogen waren ze hadden zo weinig nodig - vochtig geworden, en heel de kamer was beginnen roepen en juichen. Elle a dit oui, elle a dit oui.
Zijn trouwen was een groot onderwerp geweest: toekomend jaar in juni. Toekomend jaar is nog ver af, dacht hij, zou hij er nog zijn? Hij had hen iets gezegd over de ernst van het huwelijk, en dat het ook betekende samen oud worden. En iets gezegd over wat er gebeurde in de wereld en dat niemand er vat op had, maar hier lag de wereld achter de muren, ver voorbij het bos, hier was de innigheid van het samenzijn in deze kamer in het licht van de haard en van de vele brandende kaarsen. Vergeet deze dag niet, had hij gezegd toen ze vertrokken.
Hij lag roerloos, ontspannen nu, uitgestrekt op de sofa, de tijd stond stil in de kamer. De tijd in de schemering is niets, dacht hij, het is het uur entre chien et loup. Alleen de smeulende haard is, alleen de zware Luikse kast is, de tafel en de stoelen, de rekken met de boeken zijn, en het vele gebeuren waarover gesproken was, gebeuren uit de wereld die zich afspeelde buiten, het nieuwe ervan dat niet meer te volgen was.
Maar hij lag er heel goed. Hij dacht aan wat er gezegd was toen hij onverwacht in de keuken was gekomen: waarom papa niet hertrouwd was.
Hij had gedaan alsof hij niets had gehoord. Ofwel wisten ze dat er na de dood van hun moeder iemand geweest was, en waren ze verbaasd dat het stil gevallen was, ofwel hadden ze het nooit vermoed.
Heel goed lag hij hier in de schemer, voor de vlammen in de haard, met de muziek in sourdine, Haydn dacht hij, of Händel.
14-04-2014, 04:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|