 |
|
 |
|
|
 |
26-04-2020 |
The Waste Land |
Wat ik gisteren schreef is de laatste jaren een vast thema geweest te resumeren als: het Universum is er omwille van de mens omdat de mens er zijn moest omwille van het Universum. Tussen beide in is het Woord, waaruit al dat is, is ontstaan.
Ik herhaal me dus regelmatig, het is een levensregel voor iemand die rondloopt met in zijn gedachten een stellingname, die hij tracht te verkondigen, telkens via een andere, beter samengevatte weg. Het is een enige wijze om de aandacht gaande te houden en een antwoord te hebben op de vraag: waarom zijn we hier. Met het stoïsche antwoord, we zijn hier omdat het Universum ons nodig heeft om er te zijn. Er is hier voor mij, geen speld tussen te krijgen; beide mens en Universum zijn er als een product van het Woord, als het Woord zelf.
Een waarheid die een vertrekpunt is voor elke filosofische of religieuze gedachte. En er is geen ander vertrekpunt dat zo geladen is om een discussie aan te gaan over wat het leven is en wat de dood.
Wat ik nu schrijf is nog een uitloper van mijn geschriften van de vorige dagen, het is de kroon erop, het is het sluiten ervan; terwijl ik deze morgen - hoe vreemd gedachten kunnen reizen - in mijn mond de eerste regels hield van ‘The waste Land’ van T.S. Eliot:
April is the cruellest month, breeding Lilacs out of the dead land, mixing Memory and desire, stirring Dull roots with spring rain.
Een eigenlijk, ongewoon harde aanvang om ermee een gedicht te beginnen: ‘April is the cruellest month’, door Paul Claes[1] vertaald als ‘April is de grimmigste maand’. Die seringen laat opbloeien uit dode gronden en lome wortels zwellen doet met lenteregens. Weliswaar, ‘cruel’ is april dit jaar, qua weer niet geweest, maar qua niet te takelen virus wel natuurlijk.
Ik betitelde gisteren mijn blog: ‘Over het Bevreemdende’ dat er is in de verhouding Universum / mens; het is even bevreemdend hoe we hier rondlopen vandaag, opgejaagd door een onzichtbaar maar gevaarlijke virus, om deze reden ook mijn verwijzing naar ‘het Barre Land’. Het handelt hier wel niet over eenzelfde barheid, maar dan toch over een barheid wat mogelijks de toekomst betreft.
'Het Barre Land' van Eliot van bijna 100 jaar terug, symboliseert hier het morele verval van de moderne wereld. Paul Claes schrijft hierover in zijn inleiding:
‘Oswald Spengler profeteerde de ondergang van het Avondland. Het fin de siècle overleefde zijn flirt met de decadentie niet. De dood van Marcel Proust luidde het symbolisme uit, de dodecafonie brak met de tonale traditie, de dadaïsten afficheerden het einde van de kunst. Nooit eerder had de Europese cultuur een zo diepgaande crisis gekend.
En het was hier tegenover dat T.S. Eliot zich verzette met een lang gedicht dat oorspronkelijk 835 regels kende maar door Ezra Pound herleid werd tot 433 regels.
Ik denk dat wat de kunst betreft het land nog altijd even bar is en dat de barheid tot de top gedreven werd door de toestand waarin we ons thans bevinden. Als we er ooit uit geraken, als we terug een normale bloei zullen kennen, een normale lente dan zal dit onvermijdelijk een kentering op vele gebieden veroorzaken, voorzeker meer dan het gedicht ‘The waste Land’ heeft bereikt, want het was een uiterst moeilijk te begrijpen vorm van poëzie. In zijn boek heeft Paul Claes 100 pagina’s nodig om te zeggen waar het over gaat en van waar de beelden komen door Eliot gebruikt. In feite geeft het een overzicht van de Literatuur te beginnen bij Chaucer, op bedevaart naar het graf van Thomas Becket in Canterbury.
Wat heeft mijn inleiding van 180 woorden hier te maken met een gedicht van Eliot? Eigenlijk niet zo veel ware het niet dat we nu volop rondlopen - bij wijze van spreken - ‘in a waste land’ met de dood aan ons zijde. En dat de idee van het ‘being wasted’ slaat op de dagen die we doorbrengen in quarantaine voortvloeiend uit wat achter deze zonnige dagen verborgen aanwezig is, het uitzichtloze van wat voor ons ligt.
Wie weet voor hoe lang nog?
[1] Paul Claes: ‘T.S. Eliot Het barre land’. De Bezige Bij, 2007
26-04-2020, 00:14 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-04-2020 |
Over het Bevreemdende |
Wat gisteren aan mijn geschriften enige gestalte gaf was mijn verwijzing naar een werk van Alan W. Watts[1] in het bijzonder naar een zin, een passage die hij haalde uit de ‘Dhammapada, a collection of sayings of the Buddha’:
‘All that we are is the result of what we have thought. It is founded on our thoughts; it is made up of our thoughts.’
Watts vindt dit, en ik ben het eens met hem:
‘The same statement that opens St. John’s Gospel: ‘In the beginning was the Word, and the Word was with God, and the Word was God. … All things were made by him (the Word) and without him was not anything made that was made’.
En hij gaat verder:
By thoughts or mental words we distinguish or ‘make’ things. Without thoughts, there are no ‘things’, there is just undefined reality. ’
Ik heb ettelijke malen gezegd en geschreven, zonder de denkende mens is al wat hier is een betekenisloze realiteit. Een Universum dat er zou zijn zonder er te zijn, want niemand was/is er om er over te oordelen.
We besluiten hieruit dat de mens er is om te bevestigen dat het Universum er is. Dit is de opdracht van de mens, van de homo sapiens, de rol die hij te vervullen heeft opdat het Universum er wezenlijk zou zijn. Hij is hier dus niet ‘zo maar’. Hij is zeker niet het toeval waar Jacques Monod het over heeft. Hij heeft zijn reden er te zijn of, er is een reden waarom hij er is.
Het is me dus heel duidelijk dat het Woord dat er van in den beginne was - dat vóór de Big Bang er was - noodzakelijk was opdat van al wat is, het geweten zou zijn dat het er is.
Voor de leer van Boeddha is dit weten het begin van alles. De filosofie van het Westen schijnt me hier overheen te stappen, men trekt hier geen conclusies uit, want indien men het zou gedaan hebben dan hadden we meer aandacht geschonken aan de zin waarmede Johannes - waar hij die ook moge gehaald hebben? - zijn Evangelie begint.
Een zin die het begin van een beschaving had moeten zijn: ‘Without thoughts nothing exists’, ‘niets bestaat zolang er niet wordt over nagedacht.
Zoals er misschien, duizenden Universums zijn die er niet zijn omdat wij er niets van af weten. Zoals er geen coronavirus was zolang we er niet wisten dat hij er was. Het weten is nodig opdat het er zou zijn. Ik herhaal, dit geldt in de eerste plaats voor het Universum, ware de mens er niet, het Universum of het er was of niet maakte geen verschil.
‘De Wijsheid van de Onzekerheid’, is de titel van het boek van Alan Watts: de onzekerheid van het niet weten die onze leidraad zijn moet.
Dat in den beginne het Woord ‘moet’ geweest zijn, is voor mij een grote zekerheid, want zonder het ‘Woord’ - het denken en het weten - was het Universum of het er was of niet, een luchtbel. Het is er nu omdat de mens er is.
Het bevreemdende is dat het er is opdat de mens er zou kunnen zijn én, de mens is er opdat het Universum er zou kunnen zijn. Beide, Universum en mens zijn even noodzakelijk, ze zijn een uiting van het Woord dat er in den beginne was.Als er hier op aarde één vraag is die ons, boven alles moet bezig houden, dan is het ‘het Woord’ dat het begin is van alles.
Boeddha zal dit lang vóór ons, geweten hebben!
[1] Alan W. Watts: ‘The Wisdom of Insecurity’, Ridere & Company, London, 1974.
25-04-2020, 05:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-04-2020 |
Het 'ik' van het Universum. |
Wie heeft het uitgevonden te zeggen dat de morgen goud heeft in zijn mond, alsof dit een grote waarheid zou zijn, een waarheid als een koe, wat ik ook niet begrijp of wil begrijpen. Ik vind dat de morgen een last kan zijn, het begin van een gevecht met de tijd, want je weet bij ondervinding dat de morgen vlug voorbij is, dat de middag er aan komt, de namiddag en de avond. En dat je vooral, vooral geen tijd te verliezen hebt, die je dan toch verliest als je de morgen zijn gang laat gaan.
Vooral als je niet veel in je hoofd hebt moogt je je niet wagen aan enig uitstel, want als je niets hebt in de morgen zul je ook niets hebben in de uren die er op volgen. Dit ook is je ondervinding. En je hebt in je hoofd tal van vrienden waarvan je weet dat ze je lezen zullen en dat je hen niet moogt ontgoochelen, want dit is het ergste dat je kan overkomen.
En je voelt het wel, je weet het als je, in je onmacht beter te presteren, een tekst laat gaan die je beter niet geschreven had en dat een blanco blad beter ware geweest, hoewel dit ook geen oplossing is en je geen vrede schenkt met jezelf.
Maar je werkt vlug en, je hebt Allan W. Watts’ ‘The Wisdom of Insecurity’ ergens liggen, - ik kom er morgen op terug - een zin van hem die hij gaan halen is in India, waaraan hij de beginwoorden van het evangelie van Johannes aan vast knoopt, je weet wel: ‘In den beginne was het Woord’. Een van de grootste en de diepste zinnen die ooit geschreven werden, duizendmaal sterker dan de eerste woorden van de Bijbel: ‘Baereshit bara elohim’. Waar weinigen akkoord zullen meegaan. Maar de zin van Johannes reikt heel wat dieper dan ‘in den beginne schiep God’; Johannes zegt wie en hoe die God was die de schepping inzette, het was ‘het Woord’, de Spirit, de Geest - le Verbe, zegt de Franse tekst - het werkende, het scheppende dat het Woord is.
Ik zou hier kunnen stoppen en wachten tot ik Alan Watts herlezen heb, maar Oosterse wijsheid is diep, heel diep denken. Is niet het ontrafelen van de geheimen van de schepping, maar beginnen met te zoeken wie die ‘ik’ is van ons, en, of die ‘ik’ alleen die van ons is, of begrepen is in de immense ‘ik’ die van het Universum is, waarbij deze laatste de realiteit is en de eerste, die van ons, maar een illusie is.
Dit eist van ons een diepgang in onze gedachten die we niet gewoon zijn te betrachten. Nochtans is het van groot belang te weten of er een ‘ik’ is die boven de ‘ik’ van ons allen staat. Of het correct is, wat ik schreef in een blog van een paar dagen geleden, dat er het leven van het leven is, waar we het merendeel van de tijd geen acht op slaan.
Het zal ons nu ook ontgaan. We hebben de instelling niet van de Hindoe of van de Boeddhist. Ons denken blijft oppervlakkige onze filosofie, reikt niet tot in het atoom, reikt niet tot in de ziel van het Higgsdeeltje waar de waarheid schuil gaat. We zijn heel arm aan inzicht, vooral dan deze die toegespitst is op de dood.
Eigenlijk leerden we niet veel meer dan vers 3, 19 van Genesis: ‘je bent van stof en tot stof keer je terug’. Wat niet hoefde vermeld te worden, iedereen weet dat; maar die ‘stof’ hier slaat op het lichaam, terwijl hier gedacht werd aan de ‘ik’ van het Universum waarvan ons ‘ik’ een deel is, een uiterst belangrijk deel als het op sterven aankomt.
Ik schreef dit de morgen van 23 april. Ik zal dit herzien in de loop van de dag, herzien naar de avond toe, misschien in het begin van de nacht, nog eens, om het dan in te loggen met een goed gevoel omdat ik, vertrekkende uit het niets, er toe gekomen ben open te bloeien in gedachten en iets te schrijven dat me een heel goed gevoel geeft.
Ik hoop dat je dit gevoel - een uitzicht op het oneindige - zult overnemen. Het is dan toch mijn bedoeling geweest.
24-04-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-04-2020 |
En de gedachte wijzigde zich in droom |
Fragment:
In de dreef naar het landgoed, een plaats waar hij haar nooit had verwacht, kwam ze naar hem toe gereden, alsof ze uit een droom naar hem toekwam, jong nog zoals hij haar zag, ondanks de jaren, haar witte sjaal als een vaandel om haar hals. Hij had haar onmiddellijk herkend. En toen ze dichterbij was: haar gelaat, haar verwondering, haar glimlach. Een grootlevende vrouw zoals ze voor hem stond, met haar fiets aan de hand. Hij haar raken kon, met geuren lindenbloesems over haar, en een zin, uit een of ander gedicht viel hem te binnen: ‘de linde droop in haar haar’.
Hij wist eerst niet wat te zeggen, zo verrast was hij en hield nog altijd haar koele hand in de zijne.
‘Het komt dan toch uit’, zegde ze, ‘ik dacht dat ik je vandaag zou ontmoeten, maar niet hier’.
‘En ik weet, antwoordde hij, ik weet nu waarom ik plots alles heb laten liggen en naar hier gewandeld ben. Dus je moet me geroepen hebben.’
Wel, geroepen niet, maar ik had een groot gevoel dat ik je zou zien, maar in de namiddag dan, tussen de boeken, waar ik je ken, maar hier ken ik je amper.
‘Het zijn de linden die in bloei staan, ruik je niet de geur ervan maar, weet je, Ik ontmoet je ook graag tussen je boeken, daar ken ik je beter. je bent als die boeken geëtaleerd voor je venster.
Hij kende niet haar voornaam, hij kende enkel de naam van haar boekhandel, maar het zal wel Beatrice geweest zijn. ‘Maar je hebt gelijk, hier zijn we echt, hier gaat het niet om boeken, maar om de geuren van de aarde, om de eksters en de kraaien, hier is er het wijde land, en bloei ik open, ben ik een ander mens, dan tussen je boeken.’
‘Gevaarlijker?’ Vroeg ze.
‘Enkel wat het beminnen betreft’, dacht hij. ‘Eerlijker, tussen je boeken voel ik me als een boek, zwijgend en luisterend.’
‘Heb het altijd geweten dat je een dromer waart’, zegde ze. ‘Als je binnen kwam dacht ik, de droomman is daar, hij zal wat rond kijken, een boek kiezen en naar mij toekomen. Het boek neerleggen en me vragen of het een sonate van Scarlatti is die gespeeld wordt, en ik zal hem zeggen dat het een chaconne van Busoni is. Ik zag je als een schrijver van gedichten want ik zag het in de wijze waarop je de boeken nam en bekeek, het was alsof je de woorden erin voelen kon.’
‘En nu sta ik hier in de openheid, ver weg van Scarlatti en de boeken, hoe zie je me nu?
Ze keek hem aan, wou iets zeggen, maar bedacht zich;
‘Ik ben een andere man als ik bij jou in de winkel sta, zegde hij, ‘de boeken kijken toe, ik ben niet helemaal mezelf. Hier ben ik open als de natuur, Hier is het anders, hier liggen vele andere mogelijkheden om over te praten.’
‘Hoe?’ vroeg ze, ‘wat bedoel je?
‘Dat ik liever hier sta met jou, hier onder de bomen, dan tussen je boeken’.
Ze keek hem aan, een blik waarin hij diep kijken kon.
‘Hier te staan met jou, jij met je fiets, ik met mijn eenzaamheid, geeft me een heerlijk gevoel. Hier ben je niet de vrouw die me Doubrovsky aanraadde, dit is hier het eiland van de irrealiteit in het midden van de realiteit.’ Hij stond nu heel dicht bij haar, zijn geest neigend naar de geest van haar. ‘Het is hier een wondere laan’, zegde hij, ‘een wonder gebeuren.’
‘Hoe wonderlijk?’, vroeg ze.
‘Ik denk aan Kafka’, zegde hij
‘Aan Kafka?’
‘Hij schrijft het in zijn dagboek. Hij was verliefd op een meisje en zij was verliefd op hem, maar hij dacht dat hij niet in staat was lief te hebben en hij ging weg van haar. Toen zag hij haar met een ander die gebruik maakte van haar en haar kuste ‘.
‘En?’, vroeg ze.
‘En Kafka schreef dat het was alsof hij de lucht was langs waar hun lippen zich ontmoetten’.
‘Dit is duidelijk Kafka, het ontroert me’.
‘De zin heeft me altijd ontroerd’, zegde hij.
‘En jij’, zegde ze ‘hebt me altijd geraakt als je binnenkwam’.
‘Omdat ik je kuste’ zegde hij, omdat ik de lucht kuste die tussen ons was en jij, langs de lucht tussen ons, de kus op je lippen voelde’.
Ze wou antwoorden, maar hij schudde het hoofd: ‘Niet doen’ zegde hij. ‘Maar het boek van Doubrovsky al is het goed geschreven, is niet veel zaaks’.
‘Breng het terug’, zegde ze, ‘dan voel ik je kus zoals niemand me ooit kuste.’
‘Ik breng het terug, ik heb er niets in onderlijnd.’
‘Om het even’, zegde ze. ‘Het was een enig toeval je hier te ontmoeten’.
‘Toeval was het niet, het was een afspraak die voor ons gemaakt was'.
Hij dacht aan Dante toen ze wegreed van hem, ‘E ‘l pensamento in sogno trasmutai’[1]. En de gedachte wijzigde zich in droom.
[1] Dante Alighieri: Purgatorio, canto XVIII,145 : ‘E ‘l pensamento in sogno trasmutai’ . En de gedachten wijzigden zich in droom
.
23-04-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-04-2020 |
My Promontory. |
Eigenlijk zitten we, dankzij Google, op een vooruitgeschoven positie in de wereld, om te schrijven zitten we nu op ‘a promontory’, met de golven en de geluiden van de golven en de winden die van verre komen, naast ons en voor ons uit. A place to be, van waaruit we het territorium van onze gedachten kunnen betreden, onversaagd zelfs. Dit is het beeld dat ik oproep deze morgen denkend aan een lang gedicht dat ik ooit schreef op that promontory gezeten:
Zo, waarover is het dat ik schrijven ga vandaag als het niet zou zijn over wat onzichtbaar is en ook onzichtbaar blijven zal. Of, heeft het nog wel zin in andere woorden te herhalen al wat hierover reeds geschreven staat?
Gezeten op mijn ‘promontory’, de strakke luchten, de golven die mijn woorden zijn, me geopend eens te meer tot wat wordend is maar nog niet gezegd kan worden.
Heb gehoord alhier, de zang van vele zeeën gehoord de stem van wie gingen: van moeder en van vader, van broer, van allen die ik herdenken kan. En luisteren wil naar wat ze me te zeggen hebben, alvorens hen te gaan vervoegen.
Alsof hun woorden boten waren, witte zeilen met in filigrane hun naam erop me tegemoet gevaren om in te schepen, nu of morgen.
Dit hier mijn promontory naar het ‘ganz Andere’, dat Horkheimer wist, en dat we kennen zullen als we de luchten binnenvaren, opgezogen, meegevoerd op vleugels zoals Dedalus, om niet meer te keren hier.
Ik, wie verlost me van mijn ‘ik’. Niet meer zoveel leven dat ik ben.
Hier gekomen om hen te gedenken die gingen en ook om hen wier plaats hier leeg gebleven al zijn ze hier, al is hun woord gestold te horen, ik hun leemte raken kan.
Hopende, ondanks alles, blijvend hopende hier morgen weer te komen met nieuwe woorden om toch nog te herhalen wat niet meer nodig is omdat, zo veelvuldig dikwijls al gezegd, geschreven, uitgebazuind
dat geest het leven is.
En zee, heb je me vandaag verrast omdat zo lang reeds, want bijna vergeten. Al kwam maar niet de eerste zin, in potentie al gedicht, maar ook nog niet.
Als ik weg zal gaan van hier, o God van alle goden, o, Gould en Darwin, o oude boom uit het oudste veld ter wereld uit gegraven, her-geplant alhier in aarde die verpulverd is, in een tuin die je onwaardig is.
En bid ik de goden van de zeeën dat de boom van de olijven groeien moge, hij, een deel van mij, ik, een deel van hem hier ook geplant.
De zee, de geluiden van de zee
in mij gebrand.
Wat schrijf ik in de herfst hierover?
22-04-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-04-2020 |
De Boog van de Meester |
Een andere dag is een andere blog die evenwel (bijna) onvermijdelijk nog de sequelen zal dragen van de voorgaande, want zo lichtzinnig worden mijn blogs niet geschreven. Ik voel me dus nog steeds in een zen-sfeer. Al kan ik niet goed zeggen hoe dit voelt of aanvoelt, maar je verlaat zo maar niet de wereld waar je dagenlang in gedompeld waart en waar de nacht maar een dunne voile over gelegd heeft.
Ook omdat ik de indruk heb dat ik me, bij het schrijven, voel als iemand die meer geest is dan lichaam, met nog weinig bindingen met de realiteit der dingen, zodat ik de neiging heb te overdrijven in het spirituele en dingen op mij laat afkomen die ik in normale levensomstandigheden van opstaan en slapen gaan, misschien wel zou opmerken maar hiervoor niet zou gaan neerzitten om te schrijven.
Wat ik dan zeg over het zich afzonderen in een monniken cel van een abdij is overdreven, ik heb me altijd goed kunnen afzonderen op elke plaats waar ik was, zelfs op de trein slaagde ik erin. Vooral dan als het op lezen of schrijven aan kwam.
Een habitué van Zen maakt sprongen voor een westerling, dat leer ik uit volgende passage van Herrigel, gelicht uit het slot van zijn ‘Zen in the Art of Archery’:
‘In farewell, and yet not in farewell, the Master handed me his best bow. ‘When you shoot with this bow you will feel the spirit of the Master near you. Give it not into the hands of the curious! And when you have past beyond it, do not lay it up in remenbrance! Destroy it, so that nothing remains but a heap of ashes.’
Er is geen westerling die dit zou zeggen, integendeel hij zou vragen de boog goed te bewaren in herinnering aan hem en zeker niet, als hij er moe op gekeken is, hem verbranden Hieruit blijkt ook hoe weinig Zen gehecht is aan het stoffelijke en het wereldse. En er springt iets naar mijn ogen als ik lees, dit op pagina 90, het boek telt er 105: ‘destroy it so that nothing remains than a heap of ashes’.
Als jij er niet meer bent hoeft ook de boog er niet meer te zijn, hij leeft enkel maar in de hand van mij of van jou, in de handen van anderen is het een nodeloos, waardeloos ding.
Ik vraag me af of Eugen Herrigel[1], de boog verbrand heeft vóór het sterven. Misschien - en ik heb een sterk vermoeden - heeft hij die meegenomen in zijn graf, waar ze beide tot as zijn vergaan. Wat een waardig einde was voor een gesacraliseerd en gepersonaliseerd voorwerp, zoals de boog van een Japans meester die de kunst van het Boogschieten onderwees.
De boog even doordrenkt van wijsheid en eeuwigheid als de houder(s) ervan.
[1] Eugen Herrigel (1884 –1955) was a German philosopher who taught philosophy at Tohoku Imperial University in Sendai, Japan, from 1924 to ...
21-04-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-04-2020 |
Vleugels |
De lezer moet weten dat ik al een generatie lang opgesloten zit, zoals een zijderups in een cocon en, dat ik me er goed bij voel. Het is van uit deze cocon dat ik vertrek in de hoop - en het verleden leerde me dat ik die hoop mag hebben - ergens, waar het even goed is, aan te komen. Dat ‘ergens’ wacht er op mij, ik weet het met een totale zekerheid.
Dit is het stramien dat ik volg. Een ander heb ik niet. Het betekent evenwel dat ik mijn dagelijkse handelingen die niet zo heel veel zijn, moet verplaatsen naar een andere plaats, waar ik, in een andere toonaard, aanwezig ben. Deze overgang, deze metamorfose onderga ik telkens als ik ga schrijven. Nu zo eenvoudig als het er staat is het ook niet - Eugen Herrigel had zeven leerjaren nodig om te ‘zijn’ who he ought to be. IK kende die zeven leerjaren ook, nu begin ik te schrijven en laat ik me wegdrijven in de flow die op mij afkomt.
Wat ik schrijf heeft dan minder belang, ik heb maar te volgen. Het enige dat ik doen moet is het ritme van het woord volgen en alles komt terecht. Ik beken je dus mijn filosofie van het schrijven. Deze bekom je maar na heel wat oefeningen. De jaren, die voorbij zijn gegaan als lentebloesems op de bomen, hebben me zo gevormd. Het is maar als ik iets nieuws verspreiden wil, zoals gisteren, dat er haperingen komen, dat de woorden soms even aarzelen omdat ik bij een eerste poging teveel woorden heb voelen aan komen op mij, en waarbij ik de tijd niet had te kiezen, zo vlug ze daar stonden.
Het is het hernemen van wat er staat dat de meeste zorgen vergt. Ik las hierover bij Herrigel die het had van zijn Meester: wie 100 km lopen wil is pas halfweg als hij km 90 bereikt.
Dit is zo bij het schrijven, de laatste lijnen zijn het zwaarst, vergen een grotere concentratie, een dieper verliezen van zich zelf, niets mag er in de weg staan, je moet opgaan in je woorden, je moet zelf het woord zijn dat je op de tafel legt om achteraf ontleed te worden door de lezer.
Vanmorgen wist ik nochtans niet hoe te beginnen, noch waarover. Ik zag me als in een cocon, als in een cel ergens in een oude Cistercienzersabdij, een ruimte muren en zeer gepast om de muze te roepen die wist wat ik te schrijven had: ‘Je hebt het al eens geschreven,’ zegde ze, ‘maar het kan geen kwaad indien met andere woorden’. En ik, binnen gedrongen in de oneindigheid en er ben opgegaan in de bedrading ervan, zonder ook maar iets te raken, met het resultaat dat je voor ogen hebt.
Zo wat is er van het schrijven, van het schilderen, van het dichten, van het componeren, niet zo heel veel ware het niet dat je buiten jezelf moet treden in de afgesloten ruimte van het niet-zijn, van het ‘anders-zijn’ dan anders: de tijd dat het creatieve je bespeelt.
Schreef me een goede vriend, schilder in zijn beste dagen: ‘komen in een helderheid en een glimp opvangen van de hogere dimensie die we ontmoeten in al wat leeft’.
Een helderheid die ons tegemoet komt en waarin onze geest vleugels krijgt, een arend in de bergen.
Belangrijk PS: Vals facebook bericht:
Er verscheen gisteren op mijn facebook dat ik zelden gebruik, de mogelijkheid om een GSM te winnen, mits... je kent het wel. Dit bericht kwam niet van mij, het werd ingebracht door vreemden die in mijn FB zijn binnengedrongen. Ik ben dus weinig zorgzaam geweest met mijn wachtwoord, waarvoor ik me verontschuldig.
20-04-2020, 05:41 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |