 |
|
 |
|
|
 |
23-08-2015 |
Toen ik ontwaakte |
Toen ik ontwaakte was het nog een stukje nacht, was het alsof de tijd het ontluiken van de dag nog even tegen hield. Vormen waren niet meer dan schaduwen die de dingen in hun greep hielden om ze niet te laten gaan, om te beletten dat ze tot leven zouden komen en wat van gisteren was en van andere dagen, voorbij, geschreven en nu toegedekt.
Kon ik keren terug naar waar het goed was te zijn, mijn hand op mijn schrift, glijdend, tekens neerzettend zoals het altijd gebeurde, het mirakel van de rechterhand, gedachten strooiend op de lijnen van het blad, koel en sober maar teder uitgespreid. Vreemd dat ik het nog kan na al die dagen.
Vreemd de hand die schrijft: woorden lijk water opborrelend uit een geheime bron, doorheen de moslaag van het leven, komende van nergens en gaande naar een ander nergens. En het niet de hand is, niet de pen, het de geest is die me noodzaakt levend te blijven in dat kleine stukje nacht dat nog is, vóór het oosten bleker wordt, de sterren nog even blijven om dan weg te deemsteren en te verdwijnen waar ze blijven staan.
Nog nimmer gebeurde het dat na het resterend stukje nacht, de dag niet kwam met een vage schijn van licht; het zal ook vandaag niet zijn, al hopen er misschien velen, omdat de nacht een deken is waarin je je wikkelen kunt om niet meer te zijn dan wat droom-in-slaap, het niet denken en het niet schrijven, deze van het niet zijn van het woord.
Zo, laat de nacht nog even slapen, nog even gedachteloos te zijn, te blijven, alsof je, zelfs wakker geworden, je nog slapen bleef met de hand glijdend over het papier, grillige tekens achterlatend die je vertalen zult, later, leesbaar optekenend wat in dit laatste stukje nacht, niet geschreven hoefde te worden, de echo van wat je gisteren schreef weghoudend, versplinterend tot niets en versnipperen wat je er aan toevoegen wou, de echo van de echo ervan te slopen om, voor een tijdje nog, te verblijven voor het doek opgaat in de veilige zone van het niet denken en van het niet zijn, de zone waarin de hand over het blad glijdt lijk een slak over de vloer, een zilveren spoor nalatend. Hertmans wist het ook, jij nog net niet.
Aldus zeggen wat geen betekenis draagt, lijnen die lijken op vreemde wezens, elke letter een op en neer gaan, verder lopend, lijken achterlatend van letters aan elkaar en in elkaar, woorden woordeloos van inhoud, dit alles in het allerlaatste stukje van de nacht dat toch nog even blijven zal, tenware voor de allereerste maal, de nacht het einde zou zijn dat nacht zou blijven.
Jij, onwetend hoe je leven verder zal verlopen, wachtende.
23-08-2015, 06:08 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-08-2015 |
De infiltratie |
Van één zaak moet ik me bevrijden als ik schrijven ga, één gedachte, de vrees die in mij blijft hangen dat geleidelijk aan, maar met bijna onfeilbare zekerheid, de infiltratie van de Islam in de wereld een feit is. En dat waar de infiltratie vroeger gericht was naar Azië en Afrika deze zich nu duidelijk uitbreidt in de richting van het westen, dat nu Europa en Amerika aan de beurt komt en deze uitbreiding zich ook duidelijk manifesteert in onze contreien. Een infiltratie die onze politiekers als totaal onschuldig aanvaarden en er de ogen voor sluiten. Als het zich voltrekt en dat zal, dan zijn zij en niemand anders de schuldigen, met op het voorplan onze Europese, goed betaalde, zorgeloze verantwoordelijken.
Ik val op twee gegevens die me de ogen openen, wijd openen, twee gegevens, twee feiten.
Er is in de eerste plaats het boek[1] van de Hoogleraar Islamkunde en klassiek Arabisch aan de K.U.Leuven en aan de Universiteit Gent: ‘Islam en Christendom’, waarin hij na een lang betoog en voorzeker met kennis van zaken tot het besluit komt dat een constructieve dialoog tussen de twee onmogelijk is.
Ik citeer uit zijn boek van 1999, enkel het volgende omdat het, het type is van wat de (te verdelgen) ongelovigen te wachten staat:
Wat te denken van de enorm populaire Shaykh Kishk die een tiental jaar geleden in een preek die de hele Arabischtalige wereld rondging, de spot dreef met het christendom en ironisch sprak over een God, wiens troon de dimensie heeft van de aarde en de hemel (zoals het in de koran staat) maar die zou geboren zijn ‘uit een smalle vagina waarvan de lengte zeven centimeter, de breedte vijf en de dikte twee en een halve centimeter is’. Kan men zich voorstellen dat zoiets, met hetzelfde verwerpelijk karakter door een christen of een niet-moslim over een of ander aspect van Allah of van Mohammed zou kunnen gezegd en verspreid worden in de christelijke wereld. Zonder niet alleen een golf van protest, maar ook een reeks van gewelddaden veroorzaken?
En een tweede gegeven is het gevolg van een ingeving. Ik googelde naar Urbain Vermeulen en viel op ‘The Koenraad Elst site’, Koenraad Elst die in een 28 pagina’s lang betoog het heeft over ‘de fatwa tegen Urbain Vermeulen’, uitgesproken door niemand minder dan de hoofdredacteur van De Morgen tegen ‘Vlaanderens befaamdste islamoloog, prof Urbain Vermeulen’. Het was de nieuwslezer van de VRT, Jan Huys die in zijn persoverzicht op 19 april 2000, het nieuws bracht dat Yves De Smet in zijn hoofdartikel de KUL - rector sommeerde om professor Vermeulen te ‘stoppen’ en dat het niet kon dat een ‘dergelijk individu getooid met doctorsbul en professorstitel, ongestoord de baarlijkse nonsens kan uitkramen, etc, etc…’
De Morgen en zijn school ziet geen graten in de opkomst van de islam en de ondergang van onze westerse op christelijke basis geschoeide cultuur en beschaving. Het kan De Smet en Co geen barst schelen integendeel het is alsof ze die ondergang betrachten zouden.
Het loont dan ook meer dan de moeite het schitterend betoog van Dr Koenraad Elst op te zoeken en te lezen, zo niet het ten minste te doorlopen, een betoog waarin hij Prof Vermeulen verdedigt en hoogacht zoals hij het verdient. Ik heb versteld gestaan over de accuraatheid van de kennis van Koenraad Elst en de wijze waarop hij de toestand, ontstaan tijdens en na een toespraak van Prof Vermeulen, gehouden in Leopoldsburg, bespreekt. Van zijn betoog heb ik een veelzeggende paragraaf onthouden, namelijk deze pagina 23 van de geprinte tekst, hou je vast:
Er is een wedloop aan de gang tussen de numerieke groei van de Islam, die schijnbaar recht naar de wereldheerschappij voert en het binnendringen van de Verlichting in de islamwereld. Het is wiskundig zeker dat de islam uiteindelijk het onderspit zal delven (volgens mij verdwijnt hij binnen de eeuw) maar voor het zover is kunnen we nog enkele onaangename rondjes djihaad meemaken dichter bij huis dan we gewend zijn.
Dit alles speelde zich af in het jaar 2000. Ik vraag me af wat De Morgen er vandaag, 15 jaar later over schrijft, trouwens De Standaard, het dagblad bij uitstek, deelde destijds eerder de mening van De Morgen dan, na kennis genomen te hebben van de juistheid van de feiten, de verdediging van Prof. Urbain Vermeulen op zich te nemen.
We kunnen alles verzwijgen en voor alles de ogen sluiten, de stelregel van onze politiekers. Wat mij zelf betreft, is er nog een veiligheid, maar voor wat er gebeuren zal met mijn kinderen, klein - en achterkleinkinderen is er meer dan de vrees dat hun levenswijze van vandaag met de voeten zal vertrappeld worden, zoals al hetgeen ik tot hiertoe geschreven heb.
Ik zag deze morgen het licht opkomen van de glorieuze dag, ik voelde de woorden komen die het licht me bracht, daarna doken de doemgedachten alles verstoren en werd het duister waar ik heen keek.
[1] Urbain Vermeulen: ‘Islam en Christendom, het onmogelijke gesprek’, Davidsfonds Leuven, 1999, zevende druk 2000.
22-08-2015, 09:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-08-2015 |
Miguel Asin Palacios en Dante |
Voor zijn verhaal, ‘La Busca de Averroes’, is Jorge Luis Borges te rade gegaan, zo schrijft hij toch, bij (de geestelijke), Don Miguel Asín Palacios, in zijn tijd – hij leefde van 1871 tot 1944 - de meest vooraanstaande onder de Spaanse arabisten.
Asín Palacios, leert ons dat het Spaans-Musulmaans gedachtengoed, gedurende zeven eeuwen onder het stof is blijven liggen en dat het pas in het begin van de XXste eeuw is geweest dat de Spaanse arabisten interesse hebben getoond voor de relaties die vóór de renaissance bestonden tussen het christendom en de islam en oog hebben gehad voor de grote inbreng van de Arabische literatuur uit Andalusië, in de westerse cultuur van die tijd.
In 1919, bracht Asín de Westerse literaire wereld in beroering toen hij, bij zijn aanstelling als lid van de Real Academia Española, in zijn toespraak, het grootste middeleeuwse poëma van het christendom, de Divina Commedia, vergeleek met de vóór Dantes tijd bestaande legendes, hadiths en escatologische opvattingen van de musulmaanse mystiekers, handelend over de isra (nederdaling) en de mirach (opstijging) van de profeet Mohammed naar de Hel en het Paradijs. En dat deze musulmaanse elementen, voor Dante, de voornaamste bron moeten geweest zijn voor het schrijven van zijn Commedia.
De kritiek op deze stellingname van Miguel Asín, vooral van Italiaanse zijde, werd door hem weerlegd in zijn ‘Historia y critìca de un polémica’ gepubliceerd in 1924[1], om daarna in 1927, in zijn ‘Dante y el islam’[2], onontkoombaar te bewijzen dat Dante wel degelijk zijn inspiratie gevonden had in de Musulmaanse literatuur, met haar verre oorsprong uit de IXde eeuw.
Zo lezen we bij Asín dat al deze legendes en hadiths van de IIde hegira (hidzjra)[3] af, van en over Mohammed, door ‘el murciano’ Mohidin Abenarabi (ibn Arabi) in zijn Fotuhat verzameld werden en aangevuld. Interessant is het te vermelden dat het ontstaan ervan zijn oorsprong vond in de eerste verzen van soerat 17 die Asín als volgt vertaalt:
Loado sea el (Señor) que hizo viajar, durante la noche, a su siervo (Mahoma) desde el templo sagrado (de la Meca) hasta el lejano templo (de Jerusalén) cuyo recinto hemos bendecido, para hacerle ver nuestras maravillas.[4]
De conclusie van Miguel Asín is dat Dante – en zijn bewijs is overtuigend – deze Fotuhat van Ibn Arabi moet gekend en gelezen hebben en dat hij de structuur – de verzen zijn natuurlijk de woorden van Dante – van zijn Commedia moet hebben afgestemd op de verhalen over de pelgrimstocht van Mohammed.
We komen hier nog bij een volgende gelegenheid op terug, want deze vaststelling geeft ons de mogelijkheid te vertellen waarom Dante zijn ‘Vita Nova’ ineens heeft afgebroken. Waarvan we denken dat nog niemand vóór ons, hier een sluitende verklaring heeft voor gegeven.
[1] Dante y el islam, pag 5. [2] Miguel Asín Palacios: ‘Dante y el Islam’ Urgoiti editores, 2007. [3] De mohammedaanse tijdrekening begint op 15 juli 622, de IIde hegira is onze IXde eeuw.
[4] Geloofd weze Hij die zijn dienaar in de nacht heeft laten reizen van de heilige tempel (deze van Mekka) naar de verre tempel (van Jerusalem), wiens verhaal we gezegend hebben om hem onze wonderen te hebben laten zien.
21-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-08-2015 |
Zelfportret |
Ik word een jonge man van amper veertig als ik de gelegenheid krijg om ‘mijn’ waarheden te verkondigen, dat ik dan ook doe, losgelaten, vol vuur en vlam. Ik zou er nochtans bewust moeten zijnn dat er in deze strakke materiële wereld, geen van plaats meer is om in de geschiedenis te duiken en de sedert eeuwen vaststaande gebeurtenissen of begrippen in een ander daglicht onder te brengen of het beeld ervan dusdanig te vernieuwen dat het onmiddellijk twijfels wakker maakt, ook omdat het zaken zijn die ver buiten de alledaagsheid der dingen liggen. Ik zou dit stilaan moeten weten en zwijgen want zij die weten spreken niet.
Zo is er wat ik overnam van Kamal Salibi – als ik over Salibi sprak met de arabist, Urbain Vermeulen, zegde hij me onmiddellijk dat ‘salibi’ kruisvaarder betekende – als zou de geschiedenis van de Exodus zich afgespeeld hebben in Saudi Arabië, waarvan hij, nadat ik zijn diverse boeken gelezen had, me van de juistheid ervan overtuigde, hoe onwaarschijnlijk ook dit mocht zijn want, een zwerftocht van veertig jaar in de Sinaïwoestijn alvorens in Palestina aan te komen leek me te onwaarschijnlijk.
Zo ook wat de stilstaande zon en maan van Josua betrof, na Velikovsky gelezen te hebben, ik dezes theorie over een megacatastrofe die hiervan aan de basis lag aanvaarden kon en er jaren mee te koop heb gelopen. Zelfs nu nog gaat dit niet uit mijn gedachten en durf ik het nog boven halen alhoewel het geen zin meer heeft, niemand heeft er nood aan dit te vernemen en zeker Israël niet, noch de Saoedi’s.
Waarom, denk ik dan, zie ik me niet als een man van vele jaren, grijs geworden, met slijtage omkleed, zoals ik ben als ik voor de spiegel sta en naar die onbekende kijk die ik geworden ben, totaal verschillend van de man die daar even nog een paar van zijn waarheden met kracht verkondigde?
De kracht van de geest in ons die de bergen verzet die anderen niet zien.
En dan is er mijn lijfspreuk ‘in my end is my beginning’ die ik op mijn borst geprikt houd, zelfs als het woord van de Heer in zijn Genesis, me zegt dat ik van stof ben en tot stof zal keren, ik het niet kan noch wil aanvaarden, enkel en alleen al omdat, als Hij anderzijds zegt – of is het de schrijver van Zijn woord die het verkeerd begrepen heeft - dat we geschapen zijn naar Zijn gelijkenis, dit enkel en alleen betekenen kan ‘gelijkenis naar de geest in Hem’ en ik me er veilig bij voel.
Om je, waarde lezer, te zeggen dat dit dan de enige waarheid blijft die ik nog verkondigen wil, een waarheid die zal blijven doorsijpelen in wat ik nog zeg of schrijf. Hoe dichter ik kom tot dit Begin, waarvoor ik geschapen ben, hoe meer en hoe inniger ik er over schrijven zal, het vuur van mijn veertig jaar zal er blijven in branden.
20-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-08-2015 |
Op een dag zoals deze |
Op een dag zoals deze zijn er de momenten uit mijn jonge jaren die niet weg te denken zijn, jaren van peis en van openheid. Geen struggle met woorden, met begrippen, met theorieën, geen zorg om wat was of wat komen kan, de dag die zich opende en de nacht die kwam met een hemel vol sterren die nu niet meer te zien zijn. En bovenal de grote rust van het land met de bossen aan de einder, de velden en de weiden en, waar het gebeurde dat we op zondagen samen kwamen in het ouderhuis en we, mijn broers en ik, na het middagmaal wandelden naar de plaats uit onze jeugd die onuitwisbaar vastligt in ons geheugen, een oude hoeve, gelegen binnen een verwilderd park van eiken en beuken en berken, omgeven door een brede gracht en een gesloten hekken waar we op het einde van een oprit enkel de toren zagen boven de inrijpoort met twee liggende leeuwtjes die er de wacht hielden. Vroeger maakte de hoeve deel uit van een kasteel dat vermeld stond op oude kaarten en dit feit alleen sprak tot onze verbeelding, we droomden er van, we kenden vaag de mensen, twee broers en een zuster die er woonden, maar die zagen we zelden, de hoeve lag er geborgen, enkel toegankelijk in onze dromen.
Tot op een zondag, de bewoners waren overleden, mijn jongste broer Georges en ik, het hekken open vonden, de oprit vrij en we het waagden door te dringen tot voorbij de torenpoort en de leeuwtjes, en we voor het eerst wandelden tot op de binnenkoer, afgesloten door schuur en stallingen met de deuren open, ook de deur van de woning, met de tafel nog met een hoop dagbladen en wat potten en glazen, wat omgevallen stoelen en een gebroken raam en de open haard een donker gat.
We hebben, ontgoocheld de plaats verlaten, ik meen dat Georges een oude tas heeft meegenomen, een herinnering voor later. Maar in mij was er iets gebroken, de oude hoeve was gestorven. Jaren later vernamen we dat het domein verkocht was, en dat alles werd gerestaureerd. Sporadisch spraken we nog af om het ouderlijk graf te bezoeken en reden we daarna onvermijdelijk naar die plaats uit onze jeugd, denkend hoe het vroeger was nu het geheel was omheind en de omheining hoog begroeid met klimop zodat er buiten de toren boven de poort niets meer te zien viel.
We spreken er niet meer over, we zijn te ver van elkaar gaan wonen, maar ik ben ervan overtuigd dat de hoeve zoals we ze gekend hebben, de hoeve van onze zondagnamiddagen is blijven leven in ons en misschien vandaag meer dan op andere dagen.
Ik beken eerlijk dat het in gedachten die oude woning is die ik bemeubel en bekleed met een grote wijd open haard en zware Luikse bollenkast, dat het die woning is van waar uit ik opsta als ik dingen schrijf die ik schrijf. Ik kan me geen betere plaats indenken om er te leven. Een weggedoken woning met een binnenkoer afgesloten met wat schuur en stallingen en in de hoek, onder de mispelaar een ovenhuisje, afgekeken van een andere woning die ik ken, een andere droomwoning voor iemand die leest en schrijft en boeken bindt om met zorg te bewaren. Maar het dan niet omringen met een meterhoge omheining zoals Houellebecq in zijn ‘La Carte et le Territoire’ het deed. Zeker niet, ik laat het bos er omheen open en bloot, alleen de slotgracht diep ik uit om het brakke water te vervangen door een heldere en klare waterspiegel voor de bomen er omheen.
Maar het blijft bij een droom, ik bezoek het domein nog regelmatig, zelfs omheind en de omheining begroeid met klimop, bezoek ik het nog, met mijn jongere broer Georges soms, nu al een tijd geleden, zodat van het prieeltje binnen het domein, het enige dat nog overblijft van het vroegere kasteel niets meer te zien is als men geen opening vindt in de klimophaag.
Nochtans in mijn verre jeugd was ik ooit eens over de uitgedroogde gracht doorgedrongen tot de muren ervan en toen ik door het stofferige venster keek, ik in de donkere waterogen keek van een vrouw met verwarde haren en een man, naakt over haar gebogen, zodat ik een schreeuw liet en hals over kop weggelopen ben, tot in moeders armen. Maar dat is lang geleden reeds. Te lang opdat ik mijn schreeuw van toen nog horen zou als ik er langs kom.
Dromen, mag wel als je jong bent, dromen mag ook nog als je oud geworden bent.
19-08-2015, 10:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-08-2015 |
Abraham Hans |
Het fenomeen Abraham Hans, die na Conscience – en eigenlijk meer nog - zijn volk leerde lezen, werd even tot de actualiteit terug geroepen in de Protestantse kerk op de Geuzenhoek in Sint-Maria-Horebeke, en dit naar aanleiding van de uitgave in boekvorm, een initiatief van het Liberaal Archief, Vlaanderen, van ‘ ’t Maagdeken van Mesen’, een liefdesroman die in 1919 verscheen in 15 afleveringen.
Abraham Hans werd geboren in Sint-Maria-Horebeke in 1882 en overleed in 1939 in Knokke. Hij was niet alleen onderwijzer o.m. in Sluiskil, Roeselare, Sluis en Antwerpen, journalist van Het Laatste Nieuws, maar vooral een schrijver van romans, jeugdboeken, toeristische leesboeken en van de ‘Hansjes’, in mijn jeugd te koop na de Hoogmis aan 60 centimes het boekje.
Zijn eerste boek, ‘ De Vlaamse Boskerel’ verscheen in 1913 en werd een groot succes, van dan af stopte hij niet meer met schrijven en werd hij meer nog dan een veelschrijver.
Van 1913 tot 1939, in deze 26 jaar van schrijver verschenen van zijn hand 170 volksromans en gebundelde verhalen voor volwassenen,zijnde ongeveer 6 à 7 per jaar; schreef hij 80 jeugdboeken, of 3 à 4 per jaar, 2.000 dagbladartikels, om dan in 1922 te starten met een kinderbibliotheek en schreef hij 740 boekjes van 32 pagina’s die wekelijks verschenen. Hoe hij dit allemaal realiseerde is me een raadsel. Een kleine raming leert ons dat hij gemiddeld 6 à 7 pagina’s per dag moet geschreven hebben, en dit naast zijn functie als onderwijzer en predikant.
Ik meen te weten dat Hemingway een ritme van duizend woorden daags trachtte te onderhouden, zijnde 2 à 3 pagina’s per dag, wat al een mooi ritme is. Abraham Hans schreef driemaal meer per dag. Wat hij schreef heeft hierbij geen belang, het is de tijd nodig hiervoor en de hoeveelheid die ik benadrukken wil. Wie vernoemt Abraham Hans nog, of in welk boek over literatuur komt zijn naam voor, hij kreeg geen vermelding in de ‘Dynamische Canon van de Nederlandse letterkunde’ begin juli in Beauvoorde, misschien verdiende hij dat wel.
Wie echter wel een vermelding verdient in dit stukje, is de oeroude, zeer respectabele, treurende boom achteraan het kerkhof dat paalt aan het Geuzenkerkje. De graven hier zijn, dank zij deze boom, meer graf en betekenen een vollere aanwezigheid voor hen die er werden neergelegd en wier naam er te lezen staat op een steen zonder kruisteken. Zij die er rusten droegen het kruis in hun hart, zo niet zouden ze hier niet begraven liggen
Toen ik dit schreef, dacht ik aan wat een vriend me overbracht van Seneca : ‘Bij alle goden smeek ik u: hou toch op grote daden te bezoedelen met mooie woorden’. Het waren misschien geen woorden van grote literaire waarden, de woorden van Abraham Hans, maar zijn daad, zijn volk leren lezen en hen de liefde voor het boek bijbrengen was van grote betekenis. Het is aldus dat we hem opnemen in ons herinneren.
18-08-2015, 10:33 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-08-2015 |
Profetie of niet? |
Ik kom elke dag binnen bij jou, ik breng je een boodschap in het bijzonder geschreven voor jou die ik ken als vriend, als kennis, of slechts ken, en dan is het een raden, als lezer. Mijn gesprek met jullie verloopt in een zekere intimiteit want ik vertel zaken die diep in mij ontstaan zijn. Mijn leeftijd, in de meeste gevallen, noopt me tot een gematigd zijn in wat ik schrijf, maar ook tot het betrachten van een preciesheid in mijn woorden. Je moogt evenwel van mij niet verlangen dat ik getrouw zou vastgeankerd blijven aan de realiteit, dat ik niet zou uitzwerven naar oorden waar ik was of zelfs naar oorden waar ik nimmer een voet heb gezet. Deze vrijheid is eigen aan de literatuur die ik bedrijf of dan toch bedrijven wil. Wat je leest van mij is een soort brouwsel van werkelijkheid en droom, waarin soms het ene ondergeschikt is aan het andere. Als ik in de toekomst, want mijn filosofische beschouwingen zijn in hun onderwerpen beperkt, eventueel een omgeving zou betreden van gebeurtenissen die je van mij niet zou verwachten dan is het, en ik leg er de nadruk op, dat de fictie, uit noodzaak, de bovenhand heeft gekregen.
Mijn leven is meer een leven geweest van boeken dan van gebeurtenissen; schrijf ik ooit in de richting van een soort roman dan zal ik dit brengen onder de vorm van een opeenvolging van blogs, onderbroken door bedenkingen zoals nu; dan moet je je verwachten aan het watervlak van een vijver die ik bezoek in de morgen of in de avond, niet aan een stormende zee met boten die vergaan en opvarenden die verdrinken of gered worden, zoals het gebruikelijk is, neen, verwacht je aan hoogstens wat rimpelingen op het water, of de gloed van een opkomende of ondergaande zon, het tere licht van de maan of het punt van een ster, wel een reiger die neerstrijkt of op een poot staat te filosoferen op de rand van die vijver. Verwacht je dus niet aan een al te grote dramatiek, of aan al te hevige gebeurtenissen, maar slechts aan wat schommelingen die in elk leven van ons voorkomen.
Het is van uit deze stellingname dat ik op een dag vertrekken zal, totaal vrij, van uit een punt dat even goed zich situeren kan, in de tijd of buiten de tijd om, zoals ik het zie, een meesterwerk te schrijven. En, zelfs al wordt het geen meesterwerk, ik zal schrijven tot mijn laatste straling op aarde, in de richting ervan.
Reeds heel wat staat opgetekend, ik zal fragmenten eruit, ofwel opnemen zoals ze er reeds staan, ofwel deze volledig herzien; alle mogelijkheden staan open en nieuwe openingen zullen opduiken. Mijn grootste uitdaging zal zijn te vergeten wie ik ben en hoe ik leefde en welke de wegen waren die ik ben ingegaan. Het wordt een nieuwe tijd van een nieuw iemand. Wat je echter niet verwachten moogt is iemand met een totaal nieuwe filosofische ondergrond.
Dit zijn de woorden waarop ik – ik kende deze niet toen ik begon – ben uitgekomen, of ze profetisch zullen zijn, zal de tijd ons leren.
17-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |