 |
|
 |
|
|
 |
08-03-2020 |
Compensatie |
Ik laat het coronavirus zijn werk doen, ik zet het op zij hopende dat het vertrekken zal zoals het gekomen is, ook, ik heb er niets aan toe te voegen, niets ervan weg te nemen. Het drijft in de lucht, het verplaatst zich en we staan machteloos.
Maar, ik zegde het al, een vriend stuurde me een ‘gedicht’, een eerder ondeugend eigenlijk, een gedichtje van Jacques Prévert, van zoals hij zichzelf noemt, l’homme qui ment monumentalement. Het was me niet onbekend, ik gebruikte het reeds in een van mijn blogs in het (verre?)verleden:
Une orange sur la table Ta robe sur le tapis Et toi dans mon lit Doux présent du présent Fraîcheur de la nuit Chaleur de ma vie.
Ik heb helemaal niets tegen Prévert, integendeel, maar ik vind dat de twee laatste regels er te veel aan zijn, neem ze weg en het gedicht krijgt iets Chineesachtig, laat ze staan en het spontane erin verbleekt. Zo gaat het met overbodige dingen. Ik, let er wel op, maar niet altijd vrees ik. Ik vond een bundel teksten (19 pagina’s) terug, het relaas van een verblijf in Maussane-les-Alpilles, gedateerd november 2005, omvattende, enkele gedichten en een verhaal over een enorme kom in gegoten ijzer gevuld met water die rustte op twaalf ossen, drie ossen gericht naar het oosten, drie naar het zuiden, drie naar het westen en drie naar het noorden. Deze kuip stond opgesteld naast de tempel van Solomon (I Koningen: 7: 23-25). In meer was er een gedicht geïnspireerd op het huis van vrienden, een villa, waar we verbleven, een over ‘Les Beaux de Provence bij valavond’, een over ‘Saint-Remy-de-Provence’, en een ‘le Mas des Anges’ dat ik je mede delen wou, als compensatie voor wat ik gisteren schreef.
Le Mas des Anges was een villa gelegen buiten het dorp, middenin een veld olijfbomen, de woning van een kunstenaar We waren er in de voormiddag het licht getemperd, ingebed tot stilte door de olijfbomen die tot aan het huis kwamen, Ik vond het een droomhuis en onmiddellijk stolde zich een zin in mij: ‘Ai-je rêvé un rêve qui m’a pris à la gorge…’
In de namiddag zijn we naar Saint-Rémy-de-Provence gereden, waar de kunstenaar, de bewoner van de 'Mas des Anges' een winkeltje had, waar zijn werken te koop stonden. Bladeren van wijnstok in klei verstijfd, geelgroen gekleurde ‘cigales’ op de tafel neergezet, knoppen ook van rozen, met bladgoud belegd. Maar de zin verliet me niet. Dagen is het beeld van het huis, het getemperde licht en de stilte van de olijfbomen er omheen, me bijgebleven, maar de zin verliet me niet, verliet me niet.
Le Mas des Anges:
Ai-je rêvé un rêve Qui m’a pris à la gorge, comme un vertige qui me poursuit ?
Ai-je rêvé la soudaineté d’un instant d’y revenir d’y revenir et d’y prendre racine ?
Ai-je rêvé un bref instant dont l’écho se prolonge comme la cinquième de Mahler, se prolonge comme l’écho sextuple sur la hauteur de Kawkaban (au Yemen), dont peu se souviennent.
Ai-je rêvé m’y vider du monde et de ses attributs, me vider du monde et renaître à une vie plus simple me métamorphosant en olivier.
Y ai-je rêvé d’un ora et labora Y laissant en paroles le meilleur de ce qu’un homme peut laisser derrière lui: des olives mûres d’esprit et de transcendance ?
L’énigmatique ‘Mas des Anges’, sorcellerie du peintre et du potier, un jour de printemps, à Maussanne, moi, rêvant un rêve a été ébloui un long instant qui se prolonge
au-delà des temps.
08-03-2020, 07:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-03-2020 |
Coronavirus |
In deze dagen van het coronavirus - ik kan er niet onopgemerkt aan voorbij gaan - heeft het binnenkomen van de lente weinig betekenis. Ik zie wel dat de kweeperenboom in de tuin, blad en bloesem krijgt en dat de bosjes kerstroos hun kracht en kleur nog houden, maar het overige ontgaat me en ontgaat aan de wereld, in de ban, voor het eerst in mijn bestaan, van een sluipende, slopende virus die toeslaat.
Welke betekenis eraan geven: is het, het gevolg van, het leven op aarde dat zich roert, dat niet akkoord gaat met de wijze waarop het hier behandeld wordt?
Men zou het kunnen denken, het zien als een straf, als een verdediging, of is het, het gevolg van een overbevolking waarbij de mogelijkheid tot het opduiken van nieuwe virussen vermenigvuldigd werd? Vraagtekens waarop geen antwoord.
In elk geval als ik omheen mij kijk, als ik het effect ervan zie op de samenleving, scholen die dichtgaan, handen die niet meer gedrukt worden, manifestaties die niet doorgaan, bijeenkomsten die worden afgelast, dan wordt het duidelijk, de virus slaat heel hard toe. Het ergste is nog de mogelijkheid dat de economie stil zou vallen, stel je voor dat dit gebeuren zou.
Ik, in mijn cel, in mijn uiterst kleine wereld merk er niets van, het gevaar toont zich niet aan mij, het verkeer blijft hetzelfde, de programma’s op radio en televisie blijven (voorlopig dan toch) dezelfde. Ik schrijf nog elke morgen mijn blog tot vandaag alsof er niets belangrijks gebeurde onder de zon, maar ineens zie ik in - een ogenblik toegegeven aan een zeker pessimisme - tot waar het de activiteit, het leven in een maatschappij voeren kan, kan ik me een klein beeld vormen welke de gevolgen zouden kunnen zijn als de virus vrije loop krijgt.
Zie ik mijn leven niet in gevaar - ik bedoel niet meer dan anders - ik zie mijn dagelijkse geschriften in gevaar. Ik zie een toestand dat ik ze niet meer schrijven zal omdat de interesse ervoor verdwenen is, omdat we terecht gekomen zijn in een tijd van pest en cholera die onze geestelijke krachten uitdoven zal.
Je zegt me, moet je daar over uitweiden, heb je niets anders te vertellen?
Het is maar dat het me deze morgen bezig hield, meer dan om het even wat anders, meer dan de overige gedichten uit de bundel Chinese poëzie, meer dan de tentoonstelling over het werk van Van Eyck in Gent, waarover een vriend, een groot tekenaar à la Van Eyck, me zijn enthousiasme mailde. En, om eerlijk te zijn, en ik ben niet de enige heb ik gehoord, verrast door het afgelasten van de wielerkoers Strade Bianche in Italië, met de onzekerheid die ineens opduikt dat ook de Ronde van Vlaanderen, dat ook Parijs-Roubaix zou worden afgelast - niet dat ik zinnens was hier een blog over te schrijven - maar ze maken deel uit van mijn Mitsein, neem deze koersen (en het Europees kampioenschap voetbal) weg en het hart van velen - van de natie zelf - wordt getroffen.
Ik dacht er deze morgen over na, dit geschrift niet te verspreiden, niet te zeggen hoe ik me hierbij voel en het te vervangen door het gedicht dat een vriend me stuurde, maar het is beter dat ik de tekst laat gaan, zo word ik ervan bevrijd en morgen is een andere dag, een dag met andere woorden.
07-03-2020, 07:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-03-2020 |
Chinese poetry. |
Je dacht aan een gedichtje vanmorgen, ik las het voor het slapengaan, in een bundel Chinese gedichten die ik uit zijn rek haalde, je weet maar nooit. Een paar versregels die hangen bleven, een (jonge) dame die haar ‘lover’ van de nacht verdwijnen zag in het morgenlicht. Veel was het niet, ‘un fait divers’, een Chinees gedicht is nooit veel, maar is steeds voldoende om er te staan als een tak lentebloesems in een vaas, in een kamer waar weinig meer is dan die vaas met die bloesems:
Nightfall. He jumped over the hedge. Daybreak. He opened the gate and went out. He has taken his pleasure And thinks no more of me.
Je weet het gebeuren, de dame voor haar venster in het vale licht van de kamer, kijkend op de rug van de man die even ervoor nog naakt bij haar lag en nu, ze voelt nog de warmte van zijn lichaam, een schim die verdwijnt in de morgennevel en haar al vergeten heeft, misschien denkend aan een andere waar hij zich heen haast.
Vreemd hoe dit beeld me bezighouden kan: het gedicht kwam terug toen ik luisterde naar de Klavierstücke van Johannes Brahms. Wat eenzame noten muziek die me amper raakten omdat ze kwamen toen ik nog half in slaap was en voorbij waren voor ik er naar geluisterd had, maar de laatste regel van het gedicht kwam in mijn gedachten en wellicht - hoe bestaan we? - dacht ik meer aan de woorden ervan dan aan de muziek van Brahms.
‘Anonymous’ staat eronder. Het gebeurde, duizend jaar geleden, wellicht nog elke dag, is er iemand die achterblijft en een andere die wegijlt. Want, leert ons de Eccléasticus: ‘Ce qui a été c’est ce qui sera; ce qui est arrivé arrivera encore. Rien de nouveau sous le soleil.’
Ik had ook een ander gedicht kunnen overnemen, over een gebeuren dat dat me ook ooit - niet dit hierboven - overkwam:
Reading in the heat of noon I grow sleepy, put my head On my arms and fall asleep. I forget to close the window And the warm air blows in And covers my body with petals.
Even anonymous als het vorige. Het overkwam me ooit aan de vijver, op het terras, Ik was aan het lezen in dezelfde bundel Chinese gedichten toen ik me even liet gaan en de ogen sloot. Toen ik ontwaakte was ik bedekt met de kroonblaadjes van de wilde kerselaar.
Meer was het niet, maar het gebeurde. Ik heb er echter geen gedicht over geschreven, het scheen me onbelangrijk toen - een duizend jaar geleden wel - al weet ik nu dat het een groot gebeuren was voor een man van mijn leeftijd. Maar eigenzinnig als ik was en nog ben, zag ik het niet en nu is het te laat, zoals het voor heel wat dingen nu te laat is.
Geraadpleegd:
-‘Love and the turning year, one hundred more poems from the Chinese’: Kenneth Rexroth. New Directions books, 1979.
- L’Ecclésiaste, Un temps pour tout’, traduit de l’Hébreu et commenté par Ernest Renan, Arléa, novembre 1990.
06-03-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-03-2020 |
Niets nieuws onder de zon. |
We schuiven de maand in, weliswaar, we staan nog maar in de beginfase ervan maar ik weet hoe het gaat, ik maak het elke maand mee. Wat me telkens verbaast is dat de maand zo vlug voorbij is, én evenzeer, dat ik het niet alleen heb overleefd, maar er ook in geslaagd ben het einde ervan te halen, ook wat mijn dagelijkse blog betreft, terwijl het elke morgen een zoeken blijft, een poging om mezelf te verrassen, zoals gisteren, met een Schillertekst die al maanden naast mijn pc lag.
Zo is er voor alles een tijd, zoals het geschreven staat in de Ecclesiasticus. Er staat ook dat er niets nieuws is onder de zon, wat misschien waar was in het verre verleden, maar vandaag anders moet gelezen worden als ik zie en hoor wat er gebeurt in de wereld en we er met de neus opgeduwd worden.
Echter, ik denk dat er met ‘nieuws’ iets anders werd bedoeld, omdat we vandaag, wat de essentie van het leven en de dood aangaat, nog even ver staan dan voorheen; dat onze zoektocht nog altijd over dezelfde paden loopt en dat we nog steeds onwetend zijn waar we heengaan als onze tijd is opgebruikt. Vooral in deze aangelegenheid is er nog geen nieuws tot op heden, we blijven gissingen rond strooien. En, het stoort ons schijnbaar niet, we voelen er ons zelfs goed bij.
Je moogt het weten, maar ik denk dat het beter is niets met zekerheid te weten, het zou ons in slaap wiegen, en slaap dooft de geest uit, legt het belangrijkste van ons mens zijn plat, en wie zijn we dan nog wel?
Het is de geest die de wereld in beweging houdt, meen ik ooit gelezen te hebben in de Kabbala. Hier wordt niet bedoeld het evolutieproces dat zichtbaar aan gang is in de Kosmos, maar wel de innerlijke evolutie, deze die de geest in ons ondergaat en ons stuwt in de richting van een beter begrip van wie we eigenlijk (maar) zijn.
Het volk van de Kabbala dat flirt met de geest van God in hen - hoeveel er zijn weet ik niet, maar ik denk dat ze eerder schaars geworden zijn - wegen op deze stelregel, onderhouden die stelselmatig tot het halsstarrige toe, zich afzonderend van de buitenwereld aan de Klaagmuur.
Maar, vast geankerd in hun oude teksten op rollen, wijken ze geen duimbreed af van wat millennia ervoor werd opgetekend als de waarheid. Ze sluiten zich af van elke vernieuwing qua inzicht in de totaliteit van het ‘Erzijn’. Het is hun geest niet die de wereld in beweging houdt, integendeel hij is geblokkeerd in wat van hun voorvaderen is. Voor hen is er dus zeker niets nieuws onder de zon. En ze zijn niet alleen, ook de aanhangers van de Koran kennen de gebondenheid aan het oude.
En ze zijn niet alleen, ook hier zijn er die geen duimbreed afwijken van wat ze altijd hebben gedacht over God, deze eerder antropomorfe van de Kerk, en die zich nimmer hebben afgevraagd of er geen andere zou kunnen zijn, een die reikt tot in het oneindige, tot in het eeuwige.
We dromen erover, we hebben weinig anders om over te schrijven op dagen zoals deze.
05-03-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-03-2020 |
Dreifach. |
Dreifach ist der Schritt der Zeit: zögernd kommt die Zukunft hergezogen, pfeilschnell ist das Jetzt entflohen, ewig still steht die Vergangenheit.
Friedrich von Schiller zocht inspiratie bij Confucius om deze wijsheid te verwerken in een gedicht, dat Franz Schubert later zou overnemen in een lied, een canon. Verleden, heden en toekomst, een drievoud, kreeg aldus een tweede drievoud, Confucius, Schiller en Schubert. Echter, wat het gedicht zelf betreft, is het wel zo dat die Vergangenheit stil staat, onbeweeglijk als een dode letter? Wel, ik denk het niet, het verleden roert zich, het blijft leven in ons. In mijn blog van gisteren liep ik over de bergpaden in de Valais, het gevoel dat ik er aanwezig was, was bij momenten hevig, zoals ik het nimmer geweten heb, zijn het de jaren en het weten dat ik die paden nooit meer bewandelen zal of was er nog een andere aanvullende reden, namelijk dat ik nu voor het eerst begrepen heb dat die paden van adel zijn - het woord komt van Stefan Hertmans - en werkelijk, dat ze van adel zijn. Al was het maar omwille van de ouderdom ervan, het zijn paden eeuwen oud, sommige, overgangen van de ene vallei in de andere, duizendjarig misschien, paden diep gegrift, lijk hartlijnen in de hand, in het hart van de aarde.
Maar om terug te komen op die ‘Vergangenheit’, ondanks Confucius of Schiller, deze blijft zich roeren, het heden vermengt er zich voortdurend mee of, het verleden is de voedingsbodem van het heden, zoals het heden de voedingsbodem is van de toekomst.
T.S.Eliot zegt het op zijn manier in de aanvang van zijn ‘Four Quartets’:
Time present and time past Are both perhaps present in time future And time future contained in time past. If all time is eternally present All time is unredeemable…
De tekst van Schiller is een statische tekst, deze van Eliot - De ‘perhaps’ in de tweede lijn is er maar voor het ritme - is een actieve tekst. Hij zegt dat de drie fazen van de tijd zich vermengen in het nu en dat het nu niet te recupereren, ‘unredeemable’, is.
Ze zeggen allebei het zelfde: Schiller schetst een toestand: er is wat is; Eliot een worden: wat is wordt en blijft wordende. Maar iets nieuw vertellen ze ons niet. We kennen voldoende het stramien waarin we vast geankerd zijn en waarin het ‘nu’ het bovenste punt is van een opstaande kegel. Wat voorbij is zijn de wanden van de kegel, en het nu-punt schiet almaar door, verder de hoogte in, de toekomst binnen die bepaald zal worden door het steeds maar stijgende nu-punt, het ene punt dat eeuwig is.
Ik schrijf dit. Dit is realiteit, dit is het nu-ogenblik, een ander dan het nu-ogenblik is er niet, kan er niet zijn, maar in dit eigenste nu-ogenblik gaat er een gans leven schuil én eveneens, in de humus ervan, een nog komend leven dat er al is in potentie. Wat wil zeggen dat het al verweven zit in de mazen van het nu-ogenblik. Zat het ook al verweven, in potentie, in het nu-ogenblik van de Big Bang? Neen, zul je antwoorden, dit kan niet.
En toch, voor de auteur van psalm 139: 16 moet het zo geweest zijn. En ik keer terug naar mijn Bijbel van King James:
‘Thine eyes did see my substance, yet being unperfect; and in thy book all my members were written, which in continuance were fashioned, when as yet there was none of them.’
‘Uw oog zag mij, vormeloos nog: in uw boek waren alle geschreven de dagen dezer formering(sic), toen er nog niet één daarvan was.’ (Willibrordus, 1975).
04-03-2020, 07:41 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-03-2020 |
Brieven en e-mails |
Wat een tijd het was, een oeroude tijd schijnt het, toen er nog brieven geschreven werden met de hand en op de post gedaan met de mooiste zegel er op gekleefd. Ik dacht even aan Joseph Brodsky[1]:
The dreams you dream are not of girls half nude, but of your name on an arriving letter...
Brodsky zou dit nu niet meer schrijven, ik evenmin. Ik denk dat de laatste brief met de hand geschreven die ik ontving, dateert van het einde van vorig jaar, van een groot kenner van de Franse literatuur noem ik hem. Ik vraag me nu af, hoe ik hem - en of ik hem - bedankt heb voor de moeite die hij gedaan heeft de pen te nemen en me een lovende brief te schrijven. Als ik het niet zou gedaan hebben dan is het enkel te wijten aan de drang die ik meedraag voorrang te geven aan mijn blog. Ik weet het, het is geen excuus, maar wellicht wordt het niet meer verwacht op een zelfde wijze een antwoord te krijgen, al zijn er wellicht nog uitzonderingen die uitzonderingen zullen blijven, maar heden ten dage, is het de tijd van het een e-mail, snel en daadkrachtig, en misschien heb ik wel geantwoord met een mail.
Zo, als ik het sentimentele van ‘an arriving letter’ vergeet, was er vanmorgen de e-mail die op mijn scherm verscheen en die ik las met een deugddoend gevoel. Hij kwam uit een onverwachte hoek. Verrassend mooi was het wat er geschreven stond over de Vaucluse en ‘de adel’ – mijn vriend wat is dit woord juist gekozen – van de oude rotspaden, in de zon, met de geur van tijm en rozemarijn en de rook uit de schoorstenen naar de avond toe. En al wat er bij hoort: een werkkamer als een cel met dikke muren, met boeken gestapeld op de tafel en bovenal, de vlammen in de haard en, schrijft hij, de doordringende geur van eikenhout, zoals in dat gedicht van Salvatore Quasimodo uit een van je vroegere blogs dat ik bewaard heb als een relikwie:
Desiderio delle tue mani chiare nella penombra della fiamma sapevano di rovere e di rose di morte. Antico inverno.
(Verlangen van je klare handen in de schemer van de vlammen, ruikend naar eik, naar rozen, naar de dood. Winters van oudsher)
Ik lees zijn mail. Elk woord roept herinneringen op. Ik ken wel niet de Vaucluse zoals hij die kent, maar ik ken wel de ‘adel’ van de bergpaden, en ik dacht aan het pad naar de cabane van de Arpittetaz, of aan het pad naar de Pas de Lona of naar de Col de Torrent, paden zwaar getekend door de vele geslachten die er sedert eeuwen, misschien millennia, zijn overheen gegaan.
En, ik ken wel de chalet van de ‘Antico inverno’, de winter van oudsher, met de open haard, de boeken in hun rek, de oude tafel met de houtworm erin en het veldbed in de hoek, een lang en vol herinneren, en mijn vriend, ik antwoord je nu als bedanking, met een versregel van Saint-John Perse, die ik al zo dikwijls heb gebruikt omdat het een parel van een zin is, toepasselijk op wat jij me schreef:
‘Mais de mon frère le poète on a eu des nouvelles. Il a écrit encore une chose très douce. Et quelques-uns en eurent connaissance...’
Ik ben gelukkig, een van hen te zijn, die kennis kreeg van wat je te vertellen hebt.
En voor eenmaal is het geen gefilosofeer, zijn het geen gesprekken over God en, als Hij er is, wie Hij wel zou kunnen zijn. Neen het gaat hem om de simpele dingen van het leven, over de geur van thymus, de geur van de wind over ‘de adel’ van de bergwegels, in hun kronkelbeweging naar de top, ook deze van de Vaucluse; het gaat hem over de geuren van het opspattende leven dat er de natuur is.
Je woorden zijn ervan doordrongen en je schrijft, mag ik het zeggen, zoals Cees Nooteboom, een man die me nauw aan het hart ligt als hij het heeft over het leven op zijn eiland.
En dan het overheersend parfum van thymus, herinnering aan grootmoeder Sylvie, die me meenam in de zomer – mijn hand in de hare - langs een holle zandweg de wanden ervan begroeid met tijm en zovele andere kruiden.
Niet te begrijpen voor buitenstaanders maar, mijn vriend, omdat het zo mooi geschreven staat, heb ik je mail geprint en gekleefd in een heel speciaal schrift. Het is wel geen brief met de hand geschreven, maar aldus hebben je woorden kans langer bewaard te blijven dan op mijn PC waar ze vroeg of laat vergaan zullen. Wat ik nu precies niet wens. Integendeel ik wens je woorden een lang leven toe.
Deze blog is dus voor jou bestemd, ook voor hen die me regelmatig lezen, om aan te tonen hoe gestructureerd we zijn, hoe herinneringen zich laag op laag hebben opgestapeld, lijk de jaarringen in een boom en waarvan alle ringen, lijk alle herinneringen, met levenssappen worden besproeid.
[1] Joseph Brodsky (1940-1996), (Nobel prize 1987): ‘A Part of Speech’, Oxford University Press, 1980, pag;63. Hij schrijft ook wel in zelfde gedicht: ‘And if parishioners should cease to breed / the pastor would start christening their autos’.
03-03-2020, 07:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-03-2020 |
Nawoord |
Er was, enkele dagen terug, een reactie op mijn blog over ‘IK BEN’, een die kwam van een broeder in de geest. Hij schrijft:
‘Ik lees iedere morgen je teksten en de blijvende drang om te schrijven vanuit een teruggetrokken stelling die nodig is om door te dringen tot onze diepste lagen van het zijn, de essentie die dieper gaat en verborgen is door de existentie. De Joodse God is een ‘wilsgod’ die zijn wetten heeft meegedeeld in de Bijbel en eist dat die wetten gevolgd worden. Alleen in uw fragment klink een andere toon: ik ben wie ik ben, dit betekent,, ik ben de zijnsgrond die we alleen in afzondering en in stilte kunnen ervaren in een mystieke beleving, maar er niets kunnen over zeggen… Dit is wel boeiend om die weg te gaan, maar het is er stil, en gelukkig, ook de unieke grond waar onze creativiteit van welke aard ook kan wortel schieten.’
I like it, ik voel me goed als er een reactie komt op mijn woorden, als ik weet dat ze gekneed worden, uiteen gehaald en heropgebouwd; Ik voel me goed als ik weet dat er zijn die denken in de richting dat ik denk, de richting die open ligt in het landschap van de geest.
We weten wel, zegt hij nog:
‘Aan de oppervlakte van het ‘Dasein’ van Heidegger, is er ook het ‘Mitsein’, het dagelijks gebeuren dat geen antwoord geeft op de vraag naar de kern van het zijn.’
Hij leest me, hij weet het voldoende dat het altijd mijn betrachten is geweest dit ‘Mitsein’ dat in de media voldoende, bij momenten zelfs teveel, aandacht krijgt, zoveel mogelijk achterwege te laten in mijn geschriften. Doch, soms dringt het door, kan ik niet, er niets over zeggen, omdat het zich opdringt - de carnaval van Aalst was zo een moment - maar het is het doel dat ik volg in deze geschriften, die ik weet het, soms te ver uitlopen in de richting van het ‘Erzijn’.
De auteur van die IK BEN-passage in Exodus, ging tot het verst mogelijke, tenminste, zo heb ik het begrepen. Hij zag Jahweh én Universum als één en hetzelfde. Hij zag het Universum als het uiterlijke, het lichaam van Jahweh en, er binnenin was er zijn Geest. En wij, ontschoeid en staande op Zijn gewijde Grond, om zo te zeggen erin gegroeid, erin vastgemetst, als voorbeeld van gelijkenis ermee.
De Bijbel is een wijs boek als we lezen, Genesis 1: 27 (King James' Bible):
‘And God created man in his own image, in the image of God created he him; male and female created he them.’
Wat of wie was ‘the image of God’: God in een menselijke gedaante, met de karakteristieken van de mens, een antropomorfe God? Of, was de mens geschapen, lichaam en geest, zoals God bestond, in een uiterlijke vorm, het lichaam en, een innerlijke, zijn geest?
Ik blijf hierover schrijven - al is het ‘Mitsein’ sterk opdringerig de laatste dagen - omdat het uit de Bijbel gehaalde een bewijs is van wat ik over ‘IK BEN’ optekende. De auteur ervan was een man met grote visie. Een visie die de totaliteit van het zijn verheerlijkte tot in het kosmische ervan.
02-03-2020, 07:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |