 |
|
 |
|
|
 |
31-01-2020 |
Jef Koons' 'Balloon dog' |
Ik zag hoe en wat er verteld werd door ‘kenners’ van het laatst uur, over een blauwe ‘balloon dog’ van Jef Koons. Ik wou wel hun enthousiasme hierover delen, maar had er heel wat moeite mee hen te volgen. Ze hadden het trouwens niet over kunst, wel over een ‘item’ dat te koop was en, dat een opbrengst kon genereren.
Beter kon het niet verhaald worden en, toepasselijk op het werk van Koons, zeker niet. We kunnen er ons enkel bij neerleggen, de ‘balloon dog’, een, wat ik noemen wil, prutswerk van Jef Koons aanvaarden. Hij is een van de weinigen die het zich permitteren kunnen dergelijk werk op de kunstmarkt te zetten, wel wetende dat het zal gekocht worden.
Ondertussen opent men in Gent, in het Museum van Schone Kunsten een uitzonderlijke tentoonstelling over het werk van Jan Van Eyck, een tegenstelling kan niet groter zijn wat betreft het onderwerp, de uitvoering en het begrip schoonheid en kunst. Met Jef Koons en zijn balloon dog worden we op de feiten geduwd, nemen we kennis van een stand van zaken die duidelijk werd omschreven door wat ik onlangs, ergens las van een zekere Maurizio Ceresini, en kopieerde:
‘If contemporary art will continue to be the expression of highly provocative and often shocking messages presented in a language often intelligible only for the artist, and with the deliberate intention to cut out any cultural continuity with centuries of art, soon people might not be able to see or understand any artistic value in a work of art. An art piece could soon become an item as any other to be sold or bought just for its cost and possible revenues, regardless its true value.’
Dit is wat ik dacht van de ‘balloon dog’ van Koons, het is zeker geen ‘work of art’, het is, zoals ik al zegde hoogstens een ‘ding’. Ik denk dat Koons innerlijk plezier beleeft aan het feit dat mensen zich laten vangen om dat ding op te stellen in hun leefruimte, enkel en alleen omdat het een ‘Jef Koons’ is. Ik zie zo ook tekeningen of stukken van tekeningen verschijnen van Panamarenko, eens ingekaderd met een naam er onder zijn het, zo gezegd, (kleine), kunstwerken.
Hoe moet het verder, is het zo dat de naam bepalend is om te weten of iets kunst is of niet, of het kan opgesteld worden in een museum? De vraag of het werk opvoedend is wordt hierbij niet gesteld, zeker niet want dit betreft de geestelijke waarde ervan.
Hoe gaat, na verloop van tijd, de kunst er uitkomen, gaan we verder afdwalen als dit nog zou kunnen of, komt er ooit terug een opening naar wat kunst betekende ten tijde van Van Eyck? Ik geloof het niet meer, de kloof is te groot geworden, het woord kunst heeft een andere betekenis gekregen, het handelt zelfs niet meer over vaardigheid, over schoonheid, het handelt over vondst en sensatie verbonden aan een naam. Zou men, in het geval hierboven, het gewaagd hebben de ‘balloon dog’ binnen te brengen indien gemaakt door een illustere onbekende en niet door Koons?
We werden dus opgevoed al, om al wat de naam Koons draagt te zien als hedendaagse kunst. Terwijl het voor de kunstenaar zelf niet veel meer is dan een Spielerei.
Laten we toch trachten niet al te ver af te dwalen in de kunst van heden, zeker niet als het een hondje betreft gemaakt met de spul voor het opblazen van ballonnen.
31-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-01-2020 |
De oude spar |
Hij zit voor zijn klavier, wachtend. Hij zit er zoals een componist die de eerste noten gaat spelen van zijn nocturne, maar die nog even aarzelt want hij weet dat deze eerste noten beslissend zullen zijn voor de noten die volgen.
Deze die volgen zullen niet van hem zijn, ze zullen voortvloeien uit de eerste noten die er staan, Hij denkt, dit procedé is ook geldig voor mijn woorden. Waarom het zo is, weet hij niet, maar het schijnt hem toe dat het altijd op deze wijze gebeurt. Het is een mechanisme, over geërfd van onze voorvaderen, wellicht aanwezig in onze genen die er aan de basis van liggen, telkens gaande in de richting van de waarheid die we wellicht nimmer bereiken zullen.
Ever learning and never be able to come to the knowledge of the truth, leest hij in de King James’ Bible van 1611, (2 Timothy: 3, 7). Maar leren doet hij niet veel meer. Hij denkt dat hij al genoeg weet, beter ware dus, wat hem betreft: ever writing and never be able to come to the knowlegde of the truth.
Misschien is er zelfs geen waarheid, geen formule die voor alles gelden zou. Misschien is al wat is waarheid, anders zou het niet bestaan. In feite heeft hij er geen behoefte aan de waarheid te kennen omdat hij denkt dat er achter die waarheid nog een andere schuil gaat en achter deze nog een andere waarheid; waarheden tot in het oneindige, de ene voortkomende uit de voorgaande.
Zo wat hoopt hij te bereiken met zijn schrijven. Helemaal niets, het is een ingesteldheid op de dingen die zijn, een omhelzen ervan uit noodzaak om ofwel door te dringen tot de kern ervan, ofwel de dingen te omsingelen en dichter aan te halen om ze zich eigen te maken. Hij wil die dingen zijn omdat hij voelt dat hij niet zonder kan, hij heeft ze nodig - zo kan hij erover schrijven - zoals zij hem nodig hebben om beschreven te worden en een eigen bestaan te krijgen.
In het boek van Peter Wohlleben, ‘Het verborgen leven van Bomen’ waar hij het over had een tijdje geleden - blog van 7 januari - wordt alle aandacht gevestigd op een boom die de oudste ter wereld zou zijn. Het is een mager uitziende, eenzame spar of wat er nog van rest, in de Zweedse provincie Dalarna. De spar werd ‘Old Tjikko’ gedoopt schrijft Wohlleben:
‘Deze had een soort lage struik gevormd die als een kleed over een stammetje heen lag. Het hoorde allemaal bij één boom, waarvan het wortelhout met de C-14 methode werd onderzocht. Het onderzoek van de spar leverde een bijna ongelooflijke leeftijd van 9.550 jaar op’.
Wat meer is. Hij leest nu in de Standaard van 24 januari, dat er over die spar een boek geschreven werd door Nicolai Howalt: ‘Old Tjikko’, (Fabrik books, 224 blz. 40 €). Het boek bevat 97 afdrukken van één enkele foto van een boom, Old Tjikko vernoemd naar de Siberische husky van zijn ontdekker Leif Kullman. Het is een Noorse spar die hoog op de Zweedse berg Fulujället staat. De recensie van Stefan Vanthuyne leert ons dat het stuk van de spar boven de grond, 500 à 600 jaar oud is.
Men had de vondst kunnen klasseren als een fait divers. Maar door de aandacht die hij kreeg werd de boom een baken, een totem in het landschap. Hij staat opgetekend als geheiligd, men kan er niet meer aan voorbij.
Zo gaat het met bomen, zoals met huizen of kathedralen, van het ogenblik dat er over geschreven wordt stijgen ze op uit het anonieme. Zo gaat het ook met mensen.
30-01-2020, 00:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-01-2020 |
Het lot dat je beschoren is |
Die morgen toen hij ontwaakte vóór het licht opkwam, wist hij wat hem te doen stond, want dacht hij, als ik stop met schrijven ben ik een dode mus, schrijven is wat me recht houdt, er mee stoppen is mijn doodsvonnis of dan toch dit van mijn geest. Zo, mijn vriend, je hebt geen alternatief, geen plan B, noch C. Het is je lot als sterveling, nadenken over al wat is en neerschrijven wat je erover denkt. Meer is het niet, maar ook niet minder, alleen er voor zorgen dat wat je je lezers voorschotelt waardevol is want je blijft veeleisend voor jezelf, elke dag wat meer.
Zo heb je elke morgen heel wat te overwinnen om het warme bed te verlaten en te gaan neerzitten in de kilte van de kamer met een deken op de rug om te gaan schrijven zelfs al heb je niets om over te schrijven, zelfs al hangen er nog flarden slaap in je ogen.
Je weet buiten - je zocht het gisteren op in je Sterrengids - Jupiter hoog in het zuiden en naar het oosten toe, je sterrenbeeld Orion en heel laag bij de horizon, Sirius, en het is over Sirius, de Sothis-ster van de Egyptenaren dat er heel wat om doen is geweest om de chronologie van de Egyptische farao’s aan op te hangen. Dit is tenminste wat je erover weet, meer details hoeven hier vandaag niet, morgen of overmorgen of bij een andere gelegenheid misschien.
Maar is dit vol te houden, kan je het aan dit veeleisend zijn, blijven voldoen?
Het is de vraag die hij zich stelt, soms, niet altijd, maar vandaag duikt ze op en moet hij er, als hij nagaat wat er overblijft, negatief op antwoorden. Een mens raakt uitgepraat, je adem stokt gekomen op een bepaald punt. En dan wat?
Hij denkt aan Dante, de banneling, rondzwervend met zijn Commedia in de maak. Schrijvend in het midden van de nacht, in het licht en de geur van wat kaarsen, of wat beter is, schrijvend in de schaduw van de bomen, met het gekir van de tortels boven hem. Hoe hij moet gewerkt hebben aan wat zijn meesterwerk worden zal, waarmede hij alle troubadours en wat deze ooit schreven voor hun geliefde, ver zal overtreffen. Hij weet het, hij heeft de overtuiging om het te doen, en welke? Hij heeft dit neergezet in zijn ‘Vita Nova’, een dag dat hij plots zijn sonnettencyclus aan zijn geliefde Beatrice, afbrak om te beginnen, na heel wat studie zoals hij zegde - welke studie het was gissen we nu met heel wat zekerheid - aan wat nog nooit over een dame geschreven werd.
En dan, zoals het gebeurt, meer dan zeven eeuwen later, op de drempel van een nieuwe dag, van een nieuw beginnen, iemand op hoge leeftijd die er niet alleen aan denkt maar wat hij denkt, ook omzet in woorden voor wie het lezen zal.
Als, als ooit het gelezen zal worden, wat hij niet weet of niet weten moet. Maar hij vertelt het omdat het zijn leven is te schrijven. Omdat hij weet, zoals Vergilius het aan Dante wist te zeggen. ‘dat het niet op de sofa noch onder het dons is dat je roem verwerft’.
Hoewel hij zelf er niet op uit is om roem te verwerven!
29-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-01-2020 |
Bezeten als ik ben. |
Als ik door iets bezeten ben dan is het wel door die fameuze passages in Joshua, hoofdstuk 10, 11 en 13. Ik zou mezelf moeten verbieden, nog verder uit te weiden over deze gebeurtenis van de stilstaande zon en maan. Alleen het volgende nog. Joshua die een langere dag wou had hiervoor de maan niet nodig; het overige, de feiten zelf, zijn voer voor astronomen met inzicht - niet een Carl Sagan - die er werk willen van maken, zoals een Donnelly in 1883.
Wat gebeurde rond het jaar 1500 voor Chr. en vervolgens in de achtste eeuw voor Chr., vinden we terug in de Bijbelverhalen van die tijd en, wat deze laatste periode betreft, ook bij Homerus. En hier heb ik iets naar voren geschoven waar ik voorheen nog niet had aan gedacht. Ik vermelde het gisteren. Homerus heeft de catastrofen op aarde beleefd, hij was een toeschouwer, hoewel blind, hij heeft het, ofwel gehoord ofwel aan den lijve ondervonden en het zijn deze uitzonderlijke gebeurtenissen die hem hebben aangezet om zijn Odysseus en Ilias te schrijven.
Misschien komt deze vermelding van mij over als een vloek, maar ik houd het vooropgestelde staande. Het zijn uitzonderlijke evenementen die in de Ilias en Odysseus verhaald worden, gevechten onder de goden, Ares, Athena, Zeus die tussenkomen in wat op aarde zich afspeelt en als men de Profeten leest de gevolgen ervan, dorpen en steden die verschroeid of verwoest worden. Wellicht waren er, hoog in de hemelen, elektrische ontladingen te zien zijn geweest, een dierenkop met horens die de Israëlieten aanzagen als hun God, en terwijl Mozes op de berg was, Aäron, zijn broeder, het beeld van een stierenkalf maken liet als dit van de God die hen verlost had van de Egyptenaren, zoals vermeld staat in Exodus.
Maar ik verbied me te spreken en van Immanuel Velikovsky die hierover in het lang en het breed geschreven heeft in zijn ‘Worlds in Collision’ van 1954. Het is het ergste dat me zou kunnen overkomen, te hervallen in het aanhalen van zijn theorie om deze te verdedigen zoals ik altijd al heb gedaan. Trouwens hij is al lang vergeten zoals Donnelly vergeten is, zoals de feiten in de Bijbel vergeten zijn.
Want, wat de gebeurtenissen zelf betreffen, ce ne sont plus que des faits divers, zoals er andere gebeurtenissen zijn geweest in de geschiedenis van de aarde en haar volkeren. We gaan er aan voorbij, er zijn teveel andere zaken die onze aandacht opeisen. En eigenlijk we willen er niet meer aan herinnerd worden, het is niets meer, dan wat folklore, en we willen het zo houden.
Het heeft dus geen zin meer hiervoor mijn kompas te gebruiken, als er zovele andere zaken zijn, hedendaagse, die onze aandacht opeisen. Trouwens, het vermelden van deze feiten wat brengt het op? Weinig meer dan een vlug voorbijgaande sensatie die men het liefst zo vlug mogelijk vergeet als twijfelachtig, als uit de lucht gegrepen, als niet te bewijzen.
Ik wens dan ook geen verwarring te stichten. Maar de Bijbel ligt naast mij binnen handbereik als ik schrijf, en één gebeuren erin beroert me meer dan alle andere. Het overkomt me, het is sterker dan mezelf. Ik word aangezet om erover te schrijven. Dit maal met mate, zoals het hoort in de tijden van nu.
28-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-01-2020 |
Over de stilstaande zon en maan |
Met het kompas van Georges Perec in de hand hebben we nog heel wat uit te klaren. Bijvoorbeeld, weten waarom de planeten Jupiter, Mars, Venus - Zeus, Ares, Athena - om er maar drie te noemen, als goden werden gezien, en wat meer is, waarom ze oorlog voerden onder elkaar, zelfs de Jahweh van de Bijbel, deed eraan mee want hij werd de ‘God van de Hemelse Legerscharen’ genoemd. Hij had zelfs een reserve (hagel)stenen liggen in de hemel.
Er zijn oorlog-voerders genoeg hier op aarde, we gaan er geen gaan zoeken onder de planeten, echter, wat zette de Grieken en de andere volkeren uit de Oudheid aan om te vertellen dat deze rustige planeten aan de hemel, oorlog voerden onder elkaar, waar haalden ze zoiets, hoe groot was hun verbeelden?
En hun gevechten hadden hun gevolgen op aarde, duidelijk verhaald in wat ons werd nagelaten aan boeken en geschriften. De Bijbel en in het bijzonder de Profeten van de achtste eeuw voor Christus, staan vol van de verwoestingen die werden aangericht hier op aarde door de goden van toen.
Ik durf zelfs stellen - het is pas nu dat ik me dit realiseer - dat het die, uitzonderlijke, Kosmos gerelateerde gebeurtenissen waren die Homerus als inspiratie hebben gediend om zijn Odysseus, zijn Ilias te schrijven.
Dit is natuurlijk groot verleden tijd, we hebben geen nood meer aan dergelijke verhalen, de aarde volgt haar baan omheen de zon met een grote precisie. Eens te meer bereikte ze het punt van waaruit de dagen zich zijn gaan lengen. Elke dag een fractie licht meer, gestadig en geruststellend, en even geruststellend de planeten die zich verplaatsen met de regelmaat van een klok. Wie zou er durven aan denken dat deze ooit onruststokers zijn geweest in de hemelen boven ons?
Is deze vraag ooit doorgedrongen tot Georges Perec als hij rondliep met zijn kompas. Hij was een Jood, hij moet dus in contact geweest zijn met de woorden van de Bijbel, hij moet de Profeten gelezen hebben, gehoord hebben van Joshua en van de zon en de maan die stil stonden aan de hemel. Maar, gebruikte hij zijn kompas ook om dit raadsel te ontcijferen?
Ik betwijfel het, want dit raadsel is niet te ontcijferen, ofwel laat het ons totaal onverschillig - wat schijnbaar het geval is - ofwel houdt het ons bezig op dagen zoals deze, omdat ik ermee ben opgestaan - Perec of de vriend die me Perec voorstelde is de schuldige - en ook omdat het waard is erover na te denken want het is het deel van de wereld van onze/van de voorvaderen die het hebben opgetekend.
Stefan Hertmans heeft wat zijn grootvader als dagboek had bijgehouden, terug opgenomen. Hij heeft het, twee generaties erna teruggehaald door er een boek over te schrijven.
Er werden ook boeken geschreven over de raadsels van vroeger, over het allermeest sensationele dat in de Bijbel staat vermeld, namelijk de stilstaande zon en maan ten tijde van Joshua, de opvolger van Mozes. Het si een gebeuren dat me van in mijn eerste kennismaking met de Bijbel heeft gefascineerd, en nog altijd me bezighoudt, omdat het een sleutelgebeuren is, zoals er weinig opgetekend staan.
Om deze reden en enkel om deze reden. Voeg ik hier een voetnoot aan toe, gelicht, tel quel, uit het kolossale boek - je kunt het bewijs van het kolossale ervan vinden op Google - van Ignatius L. Donnelly dat verscheen in 1883: ‘Ragnarok: ‘The Age of Fire and Gravel’.
Bij mijn weten is Donnelly de eerste geweest die de connectie heeft gezien tussen de regen van meteorieten en het stilsrtaan van zon en maan.
Voetnoot overgenomen van Google:
In the Bible we have distinct references to the fall of matter from heaven. In Deuteronomy (chap. xxviii), among the consequences which are to follow disobedience of God's will, we have the following:
"22. The Lord shall smite thee . . . with an extreme burning, and with the sword, and with blasting, and with mildew; and they shall pursue thee until thou perish.
"23. And thy heaven that is over thy head shall be brass, and the earth that is under thee shall be iron.
"24. The Lord shall make the rain of thy land powder and dust: from. heaven shall it come down upon thee, until thou be destroyed. . . .
"29. And thou shalt grope at noonday, as the blind gropeth in darkness."
And even that marvelous event, so much mocked at by modern thought, the standing-still of the sun, at the
{p. 264}
command of Joshua, may be, after all, a reminiscence of the catastrophe of the Drift. In the American legends, we read that the sun stood still, and Ovid tells us that "a day was lost." Who shall say what circumstances accompanied an event great enough to crack the globe itself into immense fissures? It is, at least, a curious fact that in Joshua (chap. x) the standing-still of the sun was accompanied by a fall of stones from heaven by which multitudes were slain.
Here is the record
"11. And it came to pass, as they fled from before Israel, and were in the going down to Beth-horon, that the Lord cast down great stones from heaven upon them unto Azekah, and they died: there were more which died with hailstones than they whom the children of Israel slew with the sword."
"13. And the sun stood still, and the moon stayed, until the people had avenged themselves upon their enemies. Is not this written in the book of Jasher? So the sun stood still in the midst of heaven, and hasted not to go down about a whole day.
"14. And there was no day like that before it or after it, that the Lord hearkened unto the voice of a man: for the Lord fought for Israel."
The "book of Jasher" was, we are told, a very ancient work, long since lost. Is it not possible that a great, dim memory of a terrible event was applied by tradition to the mighty captain of the Jews, just as the doings of Zeus have been attributed, in the folk-lore of Europe, to Charlemagne and Barbarossa?
If the contact of Lexell's comet with the earth would, as shown on page 84, ante, have increased the length of the sidereal year three hours, what effect might not a comet, many times larger than the mass of the earth, have had upon the revolution of the earth? Were the heat,
{p. 265}
the conflagrations, and the tearing up of the earth's surface caused by such an arrestment or partial slowing-up of the earth's revolution on its axis?
I do not propound these questions as any part of my theory, but merely as suggestions. The American and Polynesian legends represent that the catastrophe increased the length of the days. This may mean nothing, or a great deal. At least, Joshua's legend may yet take its place among the scientific possibilities.
27-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-01-2020 |
Wie je zeker niet verwachtte: Georges Perec |
Je wacht op wat komen kan. Je zoekt de zin die je binnen leiden zal in de mysteries van het woord, het woord dat je lief is, dat je voedsel is om de dag door te brengen. Gezeten binnen in die gedachtewereld van jou, wil je iets gaan plukken, iets dat je op de voorgrond wenst te plaatsen, een klein of een groot iets, een begrip waar je, je omheen wentelen kunt.
Georges Perec[1] - die ik maar kende als naam - had zo een idee. We lopen hier allen rond, zegt hij, met een uurwerk, maar niemand met een kompas. Hij wist dat het aankwam op dat kompas om te weten waar je bent en wie je bent. Welke je coördinaten zijn ten opzicht van al wat er is, hemel en aarde, heden en toerkomst.
Anders bekeken is het, het tijdige versus het ontijdige; het ene is van de wereld, het andere is van de geest. Wat van de tijd is, is er voluit, het andere, het tijdloze is het meest noodzakelijke, als je hier aan voorbijgaat, is het aan je eigenheid als mens dat je voorbijgaat.
Hoe ingewikkeld het allemaal kan voorgesteld worden, maar ook hoe duidelijk afgelijnd. Ofwel denk je na over het leven en dus ook over de dood, ofwel laat je alles op jou afkomen en neem je wat er komt, ben je de man met het uurwerk. Evenwel, en dat is mijn geval, had ik meer de man van het uurwerk moeten zijn en minder die van het kompas. Het kompas heeft, in een te grote mate mijn leven geregeld, en ik vermoed, als ik Wikipedia raadpleeg, het leven van Perec schijnt één kompas te zijn geweest dat altijd in een zelfde richting wees, wat dan ook niet ideaal is.
Ook zij die me lezen moeten dit al lang ondervonden hebben. In mijn geschriften houd ik te veel het kompas in de hand, blijf ik te veel zoekende, leef ik te veel in het tijdloze, waar het wel goed is te vertoeven, maar het is de wereld van de droomgedachten, niet van de zekerheden, eerder van de twijfels en de gevaren hieraan verbonden.
Dus er moet altijd een evenwicht aanwezig zijn, beide tijd en tijdloosheid zijn afgestemd op elkaar, kunnen elkaar niet missen. Elke dag is een nieuw beginnen, is het opzoeken van een ruimte en een tijd die er voorheen al waren maar die je opnieuw in te vullen hebt. Het is een nieuw blad dat je vol moet schrijven, een nieuwe symfonie die je moet componeren. Misschien kom je er niet toe, wordt het maar een sonate, maar je pogen moet gericht zijn naar het hoogste en het moeilijkste, en heel dikwijls word je hierbij binnengeleid in het metafysische van het zijn. Bij Peyrec was het eerder de wereld van het absurde waar hij op aanstuurde dan deze van onze participatie aan het leven van het Universum.
PS.Terwijl ik dit schreef dirigeerde Claudio Abado de Zevende van Beethoven. Ik weet nu - ik wist het al - als er muziek gespeeld wordt op mijn uitvaart dan moet het, het tweede deel zijn, het Allegretto, het is wel Scherzando, maar voor mij is het ernst, is het van de dood en van de verrijzenis,
[1] Een vriend, een dichter, stuurde me volgende zin - ik vind hem bizar - van Georges Perec: ‘De ruimte lijkt ofwel makkelijker te plooien ofwel minder te vrezen dan de tijd. Overal kom je mensen met horloges tegen en maar hoogst zelden met kompassen. We hebben steeds behoefte om te weten hoe laat het is (en wie is nog in staat om het uur van de dag uit de stand van de zon af te leiden. Maar nooit vragen we ons af waar we zijn. We denken het te weten, we zijn thuis, we zijn op het kantoor, we zijn in de metro, we zijn op straat. Dat spreekt natuurlijk van zelf - maar wat spreekt niet van zelf. Toch zou je je nu en dan moeten afvragen waar je bent. (uit ‘Espèces d’espaces’ van Georges Perec)'
26-01-2020, 07:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-01-2020 |
De eeuwigheid rakend |
Mijn laatste zin van gisteren hield me bezig: zijn we - ben ik en mijn wereld - fossielen geworden, het woord dat Teilhard de Chardin gebruikte om te spreken over de dogma’s van de Kerk? Wel, als ik omheen mij zie hoe de wereld evolueerde, van wat hij was in mijn jeugd en hoe ik hem vandaag ervaar, dan is het woord misschien licht overdreven, maar weinig, van vroeger is overgebleven. Alles nu is anders, althans voor mij.
Ik zeg niets over de beelden op televisie, over het optreden van de BV’s. Wel ik erger me, om te beginnen, over het feit dat er zijn die menen dat ze er beter uitzien met een onverzorgde of andere baard, tot koningen toe, alsof ze hiermede hun mannelijkheid, waar ik geen nood aan heb, willen bevestigen. Het is een ergernis die me stoort als ik tracht te luisteren naar wat ze te vertellen hebben. Ik ontmoet weinig mensen behalve mijn echtgenote, wat familie en wat vrienden, maar van mannen die opduiken met een baard, de baard die ze plots hebben laten groeien, spaar me Heer.
Dit heeft natuurlijk niets te maken met het gebeuren zelf dat zich afspeelt op het scherm, maar het is een factor die blijft inwerken op mijn gemoed.
Nu het is niet omwille van de gebaarde BV’s dat ik niet schrijf over wat het scherm me leert, maar er zijn weinig beelden die overblijven in mijn gedachten op het ogenblik dat ik neerzit om te schrijven, omdat ze me niet geraakt hebben in de diepte. De enige momenten die ik overhoud zijn deze van de concerten die ik volg op BRAVA/MEZZO. Dergelijke momenten vind ik als een uitzonderlijk voorrecht deze te kunnen meemaken vanuit mijn zetel. Ik leef mee met de dirigent, ik leef mee met de solisten, ik leef mee met de gevoelens van de componist die de werken heeft gecreëerd van uit het niets van het niets en toch, vanuit het iets dat er was in hen. Dat er was op een identieke wijze - hoe durf ik het schrijven? - als het ontstaan van het Universum dat ook ontstond uit het niets van het niets, dat dan toch een Iets moet geweest zijn.
Ik denk onvermijdelijk aan de Negende van Beethoven, ik had ook kunnen denken aan de Eerste van Mahler, of aan het Requiem van Fauré. Zij gebruiken klanken en toonaarden om te zeggen wat ze te zeggen hebben. Het zijn geen beelden, geen woorden die wijzen op beelden, er is niets ‘zichtbaar’ mee gemoeid en toch staan ze er, gaan ze schuil achter een massa klanken die meer zijn dan geluiden, die romaanse kerken zijn, gotische kathedralen, die zeezichten zijn, uitgestrekte steppes, oases in de woestijn, landschappen die ons optillen en meevoeren in een wereld die we nimmer konden vermoeden.
Zo, als ik over televisie spreek zijn het dergelijke ontmoetingen die me begeesteren, die me in vervoering brengen, die me verstillen in bewondering voor wat ik hoorde en zag. En het zijn niet alleen grote orkesten die ik meemaak, maar ook solisten over hun piano gebogen en zich uitlevend in wat anderen hadden voorgedaan, altijd gehaald uit het niets van het niets dat toch een Iets was.
En ik, ik zit er, teruggedrongen in mijn schuiloord van waaruit ik toekijk, gefascineerd, sprakeloos. Ik zeg het en ik herhaal het, welk immens voorrecht het is.
Ik weet dat het anders is, ‘live’ in een concertzaal of in een kathedraal. Ik weet dat ‘Das Lied von der Erde’ van Mahler, daar meer Lied is dan op het scherm, maar wat ik zie en hoor en hoe ik het zie en hoor is me meer dan ik ooit zou kunnen wensen. Ik ben dan in een andere wereld, in de wereld van de geest, een wereld waar geen fossielen mogelijk zijn, een wereld die groot levend is waarin we worden opgenomen en opgelost, de eeuwigheid rakend met de vingertoppen.
25-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-01-2020 |
Fossielen |
Het is het herbeginnen dat het moeilijkste is, even moeilijk als het opstaan en het in beweging komen van het lichaam dat, in plaats van uitgerust, moe gelegen uit het bed komt, net zoals de geest die terug moet worden wakker gemaakt. Hoe is een andere zaak.
Ik hoorde vanmorgen dat Klara Mozart wakker maakte door de derde beweging van zijn Praagse symfonie te spelen. Ik zelf zou terug kunnen naar een gedicht van vroeger of, naar wat ik gisteren schreef over jonge wijn in oude vaten of, naar T.S. Eliot en zijn ‘Four Quartets’ en een versregel eruit :’Old men ought to be explorers’, wat ik van morgen zou willen begrijpen als mensen op leeftijd die weinig beweging nog kennen, niet meer reizen, geen ontdekkingen meer doen in de bossen, in de velden, in de steden, enkel nog bewegen in de geest: boeken lezen, muziek beluisteren, schilderijen ontleden, of samengevat, gaan wandelen, hetzij in de geest van anderen, uitpluizen wat er omgaat binnen in die geest van hen, welke wereld aan gedachten er ontdekt kan worden.
Dit is, naast het schrijven, wat je nog doet: je laat wat je vroeger deed en je sluit je op binnen in jou om wat is van jezelf te ontmoeten, wat niet zo wijs is want er is daar weinig nog te vinden dat nog niet werd gezegd.
Er is dus geen alternatief dan uit te zwermen naar de plaatsen waar je nog niet waart, droomplaatsen waar je jezelf vergeten kunt om te zijn wie je niet bent. Waar het op aankomt is durf en verbeelding, in feite eigenheden van onze jonge jaren toen dromen nog werkelijkheid konden worden.
Vandaag is er een te grote redelijkheid in je handelingen opdat je nog opstijgen zou naar oorden waar het goed is te vertoeven, want eens je er bent overvalt je het bevreemdende van je toestand en ben je terug vooraleer er geweest te zijn.
‘Old men’ zitten in een oude wereld, een wereld die is dicht gegroeid, en waaruit ze niet meer los komen, ze zitten opgesloten in een bos dat ontoegankelijk is geworden, zodat de contacten met de buitenwereld moeilijk en moeilijker geworden zijn, stilaan onbestaande, afgeschreven, voor een nulwaarde nog geboekt.
Welke zeggingskracht houden we nog als onze wereld van het erzijn niet meer strookt met de wereld waarin we leven, waarin we nog zouden willen optreden met de waarden die we altijd hebben aangekleefd; de waarden die van de stilte zijn en van het beleven wat is van de Natuur waarin we gedompeld zijn, wat is van onze binding met de Kosmos waarmee we vergroeid zijn.
Onze rijkdom van vroeger is een schamelheid geworden, een verboden vrucht; de kunst van voorheen, wie die nog ziet als voedsel, gaat eraan ten onder, eet zichzelf en zijn wereld op.
Het is de wereld van het vergankelijke die de kop opsteekt, van het vluchtige, van het tastbare en het betastbare, het eeuwige is niet meer aan de orde, de traditie is een dood landschap geworden, opgeslorpt door de mist die geen zonnestraal meer doorlaat.
Vergaan we aan een gebrek aan vitamines D, aan de inhoud van de kunst van vroeger, aan de geest die alles levend hield, aan het wonder van de creativiteit, de zin voor het schone?
‘Old men ought to be explorers’ Ze zijn het nog altijd wat hun wereld betreft, in de wereld van nu zijn ze fossielen geworden.
24-01-2020, 06:47 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-01-2020 |
Nieuwe wijn in oude vaten. |
Het weze hier gezegd aan wie het horen wil en elders verzwegen, het schrijven is wat me in leven houdt, laat ik het vallen, laat ik het achterwege en het is beter dat ik sterve. Dit is wat ik optimaal te zeggen heb, hieruit vloeit alles voort. Ik heb dus geen keuze, wil er trouwens geen andere hebben, het is het schrijven dat me in leven houdt.
Of je me nu leest of niet, of je me opzoekt of niet, het verandert niets aan mijn instelling op al wat is: me uiten in woorden of leeglopen en verdwijnen, zoals zovele vrienden en kennissen al verdwenen zijn, opgeslorpt door de tijd die erover is.
Ik weet dat ook mijn moment komen zal, dat het dichter en dichter komt, dat de tijd zal stollen in en over mij, maar zo lang als ik schrijf zal het niet gebeuren en gebeurt het toch, het weze zo, het zal dan zijn al strijdend. De enige dragende wens die ik nog heb, daarna is er, zoals bij Hamlet: ‘silence’.
Het is niet dat ik anders niets te zeggen heb. Ik heb wel al heel wat gezegd maar ik ben nog niet gekomen tot op de bodem van het vat. Neen, er wordt nog steeds aan toegevoegd.
Het is zoals het is met le vin du glacier in Grimentz, de eerste wijn in het vat dateert van jaren terug, elk jaar wordt er van rond gedeeld in tinnen kruiken aan de leden van de bourgeoisie of aan de aanwezigen, de zondag op het dorpsplein aan de kerk. En elk jaar wordt er aangevuld met nieuwe wijn, fendant of ermitage, al naar gelang het vat, de bodem en de wanden ervan bedekt met een laag tannine. Nieuwe wijnen vermengd met oude wijnen die aldus geschonken worden. Het is zo dat het gaat met mijn woorden, nieuwe woorden/zinnen die zich mengen met de oude, nieuwe die zich verslingeren in de oude.
Wat vooraf gaat is geschreven in het midden van de nacht en herschreven in de morgen. Ik was absoluut niet zinnens dit achter te laten als ik gaan slapen ben, maar de woorden hebben me gewekt en ik ben verplicht geweest op te staan en deze neer te schrijven in een onhandig handschrift, en ze zijn boven gekomen zoals ze er nu staan.
Ik dacht er niet aan zo ver te gaan, uit te komen bij le vin du glacier die geschonken wordt, maar de wijn in het vat is opgedoken uit de schemer van mijn herinneren omdat ik uitgenodigd ben geweest in des caves au vin in het dorp en er gedronken heb, met mate en soms niet, de oude wijn gemengd met nieuwe wijn, in de oude vaten.
Wat me onvermijdelijk - want zo ben ik - aan Elihoe van het Boek van Job, (32, 18), doet denken: Elihoe zit barstensvol argumenten. Zijn binnenste gist als wijn die niet weg kan en zelfs nieuwe zakken dreigt te doen scheuren (32, 19).
Om je ook nog te melden, dit is een blog die je op zij moogt zetten, hij past niet in de reeks die ik schrijven wil; hij past nergens in. Het is simpelweg a statement, gedaan in het tijdloze moment van de nacht, meer niet, dus vlug te vergeten. Het volstaat dat ‘ik’ eraan denk en er blijf aan denken.
Ondertussen is het licht geworden, mijn dag begint.
23-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-01-2020 |
De tijd die dringt voor mij. |
Ik tracht elke morgen/dag, bij gebrek aan beters, een stukje literatuur te brengen. Zo zie ik het toch. Het is telkenmale een uitdaging, het is het betreden van een landschap dat nog niet is, dat ik geleidelijk aan uittekenen moet, niet alleen een vorm moet geven maar ook een inhoud. Eigenlijk zijn deze twee met elkaar verbonden, kan het ene niet zonder het andere en het gebeurt meestal dat het de vorm is die de inhoud bepalen zal, al is en blijft het een steekspel.
Het is als een landschap getekend in potlood dat ik in kleur wil zetten, en het is de kleur die de dragende factor is.
Hoe ontstaat zo iets heb ik me al dikwijls afgevraagd. Ik vertrek met lege handen en hoop op een akker of een boomgaard aan te komen om er te oogsten, wat weet ik niet, maar om de oogst is het me te doen, ofwel een pak wijsheid, ofwel een pak schoonheid. Zo oogstte is bij Boris Pasternak - zijn ‘Dokter Zhivago’ - de wijsheid dat elke geboorte een onbevlekte geboorte is, dat het, het werk van de Natuur, van de Kosmos is, niet dat van de mens, want het punt van de bevruchting zelf, het effect van de fusie, ligt niet bij hem.
Ik wil altijd iets dergelijks oogsten, maar wijsheid ligt zo maar niet te koop, je moet het verdienen, daarom stel ik me tevreden met wat schoonheid, een mooie gedachte of een mooie zin is me voldoende, is mijn betrachten, mijn ingesteldheid, mijn hoop erin te slagen.
Zo lees ik in ‘Amers’[1], een bundel Gedichten van Saint-John Perse, een zin die dikwijls opduikt als ik ga schrijven of, op bepaalde ogenblikken in de dag als ik denk aan de zee:
‘Or il y avait un si long temps que j’avais goût de ce poème, mêlant à mes propos du jour toute cette alliance, au loin, d’un grand éclat de mer…’
Het is een zin die is als een balsem op de weemoed die me overvalt, die drager is van die weemoed, die ook deze was van Saint-John Perse in zijn goede dagen
Voor mij is een boek maar geslaagd als ik er een dergelijke zin of een passage aan overhoud. Ik veronderstel dat dit ook geldt voor wat ik hier achterlaat dag na dag. De kwestie is of ik erin slaag en dit houdt me enigszins bezig als ik zwerven ga, als ik aan een soort geestelijk toerisme doe doorheen mijn boeken en mijn blogs van de vorige jaren waar ik dan een zin uit haal of een paragraaf die ik opnieuw bewerken ga met een andere ingesteldheid of een andere blik erop.
Wat er ook van zij, de geciteerde zin van Saint-John Perse heeft zijn werk gedaan; In het zog ervan heb ik een bundel gedichten geschreven: ‘Fuga die van de zee is’. Gedichten die in 2012 ontstaan zijn. Ik weet nu dat de tijd dringt dat ik heel wat teksten het best zou herzien om ze te finaliseren, om ze hun definitief fiat te geven.
Wanneer doe ik het, of is het wel nodig? De perfectie bereik ik toch nooit.
[1] Saint-John Perse: Oeuvre poétique II, « Amers, 5 ; Gallimard 1960
22-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-01-2020 |
Hij is van de stilte. |
Hij is van de stilte, hij is van het weten en het niet weten, van het zijn en het niet zijn, van het open zijn en het gesloten zijn; hij weet niet meer wie hij is of waar hij is, maar hij is de knaap, de jonge man die hij ooit was, op de plaats waar hij ooit was.
Hij ziet het heel duidelijk het is volle zomer. Hij is in de bloemenweide, hij is onder de twee rijen canadabomen, het ruisen van de bladeren over het hem, hij hoort het, hij voelt het. Hij is in het bos - Adonaï, de grote God, zorge ervoor dat elk kind een bos moge leren kennen - bedwelmd door de geur van heide en grassen, van varens en mossen, van aarde en rottende blaren, verhit ook door het plotse jagen van zijn bloed dat hij niet bedwingen kan, het wilde in het bloed van de geslachten over hem die er elkaar bezaten, op zwoele zomernachten als de roep er was van uilen in de eiken.
Een flits van verheerlijking van hoe het toen was; gedachten die hem diep beroeren, die hem lam leggen, die hij zou willen houden, om niets méér te zijn dan die jonge man van toen op de weide en in het bos, boom te zijn onder de bomen, er te staan en er te blijven, zonder verleden, zonder toekomst, in het eeuwige nu van het nu.
Een toestand die hij houden wil. Een flits maar die hij houden wil, en hem ontglipt, keer op keer, om hem, keer op keer arm en verweesd achter te laten, ergens waar hij is en waar hij niet zijn wil, niet met de last van de jaren, met de zwaarte van wat hij deed en vooral van wat hij niet deed, wegend op hem.
O, zorgloosheid van zijn jonge jaren, beelden ervan, schichten van beelden ervan om de hoek, en hij er onder uitgehaald.
Hij wou dat wat hij schreef, vatten kon in een gedicht, in een lang en stevig gedicht dat de essentie houden zou van wat zijn jeugd is geweest. Een gedicht zoals bij T.S. Eliot, in zijn ‘Four Quartets’, herkenbaar, maar dan gericht niet op zijn leven dat aan het uitdoven is, maar op zijn vroege jaren, in een land van rijk en welig leven, een land om te schilderen en te beschrijven in vol gedragen zinnen van hoop en blijheid.
Alsof dit ooit kunnen zou, alsof hij niet weten zou dat dit voorbije niet terug te halen is. Evenmin als wat daarna gekomen is, neergezet in een paar woorden.
Hij denkt aan Joyce, hij weet de passage in zijn Ulysses, hij weet dat er een kaart steekt op die plaats die hij onderlijnde. Joyce ook kende die momenten en schreef erover in een lange gevatte zin die hij niet zal gaan opzoeken omdat het een zin is die hem pijn zal doen en dan een andere pijn dan die van het lichaam die een pijn is die komt en gaat.
Waarom deze woorden en niet andere; hoe is hij opgestaan uit de nevelen van de nacht, de dromen die hij had en die hij zich thans niet meer herinnert. Er moet een lichtpunt geweest zijn, een beeld van het park heide in het bos met grassen als naalden en de zon erin, de geuren erin. Iets van dat, of iets van het geruis van de wind in de bomen, of van de bloemen in de weide, iets dat is gebleven als een roersel in de geest en opgedoken is als hij neerzat om te schrijven.
Het schrijven zijnde een gave mogelijkheden - gerijmde als ongerijmde - van de geest in ons.
21-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-01-2020 |
25 maart: Dantedag, 'Dantedi |
Een goede vriend die, in zijn zoektocht naar kennis en zijn pogen zijn kennis van het Italiaans bij te houden, de online versie van ‘La Repubblica’ volgt wees er me op dat de Raad van Ministers in Italië uitgevaardigd hebben dat de dag van 25 maart voortaan gehuldigd zal worden als de Dag van Dante, de ‘Dantedí’:
https://www.repubblica.it/robinson/2020/01/17/news/dante_giorno_25_marzo_dantedi-246001993/?ref=RHPPBT-VS-I246004253-C4-P9-S1.4-T1
Dit in het vooruitzicht van de feestelijkheden die volgend jaar, 700 jaar na zijn overlijden - Dante Alighieri (°1265) overleed in Ravenna op 14 september 1321 - gepland worden.
Waarom 25 maart gekozen werd ligt voor de hand, het is de dag waarop volgens de Dante-kenners, hij begonnen is aan zijn tocht doorheen, Hel, Vagevuur en Paradijs. Niet de dag dat hij beginnen schrijven is, dit gebeurde slechts na zijn terugkeer.
Ik noem dit meer dan heuglijk nieuws. Ik heb niet voor niets 300 pagina’s geschreven over zijn Inferno en meer dan drie jaar van mijn leven eraan besteed. Ik kan nu, tegen die datum van 14 september 2021 mijn manuscript, dat is blijven liggen omdat niemand interesse nog had voor de exploten van Dante, terug bovenhalen want het kan niet dat ook bij ons, Dante niet zou worden teruggehaald.
Ik heb niet gewerkt aan een vertaling van zijn Inferno, neen, het was eerder een gesprek dat ik voerde met hem over zijn Inferno. Hij zat bij mij in de kamer waar ik schreef, hij keek toe over mijn schouder heen naar wat ik schreef. Ik moet de tekst terug halen, ik weet niet meer wat hij waard is, of hij leesbaar is of hij een kort of lang (!) leven beschoren is.
Of hij samen met mij en al mijn andere geschriften verdwijnen zal, vergeten en verpulverd, de dag dat ik er niet meer zal zijn, en als verloren moeite en dromen. moeten gezien worden, zoals het vele werken van de mens hier op aarde is beschoren.
Maar ik heb die tekst gekoesterd en verdedigd. Ik wil hem terug gaan opzoeken en zien wat ik er nog aan heb en, vooral, wat anderen er kunnen aan hebben. Dit wordt dan een strijd tegen de tijd, si Dieu me prête vie,om klaar te komen tegen die dag van 14 september 2021.
Ik vermoed dat ik niet de einige zal zijn. Hier in Vlaanderen misschien wel, in Italië moet er reeds een gans leger schrijvers aan het werk zijn. Zien dus waar ze zullen uitkomen, zien dus waar ik zal uitkomen. Ik heb dus heel wat werk in het vooruitzicht.
Ik ben nu ook teruggekeerd uit de Hel van Dante en ga er nu ook over schrijven zoals hij heeft gedaan meer dan zeven eeuwen geleden op een dag die wellicht ergen opgetekend staat toen hij werkte aan zijn ‘Vita nova‘ die hij plots verlaten heeft om te werken aan 'iets' dat nog nooit over een Dame (als Beatrice) geschreven werd.
Voor zij die Google gaan opzoeken en even luisteren zullen naar het Italiaans van Inferno, Canto XXVI, gebracht door de acteur Benigni, weze herhaald wat Becket in zijn Disjecta.[1], wist te verhalen over het Italiaans van Dante:
Dante schreef wat in zijn eigen stad op straat werd gesproken terwijl geen sterveling op aarde of in de hemel ooit de taal van ‘Work in Progress’ (Finnigans Wake) sprak. We zullen moeten erkennen, dat een internationale verschijning in staat zou kunnen zijn haar te spreken, net zoals in 1300 een interregionale verschijning – en niemand anders - de taal van de Divina Commedia had kunnen spreken.
We zijn geneigd te vergeten dat Dantes literaire publiek Latijns was, dat de vorm van zijn gedicht beoordeeld zou worden door Latijnse ogen en oren, door een Latijnse esthetica die vernieuwing niet duldde en die wel ontstemd moest raken toen de zoetgevooisde elegantie van ‘Ultima regna canam, fluido contermina mundo,’ (ik zal van volmaakte landen zingen die grenzen aan deze vluchtige wereld) werd vervangen door de barbaarse directheid van ‘ Nel mezzo del cammin di nostra vita’. Net zoals Engelse ogen en oren de voorkeur geven aan ‘Smoking his favourite pipe in the sacred presence of ladies’, boven ‘ Raucking his favourite turkvu in the smukking precincts of lydias’.
Om maar niet te zeggen dat het Italiaans van Dante/Benigni ons heel vreemd overkomt.
[1] Samuel Beckett: Disjecta, Beschouwelijk Werk, 1999, Historische Uitgeverij, Groningen. Nederlndse vertaling uit het Engels: Vertalerscollectief & Ronald Kuil, pag. 63.
20-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-01-2020 |
Is de 'Eureka' gejustifieerd? |
De mens die ik ben en de muziek in mij: de aria’s, de concerti, de symfonieën, die ik tracht te situeren als ik ze hoor, waarvan ik tracht minstens de naam van de maker te herkennen en er niet altijd in slaag, gewoonlijk omdat ik te vlug wil oordelen.
Zo wat een paar dagen geleden gebeurde in het kabinet van de tandarts. De muziek en sourdine: Klara. Ik wist dat het een Requiem was, eerder gericht naar het leven dan naar de dood, een Requiem dat enkel dit van Fauré kon zijn, en ik toch Verdi vernoemde omdat ik nog altijd in mijn geheugen de herinnering droeg aan een ‘rehearsel’ van een Requiem in de kathedraal van York dat van Verdi was.
Ik vergistte me dus al wist ik dat het van Fauré was, opgedragen aan zijn overleden moeder. Met de muziek van Beethoven, en zeker met zijn Negende zou het me niet overkomen, zou het wellicht niemand overkomen, eens het hoofdthema begint voor het invallen van de stemmen.
En over de Negende waar ik gisteren heb over uitgeweid, waar ik getracht heb te zeggen hoe ik denk dat hij er toe gekomen is een symfonie te schrijven van 1 uur en 15 minuten, waarvan 30 minuten hoofdzakelijk koren en solisten - ik sprak enkel van één solist in mijn blog, maar er zijn er vier: tenor, bas, alt en sopraan en ook vier koren, het gebeurt als je je steunt op je geheugen.
De idee van de inbreng van het 'sluitstuk' heeft me lang bezig gehouden gisteren, ik heb mijn gevoelens laten spreken. Ik ben vertrokken van uit de idee dat Beethoven een Negende symfonie wou componeren geschoeid op de leest van de vorige acht, en dat hij om een of andere reden besloten heeft er een heel bijzondere beweging aan toe te voegen - wat totaal ongebruikelijk was in die tijd - en het is dit aspect dat ik heb willen op mijn manier belichten.
Is het op dergelijke wijze gebeurt? Ik beweer hoegenaamd niet dat het zo was, ik heb, me steunend op wat mij - maar dan in veel mindere mate - soms overkomt, over te dragen naar Beethoven.
Ik bezat destijds het werk van Romain Roland over Beethoven, een prachtige uitgave van La Guilde du Livre, maar ik heb het boek uitgeleend en het is niet meer teruggekeerd. Nu, ik weet niet meer of Romain Roland iets zegt over de Negende maar er zijn, naar ik hoorde tal van boeken op komst naar aanleiding van zijn geboorte 250 jaar geleden die dit zeker zullen behandelen. Ik heb alleen gelezen in een artikel van A. K. Holland in ‘The Symphony’, edited by Ralph Hill in de Pelican Books (1954):
'He had conceived the idea of setting Schiller’s ‘Ode to Freedom’ (later altered to Joy), but there was originally no connection in the composer’s mind between this project and the instrumental symphony in D minor, (n° 9)'.
Ik heb er lang over nagedacht - wakker gelegen in de nacht - tot de idee vorm heeft gekregen, tot ook in mij de spanning is gaan stijgen en ik ben opgestaan om te schrijven wat er staat, in het tweede deel van mijn blog van 18 januari.
Eigenlijk komt het er nu op neer uit te maken of de ‘Eureka’ die ik gebruikt heb gejustifieerd was, of niet.
19-01-2020, 07:23 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-01-2020 |
Hoe de Negende van Beethoven er kwam |
Wat kan voor hem het nut zijn van de boeken die hij nog lezen zou, is het om meer kennis op te doen en aldus meer sapiens te zijn of te worden en, via die kennis in meer, dichter te komen tot wat niet te noemen is, niet te bereiken is?
Gisteren ook heeft hij getracht - zo maar een ingeving! - de grens van de realiteit te overschrijden, omdat hij bezeten blijft binnen te wandelen, en er vertoeven, in de wereld achter de wereld van elke dag, zijnde deze van het transcendente, het sacrale, het domein van Hij die een naam kreeg van amper drie letters, maar een naam zou moeten krijgen van alle letters van het alfabet, een naam die onuitspreekbaar is, de Kosmos inpalmend.
Zo is het een vaststaand feit geworden dat de boeken die hij nog openen wil, uitdagingen moeten zijn en wat meer is, hij verwacht dat deze zullen opduiken alsof iets of iemand hem in de gaten houdt en er voor zorgt dat hij leest wat hij lezen moet om verder te kunnen.
En hij heeft nood aan ‘zulk iets of iemand’ om te volbrengen wat hij zich blijft opleggen, alleen kan hij dit niet aan. Maar dat hij hulp toegewezen krijgt is voor hem een feit. Hij ziet niet in hoe het anders mogelijk zou zijn, vertrekkende uit het niets, aan te komen in een punt dat gezien kan worden als een besluitvorming.
Gisteren was een vreemde dag. In de morgen bij het ontwaken was er een pianoconcerto op Klara en hij wist dat het, het Keizersconcerto was. Hij had goed geraden, wat niet altijd het geval is. Hij dacht dat het een hint was naar iets anders, hij beeldde zich in dat hem een boodschap wachtte en hij dacht aan de Negende van Beethoven, een summum in de muziekgeschiedenis. En wel aan de boodschap die Beethoven moet gekregen hebben, als hij aanvoelde dat de symfonie die hij dacht beëindigd te hebben - wat er stond was reeds 45 minuten lang, voldoende voor een symfonie - er onvoltooid uitzag, dat er iets aan ontbrak.
Hij moet gedacht hebben dat er in al wat al geschreven stond, een roep aanwezig was naar meer, naar een sluitstuk dat alles wat ooit gecomponeerd werd overtreffen zou. En dit sluitstuk was reeds ‘in potentie’ aanwezig in de 45 minuten gecomponeerde muziek, Beethoven voelde het, hij raadde de boodschap erin.
In feite, als we luisteren naar de eerste en tweede beweging en de daaropvolgende waarin het hoofdthema opduikt dan heeft men duidelijk de indruk dat in al wat eraan voorafgaat, een vraag geborgen ligt naar iets groots, iets oneindigs.
Beethoven heeft dit aangevoeld. Ik denk dat het hem bezig hield. Zoals een blog mij soms uren bezig houdt, hij er dagen, weken zal mee rond gelopen hebben tot, op een dag, hij ‘Eureka’ zal geroepen hebben en dat hij wist hoe verder te gaan om een Negende symfonie te schrijven die de wereld tot eeuwen erna, diep beroeren zou.
Hij voegde er 30 minuten orkest met tenor en koren aan toe. Hij schreef wat de perfectie benaderde: de trage opbouw van de spanning naar iets dat komen gaat, maar nog wat uitgesteld wordt, iets dat de spanning blijft opvoeren, tot de tenor, een ontploffing gelijk, invalt met zijn recitatief:
‘O Freunde, nicht diese töne sondern laszt uns angenehmere anstimmen und freudenvollere,
Gevolgd door het allermeest verrassende:
Freude, Freude, Freude, schöner Götterfunken, Tochter aus Elysium[1].
Van dan af is er een samenspraak, 30 minuten lang, tussen koren, tenor en orkest, die ons voert tot ongekende hoogtes van een ongeëvenaarde schoonheid die Beethoven, die een componist welke ook - Bach misschien uitgezonderd - ooit bereikte.
Ik heb lang gedaan over deze blog. Wat ik vooral belichten wou is het ogenblik van de ‘Eureka’ van Beethoven, het ogenblik dat hij wist hoe verder te gaan en hoe af te sluiten. Elke schrijver, schilder, beeldhouwer, componist kent dergelijke Eureka-momenten. Kent hij ze niet dan is het beter dat hij zwijgt.
Ik denk dat hij een negende symfonie wou schrijven, dat hij gekomen was tot 45 minuten compositie, dat hij onvoldaan erover was en wist dat er iets aan ontbrak. Hij heeft er simpelweg, hoog geïnspireerd, een gouden kroon op aangebracht zijn Ode aan de ‘Freude’[2], voor orkest en voor de eerste maal in de geschiedenis voor tenor en koren.
Dit is hoe ik het aanvoel telkens ik het geluk heb te luisteren naar Beethoven's Negende.
De eerste uitvoering van de Negende vond plaats in 1824, het was een enorm succes. Beethoven stond naast de dirigent, de rug gekeerd naar het publiek, hij hoorde niets van het applaus in de zaal, een solist raadde hem aan zich om te keren. Pas dan zag hij in welke staat van enthousiasme het publiek in de zaal verkeerde.
Zoals ik het nu beschreven heb had ik er een andere titel moeten aan geven: 'Hoe een meesterwerk ontstaat'.
[1] O Freunde, nicht diese Töne! Sondern laßt uns angenehmere anstimmen, und freudenvollere. Freude! Freude! Freude, schöner Götterfunken, Tochter aus Elysium, Wir betreten feuertrunken, Himmlische, dein Heiligtum. Deine Zauber binden wieder, Was die Mode streng geteilt Alle Menschen werden Brüder, Wo dein sanfter Flügel weilt…
[2] Gezegd wordt dat hij oorspronkelijk niet aan die ‘Freude’ dacht maar aan die ‘Freiheit’.
18-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-01-2020 |
Alle beginnen. |
Het werd lichter in het oosten, een roze gloed tussen de bomen. Hij dacht nu wordt het beter, mijn gedachten zullen zich openen. En als hij buitenkomt om het zaadbakje voor de meesjes en de vinken aan te vullen, de frisheid van de morgen die hem overvalt, samen met de eerste regel van een gedicht dat hij nimmer schrijven zal. Is het aldus dat hij zijn blog kan beginnen?
Hij herinnert zich nog altijd heel goed hoe l’abbé Bruckberger in zijn ‘L’Evangile’[1] schrijft over het ‘begin’ van het Evangelie van Johannes, ‘Au commencement était le verbe’. Een gouden regel in hem geëtst die hij nooit vergeten zal, evenmin als de zin van Bruckberger hierna. Omdat beide baanbrekend geweest zijn voor hem. Hij wil de zin correct citeren, hij zoekt het boek in zijn rek en leest de zin die hij, dertig, veertig jaar geleden - wie was hij dan? - onderlijnd had:
‘Du premier mot l’Evangile de Jean crève le plafond du temps, il transcende les siècles et les générations qui se succèdent, il s’établit dans l’éternité’.
En het is correct, Johannes schreef een wereldzin - wellicht geïnspireerd door de filosofie van het Oosten - om zijn Evangelie te beginnen. Een zin die tijd en generaties doorkruist. Een zin gevestigd en gestold voor de eeuwigheid, een echo dragend, die de generaties zal blijven doorkruisen, omdat het begin is van alle wijsheid: in den beginne was de geest of, was er de geest.
Het is onmogelijk een betere zin te vinden om bijvoorbeeld een beschaving mee te beginnen, en óm die beschaving te beginnen, er een boek over te schrijven. Vandaag echter zou een nieuwe Johannes evenwaardig kunnen schrijven, in de beginne was er een enorme wolk energie die zich met een big bang splitste, niet (meer) in deeltjes, maar in minieme pakjes energie, ‘strings’ genaamd.
En hij denkt aan zijn beginnen elke morgen. Wel is het zo dat hij zich telkens tevreden stelt met een begin dat veel modester is maar dan toch de dingen overstijgt, een zin die trancheert. Iets zoals Dantes eerste versregel van zijn Inferno:
Nel mezzo del cammin di nostra vita Mi ritrovai per una selva oscura
Hij zal er ook een tijd over gedaan hebben, zoals ik de tijd nodig heb. Maar een zin zoals Dante moet nog kunnen, die kan nog geëvenaard worden. Het boek, het vervolg op die twee regels van Dante, zoals de Divina Commedia wordt niet meer geschreven en zelfs indien het nog zou geschreven worden, wordt het niet meer gelezen, want te ingewikkeld, te ver gezocht, té vreemde wereld om nog te boeien.
Nochtans, ondanks wat hij er nu over schrijft, heeft hij er jaren over gedaan om de Commedia te lezen en wat heeft het hem opgebracht zul je vragen. Eigenlijk, om eerlijk te antwoorden, heel wat dat door de doorsnee lezer niet gekend is maar toch doordringt tot het ontstaan zelf van het machtige werk - machtig in alle opzichten - van Dante. Als hij het nog niet zou verteld hebben dan komt het nog wel, het jaar is nog maar pas begonnen.
Al dit wat voorafgaat, moet gezien als de inleiding op mijn blog die ik vandaag te schrijven had, en dus, voor eenmaal, niet geschreven heb, omdat ik het begin ervan niet vond.
[1] R.L.Bruckberger : L’Evangile, Ed.Albin Michel, 1976
17-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-01-2020 |
De vijver in ons verbeelden |
Kan ik schrijven over de vijver zonder er te zijn?
Natuurlijk kan ik dat, ik zou er zelfs kunnen over schrijven indien hij er niet was. Er zijn er voldoende in mijn gedachten om te weten hoe een vijver is. In feite is het maar het uiterlijke, zijn uitzicht en zijn omgeving dat ik oproepen kan, maar over de vijver zelf, het innerlijke ervan, daar weet ik heel weinig van, om niet te zeggen, niets, alleen wat ik zien kan draag ik in mij, heel duidelijk zelfs.
Er is een plaats waar vroeg in de lente een orchidee uit de aarde komt en juist de tijd heeft te bloeien, ze heeft de kleur van de blauwe boshyacint, maar niet het speelse ervan, ze is groter en zwaarder, donkerder van tint ook. Het ongeluk wil dat ze op een zeer kwetsbare plaats staat en dat ze bij een eerste passage van de grasmaaier, weggemaaid wordt; ze heeft dus de tijd niet, ondergronds meerdere bollen te vormen, haar leven is te beperkt, wordt te vroeg afgeknot. Ik kan er alleen aan denken en erover schrijven, hopen dat ze eens gespaard wordt of vrezen dat er een dag komt dat ze niet meer zal opstaan uit de grond. Wat ook, het is een belangrijk punt voor mij, wat de vijver betreft. Ik kijk er naar uit, ik verwacht haar vroeg in de lente, zoals ik vroeg in de herfst de inktzwam verwacht op twee plaatsen. Het zijn plaatsen van de vijver in mij, zoals ook de hazelaar is, de katjes die nu geladen zijn met stuifmeel en waarvan ik weet dat de wind, de zalige wind die ik er ken, zijn werk zal doen om de vrouwelijke bloemen te bestuiven.
Dit alles is er van het leven aan de vijver dat ik opmerk. Maar er is meer dat ik vermelden moet. Er zijn de fruitbomen die er geplant werden een paar jaren geleden: de jonge appelaars, perelaars, kerselaars, mispel en kweepeer zelfs; er is de notelaar en de linde midden de aanpalende weide hoe deze er staan, hoe eenzaam. En er is hoe alles tot bloei komt, hoe alles, hopelijk dan toch, bevrucht zal worden, veel vlinders en bijen waren er niet de voorbije jaren.
En dan is er de weelde en de geur van de soorten grassen, is er heel vlug de berenklauw, zijn er de netels, de bramen; zijn er in het water, de soorten rieten tot papyrus toe, de gele en blauwe irissen in de oevers, de waterlelies - de bloem ervan die van Van Eeden is - het houdt niet op, het sterft niet uit, al wat ik hier vernoemde zal er staan in de lente, krachtig, groot levend, elk met een eigenheid, als een variant op wat van het leven is. En dan noem ik nog niet de vele planten en bloemen, noem ik nog niet de stinkende gouwe, niet de weegbree, niet de margriet, niet de boterbloem, niet ‘la reine des prés’, niet de witte dovennetel en zovele andere, zovele zijn er dat ik ze niet meer noemen kan.
En dan de rij populieren, kaarsrecht de hoogte in, hoe ze er vroeg, wazig-een-vleugje groen zullen staan, bewegend, om dan ineens in vol blad te ruisen over ons, hun lied van elke dag dat we nu al horen kunnen, tenminste zo we er naar luisteren willen.
We zullen er niet aan voorbij gaan, we zullen wandelen omheen het watervlak en uitkijken naar het grote gebeuren van het terugkerende leven in de planten, uitkijken naar de groei ervan, de bloei ervan, de vrucht ervan, alles op zijn tijd. Wij als toeschouwer van wat zich uiterlijk en even duidelijk innerlijk afspeelt omheen ons.
Zij zullen er nog vele jaren zijn, de vijver zoals hij er bij ligt is onvergankelijk, de planten de zich elke lente vernieuwen zijn onvergankelijk. En wij, de mens, we kennen dit seizoenen-circuit niet, we hebben er nooit geen deel van uit gemaakt. We zijn opgegroeid in een totaal andere omgeving, ons lichaam als onze geest baden in een andere stroom van het leven. We passen ons aan, maar we ondergaan in ons lichaam, in ons zijn, noch winter, noch lente.
Zo, vraag ik me af, wie zijn we dan, om een ander leven te leiden dan dat van de planten?
16-01-2020, 00:16 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-01-2020 |
De doodlopende weg. |
Ik ben terechtgekomen, na al die tijd, op een weg die schijnbaar doodloopt. Zeker ben ik evenwel niet, maar als de gedachte me overvalt dat de sociale media een werktuig zijn van de Kosmos om de mensen naar elkaar toe te halen, zelfs in het spoor van Christus, zelfs in het spoor van Beethoven, dan ga ik heel ver. Dan ga ik een stap verder dan wat ik de laatste tijd heb willen begrijpen, namelijk dat elke evolutie die we meemaken eigenlijk het werk is van de Kosmos die de mens in een bepaalde, wel overwogen, richting stuurt, waarvan we het effect pas zullen zien en begrijpen na een n-aantal generaties.
Dit is geen profetie, dit is meer een gevoelsmatig oordeel dat ik me vormde en dat me gisteren plots overviel, toen ik me de bemerking maakte dat mijn blogs een zekere gevoelsinhoud moesten hebben en dat de reacties erop, uitgaande van sommige lezers, hen maakte tot broeders in de geest.
Zonder de impact van de mogelijkheden geboden door het Internet waren die gevoelens onmogelijk tot stand kunnen komen; had ik bepaalde personen nimmer gekend en was er nimmer die band geweest die ik zeker nu aanwezig voel met velen onder hen.
Nu ik dit geschreven heb ben ik meer dan ooit in het domein van de metafysica terecht gekomen, zit ik ergens waar Sheldrake het over heeft dat de mogelijkheid bestaat dat we gemanipuleerd worden van uit de toekomst. Ik denk dat de toekomst tal van mogelijkheden in petto heeft, mogelijkheden die er zijn in potentie en die we stap na stap op onze weg ontmoeten.
Zoals, in reactie op de boeken van Sheldrake, stemmen opgingen - het gebeurde op de BBC - dat zijn boeken zouden moeten verbrand worden, zo kan het heel goed dat dit zal gezegd worden over wat ik hier heb verkondigd. Maar ik neem het er bij. Ik weet dat wat ik meen te mogen vooropstellen me plaatst op een totaal ander gebied, dan dit van Grunberg die gisteren zijn laatste boek is komen voorstellen op ‘De Afspraak.’
Ik kijk dus vooruit in de tijden voor mij, ik trappel niet ter plaatse. Ik dacht erover na, deze nacht. Wat ik hier schrijf is het resultaat van deze overpeinzingen. Het is zoals het gezang van Zacharias waar we het gisteren over hadden, een pogen om te ontkomen, hij aan de vuurhaard, ik aan al het materiële eigen aan de tijd waarin ik leef.
Daarom ook: ik kan niet verder dan waar ik gekomen ben, wat ik hier vertel is de toonaard - een woord dat ik graag gebruik - van waar ik aangekomen ben. Van hier uit kan ik niet meer terug, kan ik evenmin nog verder. Dit is het gevoel dat ik er aan overhoud en ik zou mijn blogs hier moeten afsluiten want ik weet niet wat ik nog te vertellen heb voor de rest van het jaar.
Maar dit is wat ik denk, telkens ik op het einde kom van een blog, en toch daagt er steeds iets anders op. Alleen vraag ik me af, hoe lang nog? Wat er teveel aan is zijn de nachtelijke overpeinzingen, ze ontnemen me de slaap.
15-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-01-2020 |
De tijd die je neemt en de tijd die je niet neemt. |
Je hebt de tijd die je neemt om te doen wat je denkt te moeten doen, denkt je dit niet, is het niet je volle overtuiging, dan heb je de tijd niet. Zo is het en zo wordt je gemanipuleerd door de tijd die alsdan je meester is en blijft.
Ik heb voor niets nog de tijd, behalve voor het schrijven van deze 500 woorden en de tijd heeft het ondervonden dat het zo is. Ik schakel hem uit als het mijn blog betreft, voor heel wat andere zaken is hij er nog, bijvoorbeeld voor het in orde brengen van mijn geschriften op de harde schijf van mijn PC, deze blijven zoals ze zijn, in een verwarde staat. De dagboeken die ik bewaarde sedert 1978 tot 2012 zijn er ook nog, om onder handen genomen te worden, hier ook heerst de tijd, echter ik beschouw ze en bewaar ze als een curiosum en, waardeloos qua inhoud, ik kan ze moeilijk nog lezen en het is me duidelijk dat niemand anders de moed zal opbrengen ze trachten te ontcijferen. Ze zullen dus maar een lange oefening geweest zijn, een lange voorbereiding om, op een dag, (stevig) de tijd vast te nemen om te heersen, ook over het woord in zijn omgeving. Anderzijds, en ik weet dit maar al te goed, ben ik vergroeid met mijn wijze van schrijven die ontstond twee generaties terug, en tezelfdertijd met de inhoud ervan, het ‘waarover ik schrijf’. Deze twee minpunten - zoals ik het zie en het al zegde - isoleren me.
Over mijn verleden tijd kan ik zeggen dat er boeken/schrijvers zijn geweest die me diep hebben beroerd enerzijds de Bijbel, een Fulcanelli, een Fabre d’Olivet, een Velikovsky, een Salibi, anderzijds een Gilliams, een Proust, een Pasternak, een T.S. Eliot en vele anderen die ik niet ga oproepen als getuigen omdat de lijst te lang zou kunnen worden.
Trouwens, jullie die me lezen weten dat vele namen al gepasseerd zijn. Er is zelfs een lezer die deze lijst al heeft opgesteld, maar de lengte van wat er gelezen moet heeft hem stil gelegd, zoals ik het ook zie, als onbegonnen werk.
Ik overloop soms mijn boeken in hun rek, vele dateren van de jaren zeventig, tachtig, een à twee generaties ver. Wie leest deze boeken nog vandaag? Wie van de laatste generaties leest er nog Dostojewski, Poesjkin, Solzenitzin, Pasternak; wie nog Bernanos, Daudet, Victor Hugo, Stendhal, Chateaubriand, wie nog, Hemingway, Faulkner, Dos Passos, Poe, Steinbeck, noem maar op. Wie onder hen kent nog de naam van Dante in onze gewesten?
Zo wat is vandaag nog de waarde van al wat er de vorige generaties geschreven werd, dat mijn basis is geweest, de grond geweest waaruit ik ben opgestaan. Ik ben die grond en weinig meer, Hertmans, Nooteboom misschien, Barnes, Auster misschien en enkele andere, maar niet de veelheid en zeker niet de waarden van vroeger. Zo het is duidelijk ik loop hier, wat de hedendaagse literatuur betreft en zeker die van bij ons, verweesd rond.
Dit alles, de dag dat ik een mail ontvang van een vriend-lezer van wie ik in lang niets meer had gehoord of gelezen. Zijn woorden komen van Bretagne, van uit het hart van de Keltische gronden, Cleden Cap Sizun, ter hoogte van Brest. Waar kan men (spitritueel) beter zijn, zelfs het eiland van Nooteboom - een totaal andere traditie - kan er niet aan ruiken.
Het is van daar uit dat hij Google heeft bezocht, die hem, en nu mij, de oorsprong van de woorden in de glasramen van Rye heeft leren kennen. Ze komen duidelijk, geresumeerd, tot en met ‘O ye holy and humble men of heart’ uit de Bijbel, het Boek der Boeken - vanwaar anders zouden ze kunnen komen? - maar in mijn King James’ versie vond ik de tekst niet terug. Wel in het ‘Boek van Daniël’, in La Bible Osty als, ‘le chant d’Azarias dans la fournaise’ een deuterocanonieke, oorspronkelijk Hebreeuwse of Aramese tekst die nog bestaat in het Grieks. Ik herneem de tekst hier niet, hij is te volumineus. Mits een kleine inspanning via 'O ye holy and humble men of heart' val je binnen in de gevleugelde woorden van de -Vde eeuw.
Het loont de moeite, er worden vandaag geen woorden van die geladenheid meer geschreven, laat staan gelezen.
14-01-2020, 06:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-01-2020 |
Woorden ontstaan uit woorden. |
Als ik denk aan mijn bos - dit van mijn al te verre jeugd - dan weet ik nog de plaats van de sneeuwklokjes, de plaats wat later op het seizoen van de salomonszegel, van het lelietje-van-dalen, van het dalkruid, van de blauwe druifhyacint, ik kan er zo heen gaan. Dit is een kennis, of is het simpelweg een weten, dat wellicht niet meer weggelegd is voor mijn kleinkinderen en zeker niet voor mijn achterkleinkinderen, ze zullen de bomen en de bloemen in het bos niet kennen zoals ik ze beleef. Echter in ruil zullen ze heel wat andere dingen kennen, waar ik helemaal niets van afweet en heeft er aldus een soort ruil van kennis plaatsgevonden.
Waar ik, sterk was afgestemd op het leven in de natuur, zijn zij nu afgestemd op wat de techniek, de wetenschap hen te bieden heeft en is mijn afhankelijkheid van vroeger niet meer, of heel weinig nog, die van hen. Ze staan boven de natuur, sneeuwklokjes zijn een begrip, zijn woorden in een boek waar ze onachtzaam aan voorbij gaan, terwijl het voor mij een beeld is dat me raakt, dat nazindert in mij.
De wetmatigheden wijzigen zich, de tijd heeft er vat op gekregen en wat de natuur betreft wordt het een schemerzone nog weinig opgemerkt. Ik kom aldus met mijn generatie geïsoleerd te staan. We hebben geen inbreng meer te doen, we hebben alleen nog vast te stellen hoe vlug en hoe zeer we op de achtergrond zijn geraakt. Het zijn achterhoede gevechten die we leveren met de taal en de inzichten die we hebben, ik troost me ermee als ik denk aan mijn manuscript in de schuif.
Wel, ik heb de moed niet meer het ter hand te nemen en er minstens een vierde in te schrappen, en toch, geloof me of niet, soms ken ik flitsen van vernieuwing die mogelijkheden zijn, maar ze hebben een seksistische achtergrond nodig om ‘in’ te zijn en die weg wens ik niet te bewandelen omdat het te doen heeft met onze instincten die we nimmer hebben willen volgen of dan toch er geen diepgaande bezinning hebben aan overgehouden. Al kon het wel, al voelen we ons in staat het te doen, maar het ligt ons niet de mens aldus te behandelen, in woorden.
Waar sta ik dan met mijn geschriften? Nergens of, ergens in een schemer-landschap of op een onbewoond eiland?
Wat ik schreef vanmorgen was al een voorbereiding op deze van 14 januari want zo gaat het de laatste tijd, ik kom er niet meer los van, de blogs blijven doorlopen eens ik me neerzet voor mijn klavier - schrijven met de pen ben ik ontleerd - en dan vergeet ik uur en tijd, ben ik van het woord dat in den beginne was, en voel ik me oneindig goed omdat ik aan niets anders te denken heb - ik voel de pijnen van mijn lichaam niet meer - dan aan de woorden die komen aangerold, het ene woord gehaakt in het andere zodat het ene uit het andere voortkomt.
Het lijkt misschien op gebazel maar niet voor mij. Voor mij is het ernst, is het betekenisvol van de eerste letter tot de laatste.
Houdt er allen rekening mee, tenminste zo jullie denken me te blijven lezen. En nog iets, je weet niet hoe ik me voel als ik er niet in slaag in te loggen op mijn blog. Dit was het geval de morgen van 9 januari, ondertussen vloeide er heel wat water door de Dender en de Leie.
13-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-01-2020 |
Sneeuwklokje |
Er is de mens die zijn boodschap brengen kan in gestolde letters, hoog in de glasramen van een eeuwenoude dorpskerk en, er is de Natuur, het eeuwige erin, dat ons, schuchter maar o zo pertinent, in het begin van elk jaar verrast, laag bij de aarde, met haar boodschap in de vorm van bosjes sneeuwklokjes.
We gaan er gewoonlijk aan voorbij. Zegge, we hebben er weinig boodschap aan, tot er iemand komt die er aandacht aan schenkt en het gebeuren openbaar maakt met een foto, de foto die je dag goed maakt omdat je even maar, alles op zij hebt gezet om een ogenblik verwonderd te zijn met het beeld ervan.
En is het niet verwonderd, het is dan toch verbaasd vast te stellen dat zo vroeg nog in de winter die amper begonnen is, uit de schijnbaar dode aarde, het teerste bloempje van bij ons is opgedoken, koel en schijnbaar, zo zie ik het toch, gelukkig als de vreugdekreet van een kind.
Het gebeurde dus dat een tijd voorheen, in de bovenlaag van de aarde een zwerm uitjes zijn ontwaakt uit een winterslaap, en met een ongehoorde kracht zich door de aardlaag hebben geboord om in een ornaat van groen en wit tot bloei te komen. We vragen ons af, met de hulp van wie, met de hulp van wat.
Hoe kan dit, het is geen kwestie van de aanwezigheid van licht zoals gezegd wordt dat dit gelden zou voor het ontluiken van sommige bomen, het licht speelt geen rol in de duisternis van de aarde, maar toch is er een stootkracht geweest die gemaakt heeft dat de uitjes van het sneeuwklokje in beweging zijn gekomen: een kracht inherent aan al wat levend is en dit in de mate dat het levend is.
Ik zeg je, dat de foto op de facebook van Karel Depelsemaeker, een niet veel meer dan een kennis die ik aanvoel als een vriend, en dit omwille van zijn geschriften en zijn foto’s die regelmatig verrassen en die ik mocht overnemen met een ‘doe maar, Karel’.
Dergelijke kennismakingen via de ether breken je eenzaamheid en vooral, in dit geval hier, verrijken je zicht niet alleen op de natuur, maar ook op de samenleving. Ik zag met zijn ogen - zijn woorden en foto’s - wat er gaande is in de natuur: het sneeuwklokje dat bloeit, de hazelaar die klaar is om zijn stuifmeel uit te strooien en de vrouwelijke bloempjes te bevruchten tot hazelnoten - elke bevruchting kosmisch zijnde - terwijl we er staan op te kijken.
Wat een vreemde wereld we dagelijks betreden en, hoeveel we maar afweten van het innerlijke van deze wereld. We zouden een en al verbazing moeten zijn, vooral dan over het bevruchten, maar we gaan eraan voorbij, er zijn teveel andere zaken die onze aandacht opeisen en waar we onnodig stil bij blijven staan, zelfs al hebben we geen inbrengmogelijkheden om er iets aan te veranderen.
Echter van belang is wat zich afspeelt tussen de lijnen en dat je raakt: het tot stand komen van gevoelens, als uit het niets, denkt je. Maar het ‘niets’ is er niet, het is gevuld met gedachten van anderen die je bereiken door het magische van het ‘hier zijn’, zo bijvoorbeeld van een vriend die je mailt dat hij plannen heeft een boek te schrijven maar, ‘ich bin etwas träge’, schrijft hij me.
Ik heb een wederwoord voor hem. Deze morgen - gisterenavond en deze nacht al - had ik alleen de foto hierbij afgedrukt. Het was niet veel, maar het was voldoende om mijn blog te schrijven in een lange ruk van één uur. Ik ben dus niet lui geweest gedurende één uur en de gedachten zijn gekomen al wist ik niet wat ik schrijven ging als ik er aan begonnen ben.
Hoe noemt men zo iets?
12-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-01-2020 |
Rye |
Ik dacht aan het stadje Rye, ik dacht aan de ‘Mermaid inn’, aan de parish church met de oeroude yew tree, ik dacht aan wat geschreven staat in de ramen van de zuidervleugel. Ik beeld me in een knaap te zijn die er trouw de mis bijwoont en telkens ik er kom lees ik: ‘Jupiter – Comet – Moon – Sun – Milky way – Saturn’; word ik geconfronteerd met beelden die wijzen naar de hemel boven me, waar de troon is van God. Elk woord een verhaal zijnde, zeker Jupiter, zeker Saturnus, geheimzinnige, vreesachtige voorstellingen die spoken in mijn hoofd. Ik word er door getekend, zoals door het water van mijn doopsel.
Ik denk dat vroeger, veel vroeger, de woorden zeggingskracht hadden voor kinderen en voor volwassenen meer dan de heiligenbeelden in de kerk of de figuren ervan in de glasramen; dat ze hen dichter brachten tot het eeuwige, het oneindige, en dat ze hierdoor, eraan denkende, een ruimere visie verwierven over de wereld waarin ze leefden; dat ze de hemellichamen erbij betrokken; dat de ziener die de woorden had afgewogen en aangebracht, hiermee een bijzondere boodschap nagelaten had aan allen die de kerk betraden en de woorden lazen.
Ik, toen ik er stond, die bewuste namiddag, moet een ogenblik de boodschap begrepen hebben, als een beeld, als een confrontatie met iets dat me oversteeg. Ik ben weggegaan die namiddag en de volgende morgen teruggegaan om de woorden over te schrijven al kostte het me heel wat overredingskracht om mijn vrienden te overtuigen nog even te wachten alvorens verder te reizen.
Ik ben enkele malen terug gekeerd naar Rye, heb telkens de kerk bezocht, als ik me goed herinner lag er zelfs onder glas een Bijbel open op een fout gedrukt woord. Dichtbij de kerk, in een steegje was er a second hand bookshop, waar ik op een dag én de gebundelde essays van T.S.Eliot gevonden heb én, wat ik als een vondst toen zag, een boekje van ene George Adam Smith over de vroege poëzie van Israël[1] met een belangrijke zin erin die ik ontdekte bij het doorbladeren ervan, een voor mij belangrijke bemerking bij de stilstaande zon en maan, zoals opgetekend in het boek Joshua van de Bijbel:
‘There is no reason to doubt that this poem, like so many others is the tradition of an actual event, but it does not suggest that this event was a miracle.’
De schrijver, G.A.Smith, in de jaren 1920 - ver voor Velikovsky - was er dus van overtuigd dat het gebeuren ten tijde van Joshua een reëel gebeuren was, dat zon en maan - waar de theorie van Velikovsky is op gebaseerd - hebben stilgestaan gedurende een lang deel van de dag.
Zo is het gebeurd en is er uit gevolgd dat de essaybundels van T.S. Eliot, dat mijn bezoeken aan de parochiekerk en zelfs de hoger geciteerde zin, bijgedragen hebben tot mijn vorming.
Het stadje Rye met zijn middeleeuwse steegjes is dan ook een van de plaatsen in Engeland, naast Stonehenge, die ik in mijn hart draag en dit om diverse redenen, evenwel nog niet zoals Iona, the holy Isle op de westkust van Schotland, omdat Iona iets mystieks heeft wat zijn traditie betreft. Omdat Iona een gans andere geschiedenis draagt die zich toont als een baken in de christelijke beschaving van het westen.
Maar Rye is dichter bij ons en kent niet die betekenis die Iona kent, het is een stadje in het graafschap East-Sussex dat verdient bezocht te worden, zelfs via Google misvalt het niet.
[1] George Adam Smith: ‘The Schweich Lectures, 1910, The Early Poetry of Israel in the Physical and Social Origine’. Published for the British Academy by Oxford University Press, 1927.
11-01-2020, 07:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-01-2020 |
Bijna-sprookje aan de Leie |
Hij is uitgenodigd in een bekend restaurant aan de oevers van de Leie door de club waar hij vroeger lid van was. Hij heeft een boodschap voor hen geschreven.
Waar hij zit, voor hem uit de wijde vlakte die begint aan de boorden van de stroom en in een lange, trage beweging, zich uitstrekt tot de huizen en bomen die de weiden afbakenen aan de horizon, met er boven uit, zoals het hoort, de toren van de dorpskerk.
Links het bos canadabomen, een compacte massa die de torens van het kasteel van Ooidonck bloot laten en, naar rechts toe, enkele villa’s en droombomen, linden, eiken, beuken, hun kruinen geëtst tegen de grijze luchten.
Hij aquarelleert in woorden zoals destijds een vriend - zoon van Albert Saverijs - het placht te doen als hij hier met hem aan tafel zat. Hij ook zou zeker gezien hebben dat er plots een vleugje zon uit de wolken opdook. Hij ook zou gezien hebben hoe in de verte een band licht over de weide gleed en hoe er gekleurd werd in een grote variatie van grijs en groen tot waar de meeuwen zich vallen lieten in het overstroomd gedeelte waar zwermen ganzen neerstreken, en dichterbij, hoe op het glinsterwater van de Leie, meerkoeten wegdreven naar hun bestemming toe.
Turbulentie in hem om de vrienden die hij terugzag en de woorden die gesproken werden; turbulentie om het landschap dat hij zo goed kende en de speling van het licht als de wolken openschoven, met glinsterrimpels op het water - Rimbaud schreef erover in een van zijn prozagedichten - en het trage vloeien van water tot in zijn gedachten, hij denkend aan wat hij zeggen ging.
Dan, het ogenblik. Hij krijgt het woord om als genodigde de maaltijd te openen. Hij heeft iets voorbereid, hij heeft een tekst geprint en uitgedeeld, een tekst die hij eens heeft opgetekend, toen ze - hoe jong of oud waren ze? - na hun overtocht naar Dover, overnacht hadden in ‘the Mermaid’ in Rye en hij in de valavond, de parish church had bezocht en de tekst die voorkwam in the south transept window, had overgeschreven.
Hij staat recht voor hen. ‘Hoort’, zegt hij, ‘wat geschreven staat in de glasramen van de parish church van Rye‘:
Jupiter – Comet – Moon – Sun – Milky way – Saturn
O ye angels of the Lord O ye fire and heat O ye lightnings and clouds O ye wheels O all ye beasts and cattle
O ye waters O ye winter and summer The earth O ye seas and floods O ye priests of the Lord
O ye shower and dew O ye ice and snow O ye mountains and hills O ye whales and all what live in the waters O ye children of men
O ye winds of God O ye nights and days O all ye green things upon the earth O all ye fowls of the ai O ye holy and humble men of heart
Er was een stilte toen hij zweeg, wellicht allen verwonderd. ‘Ik weet niet’ zegde hij, ‘of ik de tekst goed gelezen heb, mijn Engels kan beter. Ik weet evenmin hoe deze te ontcijferen is, maar het is een oude tekst tot ons gekomen van uit de middeleeuwen’.
Hij stond daar voor de vrienden aan de gedekte tafel. Voor hem uit, de Leie- beemden, het licht erover, wijd open nu, de wolken schuivend. Zijn woorden die nog even hangen bleven, hij nog rechtstaande. De vrienden die staarden naar hem: holy and humble men of heart, zoals hij hen noemen wilde en zoals hij ze kende.
10-01-2020, 07:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-01-2020 |
Morgen is een andere dag |
Vooraf:
Het heeft me, wegens technische problemen, heel wat gekost om in te loggen. Gewoonlijk gebeurt dit laat op de avond of vroeg in de morgen, vandaag was het om 4.45 pm.
Er is wat is, ik kan denken dat het anders is maar feiten zijn feiten en je hebt er rekening mee te houden: mijn gang verslechtert en mijn evenwicht wankelt. Het moet gezegd, de ouderdom, de leeftijd of hoe je het ook noemen wilt, slaat onherroepelijk toe. Ik realiseer het me meer en meer, het is een verwittiging gericht aan mezelf en terloops aan jou die me leest, bereid je voor, de jaren schuiven.
Heeft het zijn weerslag op wat ik schrijf, hopelijk niet, maar het is dat ik schrijf van uit een wrang gevoel dat alles niet is zoals het vroeger was; dat ik geconfronteerd word met pijn in de schouder, in de rechterhand, over het ganse lichaam bijna. Ik vecht er tegen door te trachten het te ignoreren maar op een dag zoals deze schrijf ik erover eerlijk en ontspannen, wel wetende dat het geen vrolijke woorden zijn die ik achterlaat.
Mijn geest zit aldus gekneld tussen wat zich aan het afspelen is in de wereld en een lichaam dat functioneert op een onaangename wijze, van hier uit moet ik naar buiten treden en me tonen aan de wereld van jullie. Dit is dan mijn jeremiade om mijn dag te beginnen. Komt er nog iets goeds van?
En toch, in feite, als er iets is dat me helpen kan, iets dat dan een balsem zou kunnen zijn, dan zijn het deze woorden die ik elke dag schrijf. Het is een andere persoon een vrijgevochtene die zich opricht uit mij, en het landschap, dit van het literaire, tracht binnen te wandelen. Soms slaagt hij erin, soms voor de helft, maar het helpt veel, heel veel zelfs.
Ik vertel dit, deze morgen, eenvoudigweg, omdat de woorden zo gekomen zijn. Ik had niets om mee te beginnen, geen slagzin waaruit een stroom van woorden zou ontstaan, ik had enkel maar ‘er is wat is’ en ik ben verder gegaan op wat er was in dat ‘er is wat er is’. Een vreemde manier van werken, ik beken het, maar soms heb je niets meer dat je helpen kan en je grijpt wat je grijpen kunt.
Het wondere is dat je je nu goed voelt zelfs bij wat er al geschreven staat. Gisteren nochtans overkwam je iets - is het een voorteken? - wat je nog nooit is overkomen. Je waart in het ziekenhuis in Gent met je echtgenote die de dokter had geraadpleegd, de zoon van een vriend van vroeger. Je stond voor hem, je had altijd een kort gesprek met hem om hem te vragen hoe het met zijn vader ging, maar je voelde je plots te vermoeid om het hem te vragen, je wou zo vlug mogelijk weg en wellicht hebt je het getoond. Wat bezielde jou, waarom wou je weg, wou je geen vragen stellen geen antwoorden horen, levensmoeheid?
De laatste dagen ook, heb je een pak lectuur door te nemen, loopt je rond met een boek in je hand, ‘Flaubert’s parrot’ dat je vergezelt in het huis maar je leest er geen jota van, zoals je het pak lectuur onaangeroerd laat. Man wat bezielt je, waar ben je mee bezig, reageer, en reageer op een positieve wijze.
Laat ik deze blog gaan? Wellicht wel, ik heb geen keuze, hij staat geschreven, hij is de kleur van een momentum in mijn dagen. Of had je dit liever niet gelezen van mij?
Wat ook?
Een uur later: ik sta gelaarsd en gespoord om een ander landschap op te zoeken. Morgen is een andere dag, qui vivra, verra.
09-01-2020, 16:48 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-01-2020 |
Donderwolk. |
Op welke plaats in je geheugen wil je vertrekken vandaag als je niet wachten wilt op het punt dat de aarde zich keert naar de zon toe, het dagelijks gebeuren dat we maar normaal vinden terwijl het keer op keer verbazing zou moeten zijn.
Ik dacht eraan: ik zag het beeld, de zon onbeweeglijk tussen de sterren en de aarde in volle snelheid, tollend, zich langzaam kerend naar het zonnelicht toe. Je schrijft het maar, je weet dat het gebeurt en je het resultaat ervan waarneemt en er is ook iets zoals EOS Wetenschap die je, is het niet dagelijks, je regelmatig wijst op wat er zich op een bepaalde stip van het Heelal voordoet, alsof je er nood zou aan hebben te weten wat zich ginds, miljoenen lichtjaren ver, afspeelt.
Dit alles, het voorval in de Kosmos en, in ons gezichtsveld de aarde op snelheid en tollend op zich zelf, gaat aan ons voorbij alsof het niet was, want we hebben genoeg met wat er hier in de wereld gebeurt en dit is meer dan voldoende, vooral als er hier een ‘machtige onbesuisde’ rondloopt die denkt dat hem alles toegelaten is.
Dit zijn twee uitersten: het gebeuren in de Kosmos, uitgaande van de levende Kosmos zelf en anderzijds, het gebeuren hier op aarde dat het gevolg is van wat zich afspeelt in de middens van enkele heethoofden die vergaan van mogelijkheden, de meest drieste eerst. Iets hebben ze gemeen, we hebben er geen vat op, we ondergaan, wat het ook moge zijn.
In aardse domein is, wat de driestheid betreft, de beschaving, is elke vorm ervan, ver af, wordt elke notie ervan met de voeten getreden. Zo gezegd om die beschaving te redden van de ondergang: een aanval op een ambassade die gezien wordt als een oorlogsdaad en als dusdanig wordt behandeld.
Beide gebeuren, de kosmische en de wereldse spelen zich af boven onze hoofden, we zijn maar toeschouwers, de eerste schijnen heel onschuldig, de andere zijn onrustwekkend.
Dit te weten, en bovendien, als een deel van de wereld - Australië en zijn bevolking - in vuur en vlam staat en, er een hevigere brandhaard ontstaan is tussen oost en west, hoe kan ik verder schrijven over de simpele dingen van het leven.
Ik ben met deze gedachtegang opgestaan deze morgen, kon me er moeilijk van ontdoen. Ondertussen, het duurde nog wel even, heeft ons punt op de aarde zich gekeerd naar het licht, zien we hoe de dag zich opent en gaan we binnen de dag in. Er zijn de geluiden van de straat, er is het licht bewegen van de takken van de ceder er zijn de meesjes ondersteboven aan de zaadbollen in de rozelaar. We willen vergeten wat is van zon en Heelal en de wereld, er niet verder aan denken, maar het is een donderwolk die hangen blijft.
Het is tijd dat ik sluiten ga, dat ik een boek neem: Julian Barnes over ‘Flaubert’s parrot’ en, neer ga liggen, het boek in de hand en het te lezen zonder het te openen.
Zo gebeurde het, terwijl de aarde haar baan vervolgde, ik mijn laatste woorden optekende.
Ik ben nu klaar om morgen, in een andere bui te herbeginnen, zo denk ik toch
08-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-01-2020 |
De geest die van de natuur is |
Ik lees van de bomen dat ze pas terug tot leven komen als de dagen voldoende gelengd zijn; dat het niet de opwarming van de temperatuur is die hen in beweging zet maar wel voldoende uren licht per dag, en dat ze hierin verschillend zijn van soort tot soort: de beuken meer licht per dag nodig hebbende dan andere soorten bomen.[1]
Hij kan erin komen dat de bomen afgestemd zijn op het licht, voorbeelden genoeg hiervoor als je door het bos wandelt, maar anderzijds heeft hij ook voorbeelden van struiken, van jonge fruitbomen bijvoorbeeld die schijnbaar niet uitsluitend zijn afgestemd op het licht maar eerder op de temperatuur in het voorjaar en dat een zachte winter de jonge planten aanzet om vóór de lente uit te lopen, te vroeg soms en ze aldus verrast worden door een late vorst.
Dit is wat het leven van de planten betreft, maar geldt dit ook voor de mens, wachten we ook op het lengen van de dagen om geestdrift op te doen en de donkere wintergedachten af te leggen; en is de inhoud en de kleur van ons schrijven in de winter verschillend van ons schrijven in de lente, in de zomer, in de herfst?
Ik geloof het niet, we hebben andere maatstaven, het is onze ingesteldheid die bepalend is voor wat we schrijven en hoe we schrijven ongeacht de seizoenen. Onze geest kent de mogelijkheid in de winter een gedicht te schrijven over de lente en omgekeerd, hij stelt zich boven de natuur, hij zondert zich af en geeft zijn verbeelding vrije teugel zodat hij op het einde uitkomt waar hij zelfs niet had aan gedacht.
De woorden die ik aldus binnen krijg - waar ook de kern van mijn verbeelding liggen mag - woorden die ik schift, verwerp of aanvaard en zich stapelen, kan ik lijk kleuren aangebracht op een doek bewerken, aanvullen of weglaten. Ik kan er overal mee heen, kan ermee door de rozenvelden wandelen in de zomer of in de herfst, kan me neerleggen in het gras aan de vijver en de vissen laten opspringen - fish are jumping and the cotton is high - zeggen dat ik terugkwam van de vijver in de valavond en Venus heb gezien in het zuidwesten. Ik ben meester over wat ik achterlaten wil op dit wit blad papier.
Ontdaan van elk beletsel kan ik, winter als zomer, verhalen over gebeurtenissen die er waren of niet waren. Kan vertellen over een avond toen het sneeuwde en ik op een nieuwjaarsreceptie was waar ik dacht niet heen te gaan, en dan toch ging, en ik, zoals het wellicht voorzien was, in gesprek kwam met een dame, een beeldhouwster, die het had over Auguste Rodin en ik, na van haar gehoord te hebben wat ze dacht over het witmarmeren beeld in de tuin onder de sneeuw, haar zegde dat diezelfde Rodin een boek had geschreven over de gotische kathedralen, wat ze niet wist. Ik kan dit gesprek uit bouwen en zeggen hoe het verder verliep of hoe het had kunnen verlopen - ik als jonge man, of ik als man van jaren - zelfs indien er helemaal geen receptie was geweest waar ik naar toe was gegaan en er dus niemand was aan wie ik vertellen kon dat Auguste Rodin een boek had geschreven, over wat ook.
Zo we zijn een soort apart. We worden, in wat we improviseren als maker van iets, niet beïnvloed door wat er zich afspeelt in de natuur. Deze kan misschien wel ons werkritme aantasten, kan misschien als inspiratiebron dienst doen, maar achteraf kan niet met zekerheid gezegd worden dat een tekst, een maaksel wat ook, ontstond in de lente of in de herfst, wat ik benadrukken wilde indien dit nodig zou zijn.
Het is, wat het maken betreft, de geest in ons die domineert, niet de natuur die dan wel de geest is van het leven én van de bomen, de planten, de dieren, én van het leven van ons lichaam.
Uiteindelijk is alles van de geest in het Universum, de stuwende kracht die alles in beweging houdt, uiterlijk en innerlijk, als mens kennen we de geest die noch van het uiterlijke is noch van het innerlijke, hoe ik die noemen moet weet ik niet, ik denk dat er geen naam voor is.
[1] Peter Wohlleben: ‘Het verborgen leven van de bomen’, vertaling Bonella Beusekon, A.W.Bruna uitgevers, Amsterdan, 2018.
07-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-01-2020 |
Een bevestiging van wat ik al zegde. |
Er is een aanwezigheid in mij, een kracht die, al zie ik er soms het nut niet van in, wil dat ik blijf verder gaan. In dit opzicht ben ik als een graankorrel, die een voorbeeld is van de dwingende kracht om te ontkiemen, een kracht, een bestemming, die in potentie aanwezig is in de korrel. Rudolf Steiner, de theosoof, beweerde zelfs dat je die kracht kon zien als je maar lang genoeg naar de korrel bleef kijken.
In jou of in de luchten om je heen is er een zegging die je vertelt, dat die kracht van de graankorrel aanwezig is, dat er geen andere uitweg is voor jou, dat, eens die ingesteldheid weg zou vallen, je enkel nog het sterven zou overblijven.
Gisteren, in het vooruitzicht van wat ik vandaag zou kunnen schrijven viel me een knipsel uit ‘Le Monde’[1] in de handen, geschreven door iemand van mijn leeftijd:
‘Pourquoi écrit-on? Pourquoi des milliers de Français noircissent-ils du papier à longueur d’année, sans la moindre garantie d’être publiés?
Het zijn de woorden van een, in 2011, eenennegentigjarige schrijver, Roger Grenier, waarvan je nog nooit hoorde. Hij bekent dat wat hem betreft :
‘Ecrire a tourné à l’habitude, pour ne pas dire à la manie. Une manie dans laquelle je m’enfonce chaque jour davantage, de sorte qu’à présent, je suis incapable de goûter aucune autre activité, aucune autre distraction.’
Ik voel me in een identiek geval. Hij schrijft precies wat ik had kunnen schrijven. Ik ben en voel me maar goed als ik aan het schrijven ben, hoeveel moeite het me ook kosten kan, ik schrijf, zoals ik al zegde, de ziel uit mijn lijf. Terwijl ik me nu realiseer dat mijn krachten verminderen.
Ik weet ook dat ik met het doorgaan van mijn geschriften een claim leg op de tijd van hij of zij die me leest. Ik zou er dus telkens een zin moeten aan toevoegen:
‘Wat indien ik niet veel te bieden heb, hoe excuseer ik me? Maar wat indien je genoegen vindt in wat ik schreef, hoe herken je me?’
Het is maar dat hij die de manie van het schrijven in zich draagt nooit stopt met schrijven. Zelfs al voelt hij, dat hij droog gevallen is en dat het minder goed gaat, toch blijft hij woorden bundelen tot zinnen.
Ik droomde destijds, dat ik een kans had als schrijver aanvaard te worden en mijn geschriften gepubliceerd zou zien. Vandaag ondanks wat ik ooit schreef, is die hoop vervlogen. Ik ben niet meer van de tijd van nu - ben nooit van de tijd van nu geweest - ik ben te ver gevorderd in leeftijd om ook nog maar enig recht te hebben gelezen te worden, alhoewel ik blijf dromen dat ik, iets te zeggen heb.
Ik heb geen keuze, mijn levensadem is het schrijven. Dit is het enige dat ik nog vermag, zelfs met pijn in de rug, zelfs met een moeheid in de benen, de wil tot schrijven verlaat me niet, integendeel met het opschuiven van de dagen versterkt mijn verlangen. Zo ik pep me op. Ik voel me goed, het vult mijn dagen en mijn gedachten. Er is geen leegheid meer. Ik kan zijn wie ik ben en vertellen wat ik weet en niet weet, wat ik me inbeeld en me niet inbeeld, wat ik wil en wat ik niet wil. En ik wil het zo houden.
[1] ‘Le Monde’ van 11 januari 2011
06-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-01-2020 |
Divertimento |
Ik heb bezoekers in de morgen en heb bezoekers naar de avond toe, zijn mijn geschriften verschillend al naar het ogenblik dat ze gelezen worden, in de dag of soms zelfs in de nacht? Over het algemeen zijn het altijd morgengeschriften, is het dan wenselijk dat ze in de morgen gelezen worden?
Een ongewone vraag die past hij het ongewone karakter van mijn geschriften die maar strakker en strakker worden. Het is de indruk die ik, achteraf, als ze geschreven staan, er aan overhoud. Ik wou er vandaag een divertimento van maken, een speelsheid die ik zelden nog bereiken kan omdat ik het spelen ben kwijt geraakt, alles is ernst geworden, een ernst waaraan ik sterven kan.
Hoe komen deze woorden over bij jou die me leest, welke figuur treed er uit te voorschijn, een logisch iemand of een getourmenteerd persoon die met zijn gevoelens en gedachten geen weg weet en deze tracht te verbergen in wat woorden tekst? Maar, je schrijft niet als je iets verbergen wil, en ook, ik heb nooit gezocht iets te verbergen, ik schrijf getekend door het momentum van het zijn. Of het nu veel is of heel weinig, er komt maar wat het momentum me aanbiedt; er iets in meer aan toevoegen hangt af van de vindingrijkheid. Gisteren was er Ovidius en zijn levenskracht, vandaag ben ik aangewezen op me zelf, wat op een ‘laag pitje’ kan uitdraaien, want er zijn van die momenten die je overvallen, nu het jaar, zo schijnt het me toe, al een stap gevorderd is - zelfs al is het maar een paar dagen - het nieuwe is er al af en ik weet nu dat het zeker geen divertimento à la Mozart wordt, maar een grijs, kleurloos gedoe van een veelschrijver die een moeheid draagt, een onvoorzien onbehagen dat deels voortkomt uit de woorden zelf die hij schrijft.
Woorden die hij op zich laat afkomen en die hij neemt zoals ze komen. Er is geen inspiratie mee gemoeid, het zijn geen gezangen, het is zeker geen Hooglied waarmede hij zijn jaar begon, integendeel, het is zijn zwakheid die hij toont.
Er loopt dus geen lijn, geen rode draad, in wat ik verkondig vandaag. Wat binnenkomt is maar een heel smalle strook in het land van mijn massa herinneringen, een streepje slechts ervan dat belicht wordt.
Hoef ik verder te gaan vandaag? Hoef ik elke ingeving, hoe minimaal ook te volgen en op te tekenen in een conventionele vormgeving die in elk geval de transmutatie is van de geest in mij of omheen mij, wat ik in mijn armoede dan toch een klein wonder noemen wil, des te meer omdat ik, waar ik nu ben aangekomen eens te meer tot de vaststelling kom zaken te hebben vermeld die ik allerminst vermoedde te schrijven vandaag?
Hoe ik het ook wil zien, heel ver geraak ik er niet mee, het was slechts een trappelen ter plaatse.
Morgen, denk ik, zal het beter gaan, de luchten zullen zich wijder openen op het licht.
05-01-2020, 08:34 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-01-2020 |
Langs Ovidius om. |
De nacht is lang blijven hangen, heeft mijn arme hoofd gesloten, heb er lang over gedaan om een opening te vinden van waar ik binnenkomen kon in de vierde dag van het nieuwe jaar, alles heeft de schijn van nieuw nu.
Als ik het heb over mijn armoe van mijn hoofd dan bedoel ik dat alles zich praktisch, tot het einde van het jaar, gaat afspelen in mijn gedachten, rond de woorden die er dagelijks moeten staan, zodat ik zeggen kan, maar vertel het niet verder, dat ik woorden ademen moet. Het is dus het leven dat ik ga leiden - met korte ei - onderhuids al het andere gebeuren waarin ik zal verwikkeld geraken.
Heb moed, sterveling die je bent, denk dat het is voor je bezig zijn en je wel zijn, en volg blindelings de weg die voor jou ligt uitgestippeld, al weet je niet in welke richting die zal gaan, vandaag nog en de eventuele dagen erna.
Een feit is dat alles nu bruikbaar geworden is, de weg ligt open en ik dacht - en hoe komt het dat ik er aan dacht? - aan Ovidius, toen ik me moed insprak om voortdurend verder te blijven gaan. Ovidius die ooit schreef (in zijn ballingsoord Tomis aan de Zwarte Zee):
‘Ik heb een werk voltooid dat nooit door ’s hemels ongenade of vuur, vernield kan worden, noch door strijd of vraatzucht van de tijd. Nu mag het uur verschijnen dat men mij slechts het lichaam ontnemen zal en mij mijn onvoorstelbaar einde brengt, dan nog stijg ik met mijn betere deel tot boven de hoge sterren en mijn naam zal onverwoestbaar zijn.’[1]
Hij schreef dit 2000 jaar geleden, en alsof het gisteren was lezen we het vandaag. Hij had het juist gezien, Nano Ovidius, hij heeft de tijd overwonnen, gezien er over zijn Metamorfoses, in 2018 nog een belangrijk werk is verschenen[2] en hij dus nog altijd in de belangstelling staat.
Niet dat ik over mezelf hetzelfde zou wagen te schrijven, wel het te hopen, al brengt het hopen me weinig meer bij dan een sprankel en zelfs die nog niet. Ik zou, in een avontuurlijke bui, alles in een ijzeren kist kunnen begraven in de tuin en hopen dat het teruggevonden zou worden in 4020, samen met de van Ovidius aangehaalde woorden. Alleen weet ik niet of ons Nederlands van nu nog zal gesproken worden in het jaar 4020.
Dit ook maak deel uit van het inspreken van moed, dat ongeveer gelijk staat met het uitspreken van dromen, die er genoeg zijn en waarvoor ik Ovidius niet nodig heb, noch gebruiken kan.
Zeg ik dan maar dat de dromen er altijd zijn geweest, dat dromen, in de eerste plaats de dagdromen, een eigenschap zijn van de mens - of een dier droomt weet ik niet, maar het zou heel goed kunnen - de mens die ook zijn nachtdromen heeft, waar ik nog minder van af weet. Enkel weet ik dat het, het zoveelste wonder is van de menselijke geest, tenware het een kosmisch fenomeen zou zijn.
En, waarom niet?
[1] Ovidius: Metamorfoses’, in boek XV. Vertaling van M. d’Hane-Scheltema, uitg. Athenaeum Polak en Van Gerven, Amsterdam 1997. [2] Ovidius, ‘Metamorfoses’, Michiel Verwey, Amsterdam University Press, 2018.
04-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-01-2020 |
Op het scherp van de snee. |
De dagen 1 en 2 januari waren een frêle begin, een heropenen van de jaren ervoor want veel nieuwe feiten heb ik niet meer te melden. De essentie van wat ik zeg heb ik al gezegd, wat nu nog komt is een (verbeterde) herhaling in andere bewoordingen, een verduidelijking of een zelfde verklaring geprojecteerd op een andere achtergrond. Een film en zijn remake.
Het vergemakkelijkt niet mijn taak, integendeel het vergt een meer duidelijke precisering die kan leiden tot een vernieuwde visie waaruit blijken zou dat de vorige waarheid maar een voorlopige was die nu vervangen werd door een andere die even voorlopig is dan de vorige of, elke waarheid roept, zoals Carl Popper het wist, nieuwe vragen op. En het zijn deze nieuwe vragen die me voort helpen en maken dat ik niet uitgeschreven geraak.
Ik sta in bewondering voor een schilder, die een zelfde onderwerp herneemt telkens gezien van uit een andere gezichtshoek of van uit een andere ingesteldheid. Hierbij is het onderwerp minder belangrijk maar zijn het de accenten die gelegd worden die toonaangevend en bepalend zijn.
Ik ook stel vast dat bepaalde herinneringen een vast stramien hebben verworven; dat ik, bijvoorbeeld de boomgaard van mijn jeugd altijd zie als bestrooid met afgevallen rottende appels en peren die ruiken naar cider. En het zal wel zo geweest zijn, want aldus geijkt in mijn gedachten.
Ik werk nu al een decade lang aan deze blogs, ruw geschat, 4.000 pagina’s tekst. Het kan niet dat er geen zinnen zijn die meer dan andere zijn blijven hangen en opduiken met een zekere regelmaat in mijn geschriften, zodat ik erdoor herkenbaar wordt zoals er muziekpassages zijn, compositie-elementen, die ik kan identificeren, vooral dan als ze komen van een Johannes Brahms, van een Beethoven, van een Mahler, die duidelijk voor mij de naam van de componist dragen.
Ik zou dit ook kunnen zeggen van enkele vrienden wiens werken, doeken, beelden of gedichten, hen eigen genoeg zijn opdat ik weten zou wie er achter staat. Elke kunstenaar heeft aldus zijn eigenheid, zoals een boom, zoals een plant zijn eigenheid bezit, zoals een Boeddhabeeldje zijn eigenheid - de herinnering eraan verbonden - bezitten kan.
Trouwens, ik ben al lang genoeg begaan met het schrijven, met het samenbrengen van woorden, zodat ik uiteindelijk een eigen stijl heb verworven die me onderscheid van anderen en niet alleen een stijl maar evenzeer mijn keuze van onderwerpen die de neiging hebben telkens terecht te komen in het domein van de metafysica, de uit gepuurde fysica die eerder van de geest is dan van de fysica zelf.
Dit is een soort ziekte die ik heb. In mijn jeugd was het mijn band met de natuur die er de oorzaak van was, later waren het de New Physics die me er toe dwongen, en geleid hebben tot een verinnerlijking van het leven in de natuur.
Of ik nog verder evolueren kan weet ik niet, ik loop nu al op het scherp van de snee.
03-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-01-2020 |
Johannes Brahms en, Villiard de Honnecourt |
De dag opende zich op de eerste symfonie van Johannes Brahms toen ik op deze eerste werkdag van het nieuwe jaar, mijn blog begon. Ik dacht aan Villard de Honnecourt en ‘zijn’ eerste zin die hij ooit gebruikte om - zijn dag wellicht – zijn ‘Carnet’[1] te beginnen:
‘Villard de Honnecourt vous salue et prie tous ceux qui travaillent aux divers genres d’ouvrages, contenus dans ce livre, de prier pour son âme et de se souvenir de lui.’
Aldus Villiard de Honnecourt, de meester-bouwer die leefde in het begin van de XIIIde eeuw. En ik vond dit een na te volgen zin zodat ook ik met deze woorden vandaag, mijn blog beginnen wou, omdat ik het gevoel had - of in elk geval het zo voelen wilde - dat dit eens te meer het begin was van een jaar waarvan ik, zoals van de vele voorgaande jaren, niet wist of ik er het einde van halen zou.
Een niet weten dat me eigenlijk niet deerde.
Vandaag neem ik Villiard hier als voorbeeld, hopende dat zij die begaan zijn met deze geschriften, later, even zouden denken aan mij, opdat de eeuwigheid die me wacht een ogenblik maar zou doorbroken worden. Niet dat ik me zou vergelijken met hem die in zijn werk, een spirituele, traditiegetrouwe boodschap brengen wou aan alle meester-bouwers, metsers, steenhouwers, schrijnwerkers, smeden, aan allen die door hun durf, hun creativiteit, hun onderlegdheid, hun traditie gerichtheid, bijgedragen hebben tot de constructie van dit fabuleus patrimonium van piramiden, tempels, moskeeën, van kerken en abdijen en vooral van kathedralen. Zovele getuigenissen van het immense vermogen van de menselijke geest, hier optredend als de belichaming van de Grote Geest, die, zoals we het gisteren vernoemden, het innerlijke uitmaakt van al wat is.
Villiard wou dit ook zien als een getuigenis van een diepe, onvervangbare religiositeit die heel ver teruggrijpt toen de mens, de maker, al zijn energie, en dan vooral al zijn inspiratie putten ging uit de mysterieuze, onzichtbare krachten die hij aanwezig wist in de wereld waarin hij leefde.
Ikzelf heb geen grote werken volbracht, maar zoals ik me nu zie ben ik altijd, eens ik schrijven ging, eens verwikkeld in een of andere discussie, altijd gedragen geweest door een ‘geladenheid’ die van op afstand de gevoelens eigen aan Villiard de Honnecourt benaderde.
En in feite zijn voor dit alles, mijn jeugd en jonge jaren, die reeds zo ver afliggen en bij momengten nog zo heel dichtbij, bepalend geweest. En vooral dan de dagen dat mijn vader, van wie de kracht van zijn geest en de wijsheid van zijn woorden me zijn bijgebleven en me nog immer bij momenten inspireren, me wekken kwam voor dag en dauw, met een grote kom warme melk, dat ik buiten trad met hem in de zuiverheid van de morgen, getroffen door de sterren over me en ik hem volgde over de boomgaard die naar cider rook - hoe duidelijk nog de geur ervan - die rook naar de herfst en waar de stilte was van de roerloze bomen en van het rijpend fruit.
Dit zijn herinneringen die me nu duidelijk maken hoe zeer mijn ingesteldheid van nu beïnvloed zijn geweest door de velden en de bossen, door de opkomst van het licht, als een blauwachtig poeder over de dingen en dan ineens de zwelling van een plotse vreugde, de opkomst van de zon.
Dit alles, op- en aangevuld door de boeken, is de humus geweest waarin ik ben opgegroeid en waaruit ik ben opgestaan met mijn woorden van nu. Dit ook is de reden waarom ik deze morgen de roep heb gehoord én van Johannes Brahms, én van Villiard de Honnecourt.
Et honni soit qui mal y pense.
[1] ‘Carnet de Villard de Honnecourt’, Edition Stock,p. 9
02-01-2020, 07:37 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-01-2020 |
De toonaard 2020 |
Ik dacht bij mezelf, Ik klim in die palmen en pluk zijn dadels: Laat je borsten zijn voor mij Als de druiven van de wijnstok, De geur van je adem Als de geur van kweeperen En je mond als zoete wijn.
Het is het Hooglied van man en vrouw dat is van alle eeuwigheid: de mens en het verhaal van zijn beminnen. Duizend maal beleefd en duizend maal beschreven, schuilend in de oerelementen van ons mens-zijn; openbarstend op de meest verheven momenten, in duizend maal duizend cellen die zovele splinters zijn van het leven in ons, waarin ook de echo hangt van hetgeen is van de vele geslachten voor ons en natrilt in ons bloed bij het ontwaken soms, als het eerste licht binnendringt in de kamer en de vroege geluiden van de straat, of van de wind in de bomen, of van de vogels in de hagen, of van de regen tegen het raam, ons wakker houden in een groot verlangen naar iets dat onbereikbaar blijft en toch ook zo dichtbij is: het gevoel te houden, het tijdloze bestaan in een tijdloze ruimte, waar alles in alles versmolten is: het verleden aanwezig in het heden en het komende aanwezig in het nu.
En de woorden worden symbolen omdat we meer willen verwoorden dan hun schors ons zeggen kan; omdat we ze omsluierd willen met een dimensie in meer, een dimensie die we graag poëzie noemen.
Wat betekenen zou dat, als we Kosmos schrijven het is over het Onnoembare dat we schrijven en, als we schrijven over de mens dan spreken we over de geest in de mens, zijn essentie en immer denken we eeuwigheid omdat we denken onsterfelijkheid te bezitten.
En verder: wat is er van de mens die zich bewust wordt van het duidelijk gemanipuleerde, het opgeschroefde dat hem in zijn jeugd werd bijgebracht. Zo is er de Bijbel, het Boek der Boeken - het Oude en Nieuwe Testament - die van een allergrootste betekenis is geweest voor de richting die onze westerse beschaving heeft ingeslagen en waarvan hij, met het ophopen van de jaren en het naderen van de dood, vers 3, 19 van Genesis niet meer aanvaarden kan, noch aanvaarden wil. Het is de uitspraak van Jahweh na de val van Adam en Eva die als volgt werd vertaald:
‘In het zweet zult gij werken voor uw brood, tot gij terugkeert naar de grond waaruit ge zijt opgenomen. Gij zijt stof en tot stof keert ge terug.’
3, 19 is misschien over ons heen gegaan, lijk water over de bergwand, maar de laatste zin ervan, ‘ge zijt stof en tot stof keert ge terug’[1], is een zin die een doek neerlaat over al ons doen en laten, over al ons verwachten; een zin die ons van bij de aanvang leert waar ons einde ligt en, het is op dit beeld dat een wereld werd opgebouwd waarbij, met een zeker sarcasme, de mens werd klemgereden.
De vraag is altijd bij ons blijven hangen: wat is er van een Jahweh die de mens creëert, zogezegd naar zijn beeld en gelijkenis - dat enkel een gelijkenis in essentie kan zijn - om hem daarna terug te brengen tot een handvol stof.
Of hoe kan het dat het sublieme in de mens, de geest, of het wonder van het wonder zoals Thomas het zegt in zijn Evangelie (logion 29, 5) zo maar met een paar woorden vergruisd wordt. Welke boodschap houden we over van deze totaal negatief geladen hoeksteen?
Dat de materiële vorm van ons lichaam verdwijnt is duidelijk, maar we zijn meer dan dat lichaam dat maar een omhulsel is. We hebben een band met de ziel, het innerlijke, van de Kosmos; we zijn er een deeltje van. En zoals de ziel van het Universum eeuwig is, zo bezitten wij een deeltje van die eeuwigheid en moet, zoals Fabre d’Olivet het zag en dichter bij ons Paul Nothomb, 3, 19 gelezen worden, ‘jij bent geest en tot geest keer je terug? Hoe dit moet gezien worden met de ogen die we hebben, weet ik niet, het is van de wereld van het onzichtbare.
Wqt ik me wel afvraag, hoe zou de westerse wereld er hebben uitgezien indien 3, 19 vertaald werd zoals hij oorspronkelijk wellicht werd bedoeld door de schrijver ervan? Zeggen dat ons lichaam vergaat tot stof is een zin het Oude Testament onwaardig.
[1] For dust thou art and unto dust shalt thou return (King James’ versie).
01-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |