 |
|
 |
|
|
 |
11-12-2016 |
Landschappen |
Ik wandel niet meer in of door het landschap, hoogstens met de wagen beweeg ik er me nog in. Ik zie dan wel hoe het zich ontplooit, hoe het getekend wordt in zijn glooiingen en hoe de luchten kleuren, maar ik voel van de lucht de kilte niet, ik ruik er de geur niet van, en het zijn kilte en geur die het landschap leven doen.
Maar er is ook een tijd geweest, een glorieuze, wondere tijd, dat ik me bewoog in het landschap, dat ik er duidelijk deel van was; dat ik er over vertellen kon alsof het een verhaal was. En het wondere is dat ik er vandaag nog keren kan, in gedachten weliswaar, maar impressies van vele landschappen liggen in mij gestapeld, zijn de vele bladen van een dik boek.
En je schrijft dit en je voelt dat ze staan te drummen om genomen te worden, om hun beurt te krijgen. En namen duiken op, te veel om ze te noemen, gaande van Kawkaban in Yemen tot de molen van Alphonse Daudet, tot Iona, het heilige eiland van de Schotten. Ga maar, zwerf maar uit, noem ze in een ruk om ze een fractie tijd lang te herbeleven. En, je houdt er een, die je vandaag hernemen wilt: de wandeling van uit Zinal[1] naar de cabane d’Ar Pitettaz, met je grote vriend, Gustave, die je nog niet zo lang geleden verloor, maar je weet dat hij daar nog altijd is.
Je roept hem terug, je omhelst hem, je staat met hem in la Plaine de la Lé, aan een enorm rotsblok met erop geschilderd: ‘Ar Pitettaz, chemin difficile’. Een weg die we samen ettelijke malen hebben bewandeld. We lopen op de brug over het kolkende water van de Navizence, volgen een stuk het water stroomopwaarts en nemen dan de wegel tussen de lage sparren, tot aan een open vallei met een riviertje waar je, ofwel de weg links kunt nemen, de oude, zeer steile kronkelweg die nu niet meer bewandeld wordt omdat hij veel langer is, ofwel de weg, het riviertje volgend tot aan de rotsen waar de weg verder loopt, nu tegen de rotswand aan, waar je je naar boven hijst met de vaste kettingen die er zijn. Dit is wat men de ‘chemin difficile’ noemt, maar eens er voorbij, eens je, steeds maar stijgend, doorheen het bos gewandeld bent, kom je op een plateau, waar je een grote bocht maakt om uit te komen met zicht op de besneeuwde noorderwand van de Besso, verrast en geboeid als je bent door het beeld van de bergwand voor jou, weerspiegeld in het kleine bergmeer. Je stopt er om wat thee te drinken en een vrucht te eten. En je denkt, het is hier goed te zijn, laat ons hier de tenten bouwen om er honderdvoudig te zijn en er te blijven. Dit is het eerste rustpunt, in de oneindigheid van de bergen voor jou en omheen jou, badend in de stilte en in het grote licht van de morgen en wat je hoort is het trage vloeien van een stroompje water over de weide waar je staat.
Die plaats en die ruimte van het er zijn, geankerd in jou: je bent er terug, Gustave die er zit met jou, vertellend over simpele dingen, hij altijd maar pratend en jij luisterend met een half oor omdat je meer dan wat ook luistert naar het enorme landschap waarin je verzwolgen bent. De Besso voor jou is je vertrouwd, je waart met Gustave op de top ervan, bij de afdaling wandelde je een groot stuk, tot aan ‘l’épaule’ van de Zinal Rothorn, op de uiterst smalle arrête, nog geen dertig centimeter sneeuw breed. En je herinnert je, dat je toen niet helemaal gerust waart en hoe je daar nu zo heel rustig zitten kon, op een rotsblok, een glas thee in de hand, bezweet, met in de rug een kilte eens de rugzak neergezet.
Je weet het nog zo goed, het bergmeer, helder in je geest, de besneeuwde bergen erin, meer dan een foto, en de immense, zuigende stilte van de adem van de bergen en van het leven in jou. Hoe goed het was, hoe buiten alle verwachting het was, verbijsterend enig het was, niet een plaats op aarde die je kende die er tegenop kon. Jij en Gustave daar, even uitrustend, even verpozend, alvorens verder te gaan. We hadden er ook kunnen blijven, uitgestrekt in de zon, maar de cabane wenkte ons, riep ons.
En we zijn verder gegaan op de lange weg zigzaggend in de flank van de berg, steeds maar hoger en hoger, op het smalle bergpad tussen de rotsen, met de gele arnica, de blauwe gentiane, de edelweiss soms, de minuscule vanille orchidee, de mossen en de grassen, de holen van de marmot en de echo van hun kreten als ze ons zagen naderkomen.
Het grote leven te voelen en de pijn in de kuiten en de leden, op de rug de zware rugzak met voedsel en drank voor een dag, met een hoop dingen die we niet nodig zullen hebben of misschien toch, we willen voorbereid zijn op alles. En, hijgend, steeds maar hoger, tot we, de tijd heeft er geen belang, een stroom over moeten, op een plaats ’les leisses’ genaamd, over rotsen effen als een vloer, gesleten door het water, stappend van rotsblok tot rotsblok. En dan, nog heel wat hoger, wandelend omheen een rots plots de cabane zien in de verte. Het laatste stuk dat het moeilijkste was, dan toch voor mij, want ik was exhausted. Ik zag in de verte de cabane en dacht, nog driehonderd stappen en ik ben er, en ik begon te tellen om na driehonderd stappen er nog honderd bij te doen. Maar de cabane (op 2786m) bereiken we. Ik buiten adem bijna maar gelukkig want de cabane aan de voet van de Weisshorn, is als een thuis eens je er aangekomen bent, is de redding voor velen, ook voor mij. En het was daar voor Gustave en mij dat de grote dag er te zijn en er te bewegen, begon.
Il fut un temps.
[1] Dorpje op het einde van de Val d’Anniviers in de Valais, CH. Google weet er alles over, ook over de Cabane, zoek het op, het loont de moeite, mijn tekst is maar een vage beschrijving.
11-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-12-2016 |
Over Kunst |
De vraag wat kunst is heeft vandaag zijn antwoord: ‘Kunst is wat een kunstenaar maakt of zelfs, wat hij doet’. Dus de vraag die we ons vandaag stellen moeten luidt: ‘wie of wat is een kunstenaar?’ En dit is van een totaal andere geaardheid, echter even moeilijk te beantwoorden.
Houellebecq[1], in zijn ‘La carte et le territoire’ had er een mening over. Voor hem was een kunstenaar: hij die meer dan de anderen open staat om de onzichtbare tekens die ons aanzetten tot een creatieve prestatie als een soort verplichting te interpreteren en deze verplichting uit te voeren. En wij voegen er aan toe: een kunstenaar is iemand die doet wat een ander niet doet, namelijk, zich uiten in iets, tevoorschijn komen uit de massa met een of ander idee, tonen dus dat hij bestaat, leeft en denkt en, aan het leven een bepaald iets heeft toegevoegd.
Het is dus niet meer het gepresteerde dat beoordeeld wordt, wel de mens die het gemaakt heeft en van het ogenblik dat hij iets maakt kunstenaar wordt.
En daar staan we dan, vooral dan wij die vinden dat kunst schoonheid moet zijn, verheffen moet, ons bekoren moet, ons raken moet in het diepste van ons zijn zodat we geneigd zijn alle werk, dat niet beantwoord aan onze maatstaven van kunst, te verwerpen. We worden nu overhoop gehaald omdat we vasthouden aan principes die kennelijk niet meer van deze tijd zijn.
Als ik op de voordracht van de Heer Peter Jonnaert, kunsthistoricus, over ‘De rol van de kunstenaar in de maatschappij doorheen de kunstgeschiedenis’, ben tussengekomen, dan was het omdat ik mijn idee: ‘het is niet het werk dat moet beoordeeld worden maar de maker ervan’, naar voor wou schuiven. Maar de spreker zag mijn leeftijd, dacht – en terecht - dat ik hem niet begrepen had en dat ik nog vasthield aan de oude waarden over kunst. Ik kreeg dan ook niet de gelegenheid te zeggen wat ik zeggen wou, namelijk dit wat ik hierboven heb uiteengezet.
Ik zal me dus niet meer blijven vast houden aan de vraag of het wel kunst is wat de kunstenaar heeft afgeleverd, want vandaag zijn we hierin verkeerd, dit is van de vorige generaties toen de kunstenaar optrad in de eerste plaats als de ambachtsman die hij was en moest zijn, en zijn uiterste best deed opdat wat hij maakte, zo mooi en zo perfect mogelijk zou zijn. Hij moest in de eerste plaats tonen dat hij zijn ambacht kende, de techniek ervan en pas daarna streven naar het mooiste, het meest handige, het meest perfecte.
Dit is vandaag van de vroegere generaties, het is geen kwestie meer van kunnen, het is een kwestie van zijn geworden. Kunst is wat van de kunstenaar is, wat dit ook moge zijn of hoe dit zich ook moge voordoen. En, als de wil er is iets nieuws te brengen, is Kunst al wat de kunstenaar heeft gebracht.
Ik heb er voortaan geen moeite meer mee. Ik loop in het gareel. Damien Hirst is een groot kunstenaar zelfs al is zijn werk, voor mij, geen kunst.
[1] Michel Houellebecq: ‘La carte et le territoire’, Flammarion, 2010
10-12-2016, 08:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-12-2016 |
Mijn kloppend hart |
Vandaag is het niet alleen mijn blog dat in de kijker komt, maar ook mijn hart. Ben ik er helemaal gerust in? Neen, op mijn leeftijd ken je, wat het hart betreft, minder geruststelling, is het meer vraagteken dan wat anders. Eigenlijk, als ik me bedenk, is het oneerlijk dit te schrijven, het heeft je zo lang al trouw gediend, waarom nu ineens die twijfel. Maar je weet en je voelt dat je lichaam aftakelt, dat je gang niet meer is wat hij was, dat je knieën, je enkels verzwakt zijn, en ook zij hebben je jaren trouw gediend. Echter zij zijn niet van die aard dat je je er al te grote zorgen zou moeten overmaken, al kon het wel, maar je hart is je motor, is je schrijven, is je bezig zijn, is je leven, en je hebt nog heel wat te doen voor je je plaats hier op aarde kunt open laten.
Je maakte onlangs een inventaris van de nog te verrichten zaken en je kwam uit, niet op veel maar op heel veel. Je wilt je Dante herzien en bundelen, je wilt je manuscript herzien, je wilt je gedichten herschikken, herschrijven zelfs, en ten slotte je hebt je blogs van 2010 af die je in enkele bundels wilde samenbrengen, na uitzuivering.
Je rekende het uit, als je er in slagen zou tien pagina’s per dag te herzien, je minstens het jaar 2017 nodig hebt. En de ondervinding leert me dat tien ‘pages a day’, heel veel is, om niet te zeggen niet realiseerbaar is als ik daarenboven nog een blog schrijven moet.
Ik zit dus meer dan ooit gekneld in mijn dagen. Een vriend raadde me aan: ‘alle beroerselen’ van mij af te werpen dus, de begeestering die me eigen is te laten varen en het kalmer aan te doen, te genieten van de rust die de dagen me brengen kunnen.
Ik weet dat hij gelijk heeft, ik weet dat wat ik nog wens/denk te verwezenlijken te hoog gegrepen is. Maar ik kan, wat ik geschreven heb, zo maar niet achterlaten zoals het er bij ligt en ook, wat nog erger is, ik kan niet ineens stoppen met het schrijven van mijn blog, ik kan me hiermede niet verzoenen, mijn blog is meer dan ooit mijn levensritme.
Dit is een momentopname in mijn leven. Een stilstaan in het verloop van de dagen. Een adempauze om te weten hoe het verder moet. Zo dit is waar ik sta vanmorgen, dit is de dag waar ik doorheen moet, om de avond te bereiken en de slaap.
Misschien is deze dag een keerpunt, het trekken van een lijn onder al wat ik al gedaan heb of verder gaan net zoals ik bezig was, maar met nog iets meer. Wat vertelt men mij over de staat van mijn hart?
De tijd zal raad brengen al is dit niet altijd het geval, de tijd is er maar om tijd te zijn en niets meer, hij kent geen verlenging, hij kent enkel het zijn dat een aaneenschakeling is van tijd waarin niet kan geknipt worden maar waarbij wat is, voortvloeit uit wat was en misschien ook, uit wat komen moet, maar dit is niet zo evident, hoewel, als ik erover nadenk er toch enige waarheid in schuilt.
09-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-12-2016 |
Bellini en Maria Callas |
Het kan dat je, om te luisteren naar ‘Casta Diva’, uit Norma van Vincenzo Bellini, gezongen door Maria Callas, in bed blijft liggen en dat je daarna, in de greep van haar stem en de melodie onmiddellijk op staat om neer te zitten en te schrijven, want je wilt dit sprankelend gebeuren gebruiken omdat het een van die aria’s is uit het operarepertorium die je, meer dan alle andere aria’s bij de keel grijpt.
Je hoopt dan, er ooit eens toe te komen, een tekst te kunnen schrijven, zo sterk en zo emotioneel, dat deze alle blogs die je ooit al geschreven hebt of ooit zult schrijven zou overtreffen. Het is maar een gedachte, want je weet genoeg dat je met je woorden, de Casta Diva van Bellini, zoals door Maria Callas gezongen, nooit zult kunnen benaderen en dat je tevreden moogt zijn met wat je er over schrijft en de wijze waarop je erover schrijft. Trouwens, de muziek, die zich bedient van klanken, heeft geen woorden of beelden, zichtbaar met het oog ter beschikking, want de interpretatie van wat gehoord wordt beperkt houdt. De muziek ziet je aldus als de hoogste vorm van kunst, tenminste zo voel je het als je met het Casta Diva van Maria Callas bent opgestaan. Ze heeft indruk gemaakt op jou, ze heeft je diep geroerd en wel in die mate dat je onmiddellijk bent beginnen schrijven, dat je afgedaald bent in het diepste van je binnenste, je ziel, waar de muziek hangen bleef om je er in te vernestelen, je erin op te sluiten en al schrijvend te luisteren naar de echo van de klanken en de warmte van de stem binnen in jou.
Je weet dat er andere muziek geschreven werd die even diep in jou binnendringt, maar Casta Diva is binnengekomen op een ogenblik dat je geest wakker kwam uit de slaap en nog zuiver en maagdelijk was en dat het zo gebeurde dat de klanken je ganse ‘zijn’s moment’ vullen en bewonen konden.
De mens en zijn muziek, de mens en zijn creativiteit: het had gekund dat deze melodie nooit of te nooit geschreven werd, dat ze nooit zou gezongen zijn en dan zeker niet zoals Maria Callas die zong – ik hoorde dat de opname van 1954 dateerde - zoals dit van vele werken kan worden gezegd. Maar, de kracht van het creatieve erin is onovertrefbaar en het is de mens die dit lied heeft gebaard,
Hij bewoog zich hiermede in de lijn van het kosmische, namelijk de drang in hem die ontstond in de rotsholten waar hij zich bevond en uitgestreken werd op de wanden ervan, steeds maar meer homo sapiens wordend. Het uitpuilen van de creërende kracht in hem heeft gemaakt dat Bellini deze melodie heeft aangevoeld en in een ogenblik van totale onthechting deze geschreven heeft en georkestreerd op een sublieme wijze, alles vergetend wat hij tot dan toe al geschreven had en wetende, wetende dat wat hij nu had bereikt een hoogtepunt was dat door de stem van Maria exponentieel de wereld werd ingestuurd.
Zo, mens waar ben je mee bezig eens je dergelijke hoogten bereikt en de wereld hiermede verbaast. Die ook de wereld is van steden in puin, van lichamen onder het puin, van de mens gevlucht voor het geweld en opgesloten in kampen om er te vergaan.
Om dan, op een morgen, hoog boven alle ruïnes uit, lijk een uitdeinend klaroengeschal, de engelenstem, Maria Callas, te horen die het Casta Diva zingt.
Wat is het dat me vandaag of morgen dieper raken zal?
08-12-2016, 07:57 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-12-2016 |
Muze als beschermengel |
Op een dag in je leven, heb ik ongevraagd, met mijn geschriften, de drempel van je woning overschreden; ben ik als een vreemd iemand binnen gevallen in het warme nest dat je leven was en heb ik er een plaats in genomen, hoe minimaal ook deze moge zijn.
Ik heb dus in de vesting die je waart een bres geslagen en ik vraag me af hoe dit aanvoelt voor jou, wat dit betekent voor je gemoedsrust – hopelijk niet wat het betekent voor die van mij, want deze is zoek – en hoe je me ontvangt telkenmale dat je me opent?
Het is geen tekening, humoristisch zeker niet, die ik maak, geen schlager waarop je bewegen kunt, neen, het is meestal iets dat vertrekt van uit mijn diepste ik, dat ik tracht in een deftige vorm af te leveren. Ik ben er me van bewust, ik ga er niet al te lichtzinnig mee om, niet over het ijs van een dag zoals ik het gisteren zag toen ik aan de vijver stond, en toen ik er was, er zeker gedacht heb aan wat ik nog toevoegen kon aan de honderd woorden die toen nog maar over Orion geschreven stonden.
Dit is trouwens hoe mijn dag verloopt, als je het weten wilt. Het begint in de morgen en met wat geluk eindigt het daar, maar het gebeurt ook meermaals dat wat de morgen bracht ontoereikend was en dat de dag het aanvulde, soms ook de avond of zelfs de nacht. Maar daar eindigt het niet want er is terug de volgende dag waar ik aan denken moet. Zo is het en zo beleef ik het.
Dus als ik als een vreemde ben binnengekomen met mijn woorden, dan is dit de voortzetting van de woorden die bij mij waren binnen gekomen een korte tijd ervoor, en ben ik slechts een tussenpersoon, in dienst van de Muze die ons bestrooid met beelden en gedachten of, wat geschreven staat is ‘toevallig’ door mij geschreven en door jou gelezen. Maar het had even goed anders kunnen zijn: ik, die jouw woorden las. Het is Borges[1] die dit ergens geschreven heeft als een soort proloog bij een van zijn verhalen. Ik vraazg me dan ook af hoe het komt dat ik me halsstarrig vastklamp aan deze blogs; wat het is dat ik blijf schrijven, zelfs als ik in de verste verte niet weet – zoals vanmorgen – wat ik schrijven zal.
Is het ijdelheid?
Ik zal het je zeggen, het is inderdaad ijdelheid maar dan tegenover mezelf. Ik ben er aan begonnen, zoals jij begonnen bent om me te lezen, en ik wil er niet met ophouden omdat ik dit niet kan aandoen aan de persoon die ‘ik’ ben. Al weet ik niet meer wie die ‘ik’ is. De oproep, ‘ken je zelf’ is hier duidelijk op zijn plaats, maar ik ben niet één persoon, ik ben er meerdere en de ene die wilt, wil niet onderdoen voor de andere die het anders zou willen. De ene overheerst de andere. En ik tol verder, zoals de aarde tollend haar weg voortzet omheen de zon, zo blijf ik al tollend luisteren naar de Muze die mijn beschermengel is, mijn engelbewaarder zoals ons destijds geleerd werd en vandaag wordt verzwegen.
Iets wat ons, spijtig genoeg, te dicht bij het aardse bracht.
[1] Nuestras nadas poco difieren, es trivial y fortuita la circunstancia de que seas tù el lector de estos ejercicios, y yo su redactor
07-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-12-2016 |
Orion |
Als ik, wakker geworden vroeg in de morgen, even opsta en de gordijnen open schuif, word ik verrast door de constellatie van Orion, glashelder, hoog in het zuiden. Het is het sterrenbeeld waarmee de winter ons verrast hier zo zuiver getekend, met in de verlenging van de gordel, Sirius de Hondsster, ook de Egyptische Sothis ster waar te recht of ten onrechte, de Egyptische chronologie aan opgehangen werd; de meningen hierover zijn sterk verdeeld. Er wordt ook beweerd dat de drie sterren van de gordel afgebeeld zouden staan in de drie Pyramides, deze van Mycerines, Chefren en Cheops in Gizeh, maar ook hierover zijn de gissingen uiteenlopend. En daarenboven wie heeft nog enige belangstelling voor wat de Egyptische chronologie of geschiedenis betreft? Als er onder mijn lezers nog zouden zijn, dan verwijs ik hen graag naar de webside van Robert De Telder, die aan de geschiedenis van de volkeren van het Oosten een uiterst belangrijke studie heeft gewijd.
Maar er is meer. In de Orionnevel is zich, volgens een artikel van de jaren negentig in de National Geographic Magazine, een nieuw sterrenstelsel aan het vormen. Wat dus vermeld staat in Genesis, als zou de Schepper de zevende dag gaan rusten zijn, is dus niet waar: zijn ‘zevende dag’ loopt nog steeds door, Hij werkt verder en ik zie niet in hoe deze bijzondere dag ooit tot een einde zou kunnen komen.
Dit is wat het geschiedkundig aspect van Orion betekent. Voor mij is er ook het poëtisch aspect. Het sterrenbeeld Orion is een van de mooiste sterrenbeelden, het is er een om verliefd op te zijn. Ik herinner me heel vaag een gedicht van Alice Nahon (+ 1933), waar ze iets dergelijks zegt over Orion – ik zocht het op en liet het opzoeken maar tevergeefs - en het is een beeld dat inspireert. Het is onder meer de plaats waar de overleden farao’s naar toe reisden, ‘lijk een jonge eend die opsteeg uit de lotusbloemen’ en dit alleen is al voldoende om Orion te bekijken met andere ogen en met een totaal ander ingesteld zijn.
Orion heeft dus voor mij een grotere betekenis dan om het even welk ander sterrenbeeld, meer dan Cassiopeia, meer dan Cepheus, Grote Beer of Pegasus. Het is een verbondenheid die ik niet verklaren kan maar die er altijd geweest is, van de nacht af dat vader - het was op een heldere vriesnacht dat we, in de oorlog, op weg waren naar het bos om een boom om te hakken en naar huis te dragen – me de constellatie van vier sterren met in hun midden de gordel van drie sterren op een lijn en dicht op elkaar, aanwees. Er is dus ook sentiment mee gemoeid, schoonheid en herinnering en dit alles is gebleven. Dit alles heeft zich vereeuwigd in mij, heeft een vaste bodem gekregen waaruit al deze gevoelens in eens zijn opgestegen, toen ik terug neerlag onder de lakens en ik in mijn slaap de blog heb geschreven die ik in de morgen maar op te nemen had, om die naar jullie toe te sturen.
06-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-12-2016 |
Bach weerspiegeld |
Hoe hij vorige avond, voor hij insliep, de cellosonate van Bach wou kunnen omzetten in woorden, een onmogelijkheid natuurlijk, maar het hield hem lang bezig. En, deze morgen, toen hij de velden in reed, de horizont een smalle band gebeuren, de luchten grijs en lichtend, dacht hij er aan, dat de muziek van Bach even geladen was als de teksten die hij schreef, geladen met de ernst dat het leven is en gehecht in het verhevene dat van de kosmos is en, dat dit de enige manier was waarop hij de geest van Bach oproepen kon, tenminste als hij in deze geladenheid en verbondenheid ook het eeuwige struikelbeeld van leven en sterven in filigraan meegeven kon. Want het leven wordt gedragen door de aanwezigheid, op de achtergrond, van het sterven, wat bij Bach duidelijk het geval is.
Hij had dus woorden te schrijven die muziek waren zoals de klanken van Bach ook woorden zijn. Of klank en woord gelijk aan elkaar in waarde en betekenis. Zo wou hij het geschrevene van vandaag als het spiegelbeeld van de gedachten die Bach had omgezet in de klanken van zijn cellosonate, om het even de welke. Hij wou deze omzetting in woorden, over woorden die klanken waren, en in een wondere schakering van begrippen, de ziel blootleggen van de muziek van Bach.
Of, zoals Disney, in zijn ‘Fantasia’ getracht had in kleuren, vormen en bewegingen, Bach’s Toccata en Fuga in re mineur te beleven, zo trachtte hij, even rijk, even diep, even levend, met zijn zinnen een sonate van Bach te benaderen. En dit is in vele gevallen zijn betrachten geweest. Zo blijft hij pogen literair door te dringen tot wat niet te beschrijven is, niet te evenaren is, niet te doorgronden is, omdat het in zich het mysterie van het creëren bergt.
Maar zelfs indien hij erin slagen zou Bach of het landschap van zijn sonate op te roepen met woorden, dan zou het toch maar zijn interpretatie zijn van wat hij dacht over de omstandigheden waarin Bach zich bevond toen hij zijn muziek schreef, en hoe en wanneer hij die schreef. Dit moet telkens iets gemeen hebben gehad met de omstandigheden waarin hij zich bevindt als hij tracht zich literair te openen: namelijk het vinden én van de gepaste plaats en gelegenheid om het te doen, én het vinden van een onderwerp of in het geval van Bach, het vinden van een melodie waar omheen hij zijn klanken weven kan, zoals ik mijn woorden.
Hij meende altijd te mogen schrijven, zoals Bach in zijn componeren, over de dingen die hem omringen, met een minimum aan gebeuren, handelend over het simpele leven van zij die zoekende zijn naar wat niet voorhanden is of, schrijven over de lente in de winter en over de winter in de lente.
Laat me, dacht hij nog, deze droom die zich vandaag wil loswrikken, die zich aan het projecteren is, laat me de projectie ervan meedragen doorheen de rest van mijn dagen en uitwerken tot een elegie van de levende geest.
05-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |